Ik zeg u dat Hij hun haastelijk recht doen zal. Lukas 18 : 8.
Bij een vorige gelegenheid sprak ik over de strekking van de gelijkenis, waarin wij worden aangespoord altijd te bidden en niet te vertragen. Wij vinden deze gelijkenis beschreven in Lukas 18:1-8. In het achtste vers, ons tekstwoord, spreekt Christus van de gezegende uitkomst van het aanhoudend gebed.
Onze Heere had in het zevende vers een bemoediging gegeven in de woorden: "Zal God dan geen recht doen Zijnen uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen?" Hij herhaalt deze bemoediging in ons tekstvers: "Ik zeg u dat Hij hun haastelijk recht doen zal." Dit is een punt van geloof, waarvan veel afhangt. Het gaat hier over het altijd bidden en niet vertragen van Zijn volk, en dat God ze ten laatste zekerlijk zal verhoren. Daarom moeten zij aan Zijn hand blijven hangen, roepende en niet vertragende.
Beschouw nu hen aan wie deze gunst wordt beloofd en verzekerd. Het zijn degenen die "dag en nacht tot Hem roepen." Uit het verband blijkt dat hier bedoeld wordt het volk, dat "altijd bidt en niet vertraagt", welke woorden ik reeds heb verklaard. Zij die hun smeekbeden om voorziening in hun nood voor de Heere neergelegd hebben; zij die Hem aanhangen en bij Hem aanhouden, zonder te bezwijken en zonder het op te geven, worden verzekerd van een gelukkige uitkomst, niettegenstaande de verhoring soms lang wordt uitgesteld. Dit is goed nieuws voor smekelingen aan het hof des hemels, ofschoon zij reeds lang op antwoord hebben gewacht, zodat het schijnt dat zij nooit zullen worden verhoord. Dit zal hun nieuwe kracht geven om te bidden, en om voort te gaan als een held die opwaakt van de wijn.
Mogelijk zal men tegenwerpen, dat deze belofte wordt beperkt tot de uitverkorenen. Zulk ene zal zeggen: Ofschoon ik ook nog zo lang aanhoud, misschien ben ik niet een van Gods uitverkorenen, en daarom kan ik er geen bemoediging uit hebben. Ik antwoord: De gelijkenis ziet op mensen, onbepaald, want daar staat: "Dat men altijd bidden moet en niet vertragen." Het woord uitverkorenen is geen beperking van de bidders die zullen worden verhoord, alsof er sommigen zijn die dag en nacht tot God roepen, die niet uitverkoren zijn, en anderen die dag en nacht tot Hem roepen en wél uitverkoren zijn. Neen, maar het roepen der uitverkorenen dag en nacht, in de zin van de tekst, wordt voorgesteld als een blijk van eeuwige verkiezing. Uit hun roepen dat zij zó doen, wordt afgeleid, dat zij uitverkorenen zijn, en dat zij daarom zekerlijk zullen verhoord worden. De onrechtvaardige rechter hoorde een weduwe voor wie hij geen achting had, hoewel zij voortdurend tot hem kwam. Hoeveel te meer zal een rechtvaardig God hen horen die voortdurend tot Hem komen, daar zij ongetwijfeld uitverkorenen zijn. Indien zij niet uitverkoren waren zouden zij het zekerlijk opgeven, en naar een andere deur gaan.
De weldaad, welke hun beloofd wordt, is, dat Hij "hun recht doen zal." Dat wil zeggen, dat Hij hen ten laatste zal verhoren, tot hun volle bevrediging. Hij zal alle hun zaken uitrichten en zij zullen een gelukkige uitkomst hebben. Doch dit wordt uitgedrukt door "hun recht te doen".
Deze woorden tonen aan:
Ten eerste, dat alle de moeiten waaronder Gods kinderen zwoegen, en die hen roepend om hulp tot God uitdrijven, hun worden aangedaan door hun tegenpartijders, natuurlijke of geestelijke, buiten hen of binnen in hen.
Ten tweede, dat zij niet in staat zijn zichzelf van hun vijanden te ontslaan, maar dat zij onder hun last moeten zwoegen, totdat een andere hand hem van hen afneemt. Ten derde, dat God hen niet alleen wil verlossen, maar hen over de oorzaken van hun droefheid rechtvaardige wraak wil geven.
Wij zien dat de leer die in de gelijkenis gelegen is, wordt uitgebreid met de woorden: "Ik zeg u dat Hij hun haastelijk recht doen zal." Ofschoon zij menen dat zij lang gewacht hebben, evenwel zullen zij moeten erkennen, dat, wanneer zij de zaken in een rechte weegschaal wegen, zij een tijdige verhoring van hun gebeden hebben ontvangen.
Onze Heere Jezus Christus bevestigt de gehele zaak: "Ik zeg u." Hij geeft er Zijn woord op.
De leer in het eerste vers was, dat onze Heere Jezus Christus vriendelijk te kennen gaf aan allen die zaken hebben aan het hof des hemels, dat het noodzakelijk voor hen is, om aan te houden en niet te vertragen, ook al kunnen zij niet bemerken dat zij dadelijk vriendelijk ontvangen worden. Ik wil nu uit de gehele gelijkenis van het eerste tot het achtste vers het volgende stellen.
LEER. Om allen die zaken aan het hof des hemels hebben, te bewegen, dat zij zullen aanhouden en niet vertragen, welke harde dingen zij ook ontmoeten zolang zij voor de deur liggen, heeft onze Heere Jezus te kennen gegeven, dat zulke smekelingen zekerlijk zullen verhoord worden tot huns harten bevrediging, en wel in werkelijkheid haastelijk, hoe verdrietig het verloop van hun zaak voor een tijd mag schijnen te zijn. In het kort, Jezus Christus heeft Zijn eigen woord er voor gegeven, dat zulke smekelingen aan het hof des hemels, die aanhouden en niet vertragen, zekerlijk zullen verhoord worden tot huns harten voldoening, en dat wel haastelijk.
In de verhandeling van deze leer, zal ik aantonen:
I. Welke handeling bidders ondervinden aan het hof des hemels, waaronder zij in gevaar zijn, het op te geven.
II. Waarom bidders in gevaar zijn het op te geven, door de behandeling welke hun geschiedt van het hof des hemels.
III. Waarom de Heere zulk een behandeling geeft aan alle Zijn smekelingen.
IV. Wat de betekenis is van de leer die Christus in deze gelijkenis heeft gegeven.
V. De zekerheid dat zulke bidders ten laatste zullen verhoord worden.
VI. Hoe zij zullen verhoord worden tot huns harten voldoening.
VII. Hoe het haastelijk zal zijn, niettegenstaande het lange uitstel.
VIII. Daarna wil ik sluiten met een woord van toepassing.
I. Ik zal aantonen welke behandeling bidders mogen ondervinden aan het hof des hemels, waaronder zij gevaar lopen het op te geven. Ik zal u drie dingen in het algemeen voorstellen. 1. Het gewicht en de druk van hun moeilijk geval, wat het ook zij, mag lang aanhouden, niettegenstaande alle hun gebeden om hulp. Het gaat hun menigmaal, gelijk de profeet uitroept: "De oogst is voorbijgegaan, de zomer is ten einde; nog zijn wij niet verlost," Jer. 8 : 20. Zij mogen weer en alweer komen tot de troon van genade, met hun last op hun rug, en zo vaak als zij komen, zo vaak moeten zij met hun last weer terugkeren. Dat is afmattend werk. In Jer. 5 :12 lezen wij: "Als gij loopt met de voetgangers, zo maken zij u moede; hoe zult gij u dan mengen met de paarden." Hieruit mogen wij verstaan dat een korte, hoewel scherpe beproeving is als het lopen met voetgangers, doch dat een langdurige beproeving betekent dat men het moet opnemen tegen paarden, die in staat zijn u buiten adem te laten lopen. David zegt: "Wees mij genadig Heere, want ik ben verzwakt; genees mij Heere, want mijn beenderen zijn verschrikt. Ja, mijn ziel is zeer verschrikt, en Gij Heere, hoe lang?" Ps. 6 : 3. 2. Het mag wezen dat er geen hulp verschijnt. "Wij zien onze tekenen niet; daar is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet hoe lang," Ps. 74 : 9. Een glimpje van verlossing, hoewel nog ver af, zou zijn gelijk een hartsterking voor vermoeide wachters, hoewel hun nacht lang en donker mag geweest zijn, en er nog geen teken van de dageraad is te ontdekken. De smekelingen zijn geneigd te bezwijken, die, hoewel zij dikwijls luisteren, geen stem kunnen horen; hoewel zij dikwijls opzien naar de troon, geen beweging tot hun verlossing kunnen bemerken. "Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil en naar de toezegging van Uw rechtvaardigheid." Ps. 119 :123. 3. Bidders mogen als een vracht boven op hun last, nog een tussenkomend kruis ontvangen. "Want zij vervolgen die Gij geslagen hebt, en maken een praat van de smart uwer verwonden," Ps. 69 : 27. Deze zijn als druppels uitgestort in een volle beker, welke hem doet overlopen. Zij zijn als smartelijke aanrakingen van een gebroken been, welke de lijder doet menen dat hij zal bezwijken.
II. De tweede zaak waarover wij zouden spreken is, waarom bidders in gevaar zijn het op te geven, wegens de behandeling die zij ondervinden van het hof des hemels. Op deze vraag willen wij vier zaken noemen. 1. De eerste is natuurlijke zwakheid. "Alle vlees is gras, en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds," Jesaja 40 : 6. Omdat God dit weet en ziet, zo ontfermt Hij Zich over Zijn kinderen. "Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de Heere over degenen die Hem vrezen. Want Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde dat wij stof zijn," Ps. 103:13, 14. Wij hebben een zwakke rug, die spoedig buigt onder een zware last. Wij hebben een zwak hart, spoedig verslagen, wanneer God ons tegenstaat. Wij hebben een zwak hoofd, dat gemakkelijk zijn doel uit het oog verliest. Wij hebben zwakke handen die spoedig loslaten, wanneer wij een slag krijgen. Wij hebben zwakke knieën, gereed om te buigen en ons aan de grond te brengen, wanneer wij enige tijd gestaan hebben.
2. De tweede is een beschuldigende consciëntie. "Daar is niets geheels in mijn vlees vanwege Uw gramschap, daar is geen vrede in mijn beenderen vanwege mijn zonde," Ps. 38 : 4. Schuld is de moeder van vrees, en vrees is een oorzaak van inzinking. De zondaar gaat tot God met zijn smartelijk geval, en hij wordt niet beantwoord. Hij bemerkt dat er een geschil is, hij weet dat hij schuldig staat, en de beschuldigende consciëntie fluistert hem in: "Er is geen hoop."
3. Een derde gevaar hetwelk oorzaak kan zijn, dat bidders het opgeven, is onbekendheid met de wegen van Gods vrijmacht. "Uw weg was in de zee, en Uw pad in grote wateren, en Uw voetstappen werden niet bekend", Psalm 77 : 20. De verborgenheden in de handelingen der Voorzienigheid hebben vele hoogbegenadigde heiligen in verwarring gebracht, zoals te zien is in Asaf, Jeremia en anderen. Wij zijn geneigd Gods wegen af te meten naar onze wegen, en dat veroorzaakt dikwijls verzwakking in het gebed. "Want gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen, en Mijn gedachten dan ulieder gedachten", Jes. 55 : 9.
4. Ten vierde noemen wij als een oorzaak van verflauwing in het gebed, onze neiging tot ongeloof. Wij hebben een geneigdheid te wandelen meer door gevoel dan door geloof. Dit is recht tegenovergesteld aan onze plicht en aan ons belang. Wij zijn geneigd meer onder de indruk te zijn van wat wij zien en gevoelen van de weg der Voorzienigheid, dan van wat Gods Woord ons zegt. Het Woord moet onze regel zijn, en wij moeten de Voorzienigheid verklaren uit de belofte, en dan zullen wij er de hartversterkende kracht uit ontvangen. Maar wij staan te gauw klaar om de belofte door de Voorzienigheid uit te leggen, doch dan kunnen wij de belofte niet vasthouden en zullen wij vertragen in het gebed. De Emmaüsgangers zeiden: "Onze overpriesters en oversten hebben Hem overgeleverd tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd. En wij hoopten dat Hij was Degene Die Israël verlossen zou; doch benevens dit alles is het heden de derde dag van dat deze dingen geschied zijn," Lukas 24 : 20, 21. En Jezus antwoordde: "O, onverstandigen en tragen van hart om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben! Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan?"
III. De derde zaak die wij te beschouwen hebben, is, waarom de Heere zulk een behandeling laat ondervinden door alle Zijn smekelingen.
Eerst zullen wij bezien waarom de Heere zo niet handelt.
1. Hij handelt zo niet, omdat Hij er vermaak in heeft. De satan staat gereed om te beweren dat het wél zo is. Hij stelt aan de uitziende bidder vragen voor als deze: Welk nut is er toch in al dit uitstel? Welke heerlijkheid en eer ontvangt God daaruit? Verkrijgt gij voordelen door zulk een weg? Gods volk luistert daar in het algemeen veel te veel naar. Doch het is een leugen dat God zulk een weg met Zijn volk houdt, omdat Hij er behagen in heeft. "Want Hij plaagt en bedroeft de mensenkinderen niet van harte," Klaagl. 3 : 33.
2. God houdt zulk een weg niet omdat Hij geen medelijden of zorg over u heeft, terwijl gij onder uw lasten zwoegt. De satan mag zo'n veronderstelling in de ziel werpen, doch de Heere zegt dat het tegendeel waar is. Wij lezen: "Doch Sion zegt: De Heere heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten." Doch God antwoordt: "Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over de zoon hares buiks? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch u niet vergeten," Jes. 49 :14,15. Welke ook de weg des Heeren met u zij, het is een eeuwige schriftuurlijke waarheid: "De Heere is genadig en barmhartig," Ps. 111: 4. Dit is in uw geval een bewijs dat het niet verkeerd met u staat of gaat, want gij ontvangt geduriglijk nieuwe ondersteuning onder uw last. "Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben; zij zijn alle morgen nieuw, Uw trouw is groot," Klaagl. 3 : 22, 23.0 zegt de Kerk: "Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik op Hem hopen."
3. God stelt de verhoring niet uit opdat gij het gebed zult nalaten, en Hem niet meer lastig zult vallen met uw verzoekschriften. Het haastige ongelovige hart is gereed het zo op te nemen, en het gebed te verzuimen, omdat er geen zichtbaar bewijs van verhoring is. Jeremia zeide: "Ik zal Zijner niet gedenken, en niet meer in Zijn naam spreken," Jer. 20 : 9. Doch het is Gods wil dat gij juist het tegendeel zult doen: "Bid zonder ophouden," 1 Thess. 5 : 17. Christus heeft deze gelijkenis gesproken om deze misvatting te voorkomen.
4. Gods handelingen met Zijn bidders zijn zo niet, omdat Hij besloten heeft hen nooit te verhoren, hoe lang ze ook mogen bidden. De satan wil het zo verklaren, en er wordt te veel naar hem geluisterd. "Heere, hoe lang schreeuw ik en Gij hoort niet, hoe lang roep ik tot U: Geweld! en Gij verlost niet?" Hab. 1 : 2. Hij heeft immers het tegendeel beloofd. "Roep Mij aan in de dag der benauwdheid: Ik zal er u uithelpen en gij zult Mij eren," Ps. 50 :15. Onze Heere verzekert u dat in onze tekstwoorden.
Ten tweede zullen wij aantonen waarom de Heere Zijn volk soms een lange tijd van wachten oplegt.
Eerst in het algemeen.
God handelt zo met de bidder met een heilig, wijs en gepast doel. Het is noodzakelijk voor Zijn eer en voor uw ziel. Geloof dat op gezag van Gods Woord: "Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is, want alle Zijn wegen zijn gerichten; God is waarheid en is geen onrecht, rechtvaardig en recht is Hij," Deut. 32 : 4. Er zijn geen onnodige stappen in Zijn heilige weg. Er is noodzaak voor alles wat Hij doet.
Indien iemand hierop tegenwerpt dat hij niet kan zien dat zulk een weg nodig is voor hem, of hoe God daardoor meer eer zal krijgen, zo antwoord ik daarop, dat gij geen bevoegde rechter zijt om te oordelen wat nodig voor u is, en dat gij daarom het aan de Heere moet overlaten. "Hij verkiest voor ons onze erfenis," Ps. 47 : 5. En in Jer. 10 : 23 lezen wij: "Ik weet 0 Heere! dat bij de mens zijn weg niet is; het is niet bij een man die wandelt, dat hij zijn gang richte." Wanneer gij ziek zijt laat gij het aan uw dokter over, hoe gij behandeld zult worden. Indien gij een rechtzaak hebt, zo laat gij aan uw advocaat over, hoe hij uw zaak zal bepleiten. En wanneer gij zaken hebt met het hof des hemels, wilt gij het dan niet aan de God des hemels overlaten?
Gij wilt als kleine bevoegde rechters zijn om te oordelen welke eer God kan verkrijgen door zulk een weg als Hij met u houdt. God kan eer voor Zichzelf doen uitspruiten, waar gij niet anders kunt zien dan oneer voor Hem. "Want uit Hem, en door Hem en tot Hem zijn alle dingen," Rom. 11 : 36. Geloof dat, en laat aan Hem over de weg te kiezen, waarin Hij die waarheid wil vervullen. Noch Job, noch zijn vrienden, konden een lange tijd zien hoe het zaad van Gods heerlijkheid was in Jobs beproeving. Nochtans is het ten laatste uitgesproten en het bloeit nog tot op deze dag.
Ten tweede zullen wij bezien hoe het tot ons persoonlijk nut is.
1. Onder onverhoorde gebeden zijn de bidders gelijkvormig aan het beeld van Christus. Zij ondervinden hetzelfde als wat Hij ondervond. God hoorde niet toen Hij riep: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, verre zijnde van Mijn verlossing, van de woorden Mijns brullens? Mijn God, ik roep des daags maar Gij antwoordt niet, en des nachts, en Ik heb geen stilte," Ps. 22 : 2, 3. Ter gedachtenis aan Zijn dragen van dit kruis, is besloten dat het ook daarna zou zijn de weg van het hof des hemels. Daarom zullen Gods kinderen vroeger of later, in meerdere of mindere mate, dit kruis hebben te dragen. "Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn," Rom. 8 : 29.
2. Onder uitstel van de verhoring krijgt de bidder meer behoefte aan de grote Voorbidder, en hij roept Hem ernstiger aan dan anders het geval zou zijn. Langdurige pleidooien geven veel werk aan de advocaten, en langdurige gevallen aan het hof des hemels geven veel werk aan de Voorbidder, en Hij ontvangt daardoor veel eer.
3. De wachtende bidder krijgt bij bevinding te zien, hoe Christus Zijn kracht ontplooit, en hoe Hij strijdt met de oude slang, en hoe Hij hem verslaat. Paulus had driemaal gebeden, tot Christus ten laatste tot hem zeide: "Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone," 2 Cor. 12 : 9. Een engel des satans had Paulus met vuisten geslagen, doch de hemel zag toe. Zo is er nog een strijd tussen de sterke wederpartijder en een zwak schepsel. Het arme schepsel heeft een zware last op zijn rug. Het roept: Heere, neem het van mij, en hij roept weer, maar geen antwoord. Satan neemt hier de gelegenheid waar, en hij werkt hem tegen, opdat hij de bidder zal doen verflauwen. Maar de strijd duurt voort, en satan wordt verslagen door de verborgen ondersteuning die Jezus aan de biddende strijder geeft.
4. God wil in Zijn eigen weg tonen dat hij dezulken zal verhoren, die het wezenlijk om genade te doen is, en die uitzien naar God in Wiens hand het is. Israël dwaalde in de woestijn, tot dat alle versmaders van het beloofde land en zij die God niet geloofden op Zijn woord, gevallen waren. Doch Kaleb en Jozua die de Heere standvastig volgden, werden binnengebracht. De bidders die het opgeven verachten de genade door haar los te laten, of zij verachten God zelf, door met hun zaken een andere weg te kiezen.
5. In een weg van tegenheden wordt de belofte verheerlijkt. Toen de mens in de staat der onschuld was, voerde satan zijn grootste macht aan tegen de bedreiging, om des mensen geloof daarin te schokken. Doch nu brengt hij zijn macht in het veld tegen de belofte, om te bereiken dat arme zondaren hun greep zullen loslaten. In zo'n geval is er hevige strijd. Het geloof houdt vast, en de duivel trekt. Doch de gelovige ziet dat hij verloren is, wanneer hij loslaat. Hij wil niet loslaten. Daarom, hoewel de vloed hem overstroomt, hij worstelt om de greep te houden.
6. God houdt de genade in, tot die dag komt, dat, alle dingen aangemerkt, het de beste tijd is om ze uit te storten. "Toen zeide dan Jezus tot hen vrijuit: Lazarus is gestorven, en Ik ben blijde om uwentwil dat Ik daar niet geweest ben, opdat gij geloven moogt; doch laat ons tot hem gaan," Joh 11: 14,15.
Weet dan, dat een los en gevoelloos bidden niets zal uitrichten aan de poort des hemels. Diep ernstig moet gij zijn, besloten niet weg te gaan op een afwijzing. Wees eerbiedig, bereid u ernstig voor op het gebed en kom aanhoudend met uw verzoek.
Wat wij gezegd hebben mag zondaren bemoedigen tot Christus te komen, hun zaak in Zijn handen te stellen en aan te houden. Bijzonder zij, die afgeweken zijn, en zich niets goeds van Hem durven verwachten, mogen door deze leer bemoedigd zijn.
IV. De vierde zaak die wij hebben te beschouwen, is, van welke betekenis de leer is, die Christus in deze gelijkenis heeft gegeven.
Ten eerste. Zondaren zijn zeer geneigd om een uitstel van het hof des hemels te beschouwen als een afwijzing. Satan en hun eigen ongelovig hart vertellen hun dat. Daarom geeft onze Heere uitdrukkelijk Zijn woord, dat het niet zo is. Hij zegt dit tot Zijn discipelen in tegenspraak met deze leugens, en om deze dwaling te voorkomen.
Ten tweede. De betekenis van deze gelijkenis is, dat een aanhoudend en vastbesloten gebed, en herhaalde verzoeken om voorziening in onze nood, zeer welkom en aangenaam zijn bij Christus en Zijn Vader. Gij behoeft niet bang te zijn dat gij onmatig bidt. Hoe vaker gij komt, hoe meer gij aandringt met ootmoed, hoe meer gij welkom zijt. De Voorspraak zal niet moede worden door het stellen van uw smekingen in Zijn handen, en de Vader zal niet moede worden ze uit Zijn hand aan te nemen.
Ten derde. Het gewicht van deze gelijkenis ligt hierin, dat het geloof, ten laatste te zullen worden verhoord, noodzakelijk is om altijd te bidden en niet te vertragen. "Zo ik niet had geloofd dat ik het goede des Heeren zoude zien in het land der levenden, ik ware vergaan," Ps. 27 : 13. Bidders die onverschillig zijn of zij gehoord worden of niet, kunnen hun gebruikelijke gebeden voortzetten, zonder geloof van verhoord te worden. Evenwel zullen zij, die in diepe ernst met hun smekingen komen, niet kunnen ontkomen aan een verflauwing in het gebed, zo zij geen dadelijk geloof oefenen. Abraham werd "gesterkt in het geloof, gevende God de eer," Rom. 4 : 20.
Ten vierde. Een vierde betekenis is, dat ten laatste gehoor te vinden aan het hof des hemels, wel waard is er op te wachten, al is het ook nog zo lang. De goede uitkomst van het proces dat lang geduurd heeft, weegt wel op tegen de moeite die er aan verbonden was. Het geloof hierin behoort vastgehouden te worden, om de bidder te bewaren voor vertragen.
V. De vijfde zaak in de gelijkenis is de zekerheid voor zulke bidders, ten laatste verhoord te zullen worden. Hier zou het nodig zijn te herhalen, wat wij hebben gezegd van de plicht altijd te bidden en niet te vertragen, opdat wij mogen weten wie zulke bidders zijn. Buiten alle twijfel, zulke bidders zullen worden verhoord, hoe lang zij ook moeten wachten. Hiertoe kunnen wij onfeilbare bewijzen aanvoeren.
Ten eerste, zij zijn ongetwijfeld Gods eigen kinderen, geroepen uitverkorenen, hoewel zij het dikwijls niet kunnen geloven. "Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?" Lukas 18 : 7. Indien zij geen uitverkorenen waren zouden zij nooit zulk een beschikking Gods over hen, uit Zijn hand kunnen aannemen, en toch aanhouden in de gebeden. "De dienstknecht blijft niet eeuwiglijk in het huis, de zoon blijft er eeuwiglijk," Joh. 8 : 35. Zou God ten laatste het geroep van Zijn eigen kinderen niet verhoren? Zekerlijk, Hij zal ze verhoren. De begonnen overeenkomst met hun oudste Broeder moet volmaakt worden. "Dit is een getrouw woord; want indien wij met Hem gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem leven," 2 Tim. 2 : 11, 12. Indien wij met Hem lijden, wij zullen ook met Hem heersen.
Ten tweede, de natuur, de naam en de belofte van God komen samen om het te verzekeren. In Zijn natuur is Hij goed en genadig. Hij heeft ingewanden van ontferming, teerder dan een moeder over haar zuigeling. Hij is d6 Hoorder der gebeden, en zou Hij niet beantwoorden aan deze naam?, Ps. 65 : 3. Zou Hij Zijn eigen kinderen niet verhoren, en hun gebeden niet beantwoorden wanneer zij lang tot Hem geroepen hebben, en nog steeds roepen? Hij heeft Zichzelf door Zijn belofte verbonden. "Roep Mij aan in de dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen en gij zult Mij eren," Ps. 50 : 15. Het zal beschreven worden, wanneer "Hij zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen die gans ontbloot is, en niet versmaad zal hebben hunlieder gebed," Ps. 102 :18.
Ten derde, zulke gebeden zijn de vrucht van Zijn eigen Geest in hen, en daarom kan het niet missen of zij zullen verhoord worden. "Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel," Jac. 5 :16. Doch misschien zegt gij, dat gij zo lang hebt geroepen, en geen antwoord, en dat daarom uw gebeden een werk van de natuur zijn, en niet van de Geest van God. Doch ik zeg u, overeenkomstig het Woord, dat gij zo lang hebt geroepen en geen antwoord, en dat gij nog steeds roept, zonder het over te kunnen geven, maar dat gij vastbesloten wilt aanhouden in het bidden, ik zeg u, dat uw bidden niet het werk is van de natuur, maar van de Geest Gods. Het natuurlijk bidden is een poel die uitdroogt, wanneer het niet regent, maar de Geest des gebeds is een fontein die nooit zal uitdrogen. Indien gij versterkt wordt om aan te houden, en niet te verflauwen, dat is een teken dat gij wordt staande gehouden door de hand des hemels. Zo was het geval van David: "Ten dage als ik riep, zo hebt Gij mij verhoord, Gij hebt mij versterkt met kracht in mijn ziel," Ps. 138 : 3.
Ten vierde, onze Heere Jezus Christus heeft er Zijn woord op gegeven, en zo heeft Hij Zijn eer verpand dat zij zullen verhoord worden. "Ik zeg u dat Hij hun haastelijk recht doen zal." Nu, Hij is de Voorspraak aan het hof des hemels, en Zijn voorspraak is daar nooit geweigerd. Zo zijn de eer van de Middelaar, en de verhoring van Zijns volks gebeden, op één bodem, om tezamen te zinken of te drijven. En Hij is in staat om Zijn eigen eer te verzekeren, en maakt dat uw verhoring niet zeker?
TOEPASSING
VI. Hoe zullen zij verhoord worden tot huns harten voldoening?
1. Zij zullen ten laatste zien dat hun gebeden zijn aangenomen. Ik zeg niet dat zij ten laatste zullen worden aangenomen, maar zij zullen zien, dat zij reeds aangenomen waren. Velen kunnen niet geloven dat zulke gebeden zijn aangenomen, waarop zij geen antwoord hebben ontvangen. Doch dat is een misvatting, want de gebeden van hen die aanhouden en niet vertragen, en die uit gesteldheid voortkomen, worden onmiddellijk aangenomen, hoewel er vele jaren over kunnen verlopen voor het antwoord komt. "En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort," 1 Joh. 5 : 14. God handelt met de gebeden van Zijn kinderen, zoals een vader somtijds met de brieven van zijn zoon in verren lande. Hij leest ze met genoegen en met genegenheid, wanneer hij ze ontvangt. Doch hij legt ze ter zijde om ze alle te beantwoorden op de meest geschikte tijd. "Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: O vrouw! groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wilt."
2. Het antwoord dat zij zullen ontvangen zal hun hart bevredigen. "De nooddruftige zal niet voor altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen in eeuwigheid verloren zijn," Ps. 9 : 19. God zal hun, volgens Zijn belofte, uitbetalen in antwoord op hun gebeden. Dan zullen hun weeklachten veranderen in een blijde rei, en zij zullen uitroepen: "Ik heb lief, want de Heere hoort mijn stem, mijn smekingen," Ps. 116 : 1. Hun last zal worden afgenomen, en hun hart zal verblijd en voldaan zijn. "Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht," 2 Cor. 12 : 9.
3. Zij zullen volle vergoeding hebben voor het lange wachten, hoe teleurgesteld zij van te voren ook waren. "En zij zongen het gezang van Mozes, de dienstknecht Gods, en het gezang des Lams, zeggende: Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der heiligen," Openb. 15 : 3. Terugziende op de weg waarlangs zij zijn gekomen, zullen zij moeten erkennen, dat Hij alle dingen wel gemaakt heeft. Zij zullen gaarne erkennen dat alles hun nuttig en nodig was, en dat er niets van gemist kon worden.
4. Zij zullen ontvangen met intrest, overeenkomstig de tijd dat zij moesten wachten, en naar verhouding tot de ontberingen die zij leden toen hun zaak nog hangende was. Hoe langer de vrucht van belofte aan de boom hangt, hoe groter ze wordt. Abraham en Sara wachtten op het beloofde kind tot zij het uiterste van hun dagen bereikt hadden, de naaste stap tot de dood. Doch zij ontvingen met de vervulling bovendien vernieuwing van hun leven.
5. De geestelijke vijanden die in de tijd van de duisternis om hen heen zwierven, zullen verstrooid worden bij de verschijning van dit licht. De heirscharen van Farao waren geducht toen de Isra lieten voor de Rode Zee stonden, maar toen zij door de zee waren gegaan, zagen zij de Egyptenaren dood aan de oever. Zulk een gezicht zullen zij, die aanhouden en niet loslaten, ook eens hebben van de satan en zijn zwarte benden.
VII. Wij zullen nog zien hoe het haastelijk zal zijn, niettegenstaande het lange uitstel.
Ten eerste. De verhoring zal haastelijk komen ten opzichte van het gewicht en de waarde van het antwoord, wanneer het komt. Wanneer de gelovige ziet op de beantwoording van zijn gebeden, en met een oog des geloofs op de waarde daarvan ziet, zo staat hij verwonderd dat hij niet langer heeft moeten wachten. Het gezicht hierop deed de apostel zeggen: "Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbij gaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid," 2 Kor. 4 : 17. En Zofar zeide: ,Want gij zult de moeite vergeten en harer gedenken als der wateren die voorbijgegaan zijn," Job 11 : 16.
Ten tweede. De verhoring zal komen op de meest gepaste tijd, op het juiste ogenblik, wanneer het 't meest zal zijn tot eer van God en ten nutte van Zijn volk. Nu, wat op de beste tijd komt, dat komt haastelijk. Ieder ding heeft zijn bestemde tijd. Daarom is der dwazen haast niets dan dwaasheid. De tijden en gelegenheden zijn in des Heeren hand, en alle Zijn werken worden door oneindige wijsheid op de meest gepaste tijd uitgevoerd. Ten derde. De verhoring zal komen wanneer de bidder er op toebereid is. "Heere, Gij hebt de wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken," Ps. 10 : 17. Indien het vroeger zou komen, zou het te vroeg zijn. Het mag lange tijd vereisen om de bidder voor te bereiden. Hij moet nog menige les leren, en er moet veel afgebroken worden, voor hij toebereid is. Ten vierde. Het zal geen ogenblik later komen dan de bestemde tijd. "Want het gezicht zal nog tot een bestemde tijd zijn, dan zal Hij het op het einde voortbrengen en niet liegen; zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven," Hab. 2 : 3. Welke weg het rad van de Voorzienigheid ook draait, het is een rad in het midden van een rad. Ten vijfde. De verhoring zal als een verrassing komen. Zij zal zijn als een schitterend licht in de ogen van iemand die uit de kerker wordt bevrijd. Zonder twijfel verwachtte de Kerk haar verlossing uit haar Babylonische gevangenschap toen de zeventig jaren geëindigd waren. Zij verwachtten het, en nochtans was de verandering zo groot, zo verrassend, dat zij waren "gelijk degenen die dromen," Ps. 126 : 1.
Laten wij nog enkele besturingen geven.
1. Een ieder bedenke dat het niet te vergeefs is de Heere te zoeken. Het vertrouwen op God is beter dan het handgeld van de wereld. Ofschoon het wachten aan het hof des hemels moeilijk mag zijn, toch is het een zekere weg om te ontvangen wat ons ontbreekt. 2. Allen die nu hun aangezicht naar de hemel gewend hebben, en die een voornemen des harten hebben de zonde en de wereld te verzaken, en die de Heere niet kunnen loslaten om alles wat zij nodig hebben, moeten niet terugzien, en niet van achter Hem afwijken. "Indien iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen." Onthoud dat "die volhardt tot het einde, zalig zal worden." 3. Laat het u niet vreemd voorkomen wanneer gij van de hand des Heeren een behandeling ondervindt, waardoor gij in gevaar komt van te verflauwen. De Heere mag gaarne Zijn kinderen op de proef stellen. Doch zijt vastbesloten aan Zijn hand te blijven hangen, kome wat Wil, en gij kunt er van verzekerd zijn, dat Hij Zich ten laatste zal haasten tot uw verlossing. 4. Gij die dit avondmaal verlaat met een treurend hart, omdat God Zich verbergt, en gij een hongerig maal hebt gehad, wordt niet moedeloos. Onderzoek liever wat de oorzaken zijn, waarom God Zich verbergt, treur daar over, en vernieuw uw verzoeken bij de troon, met aanhoudendheid. Wat gij mist in het openbaar, moogt gij dan in het verborgen ontvangen. 5. Gij die onder enige druk verkeert; die lang geteisterd zijt door stormen en geen troost, ja zelfs geen schijn van troost vond, zoek troost in de woorden van de tekst, en geloof ze. Daar gij geen vertroosting hebt uit de werken der Voorzienigheid, hang de Heere nochtans aan en vertraag niet. Christus heeft er Zijn woord op gegeven dat uw geval een gelukkige uitkomst zal hebben, hoe hopeloos het ook lijkt. Indien gij bewaard moogt worden voor verflauwing in de gebeden, en indien gij inwendig versterkt wordt om aan des Heeren hand te hangen, gij zult ten laatste verhoord worden tot vrede voor uw hart. Want alzo spreekt de Heere: "Ik zeg u dat Hij hun haastelijk recht doen zal."
Amen