OPDRACHT AAN MIJNE ZEER GELIEFDE EN WAARDE GEMEENTE VAN WOUBRUGGE

Waarde en zeer Geliefde in de Heere!

Het is al geruime tijd geleden, dat de zalige God onder ulieden zijn zaligmakend werk begonnen is; want al zeer vroeg in het begin van de Reformatie heeft de Heere het licht van de goddelijke waarheden aan u laten bekendmaken, zo sommigen menen door JAN ARENDZOON Mandenmaker te Alkmaar of door PETRUS GABRIEL, een Vlaminger, die, nadat de eerste predikatie buiten Amsterdam, bij de Haarlemmerpoort door JAN ARENDSZOON gedaan was, van die van Delft begeerd werd, om hun de zuivere leer van het Evangelie te verkondigen, op zijn weg van Amsterdam naar Delft door Jakobswoude, van enige van de inwoners verzocht zijnde, ook aldaar gepredikt heeft, van welke tijd af altoos enigen zijn geweest, die de zuivere leer hebben omhelsd en beleden.

Van oude tijden af heeft de Heere alhier een Kerk gesticht, en u vele brave mannen toegezonden. Ondertussen, gelijk gij weet, is het werk van krachtdadige bekering op een bizondere wijze doorgebroken onder u, door de dienst van wijlen uw geliefde leeraar, de Eerw. Geleerde en nu zalige Ds. CAROLUS BLOM, mijn waarde voorganger in het werk van de Heere onder ulieden.

Hoe ik het werk des Heeren onder u heb zoeken te bevorderen, is u bekend: althans ik ben er mij van bewust, dat, ofschoon ik mijn gebrek in vele opzichten bewust ben, ik evenwel de vraag van een goede conscientie heb, dat ik naar mijn zeer gering talent nooit anders, dan de zuivere en onvervalste leer van de Gereformeerde Kerk u heb zoeken voor te dragen, geen ander fondament leggende, dan dat alreeds gelegd was door de profeten en Apostelen, nl. JEZUS CHRISTUS, die het fondament is, in Zion gelegd, op Wie, zo iemand daarop bouwt, hij nimmer beschaamd zal worden. Gijlieden weet, dat de tijd die wij beleven, zeer vruchtbaar is van nieuwe gevoelens en opinies, zelfs betreffende de zaligmakende werking van de H. Geest in de harten van de uitverkorenen, welke van onervaren en onstandvastige mensen voortgebracht wordt; die, omdat zij de waarheid van het Evangelie zoals dat in CHRISTUS is, bij bevinding niet kennen, bijna alle jaren van gevoelen omtrent de godsdienst veranderen. Ondertussen betuigen wij openlijk, dat wij zo veel zielsvoldoening en rust in de oude beproefde waarheid vinden, dat wij nooit naar wat nieuws staan, maar altoos bekommerd zijn, als wij er van horen, u waarschuwende daarvoor, en naar ons vermogen opwekkende om in dat geloof, de Heiligen eenmaal overgeleverd, te blijven, en voor hetzelve te strijden zonder immermeer een jota ter rechter- of ter linkerzijde af te wijken, terwijl JEZUS heden, gisteren en in der eeuwigheid dezelfde is.

Wij hebben niet alleen de zuiverheid van de leer behartigd, maar ook en vooral het eeuwig belang van uw onsterfelijke zielen; of het God believen mocht, deze en gene te trekken uit de macht van de duisternis en over te zetten in het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde; anderen in hun allerheiligst geloof op te bouwen. Daartoe hebben wij menigwerf de onbekeerden onder u zoeken uit de slaap op te wekken, hun voor ogen steIlende het gevaar en de gewisheid van de eeuwige verdoemenis: zo zij niet zochten door bekering en geloof de toekomende toorn te ontvlieden. Zodra wij enige verbrijzeling van het hart bespeurd hebben, zijn wij er altoos op uit geweest, om in de predikatiën zulken te onderscheppen, hun zwarigheden op te lossen, en bij hen aan te houden. Opdat zij JEZUS het jawoord zouden geven, en de zonde en de wereld de dienst opzeggen, dezelve verder bestierende en voordragende, wat een Christen al op de weg ontmoet.

Ondertussen, dat men niet moet bezwijken, dewijl al de lichte verdrukkingen, die zo haast voorbij gaan, een oneindig eeuwig gewicht van heerlijkheid uitwerken. En hoewel wij over velen reden van klagen hebben, dat zij onze prediking niet hebben geloofd, zo moeten wij, tot roem van Gods genade bekennen, dat onze arbeid niet geheel ijdel is geweest, maar dat de Heere enige tijd herwaarts, de harten van sommigen hier, en die ook van elders opkomen, geopend heeft. Om hetwelk wij lang in het verborgen gezucht hebben. En ofschoon nu en dan al vrij wat gebukt onder de onvruchtbaarheid, hebben wij nooit de moed noch de lust opgegeven, JEZUS en uw onsterfijke zielen met elkaar verenigd te krijgen, en dit was ons van zulk een gewicht, dat wij onder zuchting dan aan de ene, dan aan de andere zijde het net uitgeworpen hebben, al afwachtende, wanneer de tijd der minne, dat stondje (tijdstip), van eeuwigheid bepaald, daar zijn mocht.

Mijn waarde Gemeente! Als ik tot de uitgave van deze volgende verhandelingen mij liet bewegen op veler aanzoek, zo vond ik mij ten eerste bewogen, om het aan u, mijn geliefde Gemeente! toe te eigenen.

1. Om hiermede openbaar mijn erkentenis van uw liefde en toegenegenheid voor mijn persoon en dienst te bekennen. Ik was in het eerste vreemd en onbekend, doch door de omgang is uw liefde tot mij zeer aangegroeid, hetwelk voor mijn persoon, een vreemdeling in het midden van u, overaangenaam moet zijn, en mij al mijn verdriet doet vergeten; maar vooral is het mij aangenaam als uw leraar, terwijl de bevinding leert, dat als men weinig achting voor de persoon van de leraar heeft, zijn leer ook weinig ingang zal vinden. Gelijk ik mij aan u verplicht erken voor uw liefde, zo betuig ik bij deze, dezelve nog steeds aan het toenemen voor u te vinden, en gelijk ik bid en hoop, dat de Heere mij bekwaam wil maken, om uit liefde voor uw onsterfelijke zielen, als in barensnood te zijn; zo verzoek ik dat de liefde blijve, dat gij er in volhardt, en daarop uit moogt zijn, om een naarstig gebruik te maken van dat gering talentje, dat God in mij voor ulieden gelegd heeft.

2. Om door deze het klagen van enigen, dat wij zoo weinig uitgaan, te doen staken. Dat wij zo weinig uitgaan, hopen wij dat gijlieden ten beste zult nemen; wij hebben het nooit tot een gewoonte gehad, gelijk sommigen die dat doen tot vele stichting; Gij ziet hier en uit onze voorgaande werken, dat ofschoon wij niet veel op gezelschappen gaan, dat wij evenwel onzen tijd wel kunnen besteden. Ik ben voor het verborgen eenzaam. Hebben anderen daar wat tegen, laten zij hun christelijke vrijheid gebruiken en mij de mijne te laten behouden. Komen wij niet veel buiten, wij geven nu en dan een nuttig werkje uit, en gij kunt die dan gebruiken, in hetwelk gij kunt denken aan de stoffen, die wij verhandeld hebben.

Nu dan, mijn waarde en geliefde Geneente! gebruik dit werk, tot uw nut gepredikt en uitgegeven, en wij bidden God, dat het van vrucht voor uw onsterfelijke zielen zijn mag! Ik blijve

Uw Liefhebbend Leeraar en Dienstknecht in

de Heere Jezus Christus, ALEXANDER COMRIE.

 

Woubrugge, 20 Juli 1743.

 

AAN DE LEZER

Waarde Lezer!

Tot opbouw van de tabernakel bracht elk een vrijwillige gift van hetgeen hij had, en ofschoon de gave van de een veel voortreffelijker was dan die van de ander, elks gave evenwel werd aangenomen en tot dienst en opbouw van de tabernakel gebruikt.

Evenzo hopen wij, dat de volgende bladen, die daartoe vrijwillig het licht gegeven worden, tot opbouw van des Heeren geestelijke tabernakel mogen dienen. Wij geven dezelve het licht, zoals wij ze van de predikstoel uitgesproken hebbeu in het jaar 1739 en in het begin van 1740, behalve dat wij met voorbedachtheid de toepassingen hebben verkort, omdat het werk voor minvermogenden niet te groot mocht zijn.

Wij hebben de eenvoudigheid van het Evangelie zoeken te behartigen, nooit de gemeente met winderige wijsheid zoeken op te houden, noch met onnodige geschillen te beroeren, dewijl beide weinig stichting aanbrengen. Wij hebben ook niemand in zijn wijze van verhandelen berispt, en hopen, dat niemand onze wijze van verklaren en toepassen zal laken: elk toch zoekt, vertrouwen wij, naar zijn beste weten, zijn orde in deze tot stichting aan te wenden.

Of ons werk nu, tot opbouw van de geestelijke tabernakel, bij goud of zilver, of wel liever bij de geringere gaven van kemelshaar en dassenvellen moet vergeleken worden, willen wij niet beslissen, om niet, aan de ene zijde, te verwaand te schijnen, noch ook te kleingevoelend aan de andere zijde. Ik vertrouw, dat, gelijk het "A B C van het Geloofs" de goedkeuring van velen weggedragen heeft, ook de geëerde lezer zal bevinden, dat deze Verhandelingen in allen opzichte aan de titel zullen beantwoorden, en hoop, dat dezelve hem tot nut mogen strekken. Verders wil ik mij in uw gebeden voor de troon der genade aanbevolen hebben, en mij in uw gunst aanbevelende, blijve ik

Uw Dienaar in de Heere,

ALEXANDER COMRIE.

Woubrugge, 16 Juli 1743.