V De groote vraag van den Evangelie-Catechismus
1. Waarvoor wilt gij Hem
koopen?
a. Voor welken prijs
zoudt gij Hem willen koopen? Gewis, indien gij een rechten
dunk van Christus hebt, en rechte kennis gekregen hebt van die
parel van groote waarde, dan zult gij ook met groote blijdschap
alles verkoopen wat gij hebt, om deze te koopen, volgens
Matth. 13 : 45, 46. En wanneer gij dat gedaan hebt, dan zulkt
gij nog bevinden, dat al wat gij hadt, daartegen niet met al,
en dat die parel het alles in allen is. Het is waar, deze
schat is te groot, en deze parel te dierbaar, dan dat deze
voor enigen prijs gekocht zou kunnen worden, en daarom wordt ze
zonder geld en zonder prijs, uit loutere genade verkregen,
ziet Jes. 55 : 1 ; het koopen is hier bedelen en om niet aannemen.
Maar zoo men u eens verder vroeg : Wat zoudt gij willen geven
voor Hem, indien Hij anders te koopen ware ? Indien gij uw
eigene noodzakelijkheid, en zijne oneindige volheid en gepastheid
recht kendet, dan zou deze vraag gewis u wel eenige hoogachting
voor Christus inboezemen, zoodat gij wel zeggen zoudt : O ! al
had ik duizend werelden, zoo zoude ik ze wel voor Hem geven willen.
Doch, daar zijn sommigen, die hem op zeer lagen prijs stellen
; zij zouden om zijnentwille niet willen scheiden van eenige geringe
dingen, noch om zijnen zaak of zijn belangeenige schade lijden
; neen, zij willen zelfs niet eene vuile lust, om zijnentwille,
verlaten, maar hunnen afgoden en de wereld zijn hun veel meer
waard ; doch, daar zijn ook anderen, welke zijne waarde beter
kennende, gewillig zijn om voor Hem alles te verlaten, gelijk
zijne discipelen, zeggende: Ziet, wij hebben alles verlaten
en zijn U gevolgd, Matth. 19 : 27. ook hebben de de martelaren
hun leven en hartebloed niet te dierbaar geacht, om Christus wille,
gelijk wij lezen kunnen, Openb. 12: 11 ; Zij hebben hun leven
niet lief gehad tot den dood toe, dat is, zij verachtten het,
in vergelijking met Christus ; zij stelden hunne lichamen bloot
aan schrikkelijke en pijnlijke dooden, en hunne tijdelijke goederen
aan berooving, ze met blijdschap aannemende, en stellende hunne
personen aan allerlei schande en verachting bloot, om Christus'
wille en voor zijn zaak. O ! hoe zal eene ziel, welke door het
geloof de waarde van Christus kent, zich gewillig en blijmoedig
voor Hem overgeven en wanneer zij Hem dan gewonnen heeft, henengaan
met blijdschap, zich verheugende met dien koop, omdat hij zeer
goed en groot is.
2. Waarvoor wilt gij Hem
verkoopen?
b. Voor welken prijs zoudt gij Hem wel willen verkoopen, indien gij Hem verkoopen kondet? Judas verkocht Hem aan den hoogepriester voor dertig zilverlingen ; een heerlijke prijs, welke Ik waard geacht ben geweest van hen ; dit wordt schimpender-wijze gezegd, (een schoone prijs voorwaar, voor een God-mensch), werpt dien henen voor den pottenbakker, zegt de Heere, Zach 11 : 13. Menschen van een bekrompen verstand en van bedorven zinnen en genegenheden, zullen Christus, zijne zaak en een goed geweten wellicht voor eene beuzeling verkoopen ; ja velen verraden zelfs zijne zaak uit eenige wereldse inzichten. O! mochten wij zulk een edelmoedigen geest hebben, als die veertig martelaten, welke onder LICINIUS zoo kloekmoedig geleden hebben in den jare 300 ; die, toen Agricolus door zijn afgezant (die waarlijk een van des duivels agenten is geweest) langs verscheidenen wegen en middelen hen tot verloochening van Christus zocht te brengen, en hen eindelijk door geld en verhooging daartoe poogde te bewegen, allen met eenparige stemmen in het grieks uitriepen : O aidiotes ! O aidiotes !
cremata dides ta apomenonta
: O eeuwigheid ! O eeuwigheid ! geef ons geld, hetwelk duren kan,
voor eeuwig, en geef ons goud, dat altijd zal bestendig zijn,
gelijk ons Christus geven kan !
Zij verachtten die barmhartige hoogheid, welke alleen gangbaar
is in deze lage wereld, wanneer ze nevens Christus en zijn bestendige
rijkdommen gesteld wordet ; zij wilden Hem niet verkoopen voor
duizend werelden. O ! voor welken prijs zoudt gij Hem dan willen
verkoopen ?
3. Hooge gedachten van
Christus, geringe van zichzelf.
O ! degenen, welke hooge gedachten
van Christus hebben, kunnen niet anders dan zeer gering van zich
zelven denken, zeggende met Job: Met het gehoor der ooren
heb ik van u gehoord, maar nu ziet mijn oog ; daarom verfoei ik
mij en heb berouw in stof en asch. Een geloovige, welke recht
van Christus denkt, heeft zowel de hoogste als de laagste gedachten
in de wereld ; hij heeft de hoogste gedachten van Christus, en
de laagste gedachten van zich zelven, en nochtans belet deze nederigheid
zijne vrijmoedigheid niet, want hij heeft vrijmoedigheid, om
in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus Christus,
Hebr. 10 : 19. Hoe meer hij van Christus denkt, hoe nederiger
hij van zich zelven denkt, en nochtans ook, hoe meer hij van Christus
denkt, hoe meer vrijmoedigheid hij tot God heeft ; hij heeft eene
vrijmoedige nederigheid en eene nederige vrijmoedigheid, en daarom,
wanneer hij God in den Geest dient, dan komen er twee dingen te
zamen, namelijk, een roemen in Christus Jezus, en dan ook
geen vertrouwen te hebben in het vleesch, Philip. 3 : 3.
O! zegt de ziel, ik heb niet de minste grond van vertrouwen in
mij zelven, maar ik heb in Christus al den grond van mijn vertrouwen
; ik ben zulk een onwaardig schepsel, als er ooit geweest is buiten
de hel, maar ziet, daar zijn dat waardige bloed en die waardige
gerechtigheid van Christus, den Heere onze gerechtigheid
; en daarom, hoe onwaardig ik ben, mij wordt nochtans geboden,
om met vrijmoedigheid mij alles toe te eigenen door Christus,
want ik zie, dat door dit bloed van Christus, mij het Heilige
der heiligen geopend is.
4. Wat dunkt u van Zijn
Evangelie?
Indien gij hooge verwachtingen
van Christus hebt, dan zult gij ook hooge verwachtingen van zijn
Evangelie hebben, als van de beste tijding en de blijdste boodschap,
welke gij ooit hoordet, zoodat gij zult moeten zeggen : Hoe
liefelijk zijn op de bergen, de voeten desgenen, die het goede
boodschapt, enz. Sommige menschen zijn gereed om te denken,
dat het Evangelie der genade, en de zaligheid door Christus, eene
al te groote en te blijde boodschap is, dan dat ze voor hen waar
zoude zijn ; even, alsof God eene zoo groote zaligheid aan zulke
groote zondaren vrij, en om niet zou willen besteden, terwijl
zij ondertuschen niet bedenken, dat God in en door het Evangelie
niet onze eer voornamelijk bedoelt, maar integendeel de openbaarmaking
van zijne eigene heerlijkheid, en de grootmaking van zijn vrije
genade ; zoodat wij datgene om niet behoorden aan te nemen, hetwel
Hij ons om niet geven wil ; want het is eene openbaring van de
vrije en oppermachtige genade, welke door ons kwaaaddoen niet
verhinderd, of door ons goeddoen niet bevorderd kan worden, ziet
Rom. 3 : 24 ; terwijl ze geen opzicht heeft op onze waardigheid
om ze te verdienen, of op onze onwardigheid om ze te verhinderen,
Rom. 9: 15, Hierom placht Luther te zeggen, dat de gemoederen
der menschen zoo zeer waren ingenomen met fantastische inbeeldingen
van hun eigene werken, dat de blijde boodschap des Evangelies
voor hen eene vreemde zaak is. Ja, de menschen zullen vrezen en
beroerd zijn over de grootheid van Gods genade, gelijk er staat,
Jer. 33 : 8 : Zij zullen vreezen en beroerd zijn over al het
goede en over al den vrede, dien ik hun beschik.
5. Wat dunkt u van Zijne
liefde?
10. Wat dunkt u van Zijne liefde en van de reden daarvan ? Wie kan de hoogte, de diepte, de lengte en de breedte van deze zijne liefde begrijpen en verstaan ? Zij is toch alleszins ondoorgrondelijk en onmetelijk. Waarom wil Hij toch iemand uit Adams verloren nakomelingen liefhebben ? Dat wordt ons verhald, Deut. 7 : 8, 9 : De Heere heeft geen lust tot u gehad, noch u verkoren om uwe veelheid boven alle andere volken ; want gij waart het minste van alle volken, maar omdat de Heere u liefhad, enz. Denkt gij dat Hij u lief heeft om uwe schoonheid ? O, zwart en lelijk zondaar ! o neen, Hij biedt u zijne liefde en goedertierenheid om niet aan in het evangelie niet om uws schoonheids wil ; ook moeten zijne genade, liefde en goedwillgheid, gelijk zij geopenbaard zijn in het Evangelie, door ons met eene bijzondere toepassing op ons zelven geloofd worden, om geene andere redenen dan dat aldus zijn wil en welbehagen is ; zijne liefde moet ons schoon en aangenaam maken, maar zijn vindt ons niet schoon en aangenaam. Daarentegen, zijne liefdebewijzen, zijne kussen, wat zijn ze aangenaam en verkwikkelijk !
Ik heb eens gelezen van een
Agatho, welke eene man was, zoo heilig, dat hij door een
kus, iemand van zijnen melaatsheid genas ; of dat nu waar of valsch
zij, dat laat ik daar ; hetgeen ik echter bedoel met u dat te
verhalen, is waarchtig namelijk, dat de kracht van Christus zoodanig
is, dat de kus van zijn mond, of een gunstbewijs van zijn liefelijk
aangezicht, de ziel van hare geeestelijke melaatschheid genezen
kan, ja een woord van zijne mond zal zulks doen, waarom Hij ook
zegt : Nu zijt gij rein, om het woord dat ik tot u gesproken
heb, Joh. 15 : 3.