Schriftverklaringen

door Dr. H. F. KOHLBRÜGGE

In leven predikant bij de Nederlands-Gereformeerde Gemeente te Elberfeld

LEERREDE OVER DE INHOUD VAN DE HEILIGE SCHRIFT

Mijn Geliefden!

Wij zullen heden spreken over de hoofdsom van de inhoud van de Heilige Schrift. Wij bedoelen daarmee de inhoud, die de troostbehoevende ziel het eeuwige leven geeft, die ziel verkwikt en op de weg van het eeuwige leven houdt. De mens kan met zijn verstand en goed geheugen alles opnoemen wat letterlijk in de Bijbel staat, maar zijn verstand zal hem nooit leren wat voor hem in dit Woord geschreven is. Hij zal er op zijn hoogst in vinden, (zo hij naar eigen mening een vroom man is), algemene uitspraken, zoals, dat het de vrome uiteindelijk wel zal gaan, dat de goddeloze, als hij zijn einde bereikt heeft, ontvangen zal naar zijn goddeloosheid en roekeloosheid; of algemene gezegden, als vertrouwen op God, over het nut van de ellende, over het eeuwige leven, en daarover hoe de vreze van de Heere het beginsel van de wijsheid is; daarna moge hij nu zowaar zijn wandel regelen, in de grond van zijn hart en gemoed leeft en sterft hij zonder de waarachtige vreze Gods. Eerst daar, waar God de mens tot de overtuiging gebracht heeft, dat hij in zich zelf verloren, dat hij een zondaar en goddeloze is, en dus onder de vloek ligt en de verdoemenis tegemoet gaat, zo hij niet genade voor God gevonden heeft, brengt ook God zelf de mens met al Zijn uitverkorenen op de hoofdsom van de inhoud van Zijn Woord, doordat Hij in de mens het geloof werkt: dat deze inhoud ook voor hem gegeven is, - en dan is voor hem de hoofdsom van de inhoud van het Woord Gods: Christus en het eeuwige genadeverbond. Van deze inhoud leeft hij, op die waarheid berustende gaat hij eenmaal in vrede heen, want deze inhoud is voor hem het volkomen richtsnoer van het geloof en van het wandelen voor God. Hiervan laat hij niets wegnemen en er ook niets aan toevoegen. Wij, die deze inhoud uit ervaring kennen, of met andere woorden: wij, die in dit eeuwig verbond der genade zijn opgenomen door Gods grote barmhartigheid, en wier leven Christus, Christus alleen is, vinden deze inhoud in de gehele Heilige Schrift van het Oude en Nieuwe Testament. Wij schatten het Nieuwe Testament niet zo hoog om het Oude daardoor minder te schatten of op zij te zetten, (zoals de wederdopers doen, of degenen die tegen de kinderdoop zijn), neen! wij houden het Oude en het Nieuwe Testament voor het zuivere woord van God, en vinden de inhoud "Christus en het eeuwige genadeverbond" zowel in het gehele Oude Testament, en in ieder afzonderlijk boek ervan, als ook in het gehele Nieuwe Testament en ieder afzonderlijk boek of brief daarvan, en wij laten daar tegen of daarnaast niets opkomen of gelden als richtsnoer van het geloof. Dit is de dwaling waaraan men de wederdopers en al degenen, die zich Evangelisch noemen, kan herkennen, namelijk dat zij het Oude Testament lager stellen dan het Nieuwe, of niet voor het volkomen woord ter zaligheid houden, of als "letter" en ten dele "niet evangelisch" aanmerken, en daarentegen met een geest dwepen, die niet kan staan naast dat, wat er geschreven staat. Wij hebben in leven en sterven genoeg aan de woorden van de twaalfde Psalm: "De redenen des Heeren zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal". Zo ook de 19e Psalm: De wet van de Heere is volmaakt, bekerende de ziel, de getuigenis van de Heere is gewis, de slechten wijsheid gevende", en van Psalm 119 vs.89: "0 Heere! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen". Zo roept de Heere Jezus tot de joden, Joh. 5:39: "Onderzoekt de Schriften, want gij meent in deze het eeuwige leven te hebben, die zijn het, die van Mij getuigen", het welk Hij in zekere zin van de Schrift van het Oude Testament gezegd heeft. En dit bevel volgden de Bereeërs op, van wie wij lezen, Hand. 17:11: "Zij ontvingen het woord (het door Paulus en Silas gepredikte) met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften of deze dingen alzo waren." Daarom ontvangen wij dankbaar wat wij lezen, Rom. 15:4: Want al wat te voren geschreven is, dat is tot onze lering te voren geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting van de schriften, (van het Oude Testament) hoop zouden hebben". En wat wij lezen in 2 Petr.1:19: "Wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats" enz. In het kort: Paulus schrijft aan Timotheüs over de Heilige Schrift van het Oude Testament: "Zij kan u wijs maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is. Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is. Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust." Wij zullen dus wel de zekere weg gaan, zo wij ons houden aan dat, wat de Heere Jezus ons in de bekende gelijkenis meedeelt, Luk. 16:27-31: Ik bid u dan, vader, dat gij hem zendt tot mijns vaders huis. Want ik heb vijf broers; dat hij hun dit betuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats van de pijniging. Abraham zeide tot hem: Zij hebben Mozes en de profeten, dat zij die horen. En hij zeide: Neen, vader Abraham maar zo iemand van de doden tot hen ging, zij zouden zich laten bekeren. Doch Abraham zeide tot hem: Indien zij Mozes en de profeten niet horen, zo zullen zij ook, al ware het, dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen." Zo nu de aanhangers van de Paus zich op niet geschreven overleveringen beroepen, om daarmee hun leer en instellingen staande te houden, die lijnrecht tegen Gods Woord indruisen, zich beroepende op 2 Thes. 5:15 (drukfout, het bijbelgedeelte bestaat niet), zo zullen zij er toch niets mee winnen. Paulus predikte niets anders dan wat hij schreef, en schreef niets anders dan wat hij predikte, en wij houden, tegen al zulke overleveringen in, vast aan de woorden, Jes. 8:20: "Tot de wet en tot de getuigenis! zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben." De ondervinding leert ons, dat zo wij ook maar een enkele spreuk van de Heilige Schrift door verlichting en genade van de Heilige Geest in ons hart krijgen ter vertroosting op de weg naar het eeuwige leven en tot volharding in het geloof, van stonde af aan het gehele Woord van God aan deze ene spreuk als het ware aangeregen wordt, zodat deze ene spreuk als het ware in onze hand een sleutel is, waarmee wij alle poorten der zaligheid ontsluiten. Zodanige spreuken zijn onder andere Jer. 31:31-34, of Rom. 8:28-31; Jes. 53:4, of Joh. 1:29; Jes. 54:8-10, of Ezech.37:26, 27, of 1 Tim.1:15; Hab. 2:4, of Rom.1:16,17; Jes.45:22-24, of Rom.3:24-28; Ezech.16:62,63, of Rom.7:4-14; Ps.23, of Joh.10:27-29; Jes.49:14-16, of Joh.17:20-22; Ps.37:5, of Luk.12: 6,7; Gen.21:1, of 2 Cor.1:20. Gij verneemt, mijn geliefde lezers! door de aangehaalde plaatsen, dat waar ik van de hoofdsom van de inhoud van de Heilige Schrift spreek, ik daarmee bedoel wat de mens boven alle dingen nodig heeft, namelijk de zaligheid van zijn ziel, dat hij God gevonden hebbe, als zijn genadige God en verzoende Vader, dat hij het leven, het eeuwige leven gevonden hebbe, hetwelk in de Zoon van God, Christus Jezus, onze Heere is; en dan verenigt zich alles, wat in de Heilige Schrift staat, in de vier hoofdpunten, die wij vinden: Ezech.18 :23; Joh.3:3,16 en Hosea 13:14; of in deze twee woorden, die wij lezen in Hand.4:12 en Efez.2:5-9. Verder is de hoofdsom van de Heilige Schrift zo als de Heere die in een spreuk geeft bij Hosea 13:9: "Het heeft u bedorven, o Israël! want in Mij is uw hulp." En dan is het in de Heilige Schrift als in de zee, waar de waterstromen de golven opheffen en de baren groot worden, maar keer op keer ter neer geslagen worden, tot zij breken op de rotsen of effen worden aan de oevers. Alles is er een getuigenis van zonde op zonde, van zelfverheffing der eigengerechtigheid en vreselijke vernedering van menselijke trots, alles een getuigenis van afval voor en afval na, en hoog daarboven verheven een eeuwige Ontfermer, die voor Zich bewaart wie Hij wil, en die genadig is degene, die Hij genadig zijn zal, die voor allen weldadig, maar ook rechtvaardig is, die hen, welke tegen hem opstaan, als het ware op laat gaan in hun eigen ongerechtigheid, en in het verderf, dat zij zelf gewild hebben, terwijl Zijn Woord staande blijft, waarachtig in al zijn gezegden. De 106e Psalm geeft ons hiervan een trouw en waarschuwend, maar ook troostend bewijs. Laten wij nu overdenken de vorm en de zin van de Heilige Schrift. Wat de uiterlijke vorm betreft, deze is altoos verhevener en schoner dan alles wat men in stijl en taal schoon en verheven denken kan. De zin is duidelijk. Ieder woord of ieder gezegde drukt het duidelijkst en krachtigst uit, wat het Woord zeggen wil. Er heerst daar in alles samenhang, alles stemt overeen; de meest volkomen harmonie. Ieder woord of ieder beeld toont de zaak zoals zij is. De poëzie van de Heilige Schrift is niet gelijk poëzie van de wereld. Hier is alles waar, al wat er gezegd wordt koninklijk, waardig de majesteit van de Allerhoogste. En of ook de Schrift door alle tijden heen door de geleerden bestreden werd, onder andere ook wat de kennis van de natuur betreft, toch is zij steeds door meer geleerden als enig waar in al haar woorden erkend geworden. Maar de meeste geleerden zijn niet zo geleerd dat zij het zien kunnen, of te vijandig om het te willen. De innerlijke vorm is de heerlijke en gepaste zin, waarmee Hij, Die in dit Woord spreekt, dat is, de Heere zelf, al datgene zegt wat Hij zegt; daar is alles in overeenstemming met de gedachten die God uit op een voor ons mensen begrijpelijke wijze, en met het doel, dat God met Zijn woorden beoogt. Natuurlijk kan het niet anders of daar, waar de Allerhoogste spreekt, of Zijn gedachten in Zijn Naam laat spreken, het gesprokene niet anders dan de volkomenheid van de schoonheid en waarheid kan zijn. De woorden van de Heilige Schrift hebben alle slechts een zin, zij moeten volgens de letter verstaan worden, zoals: Daar zij licht, en daar werd licht", - of zinnebeeldig, naar het beeld, dat in de letter opgesloten is, zoals: "Maak u op, wordt verlicht, want uw licht komt." Het is daarom een spel van het vernuft zo men beweert, dat ieder woord van de Schrift een viervoudige zin heeft, een letterlijke, een allegorische, een anagogische en een tropologische zin *), en goddeloos, deur en poort openend aan iedere willekeur van de uitlegging, is de stelling: Ieder woord en ieder gezegde van de Heilige Schrift betekent alles, wat het betekenen kan. Geheel en al anders is het en God verheerlijkend - daar bij al de verbazende verscheidenheid een eenheid in de werken Gods in de natuur en in de genade heerst, zodat het één een afbeelding van het ander is - met de Heilige Schrift in de hand het natuurlijke in het geestelijke, of het geestelijke in de natuur als in een beeld uitgedrukt te zien. De Heilige Schrift is daarom duidelijk en verstaanbaar, omdat God daarin tot de mens spreekt, en Hij naar Zijn goedheid zo met de mensen spreekt dat zij Hem verstaan kunnen. Een kind van 2.5 jaar, zo men hem dat voorhoudt, of van zes jaar, zo het lezen geleerd heeft, kan genoeg van Gods Woord verstaan, om God in Zijn wet te erkennen, en wat verder noodzakelijk is om zalig te worden. Ook leert zulk een kind veel gemakkelijker uit de Bijbel van buiten dan b.v. vragen uit de Catechismus.

En zo is de Heilige Schrift ook verstaanbaar genoeg voor volwassenen, opdat zij Gods wil erkennen, en het hoofdpunt leren van de Heilige Schrift:

in welke verhouding het hart en het geweten van de gehele mens tot God moeten staan, en in Wie hun zaligheid is. Daar tegenover staan er ook zeer hoge dingen in, die moeilijk te verstaan zijn, doch deze dingen zijn hoog vanwege hun eenvoudigheid, waarom ook de geleerde woordenvitters en de grote hoop in de wereld er niets van begrijpen, maar de geringen en eenvoudigen verstaan het wel! Ons blindzijn alleen is er de oorzaak van, dat wij Gods Woord niet verstaan; en onze eigenliefde, wereldsgezindheid en gevangen zijn in het zichtbare, dat wij de Schrift niet begrijpen. En het blijft altijd waar: "De natuurlijke mens verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn." Het inzicht, dat de natuurlijke mens in Gods woord heeft, is geen ander dan dat van de Egyptenaren toen zij Israël vervolgden. Zij konden zien hoe deze droogvoets door de Rode Zee gingen, en zagen het toch niet. Zij geloofden te kunnen doen, wat Israël deed, maar zij allen zijn vergaan in de vloed. Zo zal ook een huichelaar de Schrift lezen, en dikwijls er meer van weten en verstaan dan de eenvoudige en oprechte, maar hij past het niet op zichzelf en op zijn meest geliefkoosde zonden toe, en zo strekt zijn kunst hem tot verderf!!! Terwijl hij meent in het licht te zitten ziet hij niet dat en hoe hij in de grootste duisternis is. En degenen, die liever uitpluizen alles wat zij willen om hun droomvoorstellingen daarmee voor zich duidelijk te maken, en gelijk zij verdraaid zijn, verdraaien zij de Heilige Schrift en blijven verdraaid. En zij, die graag in de wereld en in de zonde blijven zitten, halen uit de Schriften veel dingen voor de dag, die de Apostelen en Profeten niet zo bedoeld hebben, om hun geweten het zwijgen op te leggen. Het ware inzicht in de Heilige Schrift begint met Ps.32:5, waar God door Zijn Heilige Geest de mens openbaart hoe groot zijn zonde en ellende is. Daar ziet God de ellendige en die een gebroken geest heeft en Zijn Woord vreest, aan. Dan toont God hem in Zijn woord, hoe hij van al zijn zonde en ellende verlost kan worden, en neemt hem op in het verbond van Zijn genade, en trekt hem door Zijn Woord tot Zijn Zoon. Daar ziet en hoort de mens in het Woord slechts Christus en leert daar verder in: zijn begeerte naar het heil, hoe hij God voor zulk een verlossing zal dankbaar zijn, zodat het gaat uit geloof tot geloof, zoals er geschreven staat, Spr.4:18: "Maar het pad van de rechtvaarigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot de volle dag toe"; en Ps.97:11: "Het licht is voor de rechtvaardige gezaaid, en vrolijkheid voor de oprechten van hart", en Ps.119:105: "Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad." Waar het zo gaat, daar houdt men vast aan Gods Woord en waarheid, aan de vervulling van Zijn beloften, vreest Zijn bedreigingen en gelooft deze niet minder dan Zijn beloftenissen, en daar merkt men op en onthoudt hoe alles zo komt, als Gods woord het voorzegd heeft; b.v. Jes.34:16; 1 Kon.13:32; 2 Kon.7:17-18; 2 Kron.26:21. Men leest met vreugde, wat in Joz.21:45 geschreven staat: Er viel niet één woord van al de goede woorden, die de Heere gesproken had tot het huis van Israël; het kwam altemaal." En Ps.119:96: In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd." Toen de kamerling, de Moorman, van Jeruzalem, waar hij in de tempel niets gevonden had voor zijn ziel, wederom huiswaarts kerende, op zijn wagen zat, en de Profeet Jesaja las, vroeg Filippus, die de Geest tot deze man gezonden had: "Verstaat gij ook, hetgeen gij leest?" Maar hij antwoordde: "Hoe zou ik toch kunnen, zo mij niet iemand onderricht?". En Fillippus opende zijn mond en predikte hem het Evangelie van Jezus, in navolging van de opdracht van zijn zender:

"Verkondigt het Evangelie aan alle kreaturen!" En ook tot de joden gezegd had: "Onderzoekt de schriften!" Dus willen nu de leiders van miljoenen, die de armen en eenvoudigen verbieden de Heilige Schrift te lezen, aan zulke eenvoudigen het Evangelie onttrekken, en willen niet zien, dat de profeten tot het gehele Israël en tot de volkeren gesproken hebben, en dat de apostolische schriften voor gehele gemeenten geschreven zijn? En alleen met betrekking tot Gods woord is het verbod van de mensen sterker dan de begeerte, de nieuwsgierigheid en de weetgierigheid. Men gebruikt als voorwendsel dat het volk de Schriften niet begrijpen kan en maakt de zogenaamde kerk, d.i. de geestelijkheid of de paus, tot uitlegger van de Schrift. Dat zal men geloven, wat mensen vaststellen en leren! Anderen verheffen het menselijk vernuft tot de ware uitlegger van de Schrift, en nemen er slechts zoveel van aan, als zij hiermee in overeenstemming kunnen brengen; alles wat boven hetzelve staat verwerpen zij. Zo is beider verdoemenis geheel naar recht. Van het vernurft van de mensen staat er geschreven in de brief van Judas: "Maar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij zich." En van alle menselijke autoriteit als uitlegster van het Woord van God lezen wij tot onze vertroosting in 1 Joh.2:27: "En de zalving, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar gelijk dezelfde zalving u leert van alle dingen, zo is zij ook waarachtig, en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven;" vergl. Ps.119:23. En wie iets van deze zalving ontvangen heeft, wordt gebouwd op het fundament van de Apostelen en Profeten, waarvan Jezus Christus de uiterste hoeksteen is. Zulkeen slaat acht op de vermaning in Hebr.13:17: "Zijt uw voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig: want zij waken voor uw zielen." Maar in gemeenschap met zulke leraars wijken zij van een iegelijk, die de leer van Christus niet brengt. Noodzakelijker dan het dagelijkse brood of de kleding, noodzakelijker dan alles wat wij nodig hebben, is voor ons de Heilige Schrift; want zij is het enige door God verordineerde middel tot het geloof en tot onze dagelijkse bekering. De mens zal immers bij brood alleen niet leven, maar bij alle Woord, dat door de mond van God uitgaat! Zo is dan het Woord van God ons leven. Wij vinden daarin het leven en het noodzakelijk voedsel voor het geestelijke leven. Verder is voor ons dit Woord de enige getrouwe Leidsman door dit leven, en een sterke en zekere troost in alle nood en dood, opdat wij volharden in het geduld Christi bij alle aanvechting, zoals wij lezen Ps.23:4: "Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij." Het leert ons volkomen hoe wij voor God inwendig heilig zijn, in Zijn wegen wandelen en er op blijven. Het is het onverbreekbare zwaard van de Geest, gegeven om onze sterke geestelijke vijanden te overwinnen. In een woord: "Ik schaam mij", schrijft Paulus, "het Evangelie van Christus niet, want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft." Alleen rustende op dit Woord kan de uitverkorene gerust sterven. En nu dit Woord, - op welke prijs wordt het door velen van ons geschat? 0, gij jongelieden der gemeente, moge eenmaal niet tegen ulieden getuigen wat wij lezen in Ps.119:7, 1 Joh.2:14 en 2 Tim.3:15. 0, gij ouders! Wilt uw oren openen voor de apostolische vermaning, opgetekend in Efeze 6:4: "Voedt hen (uw kinderen) op in de lering en vermaning des Heeren". 0, gij allen, die mij hoort, luistert naar het bevel van de Apostel, neergeschreven in Col.3:16: "Het woord van Christus wone rijkelijk in u in alle wijsheid!" Gelukkige huisgezinnen en alleenstaanden, wier dagelijks voedsel de Bijbel is! Wat men heden niet verstaat, verstaat men morgen, of over jaar en dag. Maar niemand zegge: Dat weet ik reeds! Het weten doet het niet. De Schrift geeft elke dag haar voedsel en maakt sterk voor het werk en dapper in de strijd van dit leven, en wie haar honderd jaren lang gelezen en herlezen heeft, blijft nog een bedelaar voor de poort van deze tempel. Laat ons bedelaars blijven en volharden in gebed en smekingen. De 119e Psalm is voor ons een leidraad in alle gevallen. Zo roept de Wijsheid in het woord van de Heilige Schrift, Spreuken 1:32,33: "Want de afkering der slechten zal hen doden, en de voorspoed der zotten zal hen verderven. Maar die naar Mij hoort zal zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads"; en Spreuken 15:24: "De weg des levens is de verstandige naar boven; opdat hij afwijke van de hel beneden." Amen!

* Noot: Aan de schriftleer een allegorische zin toeschrijven betekent die wijze van schriftverklaring, welke zegt: In de Bijbel hebben de woorden nog een andere betekenis dan de letterlijke zin, zij zeggen iets anders dan de letter leert. Meer in 't bijzonder wordt dan met die uitlegging bedoeld aan te tonen, wat wij, volgens tekst die verklaard wordt, te geloven hebben. De anagogische zin wil aanwijzen wat men volgens het te verklaren schriftwoord in het hemelse leven te verwachten heeft. (eig. opwaarts voerende zin.) De trogologische zin is de zin welke ons zeggen moet, hetgeen wij volgens het behandelde schriftwoord te doen hebben in het zedelijke. (Eigenlijk betekent het, dat aan de zin van de woorden een andere wending gegeven wordt.) Vooral de roomse kerk heeft zich aan deze wijze van schriftverklaring (?) schuldig gemaakt.