In leven predikant bij de Nederlands-Gereformeerde Gemeente te Elberfeld
FEEST- EN LIJDENSSTOFFEN
Na zulk een lange, bange nacht,
Na zoveel hoon en harde slagen,
Nadat Hij 't zware Kruis wou dragen
En daaraan hangen, diep veracht,
Doorboord aan handen en aan voeten
Om voor mijn goddeloos doen te boeten,
Verlaten! ach! van mens en God,
Gelaafd met edik, elk ten spot,
Doorstoken, en in 't graf geborgen;
Daarvoor een wacht en zware steen: -
Eén waakt er om voor 't lijk te zorgen,
Mijn Heer breekt dra door alles heen!
Mijn Heil bleef in Zijn dood vertrouwen.,
Zijn vlees ziet de verderving niet,
Hij gaat, dat moet de hel aanschouwen,
Het graf uit, eer de zon het ziet. -
Val om gij wacht! De steen er af!
Gij houdt mijn Leven niet in 't graf!
0 Nacht! o Dood! o hels gezag!
'k Ben zeker van mijn eeuwge dag!
Vraag niet meer hoe laat het is
Nu de Heer verrezen is.
0! uw nacht is doorgestreden;
0! gij hebt nu uitgeleden,
Gij zijt met Hem opgestaan,
't Woord toont uw victorie aan!
Dit maak ik, lijders! u bekend,
Dat licht maakt aan uw nacht een end!
Wat kom ik om het graf te zien?
'k Zie haast wat ik hier niet kan zien:
Er is geen dood, geen zondekwaad,
Als maar 't geloofsoog opengaat.
Werp elk beletsel op mijn graf;
Eén werpt er alles toch weer af.
De steen er af!
Mijn Jezus is niet meer in 't graf.
Ik zet me op u, gij stenen wet,
Daar niets het leven meer belet.
Zet u hier met mij neer, - t is eeuwige rust;
Uw vlaswiek, schoon zij rookt, wie is 't die ze nu blust?
Die mag voor 's Engels blik verstuiven,
Die 't waagt de steen weer op te schuiven.
De bliksem toont zijn liefdegloed;
't Sneeuwwit, wat Hij aan d'aarde doet.
's Bliksems kracht en klaarheid
Toont Gods macht en waarheid. -
't Sneeuwwit kleed:
Dat Hij al mijn smet vergeet;
En: wat kleed ik aan zal trekken,
Als mij Jezus op komt wekken. -
's Hemels bliksem treft de wacht,
En troost de witte dracht.
Doden zijn ze, die vertrouwden,
Dat ze in 't graf mij konden houden!
Zal wereldse soldaten
Hun macht of kracht wat baten,
Als een der hemelingen
Hun wacht komt binnendringen?
Die elk de spits eens boden,
Hoe liggen zij als doden!
De vrouw, die met de duivel sprak
In 't Paradijs,
En zo onwijs
Haar eigen goddelijk beeld verbrak,
Zij is door Jezus vrijgekocht,
En wordt van Engelen aangezocht
Om nu met haar te spreken
Van 't Beeld, dat alle helse macht,
Verdubble zook haar list en kracht,
Niets meer vermag te breken. -
Waartoe met vrees en zalf belaân?
Heeft Hij het niet gezegd, dat Hij weer op moet staan?
Nu, houd dat niet voor u alleen,
Maar stil der broederen geween!
Lag Hij ter neer
Zo dood
In 's aardrijks schoot; -
't Was toch de Heer!
Hij was in 't graf verborgen
En maakte uit die nacht
Voor mij de blijdste morgen.
0 leraar, leer aan 't woord geloven:
"'t Komt door een vrouw* - maar 't komt van boven." -
En toch is 't Abraham niet recht,
Wat Sara hem van Hagar zegt*.
Hoe! bang en blij te zijn, gaat dat te zaam?
Tot het "heel blij" te zijn, ben ik, ach, niet bekwaam.
Verblijd u toch!
Hier is geen zelfbedrog!
'k Heb 't u vooraf gezegd, en als u nu wat treft
Zo weet gij, wat de ziel verheft.
En zie! eer gij 't vermoedt,
Wordt gij van Jezus zelf gegroet!
Dan eens houd ik Zijn voeten vast,
Dan laat ik ze weer schandelijk los,
Door streken van de helse vos!
Goed, dat Hij zich met mij belast,
Mij vasthoudt, waar ik sta of ga,
Met Zijn onzichtbare gena.
Wat brengt deez' Paasweek nieuwe dingen,
Waarvan wij eeuwig, eeuwig zingen!
't Is nu geen week van werken meer,
Maar alles rustdag voor de Heer!
17/18 april 1862.
* Gal. 4, vs. 4.
* Gal. 4, vs. 30.