Schriftverklaringen

door Dr. H. F. KOHLBRÜGGE

In leven predikant bij de Nederlands-Gereformeerde Gemeente te Elberfeld

FEEST- EN LIJDENSSTOFFEN

ENIGE GEDACHTEN OVER JOH.20:11 en verv.

Wat geloofden dan eigenlijk die vrouwen, die de Heere wilden balsemen? Zou men dat eigenlijk wel geloof noemen? Hoe dikwijls had God de Heere niet gezegd: de Zoon des mensen zal ten derden dage opstaan uit de doden, en wat hielden zij hiervan eigenlijk voor waarheid? Schenen zij niet al die woorden des Heeren vergeten te hebben? En ook Maria Magdalena, die hierin al de anderen nog scheen te overtreffen! "Mij dunkt", zal de eigengerechtigde zeggen, die geen ander geloof bezit dan van zijn eigen maaksel, "dat als ik van zeven duivelen bezeten was geweest, zoals Maria Magdalena, en die duivelen zijn uit mij uitgedreven, dan heb ik mij boven anderen verschrikkelijk verdorven, ellendig en verloren gevoeld, en ben nu wonderbaarlijk en onverhoeds daaruit verlost; dan moet mijn hart toch van dankbaarheid overvloeien, dan moet ik toch zulk een vatbaarheid voor eeuwige waarheden verkregen hebben, dat ik toch zeker moet weten, dat Gods zaak in de dood niet kan blijven liggen. Ja, daar zegt mij zelf mijn gezonde verstand:

Ligt ook de waarheid in het graf
Al wat haar drukt, het moet er af.

"Dan moet ik toch oor en hart hebben voor alle dierbare woorden van mijn grote God en Heiland; dan moet ik wel een geloofshebbelijkheid hebben in mij zelf om te allen tijde te weten: Christus kan niet slapen, al slaapt Hij ook; Hij kan niet dood zijn al is Hij dood; Hij moet uit het graf weer zegepralend te voorschijn komen. Als ik mij vast op Zijn woorden verlaat, dan zal Hij, die Mij van zeven duivelen verloste, die Lazarus uit de doden opwekte, ook zelf niet in het graf blijven liggen." Mijn lezer, zulke redeneringen zijn licht voor degene, die het geloof meent te bezitten, en het niet heeft, het niet van de Heere heeft ontvangen. Ja, het moest zo zijn! Maar daar geen kinderen van de Heere sterker in het geloof zijn dan de arme Maria Magdalena, is er voor ons arme, mensenkinderen, geen groter stof tot jubelen en juichen dan dat de Heere gesproken heeft: Mijn genade is u genoeg, en Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.