DE LADDER JAKOBS

 

VOORREDE

aan de Gemeente van Christus te Zierikzee, waarin de geschiedenis van Jakobs droom in het kort uiteengezet wordt.

 

 

Allerliefsten,

Wij lezen in Gen. 28: 10 v.v.: Toen de aartsvader Jakob vluchtte van Berseba, waar zijn vader Izaäk woonde, naar Haran in Mesopotamië, om de wreedheid en dodelijke haat van zijn broeder Ezau te ontgaan, dat hij onderweg, ongeveer bij de plaats Luz (die later Bethel genoemd werd), na het ondergaan der zon, zijn hoofd ter ruste legde op een steen, en dat hij in zijn droom een wonderlijk gezicht zag, dat er n.l. een ladder op de aarde geplaatst was, waarvan het opperste de hemel raakte, en dat de engelen Gods daarlangs op –en neerklommen, en dat de Heere bovenaan stond, Die Zijn verbond, dat Hij tevoren met Abraham en Izaäk gesloten had, met Jakob vernieuwde, dat Hij aan hem en zijn zaad het land Kanaän geven zou, en dat in hem en in zijn Zaad (dat is: Jezus Christus) alle geslachten der aarde gezegend zouden worden. Ook schonk Hij Jakob een bijzondere belofte, dat Hij hem n.l. op zijn reis begeleiden, en hem behouden in zijn (eigen) land terugbrengen zou. Toen nu Jakob des morgens ontwaakte, werd hij verschrikt, zeggende: "Gewisselijk is de HEERE aan deze plaats, en ik heb het niet geweten. Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels." Daarom nam hij die steen die hij tot zijn hoofdpeluw genomen had, en richtte die op tot een gedenkteken, en goot er olie over uit. En hij noemde de naam van die plaats Bethel, d.w.z. huis Gods.

Over dit visioen zijn tal van verklaringen aanwezig. Sommigen denken dat met deze ladder Gods voorzienigheid bedoeld wordt, waardoor Hij alle dingen in de hemel en op aarde bestuurt, en in het bijzonder zorg draagt voor Zijn gelovigen, om hen op hun wegen met Zijn vaderlijk oog te geleiden, door de dienst van Zijn heilige engelen. Daarom (zeggen zij) staat God op deze ladder en klimmen op Diens bevel de engelen op en neer. Zoals deze verklaring niet in strijd is met de Schrift, past ze ook niet slecht bij de bedoeling van de tekst, waarin God voorheeft Jakob te vertroosten, zoals wij uit vers 15 kunnen afleiden, waar Hij zegt: "En zie, Ik ben met u en Ik zal u behoeden overal waar gij henen trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben hetgeen Ik tot u gesproken heb." Maar toch zijn wij van overtuiging, dat die uitleggers de zaak nog beter verstaan hebben, die onder deze ladder onze enige Middelaar, Jezus Christus, begrepen, Die met Zijn en ons vrijmoedigheid geeft om het heiligdom binnen te gaan langs een verse en levende weg, welke Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees, Hebr. 10: 19v; zodat de engelen thans klaar staan, om ons te dienen, ja om ook onze ziel op Zijn tijd in Abrahams schoot, dat is: in de plaats der heerlijkheid te voeren. Deze verklaring achten wij de juiste verklaring te zijn, en wel om de volgende redenen.

1e. Omdat deze het meest overeenstemt met de bedoeling van deze tekst. Want aangezien God Jakob wilde vertroosten met de vernieuwing van het verbond, dat Hij met Abraham en Izaäk gesloten had, waarvan Christus het fundament is, in Wie alle beloften Gods "ja en amen" zijn, daarom is het geloofwaardig, dat Hij door deze ladder Christus met al Zijn verdiensten bedoelde af te beelden, in Wie alle geslachten der aarde gezegend zouden worden, zoals God Zelf in vers14 zegt: zodat de gelovigen nu geen enkel schepsel hebben te vrezen, aangezien de weg der genade steeds openstaat om tot God te vluchten en onder Zijn vleugelen te schuilen. Daarom zei Jakob ook, toen hij uit zijn droom ontwaakte: "Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels." Daarmee gaf hij te kennen, wat hij onder dat gezicht verstond, n.l. de vrije toegang die Gods kinderen tot de genadetroon hebben, door het gezegende Zaad van Abraham, d.i. Jezus Christus. Want Hij is de enige Deur der schapen. Niemand komt tot de Vader dan door Hem. En wanneer hij zegt: "Dit is de poort des hemels", dan moeten wij dus niet denken, dat hij de ingang van de hemel precies aan die bepaalde plaats binden wil, maar hij bedoelt te zeggen, dat hem deze verborgenheid nergens duidelijker getoond was dan op deze plaats.

2e. Deze verklaring wordt ook bevestigd door de tekst, Joh. 1: 52, waar onze Heere Christus tot Nathanaël sprak: "Van nu aan zult gij den hemel zien geopend en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des mensen"; in welke woorden onze Heere Christus kennelijk op deze plaats het oog had. En de betekenis is, dat Hij de ladder en die poort des hemels is, waarvan Jakob de afbeelding in die droom gezien had, en dat de engelen op Zijn bevel op en neer moeten klimmen, niet alleen om Hem persoonlijk te dienen, maar ook Zijn lidmaten, die erfgenaam zullen zijn van het eeuwige leven, Hebr. 1:14. Deze verklaring wordt ook beaamd door verschillende oude leraars, zoals met name door Tertullianus. Toen Jakob, zegt hij, gesproken had: Hoe vreselijk is deze plaats, dan zegt hij daarna: Dit is niet dan een huis Gods, en de poort des hemels; want hij had de Heere Christus gezien, Die de tempel Gods is en door Wie men de hemel binnengaat. Deze opvatting deelt ook Augustinus. Onder deze ladder, zegt hij, verstaan wij Christus, omdat Hij Zelf zegt: Ik ben de Weg. In zijn verklaring van Psalm 44 behandelt hij ook in den brede dit visioen en verklaart het daar op dezelfde wijze.

Daarom zijn de arme roomsen ver afgeweken, niet alleen van de waarheid, maar ook van de belijdenis van de oude Kerkvaders, aangezien, zij er zich niet voor schamen om Maria, de moeder des Heeren, te noemen: de ladder Jakobs en de poort des hemels, de moeder der barmhartigheid, de moeder der genade, de moeder des levens, de moeder der heerlijkheid, de moeder van allerlei goed, ja het enige goed, die de ellendigen steeds kan en wil helpen, en die door haar moederlijk recht voor hen, die haar aanroepen, alles voor hen verkrijgt wat hun zalig is.

Deze titels zijn vol afgodische godslasteringen. Want zij beroven Gods Zoon van Zijn eer en Middelaarsambt, waarin Hij alleen door Zijn vader verzegeld is, Joh. 6:27. Want als Maria de poort der hemel is, dan is de Zoon niet langer de Deur der schapen, waardoor wij moeten ingaan om weide te vinden en zalig te worden, Joh. 10:9. Als Maria de moeder der genade en der heerlijkheid, de moeder van allerlei goed is, en die met haar moederlijk recht de Zaligmaker kan aanspreken, dan is Christus niet meer onze genadestoel, uit Wiens volheid wil allen ontvangen moeten genade voor genade. Maar deze leer van het pausdom is een nieuwe leer en een vreemd Evangelie, dat in de Schrift onbekend is. Daarom blijven wij bij dat oude en eeuwige Evangelie, dat Christus de Weg en de Waarheid en het Leven is, dat en niemand tot de Vader komt dan door Hem, Joh. 14:6. Wij geloven met de heilige Petrus, dat de zaligheid in geen ander is, en dat er ook onder de hemel geen andere naam is, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden, dan alleen de Naam van Jezus, Hand. 4:12. Wij geloven met de heilige Paulus, dat wij vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs een verse en levende weg, welke Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, d.i. door Zijn vlees, Hebr. 10:19v. Hij is de rechte Weg en de enige Deur der schapen. Wie van elders inklimt, is een dief en moordenaar, Joh. 10:1. Het is ook niet zonder grote oorzaak, dat onze Heere Christus in Jakobs droom afgebeeld wordt door een ladder. Want er bestaat grote overeenkomst tussen beide.

Want 1e: Zoals een ladder het middel is, waarlangs men van een lagere tot hogere plaats opklimt, zo is ook onze Heere Christus onze enige Middelaar, door Wie wij in de hemel moeten klimmen. 2e Zoals een ladder gemeenschap brengt tussen een lage en een hoge plaats, zo verbindt Christus, door Zijn Heilige Geest, de strijdende Kerk op aarde met de triomferende Kerk in de hemel, als één huis in één lichaam. 3e Zoals een ladder twee stijlen bezit, die de trappen verbinden, zo zijn er ook twee Testamenten, het Oude en het Nieuwe, die ons Christus’ weldaden voorstellen en bevestigen. 4e Een ladder heeft vele treden, die ordelijk op elkaar volgen. Zo is onze Heere Christus ook voorzien van diverse heerlijke weldaden, die als schakels aan elkaar hangen, met name: wijsheid, gerechtigheid, heiligheid en verlossing. 5e Een ladder moet aan beide einden vast staan, zowel beneden als boven, en anders kunnen wij er niet zonder gevaar gebruik van maken. Zo ook moet Christus in ons hart vaststaan door een oprecht geloof, zoals Hij in het hart en in de raad Gods vaststaat, door de verkiezing der genade; en anders kunnen wij niet met stellige zekerheid naar de hemel klimmen. 6e Een ladder brengt ons niet direct, als in één stap, aan de bovenste sport, maar allengskens. Zo worden ook wij niet aanstonds volmaakt, als in één ogenblik, maar wij moeten bij treden omhoogklimmen, d.w.z. allengs groeien en toenemen, totdat wij de mannelijke leeftijd in Jezus Christus bereiken.

Ziet eens, welk een bekwame overeenstemming er dus is tussen het beeld van een ladder en onze Heere Jezus Christus, met slechts dit verschil, dat een ladder maar een instrument is, dat buiten zijn gebruik niet langer nodig is, maar onze Heere Jezus Christus is die Heere van de hemel Zelf, Die over Zijn gemeente tot in eeuwigheid regeren zal, zelfs dan, wanneer alle uitverkorenen in de hemel verzameld zullen zijn.

Leringen. 1. Voorts wil het feit, dat Jakob dit gezicht gezien heeft, toen hij met zijn hoofd op een steen lag, ons dit zeggen, dat wij n.l. dan het allerbekwaamst zijn om geestelijke zaken te overleggen, wanneer wij ons vlees aan de wereldse wellusten en gemakken onttrekken. Zo kwam het Woord des Heeren tot Johannes de Doper, de zoon van Zacharias, in de woestijn, Luk. 3 : 2. Zo ontving ook de apostel Johannes die wonderlijke Openbaring, die hij ons beschreven heeft, terwijl hij op het eiland Patmos verkeerde.

2. Het heeft ook zijn betekenis, dat Jakob het huis Gods en de poort des hemels bijeenvoegt. Want daarmee wordt te kennen gegeven, dat Christus Die de poort des hemels is, uitsluitend in het huis Gods, d.w.z. bij Zijn rechte gemeente te vinden is.

3. Ook valt er wel op te letten, dat deze plaats, door Jakob Bethel genoemd, d.w.z. een huis Gods, vanwege dat hemelse visioen dat hij daar gezien had later door Jerobeam, de zoon van Nebath, ja door alle koningen Israëls, zeer jammerlijk ontheiligd werd met de gouden kalveren en andere afgoderij, die zij daar gepleegd hebben, 1 Kon. 12 : 28v. En daaruit hebben wij te leren, dat Gods Woord en Zijn gemeente aan geen bepaalde plaats gebonden is, maar dat de Heere Zijn tent soms naar Zijn wil verplaatst. Vooral geldt dit als een vaste regel onder het Nieuwe Testament, dat men de dienst en de genade van God niet binden mag aan bepaalde plaatsen. Want de Heere onze God is een Geest, en Hij wil in geest en waarheid aangebeden zijn, Johs. 4 : 24. En het is precies eender, waar wij bidden, als wij maar heilige handen opheffen zonder toom en twisting, 1 Tim. 2 : 8. En de Kerk des Nieuwen Testaments bestaat nu uit alle geroepen heiligen, die de Naam van onze Heere Jezus Christus in alle plaatsen aanroepen, 1 Kor. 1 : 2.

Daarom dwalen de Roomsen jammerlijk, die de stoel der waarheid en de vastheid der gemeente binden willen aan de stad Rome, daar dat toch de hoer is die op zeven bergen zit, en waar de Antichrist zijn troon geplant heeft. Weliswaar was daar vroeger de tempel Gods en een schone gemeente, zoals men dat lezen kan in de Brief aan de Romeinen, Rom. 1 : 6-8, maar sinds de Antichrist in de tempel Gods is gaan zitten, volgens Paulus' profetie, is het Rome eender vergaan als eertijds Jeruzalem, n.l. dat die getrouwe stad (ik bedoel: de gemeente in die stad) tot een hoer geworden is. Zij was vol recht. Gerechtigheid vond daar een onderdak, maar nu doodslagers. Haar zilver is geworden tot schuim. Haar wijn is vermengd met water, Jes. I: 21v.

Verder zouden wij hier nog enkele subtiele speculaties kunnen bijbrengen, die Augustinus over dit visioen heeft, dat n.l. onder de Engelen die langs deze ladder op- en neerklommen, de predikanten te verstaan zijn; en dat onder dat opklimmen bedoeld wordt de leer van Christus' godheid, en onder het naar beneden afdalen de leer van Zijn mensheid, en dat door de zaling van de steen de zalving van Christus met de Heilige Geest aangeduid wordt, enz. Maar aangezien deze en soortgelijke bespiegelingen meer subtiliteit dan vastheid bezitten, laten we die maar rusten, en zullen nu overgaan tot hetgeen wij eigenlijk voorhebben, n.l. de voorstelling van de trappen der zaligheid, die aan deze ladder te bespeuren zijn.