íDIERBARE
BIJBELí
Auteur: Petrus Broes.
Uit: "De Peinzende Christen".
Dierbare bijbel! Geschenk van onberekenbare waarde!
Geschenk, waarbij al het goud van Peru, en alle de topazen van Moorenland, op
geen enen dag te noemen zijn! Dierbare bijbel! Eigen woord mijns Vaders!
ÝÝ Mijn bijbel! Hoe wichtig is uw inhoud! Het geheim ontwikkelt: God
zaligt zondaren in een weg, waarin voor zijne ere en hu belang volmaakt gezorgd
is. God oefent genade zonder enige krenking van zijn recht! God was in Christus
de wereld met zich zelve verzoenende: God heeft Hem voorgesteld tot ene
verzoening door het geloof in zijn bloed. Zee van wonderen! Ontwerp, voor alle
geschapene vernuften onuitvindelijk! Glansen, daar engelen zich blind op zien!
Geheimen, die in aller eeuwen eeuwigheid aan de verrukkingen en bewonderingen
van alle de gezaligden, en aan de mijne, stof, onuitputbaar stof, leveren
zullen! Mijne reden verlaat mij. Zelfs de berichten, die deze mij van mijne
ellende en van mijn gevaar, Van den aart en de verdienste der zonde, beschikt,
zijn diep gebrekkig. Van het uitzicht op verlossing spreekt zij niets met enige
zekerheid. Mijn bijbel doet mij, en den aart, en de bron, en den trap, van
mijne rampzaligheid van nabij beschouwen, niet, om mij door die diepbedroevende
waarheden te dompelen in mistroostigheid, maar om mij belang te doen stellen in
de verblijdende waarheden, die zij er in een adem bijvoegt, en om mij van
dezelve een gebruik te doen maken, dat samen stemt met de weldadige inzichten
van Hem, die de onschatbare openbaring gaf. Mijn bijbel! Uiterste wil mijns
Vaders, waarin mij de onverderfelijke, onbevlekkelijke, onverwelkelijke erfenis
besproken is! Mijn bijbel! Waarin alle de beloften, die de God der waarheid
immer ten mijnen behoeve deed, in duurzaam schrift te lezen staan! Mijn bijbel!
Bundel van alle de wetten, die mijn Koning immer uitgaf, om mijn gedrag te
regelen; wetten, die op de billijkten gronden steunen, die door de edelste en
tederste drangredenen worden aangebonden, wetten, tot wier gehoorzaamheid mij,
bij het bevel, de hulp in een adem wordt toegezegd, terwijl de mogelijkheid der
uitvoering mij in de treffendste voorbeelden op de proef bewezen wordt, en de
gerede opvolging mij wordt aangeprezen door een voorstel, waar bij alle
wereldse welsprekendheid het hoofd moet onderhalen; een voorstel, waardoor mijn
verstand voorgelicht, mijn hart bewogen wordt. Nooit behoeve ik onkundig van
mijn plicht te zijn; ik zie dien in de voorschriften en in de voorbeelden; in
het voorbeeld vooral van mijn Verlosser; en als ik duizendmaal op een dag
vraagde: Hoe deed Jezus? Kan in duizendmaal mijne vraag, in de uitvoerige
beschrijving van Zijn leven, stipt beantwoord vinden. Die inzettingen zijn mijn
raadslieden, als ik verlegen ben; mijne Urim en Thummim; Mijn vraagbaken. Dit
woord is ene lamp voor mijn voet, een licht op mijn pad, mijn wegwijzer in het
land mijner vreemdelingschap; mijn kompas op de bakenloze zee, waarop ik dobber
Mijn bijbel! Schathuis van vertroostingen! Kostbaar boek, dat aan mij ten dage
mijns ongeval vragen doet, waarop mijn ongeloof verstommen moet, en mij gronden
van bemoediging aan de hand geeft, die leven in mijn hart brengen, en ene
omwending verwekken, die men wel gevoelen, maar niet beschrijven kan. Mijn
bijbel! Waren uwe spreuken niet vaak mijne vertroostingen geweest in het land
van mijne vreemdelingschap, lang, lang ware ik in mijne druk vergaan! Mijn
Bijbel! Rijke zamelplaats, die den enen voorraad voor, den anderen na,
uitgeeft, die melk heb voor zuigelingen, vaste spijze voor volwassenen; hartsterking
voor bezwijkenden; ogenzalf voor blinden. Kortom: daar elk te recht kan. Mijn
bijbel. Mijn wapenhuis en mijn wapen tevens. Wondere samenvoeging! Mijn wapen!
mijn aanvallend zowel, als mijn verwerend wapen, mijn zwaard! Een wapen, dat ik
dan gebruik, wanneer ik, op Mijne meesters spoor, mijn vijand te gemoed trede
met dat woord: ,, Er staat geschreven! Mijn bijbel! Gij zijd tegelijk mijn
wapenhuis! Gij geeft mij den gordel der waarheid, het borstwapen der
gerechtigheid, het schild des geloofs, den helm der zaligheid. Gij leert mij,
hoe ik die wapenen aangorden, hoe ik ze gebruiken moet, Gij leert mijne handen
ter strijde, mijn vingeren ten oorloge. Gij moedigt mij aan door enen
uittekening van de kroon, die den overwinnaar beloofd is, ene uittekening, die
mijn hart in vuur en vlam zet. Gij moedigt mij aan door de vertoning der
gekroonde getuigen, die den strijd reeds te boven zijn. Gij leert mij vooral,
hoe ik, al biddende, strijden moet; bij u leer ik ootmoedig en met betrouwen
bidden. En, o onschatbaar voordeel! Gij leert het mij in de voorbeelden zo wel
als in de bestieringen. Als ik u doorblader, dan ontmoete ik de nagelaten
bidschetsen en het noodgeschrei, dat de heiligen van vroegere en latere tijd in
ene aanmerkelijke verscheidenheid van noden en gevaren tot God hebben
opgezonden. Een biddende David, een biddende Paulus bestieren mij, als ik u,
mijn dierbare bijbel! In handen neme. Dan ga ik tot God spreken met woorden,
die de Geest, eeuwen lang geleden, aan zijn Jakobs, zijn Mozesen, zijn Davids,
zijn Paulussen in het hart en op de lippen gaf. Zo spreke ik de taal des
Geestes. Dierbare bijbel! Mijn toetsteen! Onfeilbare toetssteen! Aan u beproef
ik alles, wat de Godsdienst betreft. Hier toets ik mijn gedachten, mijne
neigingen; aan u verblijf ik de uitspraak. Alle ander schriften, hoe uitnemend
ook, hoe zeer ook te schatten op hunne waarde, zinken laag in mijn schatting,
wanneer ik u vergelijking breng. Al wat er in menselijke schriften, die tot
bestiering van mijn geloof en wandel geschreven zijn, uitnemend is, is uit u
gehaald. Uit die bron schepten alle die uitnemende schrijvers, die in een reeks
van eeuwen geleefd en gearbeid hebben. Al het heilig vuur, dat in hunne
opstellen blaakt, is in vergelijking met uwen gloed niet meer dan het koude
noorderlicht. Aan u toets ik hunne stellingen, en hunne vermaningen; zodra zij
u verlaten, verlate ik ze; in zover ze met u overeenstemmen, omhels ik ze; en,
hoe zij ook mogen zijn, Gij, mijn bijbel! Gij behoudt den voorrang, en, als ik
u leze, gevoel ik dikwijls iets, dat ik, in het lezen ook der uitnemendste van
menselijke schriften, nimmer voelde; in u lees ik Gods eigene taal. In dat
gezag rust mijn geloof. Dierbare bijbel!
ÝÝ Ik roem de
eeuwige goedheid, die in de opbaring, welke ik voor mij heb, zulke merken van
Godlijken oorsprong heeft ingedrukt, die mij volkomen gerust stellen merken,
die ook voor mij, ofschoon ik een eenvoudig Christen ben, gemakkelijk kunnen
begrepen worden, daar ik tot het gevoel van dezelve kracht en kenbaarheid gene
afgetrokken redeneringen, gene fijn gesponnen betogen nodig heb. Hier ontmoete
ik verborgenheden, die der Majesteit van den Oneindige waardig zijn;
verborgenheden, die mij den weg der ontkoming uit mijne oorspronkelijke
rampzaligheid ontsluiten; verborgenheden, die, hoe ondoorgrondelijk zij ook
zijn, niets behelzen dat ongerijmd, dat tegenstrijdig is; verborgenheden, die
door geen eindig wezen kosten worden uitgedacht; verborgenheden, die van zoveel
belang zijn in de oefening der Godzaligheid! Hier ontmoete ik zoveel voorzeggingen,
bekendmakingen van toekomende toevallige dingen, die of bijzondere personen, of
gehele volken raken, en inzonderheid den persoon en het lot van mijn Verlosser
betreffen, en die door de uitkomst nauwkeurig zijn vervuld geworden. Hier hoor
ik de samenstemming des lieds van Mozes en van het Lam. Hier zie ik, dat het
getuigenis van mijn Verlosser de geest der profetieÎn is. Hier schittert de
Majesteit van Hem die van het begin aan het einde verkondigt, en van oudst af
de dingen, die noch niet geschied zijn, die zegt: Mijn raad zal bestaan, en ik
zal al mijn welbehagen doen! Zo ontmoete ik mijn bijbel dingen, die blijkbaar
van een Godlijken oorsprong zijn. Niet minder kan ik gerust zijn, dat mijn
gehele bijbel van God is ingegeven, dat dezelve op een Goddelijk bevel, en
onder een Goddelijk bestier, beschreven is, en dat dus alles, wat er in
voorkomt, Goddelijk is, en mij verplicht tot geloof en gehoorzaamheid. Getuigen
dat de schrijvers, zeggen zij, dat zij, gedreven door Gods Geest, gesproken en geschreven
hebben, ik mag op dat getuigenis vasten staat maken. Elk een wonderwerk, elk
een verschijnsel, elk ene gebeurtenis, tot wier aanstelling de onmiddellijke
tussenkomst van het Goddelijk alvermogen nodig is, en waar door de inhoud van
mijn bijbel bevestigd is, stelt mijn hart gerust. Zie ik terug op de
wonderwerken, die door Mozes en de profeten ter bevestiging van hunne zending
en leer verricht zijn; zie ik terug opdat aantal, en die verscheidenheid, en
die klaarblijkelijkheid der wondergewrochten, die mijn Verlosser, toen Hij op
aarde was, heeft gedaan, gewis elk een blinde, wien Hij op een enkel woord, in
de tegenwoordigheid van duizenden aanschouwers, het gezicht herstelde, elk een
dode, die door Hem werk opgewekt, elk van die roept mij toe: Uw bijbel is het
woord van den levenden God; het woord van IsraÎls God, die alleen wonderen
doet; het woord van Hem, wiens wijsheid en goedheid immers nooit gedogen
kunnen, dat Hij de leer van een verleider met zulke verschijnselen vergezellen,
dat Hij aan het bedrog zijn alvermogen lenen, en verzoeking, het gevaar van
mistasten, in ene zaak van eeuwig belang, tot zulk ene hoogte op zou voeren,
dat iemand met reden zou kunnen klagen: Ik werk verzocht boven vermogen. Mijn
geloof voert mijne aandacht terug, door een reeks van ruim zeventien eeuwen, in
de tegenwoordigheid van enen predikenden en wonderdoener Jezus. Ik zie de
talloze proeven van zijn onbeperkt vermogen; ik hoor dat bevel van majesteit
aan een reeds riekende, Lazarus: Lazarus! Kom uit! Ik zie den verrezenen in de
tegenwoordigheid van vrienden niet alleen, maar ook van hen, die de zaak mijns
Heiland bijster tegen waren, uitkomen uit het graf. Nu geloof ik, dat mijn
bijbel Gods eigen woord is. Aan de waarheid van alle die wondergebeurtenissen
kan ik geen ogenblik twijfelen, zodra ik van eeuw tot eeuw, waarin die
gebeurtenissen overhandigd zijn, opklimmende, eindelijk vraag: Hoe heeft de
eerste invoering van die verhalen, indien de zaken nimmer gebeurd zijn, enigen
ingang kunnen hebben? De beschouwing van den wonderen en spoedige voortgang,
die mijn Verlossers evangelie in de wereld der Joden en der heidenen gehad
heeft, stelt mijn hart noch meer gerust. Heidenen hebben geloofd in enen
gekruiste Verlosser, in enen gekruiste god. Heidenen, gedompelde in enen meer
dan Egyptische duisternis van onkunde, en hare voortbrengsels, afgoderij en een
treurig bederf der zeden; afgoderij, waarin zij waren opgevoed, afgoderij, die
van vele eeuwen overhandigt was door de voorouderen; een Godsdienst tevens, die
zeer prachtig was, en de zinnen gevoelig aandeed. Hun zedenbederf was
verbazend, en werd begunstigd door de voorwending, dat hunne Goden zelfs soms
de grootste buitensporigheden en onreinigheden bedreven. En ziet! Duizenden, de
duizenden verdubbeld, hebben mijn Verlossers evangelie omhelsd, omhelsd in
weerwil van al den tegenstand, welke er geboden werd door keizers, koningen,
stadhouders, wichelaars, priesters, wijsgeren, kortom: door al wat geleerd en
aanzienlijk was; in weerwil der hevigste bedreigingen, der strelende aanzoeken,
der wreedste vervolgingen. Zij omhelzen een evangelie, dat dor eenvoudige
mensen zonder enigen toestel van wereldse welsprekendheid hun verkondigd werd,
een evangelie, daar al het vooroordeel tegen was. Zij lieten zich een evangelie
welgevallen, dat hen verplichtte, om bij Hem, die aan een kruis zijn leven
liet, zegen en leven en verantwoording bij God te zoeken. Zij namen met
huppelende blijdschap genoegen in ene zedenleer, die op ootmoed, op liefde tot
de vijanden, op matigheid, kuisheid, en enen volslagen verloochening van zich
zelve, aandrong zonder enige uitzondering of toegevendheid. In een zeer korten
tijd had het evangelie zulk een opgang in ettelijke gewesten; niet alleen in
Azia maar ook kort daarna in Europa, te Rome, te Filippi in Afrika te
Alexandrie. Wondere samen stemming van volken, zo zeer onderscheiden in
woonplaats, karakter, denkwijze, gewoonten in Godsdienst. Wondere gebeurtenis!
Opgetogen sta ik bij die herinnering. Mijn aandoenlijk hart, mijne verwakkerde
verbeelding vernieuwt mij de gedachtenis van die wonderen, en schildert mij die
verrukkende tonelen van alvermogen, die de prediking der kruisleer vergezelde
bij hare intrede in de wereld der heidenen. Hier zie ik Efeziers , Korinthers,
Romeinen, anderen, met betraande wangen, op gebogen knieÎn, aan mijn Heiland
hulde doen. Hier rolt de naam van den gekruiste van duizend tongen. Hier prijkt
de kruisbanier, geplant op de puinhopen van afgodstempels en altaren. Hier
licht Dagon als een hand en hoofdloze romp op den grond, gevallen bij de
intrede van de verbondskist in afgodische heiligdommen. Ik loof den God der
heidenen, die wonderen doet. Geen geschapen vermogen heeft immer zulke
verschijnselen, zulk ene uitkomst kunnen verwekken; en elk, die doordenkt,
roept met mij: Dit is Gods vinger! Dierbare bijbel! Ik zie er u op aan met
tranen in mijne ogen, en de duizenden der heidenen, die nu al in den hemel
zijn, roepen mij toe: Uw bijbel is Gods eigen woord. Waren de vooroordelen der
Joden in zeker opzicht nog sterker tegen mijns Verlossers evangelie dan die der
heidenen, dan verschaft mij de zegepraal, die het evangelie des kruises op de
harten van duizenden hunner behaald heeft, een bewijs, dat noch sterker
spreekt. Naar mate de tegenspraak, welke IsraÎls oudsten, die geÎerbiedigde
vaderen, tegen het evangelie deden, vernuftiger was dan die der heidense
wijsgeren, was de zegepraal van het evangelie te aanmerkelijker. Heidenen
moesten afzien van een Godsdienst, die van ongerijmdheden krielde, en waarin de
verstandigste soms de kennelijkste strijdigheden tegen de beginselen van de
natuurlijken Godsdienst opmerken en beleden; Joden moesten afzien van een
schaduw dienst, die door IsraÎls God, den waren God, met schitterende luister
was ingevoerd, toen Horeb beefde en dreunde, een dienst, die nu een reeks van
zovele eeuwen had stand gehouden, en na den afloop der Babylonische gevangenis
door den dienst van Zerubbabel en Jozua, in de herbouwing van het paleis des
Gods van IsraÎl, plechtig was hersteld geworden. Waan van eigene waardigheid,
verbeelding, van bij Abrahams God, als zijn nakroost, alles vooruit te hebben
boven de heidenen, en wat niet al, maakte een slagboom tegen het evangelie, tot
wegruiming waar van alvermogen, alvermogen alleen, genoegzaam was. Al wat Jezus
van Nazareth betrof, Zijn houding, Zijne leer, Zijn ijveren tegen hoogmoed en
geveinsdheid, zijn prediken van eenÝ
koninkrijk, dat zuiver geestelijk was, zijn talloos spreken van druk en
smaad waarop men rekenen moest, zijne voorzeggingen van Jeruzalems ondergang,
van des tempels val, van de vernietiging des schaduwdiensten, van de roeping
der heidenen, van Zijne opstanding uit den doden, van Zijn kruisdood, en wat
dies meer isÖ
ÝÝ Alles vloog
vierkant in tegen Joodse begrippen en Joodse neigingen. En was er geen God in
den hemel, die uit stenen Abraham kinderen verwekken kan, geen van Abrahams
versteende kinderen was week geworden. Wie, wie brak dien Joodse weerzin? Wie
maakte Hem, die kort te voren enen ergernis was, tot de wijsheid en kracht van
God, tot zulk een in hunne schatting, gevoel, belijdenis, openlijke belijdenis,
juichend uitkomen voor God en mensen, en onder al het brullen en dreigen van
IsraÎls getabberde vaderen? God, die in den hemel is, deed dat! Aandoenlijke
gebeurtenis! Die wondervertoning, dat brandend braambos, staat voor mijne ogen
alsof het gisteren gebeurd ware. De Christenen hielden stand tot aan den
laatsten ademtocht. Berovingen, ballingschappen, verguizingen zonder wederga,
joodse en heidense machten, soms hun naaste bloed, en den aanvoerder van die
allen, den duivel, in allen nadruk tegen te hebben, en daarvan de dagelijkse
proeven te ervaren, waren de onsmakelijke ontmoetingen, waarop zij na rijp
beraad, en op Jezus woord, die met de hoogstmogelijke oprechtheid alles vooraf
gezegd heeft, met genoegen rekening gemaakt hebben, toen zij hun betrouwen en
liefde, en alles aan dien Gekruiste gaven, die de inhoud was van der apostelen
prediking. Hebben zij ook gewankeld, toen het aankwam op het dragen van het
martellot? Neen! Al juichende zijn zij, des geroepen zijnde, de moordschavotten
opgeklommen, en hebben hunne belijdenis met hun martelbloed verzegeld, niet in
ene hitte van dweepachtig vervoeringen, maar op grond van gebeurtenissen,
waarvan zij op de duchtigste gronden, zelfs door zintuiglijke gewaarwordingen,
verzekerd waren, of die ten minsten uit de eerste hand hun overhandigt waren.
Uit de hand van hun, die zeggen konden: Wij prediken dat wij hoorden, zagen,
tasten. Oneindig vermogen, dat, zelfs over de afkerigste onder de Joden, heeft
gezegevierd! Wondere vertoning! De voorgangers onder mijns Verlossers vijanden,
zij, die Hem aan het kruis geholpen hebben, knielen in het ootmoedige geloof
voor den Middelaartroon. Hier schittert alvermogen! Ene schare der priesteren
wordt aan het woord gehoorzaam; der priesteren?Ö. Ja! Der priesteren! Oneindige
schuldvergeving, en oneindige omwending! Wie richtte de banier op tegen ene
woede, die geen weerga had? Wie herschept leeuwen in lammeren! Thans gaan Jezus
moordernaren in de blijde hemelrijen voor. Hun feestgeschater houdt den
boventoon, daar zij hunne eeuwige behoudenis toeschrijven aan het verzoenend en
verlossend vermogen van een bloed, dat zij zelve gestort hebbenÖ. Mijn dierbare
bijbel! Gij zijt Gods eigen woord! Uitnemende Paulus! Uitverkoren vat, om mijns
Heiland naam te dragen voor Jood en Heiden, voor koningen en stadhouders!
Gezegende werktuig, om de kruisleer voort te planten! Mijn Paulus! Uwe
onderwerping aan den Gekruiste is ten overstaan van alle de eeuwen een
schitterend bewijs, een onbedrieglijke waarborg des Godlijken oorsprong van het
evangelie, dat ik voor mij heb. Joodse ijveraar! (die waart gij toch tevoren)
gunsteling van al wat aanzien had! Bestemde tot de aanzienlijkste
bevorderingen! Wat, wat bewoog u, om zulk een stap te doen, een prediker te
worden van dat kruis, tegen welks volgelingen gij moordt en dreiging met de
woede van een razende tijger geblazen had? Kon gij mij uit den hemel
antwoorden, uwe taal zou zijn! Jezus, Jezus werk mij te machtig! Hij deed mij
in het stof wriemelen aan zijne voeten! Uitnemende Paulus! Zo dikwijls als ik
uw naam hoor noemen, zegge ik met gerustheid: Mijn bijbel is Gods eigen woord!
ÝÝ Geloofd zij
God, dat ik in mijne eigene ervaring een bewijs ontmoete, dat mijn bijbel Gods
woord is. Als ik de bewegingen van geloof en hoop en liefde gevoel in mijn
hart, den trek tot een wandel, waardoor de eer van mijn Maker en het nut van
alle de maatschappijen, waarvan ik een lid ben, bevorderd wordt; als ik die
aanmerkelijke verandering van mijne gehele denkwijze, de wonderlijke hervorming
niet alleen van mijn spreken en doen, maar ook van mijne beginselen en
bedoelingen, zoals die van mijne oude denkñ en handelwijze verschillen als
licht van duisternis, voor mijne aandacht brengt, dan roep ik met tranen uit:
Geloofd zij God! En, mijn bijbel in handen nemende, voeg ik er in ÈÈn adem bij:
Dierbare bijbel! Aan u heb ik naast God die herschepping te danken! Mij heugt
die invloed, dat zacht geweld. Door u, woord er waarheid! Heeft God mij gebaard
naar zijn wil, opdat ik een eersteling zijner schepselen wezen zou. Dierbare
bijbel! Gij waart mij ene kracht van God tot zaligheid! Een vuur, een hamer,
een tweesnijdend zwaard, een oordeler der gedachten en der overleggingen van
mijn hart! Zo is de hervorming van mijn hart mij een toegevoegd bewijs, dat ik
voor miljoenen werelden niet zou willen wisselen!
ÝÝ Dierbare
bijbel! Elk enen nieuwe invloeiing, die uwe vermaningen, uwe bestieringen, uwe
geheimen, op mijn hart maken, vernieuwen mij het ondervindelijk bewijs uwer
verhevene oorsprong. Wat ik lezen moge, van u ben ik nooit verzadigd! Gij houdt
mijn graagte gaande! Gij doet mij van het eten honger krijgen! Zo dikwijls geen
bijzondere ongesteldheid mijne geestelijke zintuigen in hunne bezigheden en
ervaringen belemmert, zijt gij mij telkens zo smakelijk, zo welkom, als of ik u
voor de eerste maal in handen name. Mijn bijbel! Gij zijt Gods eigen woord.
íDIERBARE BIJBELí
Met
dankzegging en verwondering roem ik het vermogen en de trouw van Hem, die alle
verdonkeringen van grotere of mindere delen der openbaring, die ik in handen
heb, en tegelijk alle vervalsingen heeft afgewend, afgewend gedurende zoveel
eeuwen, afgewend ook in de donkerste tijden, afgewend in weerwil van alle de
ondernemingen van den vorst der duisternis en zijne medestanders onder de
mensen, vervolgers en strooiers van valse leer. Ik prijs dat oog, dat met
nimmer sluimerende aandacht zijn bijbel gadesloeg, en het beslag van majesteit
tot enen omtuining maakte, die allen aanval verijdelde, en, roep ik uit: Alle
vlees is gras! Ik voeg er in enen adem bij: Maar het woord van God bestaat in
eeuwigheid!
ÝÝ Ik juich
wegens de aanminnige eenvoudigheid, die onschatbare klaarheid, waar mede alles,
dat ten richtsnoer van mijn geloof en wandel is ingericht, in mijn bijbel wordt
voorgedragen; alles, waar bij mijn hoop leven moet in mijn woestijnreize door
de wereld, en waarop ik mijn bezwijkend hoofd, bij het naderen van den laatsten
snik, zal nederleggen. Hoe duidelijk is mij dat al! Hoe spoedig vatte ik den
zin met zulk ene overreding, dat er geen twijfel overblijft! In geen menselijke
taal kan duidelijker gesproken worden, dan mijn bijbel spreekt. Begeer ik
berichten van mijnen oorspronkelijke jammerstaat; berichten van den Verlosser
der zondaren; berichten van den grond, waarop, en van de wijze, op welke,
zondaren tot Hem komen en bij Hem blijven; berichten, hoe men wandelen moet, om
God te behagen; berichten, van het lot, waarop hij, die den Verlosser
aankleeft, rekening maken moet; berichten van de onderstand, waarop hij hopen
mag; berichten van het heil, dat voor de eeuwigheid bewaard wordt; begeer ik
alle die berichten, ik sla mijn bijbel op, ik gehoorzame dat bevel: Zoek in het
boek des Heeren, en lees! En ziet! Ik krijg in alle de vermelde bijzonderheden,
en in allen, die daaraan verwant zijn, een onderwijs, aan welks mening ik,
wanneer ik bedaard en aandachtig en eerbiedig ben, geen ogenblik kan twijfelen;
en het is mij ene begunstigde bezigheid voor elk der vermelde bijzonderheden
enige weinige getuigenissen, welker duidelijkheid mij sterkst in de ogen
straalt, mij zo gemeenzaam te maken, dat, zodra enig stuk in mijne aandacht
oprijs, of door een ander genoemd werd, ook Gods eigen taal, in Zijn woord
begrepen, mij bij de hand zij, mij denken en zeggen doe: Zo staat er
geschreven! Zelfs de verborgenheden van den hoogste rang, die achtbare
leerstukken, die, zelfs nadat zij geopenbaard zijn, door mijn onderwerpelijke
reden niet bevat kunnen worden, zijn in mijn bijbel mij klaar ontdekt. Zegt
mijn bijbel, dat in het ene Goddelijke wezen drie onderscheidene personen zijn,
elk van wien God is; zegt mijn bijbel, dat in mijn Middelaar twee naturen tot
een persoon verenigd zijn, ik vatte dat niet; mijn ogen schemeren; maar tevens
omtrent den zin der woorden, die mij die onbegrijpelijke stukken in ene taal,
die tot mensen gevoerd wordt, voordragen, twijfel ik geen ogenblik. Ik begrijp
het voorstel in een zeker opzicht duidelijk; het voorstel is zo, dat, wanner ik
daarbij blijf, ik geen denkbeelden vormen kan, die met den aart van die
verborgenheid strijden; en tevens, ik begrijp het niet. Wonderlijk
samenvoeging!
ÝÝ Ik roem op
blijden toon de eeuwige goedheid, die mij een bijbel geeft, welken ik in de
hoogst mogelijke nadruk volmaakt mag noemen. Leve ik onder een evangelie van
vervulling, zo heb ik ene openbaring, die volmaakt mag noemen. Leve ik onder
een evangelie van vervulling, zo heb ik ene openbaring, die volmaakt ik in
allen nadruk. De openbaring van Gods raad, de ontwikkeling van Gods ontwerp
nopens de zaliging van zondaren in Zijn Zoon, was, ja, volmaakt in de eeuwen
der verwachting, eer mijn Verlosser in de wereld kwam; zij was volmaakt,
toereikend tot haar bestemming overeenkomstig den gehelen aart en alle de
omstandigheden van die voorbereidende bedelingen; maar met dat al de
openbaring, die ik in handen heb, is in trap volmaakter. Ik heb de schriften
der evangelisten, de brieven der apostelen. Ik heb ene brede orakelrol en een
vervuld evangelie tegelijk voor mij liggen. Ik zing het lied van Mozes, in de
schoonste samenstemming met het lied des Lams. Welk een verrassend licht
spreidt het evangelie van Christus over Mozes schriften! Aanzienlijke
verwaardiging, die ik geniet! Mijn geluk klimt hoger, daar ik, bij ene ruimere
openbaring bij een uitvoerig aanhangsel van Goddelijke schriften, tegelijk
ruimere toezeggingen heb van Goddelijk onderwijs, ruimere toezegging van
inleiding in de waarheid, in alle waarheid; zo zeggen de profeten: Alle de
kinderen van Sion zullen van den Heere geleerd zijn. Van den Heere, van Hem
zelve, in ruimere mate. ës Vaders omgang met volwassen kinderen zal
gemeenzamer, vertrouwelijker zijn, en menig een geheim ontdekt worden, dat
tevoren verborgen was. Onschatbaar voorrecht! En alle de kinderen van Sion
zullen daar in delen; elk in zijn mate. Zo zegt dezelfde Jehova: Zij zullen mij
allen kennen van hunnen kleinsten af tot hunnen grootten toe. Ik ben door de
genade een van Sions kinderen geworden; ik zal mij plaatsen onder de kleinen;
onder de Christenen van den minsten rang. Ik ben evenwel in de belofte
begrepen. Ik ben een van Sions kinderen. Zo staat de weg dan open. Zo nodigt
mij een belovend God; zo mag ik, als ik mijn bijbel in handen neme, vrijmoedig
pleiten op Gods eigen woord, dat Gij tot mij gesproken hebt, waarop Gij mij
hebt doen hopen! Zend, zend uw licht en uw waarheid, dat die mij leiden! Zo
moetik de toezending van dat onderwijs niet alleen met ootmoed vragen maar ook
met betrouwen wachten, en deed ik dat meer, God zou zicht vereerd rekenen, en
de bedelingen zouden doorgaans ruimer zijn. Zo moet ik bij elk ene opmerking
der Goddelijke bestraling onder het lezen van mijn bijbel, mijn oog, mijn
tranend oog, eens naar den hemel heffen, en roepen: Nu, in deze ogenblikken
wordt aan mij de belofte vervuld: Sions kinderen zullen van Jehova geleerd worden.
God van Jakob! Gij houdt trouw! Mijn inzien in de wijsheid van uw woord, mijn
inzien in het geheim der verlossing, het bevend juichen en juichend beven bij
de beschouwing uwer verborgenheden, en de weerslag, de invloed van dat al op
mijn hart, dat aan het smelten raakt, en waarin betrouwen en liefde worden
opgewekt, en dat zich als was aan U ter hand stelt, om in dien vorm gekneed te
worden, als het U behaagt, en duizend zegepralen van de waarheid gevoelt. En zo
veel meerÖ. Dat al roept mij toe: Nu vervult God de belofte: Sions kinderen
zullen van mij geleerd worden; en hier aan ken ik den Goddelijke oorsprong der
bewegingen, der verrukkingen, der vervoeringen van mijn hart, dat zij met mijn
bijbel samenstemmen, en daarop gegrond zijn. Nooit wil ik scheiden dat mijn
Vader samengevoegde, toen Hij sprak: Mijn Geest, die op u is, en mijn woorden,
die ik in uwen mond gelegd heb, zullen van u niet wijken. Zo dikwijls ik onder
het lezen in nadruk geloven mag, geloven zonder belemmering, geloven met ene volle
verzekerheid des verstands en onder de ervaring van alle die invloeiingen, die
het geloof van zulke waarheden natuurlijk op het hart heeft, dan zeg ik: Nu
zijn woord en Geest bij mij! En ik voeg er in enen adem bij: Nu getuigt de
Geest, dat de Geest, die in het woord spreekt, de waarheid is.
ÝÝ In mijn
eigen taal lees ik dat dierbaar woord, die ontwikkeling der onschatbaarste
geheimen. Miste ik de kennis der talen, waarin mijn bijbel oorspronkelijk
beschreven is, ik mag mij zelve echter gerust stellen, dat de vertaling, die ik
voor mij heb, nauwkeurig genoeg is, en den zin des Geestes zo opgeeft, dat ik
tegen alle misvattingen omtrent de voorschriften van mijn geloof en omtrent de
bestieringen van mijn wandel beveiligd ben. Op de trouw der overzetting, die ik
voor mij heb verlaat ik mij in alles, wat de hoofdzaak betreft zodra ik denk:
Mijn bijbel is Gods woord. God gaf dat woord, om mij den weg des heils te
leren. Ik ben buiten de gelegenheid, om de oorspronkelijke talen te kennen. Dus
vorderen Gods wijsheid en goedheid, dat ik in mijn overzetting Gods woord heb,
zoals Hij het beschrijven liet. Dat wachte ik van de wijsheid en liefde van
Hem, die voor zeventien eeuwen, ter voortplanting van zijn evangelie onder de
volken, de wondergave der talen aan zijne apostelen heeft medegedeeld!
Pinkersterdag! Dag van wonderen! Dag, waarop de verrukte menigte zoveel
overzettingen ui der apostelen mond vernam, als er bekende talen in de wereld
waren! Voorts, al wat ik immer vernam van de kundigheid en trouw dier mannen, die
in het begin der voorgaande eeuw de overzetting, die voor mij ligt, vervaardigd
hebben, dat al stelt mij ook gerust; en, daar ik God dank voor de overzetting,
die ik heb, eer ik tevens de gedachtenis van hun, die hun arbeid besteden aan
die vervaardiging. Hun loon zij volkomen van den Heere, IsraÎls God! Zien en
voel ik het verhevene, het schone, het treffende, zo niet, als ik het zien en
voelen zou, wanneer ik mijn bijbel in de oorspronkelijke talen lezen kon,
hebben alle overzettingen wat minder dan haar oorspronkelijk, staan zij gelijk
aan de overgietingen van vloeibare stof door een nauwe doortocht,
overgietingen, die het storten van een weinig bijkans onvermijdelijk maken, en
is dat van een goddelijk boek in nadruk waar, ik vind evenwel in mijn overzetting
talloze proeven van dat oorspronkelijk schoon. Zulke verenigingen van de aller
innigste eenvoudigheid en de achtbaarste majesteit, samengesmolten in een en
hetzelfde voorstel, ontmoet ik nergens. Zulke klemredenen als mijn Verlosser op
aarde sprak, bundels va miljoenen aangelegenheden, daar elk woord duizend
ponden weegt, ontmoet ik nergens elders. Nooit leze ik dat bericht van Mozes:
God zeide: Daar zij licht! En er was licht. Of ik gevoel iets, dat ik niet
beschrijven kan, en mijn hart zegt: Dat is schoon! Nooit leze ik zonder
verrukking de verhalen van Abrahams, van Jozefs, van Davids leven. Bij elk ene
herlezing worde ik opnieuw geroerd door de onnavolgbare welsprekendheid, door
de verrukkende schilderingen, die ik in de achttienden, in den honderd vierden,
in honderd veertienden, en andere der psalmen ontmoete. Onvergelijkelijke
deftigheid, achtbare majesteit, iets Goddelijkst, schittert mij in de ogen, zo
dikwijls ik Jesaja orakelrol doorbladerd. Het heilig verhaal van mijn
Verlossers leven houdt mij opgetogen. Had ik er bijgestaan, toen Hij predikte;
had ik den toon vernomen, waarop Hij sprak, en trekken van zijn gelaat gezien,
ik zou gewis meer geweten en meer gevoeld hebben, dan ik nu weet en gevoel.
Evenwel, ik gevoel vrij wat, en het is mij een hemel op aarde enen verzameling
te maken van die klemredenen, die mijn mensgewordend God gesproken heeft, toen
Hij hier beneden was. Het is mij een hemel, als ik ze mag ontwikkelen,
doordenken in enige mate, als ik op elke nieuwe bepeinzing nieuwe wonderen
ontdekken mag, en te gelijk blijven geloven, dat het voornaamste mijn
schemerende ogen ontvlucht. Dat is mijn hemel, als ik mij de zinspreuken, de
wachtwoorden, die woorden op zijn pas, die gulden appelen in zilveren gebeelde
schalen zo gemeenzaam maken mag, dat zij mijne gezellen worden, mijner
raadslieden. Dat is mijn hemel, wanneer ik mij gedurig verbeelden mag die
gezegende lippen te horen roepen: Hetgeen ik u zegge, zegge ik tot allen:
Waakt! Werkt niet om de spijze, die vergaat, maar om de spijze, die blijft tot
in het eeuwige leven! Zo iemand achter mij wil komen, die verloochen zich
zelve; hij neme zijn kruis dagelijks op zich en hij volgt mij! Wat baat het
enen mens, zo hij de gehele wereld won, en schade leed aan zijne ziel? Neemt
mij juk op u, en leert van mij, dat ik zachtmoedig ben, en nederig van hart;
mijn juk is zacht, mijn last is ligt! Vergadert u geen schatten op aarde, maar
in den hemel; want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn! Zalig zijn de
armen van geest. Wees niet bezorgt tegen den dag van morgen, want de morgen zal
voor zich zelve zorgen, en elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad! Mijn
koninkrijk is niet van deze wereld! Mijn vrede geve ik ulieden! In de wereld
zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed! Ik heb de wereld
overwonnen! Het is ulieden nut, dat ik heenga! Ik ben met ulieden alle de dagen
tot de voleinding der wereld! Die in Mij blijft, en Ik in hem, draagt veel
vrucht. Zonder Mij kunt gij niets doen. Dit is Mijn gebod, dat gij malkander
lief hebt. Hebt uwe vijanden lief! Ik ben het Licht der wereld! Ik ben de weg,
de waarheid en het leven; en niemand komt tot den Vader, dan door Mij. Ik leve,
en gij zult leven! Gij zijt mijn vrienden, zo gij doet wat ik u gebied! Uit het
hart van den mens komen voort boze bedenkingen, overspelen, hoererijen,
doodslagen, dieverijen, boze ogen, lastering. Strijdt om integaan door de enge
poort! Ik moet werken, terwijl het dag is; de nacht komt, waarin niemand werken
kan. God is een geest; die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en
waarheid. Ik geef mijn schapen het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren
gaan in de eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit mijn hand rukken. Daar ik
ben, daar zal ook mijn dienaar zijn!Ö. En zovele anderen, van wier inhoud en
wijze van voorstel, ik, ware ik tegenwoordig geweest, met noch groter ophef dan
de dienaren van den Joodse raad, zou geroepen hebben: Nooit, nooit heeft een
mens alzo gesproken! Als ik die woorden vind, eet is ze op, en zij zijn mij als
honing en honingzeem. Ik word dan wakker, ontnuchterd, bezorgd, onbezorgd,
betrouwend, ijverig, alles. En hoe verrukken mij die antwoorden van oneindig
vernuft, antwoorden, die mijn Verlosser, met de grootste vaardigheid, zonder
missen, gaf op elk ene strikvraag, hoe loos ook, die Hem gedaan werd! Nooit
lees ik Paulus afscheidsrede van de Efeziers, en zijne verdedigingen voor den
Joodse raad en voor Agrippa, of ik worde bewogen. Alles treft en roert mij. Een
getij van aandoeningen stuwt mijn hart voort; en een zeker gevoel, dat mij
onder het lezen de tranen uit de ogen perst, doet mij besluiten: Dit is in den
eigenlijke zin schoon! Nooit las ik een menselijk opstel, waarin het eenvoudige
het treffende, en het natuurlijke zich zo verenigen, en men zou er in enen adem
van zeggen: Het is ettelijke dagen bekookt; en, het vloeide als vanzelf. Nooit
lees ik Paulus brieven, of de gepastheid des stijls naar den aart der
onderwerpen, het bondige der redeneringen, het wel sluitende der
gevolgtrekkingen, en het deftige, in geheel het voorstel, vervullen mijn hart
met eerbied en bewondering. Het achtste hoofdstuk van zijn brief aan die van
Rome, het vijftiende van zijn tweede brief aan de Korinthers, zijn onder
anderen de sterksprekend getuigen der waarheid van hetgeen ik zeg. Tevens voeg
ik er in enen adem bij: Nooit lees ik Paulus brieven, of ik denk bij mij zelf:
Wanneer zal die tijd noch eens komen, dat ik Paulus versta?
ÝÝ Zulk
een boekdeel, zulk een boekdeel, zulk een opstel van onberekenbare waarde,
bezit ik voor een zeer matigen prijs. De God der wetenschappen, de onderrichter
der Aholiabs en der Bezaleels, die met onnagaanbare wijsheid voor elk ene
nieuwe uitvinding der heilzame drukkunst voor Nederland, voor mijn vaderland,
bewaard had, Hij bedoelde ook mijn belang, toen Hij de aandacht scherpte des
waardige uitvinders dier edele kunst! God bedoelde ook mij! Aandoenlijke
gedachten! En het was, om ook aan mij met kleinen omslag, en tot kleinen prijs,
een bijbel, een gehelen bijbel, ter hand te stellen. Het zware werk der
vertalers, het groot gevaar van fouten te begaan, en het bezwaar va kosten voor
minvermogenden, namen te gelijk een einde. Zo prijs ik God, die, ook ten mijnen
behoefte, de drukkunst heeft ingevoerd. Och! Wier er van de drukpers beter
gebruik gemaakt! Opstellers! Drukkers! Uitgevers! Strooiers van geschriften,
die den Godsdienst ondermijnen, en de zeden bederven!ÖÖ Is dat de dankbaarheid
aan Hem, die den uitvinder der edele drukkunst bestierde? Is dat de
samenstemming met Gods bedoelingen? Wellicht wordt er menigeen door middel van
het geen gijlieden schrijft, drukt, aan den man helpt, in den grond bedorven.
Mogelijk is er reeds menigeen in een onherstelbaar verderf, wiens smaak door
uwe schriften, die gij opgesteld, gedrukt, verkocht hebt, allereerst bedorven
is, wiens verbeelding verhit, en die daardoor tot losbandigheden vervoerd is.
Zulk een roept wraak over het venijn, dat gij voor hem vervaardigd had, over
het bereiden van den kelk, waaraan hij den dood gedronken heeftÖ..
ÝÝ Beeft gij
niet? Kunt gij besluiten ene enkele onderneming van dien aart er bij te voegen?
Mogelijk zullen de opstellen, die gij vervaardigt, of uit naburige talen
overgiet, of drukt, of uitgeeft, schriften, die het ongeloof en het bederf der
zeden begunstigen, het gezag des bijbels aanranden, mogelijk zullen die, noch
na uw vertrek uit de wereld, de struikelblokken worden, waarover velen vallen,
en al vallende in ene bedwelmende diepte van rampzaligheid neerploffen. Dan
zullen uwe namen aan de vervloeking zijn toegewijd! Bandeloze drukpers!
Tomeloze trek, om geld te winnen! Stoutheid, dien niets ontziet, en zelfs den
stijl, die de hoge God in Zijn bijbel bezigt, aan de verguizing van losbandige
mensen blootstelt, door ene schertsende nabootsing van dezelve in het verhalen
van beuzelingen. O! mijn God! Mijn eerbied voor uw woord raakt in de sterkste
beweging! Och! Mocht ik u den hoon vergoeden, dien men uw woord zo openlijk, en
zo onbelemmerd, aandoet! Nu ontvlamt mijn hart! Nu zou het vragen: Is er geen
inteugelen? Ik kan niet meer doen, dan wenen en biddenÖ. Majesteit! Waak gij
zelve op!Ö. Hier zwijg ik
ÝÝ Het
gevoel der verplichting, die ik aan God heb voor den onbelemmerd gebruik van
dezelve, neemt aanmerkelijk toe. Wanneer ik mijn in gedachten breng enen tijd,
toen in mijn eigen land die bijbel ene onbekende zaak was, toen mijn
voorvaderen in de duisternis van het heidendom neerzaten, toen aan Mercurius,
aan Hercules een Nehalennia, en andere versierde Godheden de wierook werd
toegezwaaid, waarvan noch enige beschrijvingswaardige gedenktekenen in het
naburig Walcheren voor handen zijn, en tot herinnering van die rampzalige
tijden zorgvuldig bewaard worden. Het teder gevoel van de verplichting, die ik
aan God heb, neemt toe, wanneer ik miljoenen van mijn tijdgenoten, bij welke de
kostbare openbaring, die in mijn bijbel begrepen is, tot hier toe geheel
onbekend is, voor de aandacht breng. Nu bloedt mijn hart, daar ik die ontelbare
menigte mij vertegenwoordigt, die, ja, met mij ademt in hetzelfde uitspansel,
met mij bestraald wordt door dezelfde hand, maar met mij dezelfde toegang niet
heeft tot den bijbel. Nu bloedt mijn hart! Dierbare bijbel! Kon ik uw inhoud
uitschreeuwen met ene stem, die de wereld vervulde, met ene stem, die klonk tot
aan de beide polen, die aan de volken bericht gaf, dat er een Jezus is; die hun
den tekst voorlas, waarover nu zeventien eeuwen gepredikt is: De zaligheid is
in Jezus, en er is onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen
gegeven is, doorwelken men moet zalig worden. Het gevoel der verplichting, die
ik aan God heb voor het onbelemmerd gebruik van mijn bijbel, neemt toe, wanneer
ik terug zie op een tij, toen in mijn eigen land, in dat land, waar ik nu
zonder enigen kommer, dat iemand onverhoeds mij, al lezende, vinden zal, mijn
bijbel doorbladerde, toen in dat zelfde land ene tomeloze overheersing der
gewetens, den gemene man den bijbel, den dierbaren bijbel, uit de handen wrong.
Aanminnige vrijheid, die ik geniet! Ik behoeve nooit mijn bijbel, na een kort
en angstvallig lezen, te verbergen in een hoek, onnaspeurlijk voor den
kloekzinnigste snuffelaar, en dan noch beven op die gedachte: Mogelijk wordt
het ontdekt. Ik mag met de uiterste vrijmoedigheid spreken van hetgeen ik las,
en mijn huisgenoten samenroepen, om eenstemmig te vernemen, wat de Heere der
heirscharen zegge in Zijn woord.
íDIERBARE BIJBELí
Gadeloos ben ik ingenomen met den arbeid van hun,
die mijn bijbel in het openbaar verklaren, die soms de vrucht van ettelijke
dagen arbeid in een uur uitstorten in mijn schoot, die in hunne eenzaamheid
zoveel moeite doen, om mij mijn bijbel duidelijker te doen verstaan. Hoe gaat
mijn ziel ter maaltijd, daar ik merk, dat opzettelijke bijbelverklaring hunne
hoofdzaak is, en dat de leiding der gedachten, die zich schikt naar den Geest
in het woord, boven alle andere ontwerpen in hunne schatting ver de beste is!
En hoe huppelt mijn hart van blijdschap, wanneer ik door hun voorstel
donkerheden zie weggeruimd, de bedenkingen van het beschouwend ongeloof
weggevaagd; wanneer ik de oneindige wijsheid des Sprekers in Zijn woord, in
verse proeven, die mij nimmer voor de aandacht kwamen, mag opmerken en gevoelen
onder de prediking! Ene enkele leerrede schept soms duizend hemelen in mijn
hart, en doet mij onder dat genot alvast verlangen naar ene nieuwe gelegenheid.
Ik loof den God des hemels, die zulk een toestel verordende, zulk een
onderstand, om mij in zijn onschatbaar woord dieper in te leiden. Ik zegenen,
met een hart, dat van liefde bloedt, die mannen, die zoveel arbeid doen, om
mijn heil te bevorderen. Ik schaam mij, dat mijn voorbiddingen voor hun bij den
troon zo schaars zijn. Ik buig mijn knieÎn voor God met die bede, dat elk van
hun, eer hij den predikstoel beklimt, reeds den eersten zegen, den
uitgebreidste, den gewichtigste, voor zich zelve hebben weggedragen. Och! Dat
ik nimmer een enigen van Gods knechten verachte, bedroeven, hem zijn werk al
zuchtende doen verrichten! Och! Dat niemand hunner reden krijg, om bij den
troon zijns Zenders een beklag te doen over mijn behandeling! De leraren zijn
mijne bezittingen, zij allen. Zo lees ik op de lijst, die Paulus naliet: Alles
is uwe: Paulus, Apollos, Cefas. Laat mij hen liefhebben om hunnes werk wil; hun
werk, waarvan de verklaring van mijn dierbaren bijbel een aanzienlijk deel is.
Dierbare bijbel! Elk, die mij, in u te verstaan, in u te geloven, in u te
beleven, bevorderlijk is, is mij dierbaar!
ÝÝÝ Gevoelig
ben ik ingenomen met alle de hulpmiddelen, die mij omringen in mijne
eenzaamheid, en mij in het heilzaam gebruik, dat ik van mijnen bijbel maak,
bevorderlijk zijn. Van welk een uitgebreide dienst zijn mij soms de beknopte
ophelderingen, die ik op den kant mijns bijbels vindt! Een opstel wis, waarin
zoveel oordeelkunde doorstraalt. En welk een aantal van geleerde mannen heeft
van tijd tot tijd in hunne schriften alles aangewend, om door hunne
ophelderingen mij voortelichten, zaken mij te doen opmerken, waarop mijn
aandacht wis niet zou gevallen zijn, zwarigheden wet te nemen. Met kleinen
omslag vraag ik hun gevoelen. Elk is even gereed, om mij te helpen, en soms
vind ik in enige weinige regelen het merg van overdenkingen en snuffelingen,
die dagen duren. Hoe verrassend zijn mij soms hunne aanmerkingen, hunne
ophelderingen! Weldadige God! Roep ik uit, weldadige God! Welk een onderstand
beschikt Gij mij. Zijn de schrijvers, wier arbeid ik gebruik, reeds ten graven,
ik eer hunne gedachtenis in een dankbaar hart. Zijn zij noch onder de levenden,
mijn hart zegent hen, en ik bid, dat hunne zegenende zielen worden vetgemaakt,
en dat zij, die bevochtigers van anderen en mijne bevochtigers zijn, zelve
worden mochten tot een vroegen regen.
ÝÝ Schik
ik mij tot lezen; Ik trek mijn aandacht van alles af, om ze op mijns Vaders
woord onverdeeld te vestigen. Ik vertegenwoordig mij enen sprekende God, den
Heere der heirscharen, het Wezen aller wezens, en koestert den eerbied die uit
zulk ene bedenking natuurlijk vloeit; Ik vertegenwoordig mij den voornamen
inhoud der openbaring, die ik voor mij heb: God zaligt zondaren om Jezus Zijns
Zoons wil. Ik schik mij, om alles wat voorkomt, in dat licht, in dat verband,
te bezien, alles te beschouwen als daaraan dienstbaar, daaraan verwant, of meer
onmiddellijk, of in verderen afstand. Alles heeft op zijne wijze betrekking
totdat dierbaar middenpunt. Tijdige bedenking! Hoe wichtig wordt mij dan alles,
beschouwd in dat verband, en hoe dikwijls worde ik na ene korte overdenking
aangenaamst verrast door de gewaarwording van dien weerslag van alles tot de
hoofdzaak. Ontmoete ik verborgenheden, ik reken het mij tot ene eer Hem te
aanbidden, die in de donkerheid woont, en wiens ere het is ene zaak te
verbergen, Hem, die zich bekleedt met achtbare duisternis; en het is mij
genoeg: God heeft zich alzo in zijn woord ontdekt. Mijn geloof verheugt zich in
de vererende gelegenheid, om in donkere zaken de allerplechtigste onderwerping
aan God te oefenen, ene bezigheid, die ruim zowel, als het doorzicht in andere
stukken, een hemel in het harte schept. Dan is het mijn verwaardiging, niet te
wandelen in dingen, die mij te hoof, die mij te wonderlijk zijn. Dan roep ik
mij zelve toe dat Zofar aan Job herinnerde: Zult gij de onderzoeking van god
vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden? Ik zal de
gelegenheid, bij welke hetgeen ik lees, geschreven is, het bijzonder oogmerk
van den schrijver, het verband, waarin alles geplaatst wordt, met ijver pogen
in het oog te houden; ik zal de schrift met de schrift kloekzinnig pogen te
vergelijken, en de bedenkelijke bewoordingen verklaren volgens de regelmaat des
geloofs. Ik reken mij verplicht, om elke morgen uit hetgeen ik in mijn bijbel
las ene of andere bijzonderheid, enig leerstuk of vermaning of bestiering, enig
puntig woord, eruit te halen, en er in mijn geheugen de eerste plaats aan te
geven, om daarop bijzonder te denken, dat uittebreiden, om bij elk ene
verpozing mijner gewone bezigheden, die den tijd betreffen, een begunstigd
voorwerp van bepeinzing bij de hand te hebben, iets, dat mijn regel, mijn
wachtwoord voor dien dag is, ja, om onder de bezigheden van mijn beroep met
vaardigheid en beknoptheid er aan te denken. En O! tot welk een heil zou die
gewenning door de genade dien kunnen! Ik reken mij verplicht, om alles wat ik
in mijn bijbel lees, te lezen onder een gedurig vragen: Welk een bestier
ontvang ik hier, en voor mijn geloof, en voor mijn wandel? Ik reken mij
verplicht, om mijn hart en lot, en alles, wat mij betreft, onder het lezen van
mijn bijbel, voor mijn oog te houden, en dus te lezen met een kenbare weerslag
opdat al. Dan, dan is mijn gehele hart in bestendige beweging. Alles treft dan,
ook geschiedenissen, voorbeelden, gedragingen met dezelve gevolgen. Alles
leert, sticht, bestiert mij dan, Tevens moet ik zorgvuldig waken, dat ik de
beloften, aan sommigen van Gods vrienden, in opzicht tot bijzonder
omstandigheden, gedaan, de raadgevingen en bevelen van God, in bijzondere
omstandigheden gegeven, de gedragingen van Gods kinderen in sommige gevallen,
hoe zeer ook met Gods welgevallen bekroond, dat ik die beloften, die
raadgevingen, die bevelen en die gedragingen, niet onbepaald overneem als de
bestendige richtsnoeren van mijne uitzichten en gedragingen, ook dan niet,
wanneer mijn geval veel overeenkomst heeft met die gevallen, die ik mijn bijbel
vermeld worden: ik zeg: ik mag ze niet overnemen, dan onder de nodige
bepalingen. O! wat al wijsheid heb ik nodig, om te blijven in het midden van de
rechte paden! Dan wijk ik af ter rechter, dan weder ter linkerhand. Alles moet
ik overbrengen, en in elk ene overbrenging moet ik omzichtig zijn. Hier is de
wijsheid! Mij, mij ontbreekt ze. Ik begeer ze van U, God der wetenschappen!
Milde gever!
ÝÝÝ Wellicht is
er ene uur van verzoeking op handen. Wat al aanleiding heb ik in de schriften
der profeten, en in den aart der tijden en der gebeurtenissen, die ik beleef,
om daarop te rekenen! Weet ik niet, wanneer dat zijn zal, en weet ik niet, of
de woede van het bijgeloof, dan of de woede van het DeÔstisch ongeloof, die
verwekken zal, dan of zij zich op enige wijze verenigen zullen, ik moet mij de
zaak zelve voorstellen. Christus kerk is gans niet meer dat Filadelfia hetwelk
zij was kort na haren uitgang uit het geestelijk Babel, toen Hij, die Davids
sleutel heeft, met zoveel ophef haar toeriep: Ik weet uw werken; gij hebt Mijn
woord bewaard, en mijnen naam niet verloochend. Neen! Het ontglansde Sion
gelijk helaas! Nu meer naar Laodicea kerkgemeente; en zij hoort ui den mond van
Hem, die de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige is, dit verwijt: Ik weet uw
werken, dat gij nog koud nog heet zijt! Er zal dan ene zuivering komen: de drek
van Sions dochter, en Jeruzalems bloedschulden zullen worden weggenomen door
den geest des oordeels en der uitbranding; er zal ene afscheiding komen, en het
aanmerkelijk onderscheid tussen proefhoudend en schijngeloof worden aan den dag
gelegd. Dierbare bijbel! Nu zie, nu gevoel ik een nieuw bewijs uwer
aangelegenheid. Nu gedenk ik aan mijns Heiland woord: Omdat hij het woord
mijner lijdzaamheid bewaard heeft, zal ik u ook bewaren in de ure der
verzoeking. Dierbare bijbel! Woord van Jezus lijdzaamheid! Onschatbare
kruisleer! U moet ik bewaren, bewaren om duizend redenen, en ook, aangespoord
door die gedachte: Mogelijk is er ene uur van verzoeking op handen. Welk ene
verscheidenheid van gewichtige bedenkingen doet zich aan mijne aandacht op! Ik
moet dat woord van Jezus lijdzaamheid altijd bewaren, dat boven alles schatten,
teder beminnen, ijverig bepeinzen, kloekmoedig verdedigen, en door een
gelijkvormige wandel vereren. Dat woord, beschouwd als het woord van Christus
lijdzaamheid, moet als het zodanige, juist daarom vooral, in mijne schatting,
hoe langer hoe hoger, rijzen. De kruisleer, der Joden ergernis, der heidenen
dwaasheid, het struikelblok voor het verstand des vleeses; de kruisleer, God
verzoend in Zijn Zoon, de kruisleer, het neerdrukken van alle hoogmoed, de
uitstamping aller begunstigde verbeeldingen van eigene waardigheid en sterkte,
de kruisleer fel gegrimd door het hedendaags ongeloof, en door velen van hun,
die in den schakel hunner Godsdienstige begrippen aan haar nog al een plaatsje
gunnen, maar even vermeld, maar koel verdedigd, of vermengd met misvattingen,
die een omhelzen van de kruisleer klagen doen: Zij hebben mijn Heere
weggenomen; de kruisleer, waartegen de macht der hel raast en tiert, en haar
onderhorigen, door verblinding en eigen afkeer voortgestuwd, schend, en schenden
zal.
ÝÝÝ Die
kruisleer, dat woord van Christus lijdzaamheid, moet ik, bij de overweging der
nadering van de ure der verzoeking, teder bewaren. ÝÝÝ Dat bewaren zal door de genade de geschiktste weg zijn, om mij te
vormen en toeterusten tot het dragen, gelukkig dragen van dat deel der
verzoeking, dat ik van dezelve beleven mocht. Nu zal ik, dn de dagen van rust,
die ik nog heb, verzamelingen maken van bewijzen voor de waarheid;
verzamelingen maken van de gronden mijner hoop; het zwaard des woord aan de heup
gorden. Nu zal ik mijn bijbel mij zo eigen maken, dat ik buiten gevaar raak van
hem te verliezen, en hem ook dan behoud, als hij mij door geweld ontnomen
wordt, daar ik een bijbel, waar niemand bij kan, omdraag in mijn hart. Nu zal
ik, naar de voorschriften des woord van Christus lijdzaamheid, mijn hart in
tijd zoeken los te maken van al wat zienlijk en zinnelijk is; nu zal ik denken:
De tijd is mogelijk voorts kort, die vrouwen hebben moeten zijn als niet
hebbende, die wenen als niet wendende, die blijde zijn als niet verblijd, die
kopen als niet bezittende, en de deze wereld gebruiken als niet misbruikende.
Mag ik door de genade, waarnaar ik vurig haak, in het vooruitzicht van ene uur
der verzoeking, en van mijn del daarin, zo bestaan, zo mag mijn hoop rijzen,
dat mijn verlosser, de Waarachtige, gehouden aan zijn eigen woord, mij zal
bewaren in die ure der verzoeking. Dierbare bijbel! Woord van mijn Verlossers
lijdzaamheid! Nu beklimt uwe waardij in mijn schatting den hoogste top!
Verzoeking, zware verzoeking, wellicht op handen! Op, mijne ziel! Te wapen!
Maak u gereed! Houdt u gereed! Dierbare bijbel!
ÝÝÝ Dierbare
bijbel! Klim, klim in mijn schatting al hoger en hoger op! Stand het aan mij,
ik bezorgde u in de schatting van alle mijn medezondaren de hoogste plaats! Hoe
meer ik u leer kennen, hoe minder ik over de liefde, die ik u toedraag, voldaan
ben. Mijn hart weent en bloedt in mijn binnenste, daar duizenden, de duizenden
verdubbeld, u zo koel behandelen. Zou men billijk wachten, dat elk vliegen zou
naar de vergaderingen, daar gij wordt uitgelegd, ik betreur de ondankbaarheid
van hun, die hunne oren afwenden. Ik gevoel den hoon, die u en uwen
aanbiddelijke Ingever wordt aangedaan. Ik zou elk wel toeroepen: Hoor, wat
Geest en woord tot de gemeente zeggen zullen! Leraren te bedroeven is
berispelijk in mijn oog; maar het is weinig, als ik het vergelijk met den
smaad, dien men, door u te verachten, uwe aanspraken niet te willen horen, den
God des hemels aandoet. O mijn bijbel! O mijn God! Van wien ik heb! Was mij
geheel bestaan in ruimere mate ene vergoeding van dien hoon!
ÝÝ Dierbare
bijbel! Vergezel mijne treden al den tijd, die mij overig is in het vlees te
leven! Geen enkelen dag, geen uur, geen ogenblik, kan ik u missen. Verlaat mij
nimmer! Op u zal ik in stervensnood mijn bezwijkend hoofd neerleggen, uit u de
wapenen ontlenen, bij het voeren van den jongste strijd. Afscheid zal ik, ja,
in zeker opzicht zult gij mij vergezellen naar de woningen van eeuwig licht.
Zal ik daar het licht van middellijk onderwijs niet meer behoeven, zal het Lam
zelf de fakkel zijn, dat fakkellicht zal op u, mijn bijbel! Eeuwig vallen. Mijn
bijbel! Dan zal ik u eerst recht verstaan, dan zult gij in nadruk voor mij een
open boek zijn! Dan zal ik in een ogenblik meer wonderen in u zien, dan de
bekwaamste uitlegger mij nu in duizend doorgedachte leerredenen zeggen kan.
óóWelk een uitzicht! óó Mijn bijbel! óó Ik drukke u
aan mijn hart! óó Mijn tranend oog besproeit u! óó Ik leg mijn rechterhand op
u! óó Ik zie omhoog! óó Ik loof uwen Gever!Ö. Nu kan ik niet meer!Ö.
DIERBARE BIJBEL!