Het verborgen leven met God

Van Christjane Caroline Coeland

 

Voorrede van de nu zalige Franciscus Ridderus, voor zijn boek, getiteld "Dagelijkse huiscatechisatie", bestaande uit morgen-, middag- en avondoefeningen

Opdracht aan de Christelijke huishouders

Waarde vrienden!

De grote Apostel sprak van het oogmerk des dienstes van hem en van Zijn medebroederen, Kol. 1:29, Wij verkondigen Christus, vermanende een ieder mens en lerende een ieder mens in alle wijsheid, opdat wij zouden een ieder mens volmaakt stellen in Christus Jezus. Dat is ook het oogmerk van ons allen, welke de Heere in deze grote oogst heeft uitgezonden. Christus prediken wij en trachten in alle getrouwheid al de raad Gods tot zaligheid van uw zielen voor te dragen. Maar het is ons niet genoeg, dat de Heere Jezus alleen in uw oren zou wonen of over uw tong rollen, maar wij arbeiden om Hem zó diep in uw harten te doen indalen, dat het leven Van Christus in u mag geopenbaard worden (2 Kor. 4: 10). Gij voldoet onze verwachting niet, als gij alleen toont van ene vaste memorie te zijn, om de dingen van Christus goed te kunnen onthouden, of van een wakker oor, om ons daarvan aandachtig te horen prediken, of van ene gladde tong, om daarvan goed te kunnen spreken, Maar wilt gij de arbeid beantwoorden, die aan ulieden wordt gedaan, zo moet gij tonen van een goed hart te zijn, om de Christelijke religie goed te kunnen beleven.

Paulus zegt bescheidenlijk dat hij eerst arbeidt om ieder mens in alle wijsheid goed te onderrichten, want de kennis moet de leidsman en leermeester wezen tot de plichten van een Christelijk leven. Veel van de Christelijke deugden worden ook wel enigszins gezien in hen, die van het Christendom vervreemd zijn. Gij hoort ons soms spreken van grote deugden der Heidenen; maar hetgeen zij gedaan hebben is maar een werk in het duister, zonder de rechten regel van goed doen. God noemt en neemt niets voor goed op, dan dat naar Zijn voorschrift wordt gewrocht. De tabernakel moest gebouwd worden naar het model, dat de Heere zelf aan Mozes had gegeven: maar dat is niet genoeg; want de dwaalgeest in het Christendom weet ook de letter der Schriftuur, als een regel van zijn handel en wandel bij te brengen; maar de Apostolische stijl gaat op andere gronden in de Zendbrieven; want daar wordt de kracht tot de godzaligen getrokken uit de rechte kennis van de artikelen des geloofs. Zo ziet gij, dat Paulus uit het dispuut der predestinatie deze sluitreden trekt: Rom. 12: 1. Ik bidde u dan broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot ene heilige, levende, Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. En wordt dezer wereld niet gelijkvormig.

Dit kunt gij ook vinden in andere geloofsartikelen, als gij deze plaatsen naziet: Ef. 1: 4, Rom. 6: 1-3, Joh. 3, Titus 2, Ef. 2: 10, enz.

Gans dierbaar moet u de kennis van Christus wezen, die de Heere zo wijdlopig heeft laten beschrijven en die met zoveel bloed der martelaren is verzegeld. Immers is dit bij hen geen dwaze ijver geweest, gelijk de tiran Martinianus voorgaf, als hij de martelaar Julianus liet pijnigen, met deze woorden: "Rek hem uit om gepijnigd te worden, opdat zijn zotheid openbaar wordt". Doch de vrome martelaar antwoordde: "God te kennen is geen zotheid." Gij zoudt onwaardige, ja verbasterde kinderen zijn van uw godzalige voorvaderen, indien gij zoudt menen, dat aan de kennis zo weinig gelegen was. Hier zou Paulus weer moeten schrijven, Gal. 3: 4, Hebt gij daarom zo veel tevergeefs geleden? Immers weet gij, dat de oude Christenen vervolgd door de Arianen, liever goed en bloed hebben willen verliezen, dan dat zij met hen zouden beleden hebben. dat de Heere Jezus alleen gelijkwezig met Zijn Vader was. En welke vervolgingen uw voorvaders, zelfs in deze uw stad hebben ondergaan, om de zuiverheid van de leer, kan velen niet onbekend wezen, daar er nog velen leven onder u, die zelf in die verdrukkingen zijn geweest. Het moest immers wat groots wezen, waarover de grote Heere aldus dankte: Matth. Ik dank u Vader! Heere van de hemel en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt en hebt dezelve de kinderen geopenbaard. Hoe dierbaar de Heere de kennis van het evangelie achtte, bewijst deze Zijn aanspraak tot de Zijn, Matth. XIII, 11, Het is u gegeven de verborgenheden des Koninkrijks der Hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven. Het was de kennis van een geloofsartikel, waarover Christus tot Petrus sprak, Matth. 16: 17, Zalig zijt gij Simon Bar Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de Hemelen is. Het was de kennis van de artikelen van het geloof, waarover Paulus deze wens tot God deed, Ef. 1: 17, Dat de God van onze Heere Jezus Christus u geve de Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis. Het is niet genoeg, dat gij zo maar een algemene grond van kennis zoudt leggen en dat gij dan voorts maar bezorgd zoudt wezen om uw praktijk wat te verbeteren. Het goud, de parels, het edel gesteente, dat men op Paulus' last op het enig fundament van Christus bouwen moet, zijn zuivere leerpunten van het evangelie, 1 Kor. 3: 11. Ja, het is alleen dát gebouw, dat u van andere Christenen onderscheidt: want de uitwendige praktijk is meest onder allen die zich van het Pausdom hebben afgescheiden dezelfde. Ik meen dan, dat die pen de nuttigheid der kennis wel heeft uitgebeeld, die aldus schrijft: "De kennis maakt ons vast in het geloof, nederig in het leven, devoot in het bidden, wakker in de godzaligheid, vrolijk in de hoop, brandende in de liefde, lijdzaam in de verdrukking, gerust in de dood. Zij doet ons de aarde met blijdschap verlaten en brengt ons in de Hemel". Hierom behoort gij alle ernst aan te wenden, om de zuivere leer goed te kennen en mannen in het verstand te worden, 1 Kor. 14: 10. Een eenvoudige ziel sprak eens een zoet woord, als hij zei: "Ik ben niet groot van oordeel, nochtans is mijn begrip zo klein niet of ik kan de stalkaarsen en dwaalsterren van de zon wel onderscheiden". Het is bedroefd, dat velen beginnen te oordelen als de Heidense Gallio, dat aan de vragen over de wet niet veel gelegen is. Beter was het oordeel van Lactantius, die, sprekende van de kennis Gods, zeide: "Die God niet kent is blind, al ziet hij, al hoort hij, zo is hij doof; al leeft hij, zo is hij dood". Hoe hoog de grote Augustinus de zuivere kennis waardeerde, blijkt uit zijn roem over hetgeen hij reeds kende, als hij sprak: "Deze dingen te overdenken acht ik mijn wijsheid te zijn. Hierin stel ik de rijkdom der zaligheid. Mijn hoogste filosofie is deze Christus te kennen". Maar het blijkt ook uit deze zijn klacht over zijn onwetendheid in vele dingen: Meer dingen zijn mij onbekend dan mij bekend zijn". Waarmee dit woord van de beroemde Calvijn zeer wel overeenkomt: "Dat weet ik alleen, dat ik niets weet". Hoe ver is de oprechtheid van deze mannen Gods afgescheiden van de hovaardigen geest van de Paapse Petrus Abairaldus, die voorgaf, dat hij maar eens van zijn leven op voorgestelde vragen had moeten antwoorden: "Ik weet het niet". Ach indien die grote mannen nog zo veel ontbrak in hun kennis, hoe weinig is het dan, dat wij verstaan van de kennis van Christus. Hier komt ons het woord en de tranen van Julius Cesar te pas, want als deze zag en overdacht de grote daden van de grote Alexander, zo barstte hij uit in tranen en zei: "Ach! wat is hetgeen ik gedaan heb bij deze grote daden van Alexander?"

Doch gelijk Julius Cesar hierom niet wanhopende, de degen uit de hand wierp, maar deed zo veel hij kon, evenzo moet gij ook alzo, lieve Christenen niet wanhopende, de Bijbel uit de hand werpen; maar gij moet alle vlijt aanwenden om uw kennis zo ver te bevorderen als doenlijk is. De hemel heeft niet alleen zon en maan maar ook vele kleine flikkerende sterretjes. Gij kunt ook met een klein lampje uw werk in uw huis doen. Alzo heeft Gods Huis ook vele kleine lichtjes, die ook daar voor goed worden opgenomen. Gij zendt al uw kinderen wel ter school, maar ze leren allen niet even vaardig. Ook het geloof, dat maar als een mosterdzaadje is, wordt voor een goed geloof erkend.

Maar ik wacht nu hierop geen andere vraag dan deze: "Door welk middel zullen wij tot zo'n kennis komen?" Wat zal ik ulieden antwoorden? Wilt gij een kort woord? Op het eiland Florida staat boven de deur van een kerkje de naam Jezus met deze woorden: "Disce, age, crede", dat is: "Leert, werkt, gelooft", hetwelk u wordt geopenbaard. Zo gij deze middelen goed gebruikt, zult gij de kennis des Heeren, vinden. Maar ik wil u liever de raad van Augustinus voordragen, die deze vier middelen gaf om tot de kennis te komen. Ten eerste, het lezen van de Heilige Schriften, ten tweede, het horen van predikatiën, ten derde, het overdenken van het gehoorde, ten vierde, het gebed tot God, en ik zal het vijfde er bij doen, het Catechiseren van het huisgezin. Wie weet niet, welk een voordeel het geeft tot voortgang in de kennis, als men zo van ieder huisgezin een klein kerkje maakt. Mij dunkt, dat ik Izak zo zie zitten bij Abraham en de jonge Timotheüs bij zijn moeder en grootmoeder, om een lesje te ontvangen.

Dit is de reden, Christelijke huishouders, dat ik ulieden deze mijn huiscatechisatie opdraag en bijzonder de Morgenoefeningen over de Artikelen van het geloof. Mij is niet onbekend, dat gij van vele boekjes voorzien bent, ik dis ulieden geen nieuwe spijs op, maar ik breng dit alles tot ene bekorte orde. Die vele en onderscheiden boeken over dezelfde zaken hebben, maken dat er soms niet één met vrucht wordt gelezen. Hierom heb ik voor iedere morgen zulk ene korte catechisatie gesteld, die in een groot kwartier kan worden voorgelezen. Ik heb ze allen in eenendertig oefeningen afgedeeld, opdat in de tijd van één maand alles zou afgehandeld worden. Zodat, als gij maar iedere morgen hierin zo veel tijd doorbrengt als gij soms gewoon bent te verslijten in het afvegen van uw klederen en het zien in de lucht welk weer het is, in het gebruiken van uw ontbijt en in andere huiszaken, die kleinen tijd vereisen, zo zult gij in een jaar tijd in uw huisgezin grote vorderingen bespeuren.

Maar ik voeg tot de Morgenoefeningen over de Artikelen van het geloof ook de Middagoefeningen over de Plichten van het Christelijk leven. Dit heb ik ten hoogste nodig geacht, temeer daar het Christenvolk weinig voorzien is met Catechisaties over de praktijk der Godzaligheid. Gij bent genoeg voorzien van traktaatjes en boekjes; maar het gaat sommige lieden onder u als degenen die aan enen groten maaltijd komen; de veelheid van spijzen doet de eetlust vergaan. Veel lezen zonder orde is maar als de arbeid van een paard in een rosmolen, hetwelk weinig weg vordert, al loopt het de gehelen dag. Zo gaat het ook velen onder het gehoor der predikatiën; hetgeen zij op de Sabbat leren, dat leren zij af op de werkdagen. Velen hebben lang gevist en niet gevangen. De losse en ongeregelde praktijk is als ene verstrooide compagnie, die ten roof wordt. Het gaat met de oogst van Gods akkerwerk als het met de oogst bij Israël voortijds ging, Joël 1:4, Wat de rups heeft overgelaten, heeft de sprinkhaan afgegeten. Veel vijgenbomen hebben meer dan drie jaren onvruchtbaar gestaan en vele Christenen staan tot de elfde ure leeg en gapen op de markt, waar men praktijk van godzaligheid verkoopt, die dit eerste lesje van de Heidense Diogenes nog niet gekocht hebben: Kent uzelf. Nochtans is aan de praktijk van de godzaligheid zóveel gelegen, dat de ziel, onder de geloofsartikelen het geloof, zonder de praktijk niet anders dan voor een doden romp van Jakobus wordt gekeurd, Jak. 11: 26.

Is het ulieden, waarde Christenen! wel ooit recht te binnen gekomen, wat het in heeft zichzelf te verzaken, Christus' voetstappen te volgen en nieuwe creaturen te zijn; een maaksel Gods te wezen, als lichten te schijnen onder een krom en verdraaid geslacht, de nieuwe mens aan te doen, uit God geboren te zijn, het leven van Christus al te beelden, door Christus' Geest geleid te worden, de begeerlijkheid gedood te hebben, in nieuwigheid des levens te wandelen en wat dergelijke lasten en lessen voor het Christendom meer zijn?

Opdat gij deze dingen van de jeugd aan zoudt leren en die goed behartigen, zo draag ik aan ulieden deze mijn Middagoefeningen op, waarin kort en ordelijk de gronden en regels van ene gemene en eenvoudige praktijk zijn begrepen. Ik meen, dat het onder de bekwaamste middelen is om in de kennis der religie toe te nemen, dat men de ziel tevoren heiligt door goede regelen tot de praktijk. De parels van het evangelie zijn niet voor honden en zwijnen, maar, de verborgenheden zijn voor die de Heere vrezen. Het beginsel van alle goede wijsheid is de vrees des Heeren, Spreuk, 1: 6. De disputen over de religie zouden meer vrucht verschaffen, indien dezelve niet door een vleselijke eergierigheid werden opgeblazen, maar met nederige zielen godzalig werden gehouden. Zegt mij, is het niet eens grote ijdelheid? Sommigen mogen lezen en zelf werpen zij het Wetboek achter de bank. Anderen disputeren tegen het vagevuur en zelf lopen zij naar de hel. Zij houden staande dat men God alleen moet aanbidden en zelf spreken zij nooit een goed gebed. Zij bewijzen, dat Christus in de mis niet is en zelf vinden zij Hem niet in het Avondmaal. Zij tonen aan, dat Christus alleen de Middelaar is en zelf nemen zij Hem niet aan. Velen disputeren dat God van eeuwigheid Zijn verkiezing heeft gedaan en zelf zoeken zij zich daarvan niet te verzekeren door goede werken. Zij bewijzen, dat Christus niet voor alle mensen is gestorven en zelf tonen zij niet, dat Hij voor hen is gestorven. Zij houden het met de leer van de onwederstandelijke genade en het blijkt niet, dat zij die ooit gevoeld hebben. Velen kunnen staande houden, dat Jezus de ware God is en zij achten Hem minder dan een gering mens onder hun bekenden. Zij houden staande, dat men de kinderen dopen moet, doch zelf leven zij als ongedoopten en brengen hun kinderen erger op dan de Heidenen hun kinderen opbrengen.

Opdat deze blaam op ons Gereformeerde Christendom niet blijft, zo is mijn hartelijke wens en bede, Christelijke huishouders! dat gij bijtijds de jeugd onderwijst in de eerste beginselen van hun weg, Spr. 22: 6. Indien nu deze mijn arbeid daar iets toebrengen kan, zo zal mijn werkloon goed betaald zijn. Als gij maar een kwartier aan uw tafel ten koste legt, zo kunt gij in ene maand tijd al deze plichten van welleven zeer bekwaam aan uw huisgezin voorlezen, en als gij ook de Avondoefeningen daarbij doet, die ook op dezelfde mate zijn gesteld over de heilige schriftuur, zo zal ulieder huis zijn als van Obed Edom, hetwelk om de Ark Gods gezegend werd.

Wel op dan, Christelijke huishouders! slaat de hand aan dit gewichtig werk! geeft een uurtje des daags voor de zielszorg van degenen, die ulieden zo dierbaar zijn bevolen. Daar werd eens van Eneas gezegd:

Eneas heeft nooit Troje zó bemind
Als hij bezorgd was voor zijn teer kind.

Drie dingen vereisten de ouden in de huisvaders; vooreerst dat zij hun kinderen goed moesten opvoeden; ten tweede, dat zij hen goed moesten onderwijzen, ten derde, dat zij hen goed moesten bewaren. Hierop vertrouwde zich Agasocles die Sparta geregeerd heeft, zo, dat hij alleen een discipel wilde zijn van de man daar hij een zoon van was. Wat wonder! Der ouderen woord is godvruchtig, het woord der ouderen tot hun kinderen is zonder bedriegerij. De schoolmeesters hebben zelden zulk een hart voor hun kinderen. Het gaat hier soms, gelijk het de keizer Maximiliaan ging, die eens uitviel in deze woorden: Indien mijn leermeester Petrus nog leefde, ik zou maken, dat hij leedwezen zou hebben van hetgeen hij mij in mijn kindse jaren geleerd heeft. Hierom trad Theodosius dikwijls in de school van meester Arsenius om te vernemen hoe het daar met zijn twee zonen toeging. Het is niet uit te drukken welke diepe indruksels de onderwijzing van ouders aan hun kinderen geeft. Ik zeg van ouders, die zelf beleven hetgeen, zij hun kinderen leren. De fabel zegt, dat de kreeft zegt tegen zijn zoon, dat hij recht zou gaan, en bestraft hem over het krom ter zijde uitgaan; maar de jonge kreeft antwoordt: "Ga mij rechtuit voor en ik zal u volgen". Wat is het als de ouders de kinderen anders leren dan zij zelf doen? Daar wanneer zij beleven hetgeen zij hun kinderen leren, dan heeft het onderwijs zijn kracht. Denk dan, Christelijke huishouders! dat ik door deze regelen van welleven niet alleen uw huisgenoten beoog, maar ook op ulieden zelf zie.

De oude os die trede voor,
Dan volgt de jonge vlijtig 't spoor.

Gebruikt dan voor uzelf en voor uw huisgenoten deze Huisoefeningen. Dagelijks hebt gij gelegenheid, om door verscheidene opwekkingen, zo door openbare predikatiën als door verscheidene traktaatjes, de huisplichten omtrent uw kinderen en huisgenoten behoorlijk te verzorgen. Maakt niet dat veel verzuim in deze wordt begaan, als tot nog toe blijkt uit de grote onervarenheid in het evangelie en nog meer uit het ongebonden leven van de jeugd. Indien Diogenes onder ons leefde, hij behoefde niet meer te zeggen, dat hij liever een beest ware van een burger onder de Magarensjen dan een kind, omdat die lieden meer zorgden voor de opvoeding van hun beesten dan voor hun kinderen: maar hij zou zien, dat vele Christenen meer arbeid doen om een hond en een papegaai iets te leren, dan hun kinderen goed te onderwijzen in het Christendom.

Ik klaag niet over de zorg voor het tijdelijke leven van de kinderen, want de ouders zijn gewoonlijk hierin arbeidzaam genoeg. Geen spreuk uit de heilige schriftuur hebben zij vaster in het geheugen dan deze, 1 Tim. 5:8: Zo iemand de zijnen en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend en is erger dan ene ongelovige. Hierin zijn de meeste ouders als de egels, die zich zo met appelen en peren beladen voor hun jongen, dat zij dikwijls nauwelijks kunnen voortkomen; maar de zielenzorg wordt bij velen verzuimd. Krates, de filosoof, wenste dat hij op zulk een hogen berg mocht staan, dat hij alle mensen kon toeroepen. En vraagt gij wat hij hun zeggen zou? Hij zou hen dit toeroepen: "Waar wilt gij heen? o dwaze mensen! gij, die geld vergadert, voor uw kinderen en verzuimt intussen hen te onderwijzen". Maar zulk een Krates is iedere predikant op de predikstoel. Ik schrik, als ik denk aan de onnatuurlijke wreedheid der Joden, die hun kinderen in de gloeiende armen van het beeld Moloch lieten verbranden; maar ik schrik nog meer als ik overdenk hoe dat vele ouders hun kinderen laten opwassen om door de klauwen der duivelen in de helse brand afgerukt te worden. Als nog bij sommige ouders iets wordt gedaan omtrent het stuk van religie, zo leren zij hun kinderen maar enige vraagjes, die hen wel wat wijzer mochten maken, maar zij geven hun geen regelen des levens, die hen wat beter mochten maken. Dit heeft mij bewogen om deze mijn Huiscatechisatie samen te stellen, opdat zo, door goede regelen als door goede historische voorbeelden der heilige schriftuur, de kunst van Christelijk te leven van jongsaf mocht ingescherpt worden. Seneca zei: "Die niet weet wat hij moet weten, die is een beest onder de mensen". Maar wij mochten met meerder reden zeggen: Die niet weet wat hij moet weten in de religie, die is erger dan een beest onder de Christenen.

Ontvangt dan deze onderrichtingen over deze mijn Huisoefeningen. Ik heb deze Catechisatie bepaald binnen de tijd van een maand, opdat de repetitie temeer zou geschieden, en dat alzo, als gij maar uw almanak inziet of de dag van de maand indachtig wordt, dat gij dan terstond kunt zien wat gij 's morgens, des middags en des avonds ten minste behoort te overlezen. Iedere oefening voor iedere dag is zó kort, dat gij dezelve in een kwartier kunt doorlezen, zodat gij voor de gehelen dag maar een uur nodig hebt.

De antwoorden op de vraagjes stel ik in de Morgenoefeningen wat korter, om de memorie niet te overladen, maar in de Avondoefeningen wat lang, om in weinige vraagjes vele geschiedenissen af te handelen. De letter A betekent dat het een vraagje is voor de minste in het huisgezin; de letter B voor hen die wat ouder zijn, en de letter C voor de oudste.

Het zal te veel zijn deze vraagjes op iedere dag van buiten te leren, daarom zou ik u deze raad geven: Doet in de eerste maanden niet meer dan op iedere dag de oefeningen voor te lezen voor het huisgezin. Laat hen daarna allen maar de vraagjes leren waar de A voor staat en leest hen de andere voor. Doet hen de volgende maanden ook die leren waar de B voor staat en daarna ook waar de C voor staat, en vraagt over de maaltijd wat er is onthouden, gelijk de oude filosofen des avonds hun leerlingen afvroegen, wat zij op dien dag hadden aangeleerd. Zo zult gij in een jaar tijd wonderlijke vorderingen in uw huishouden vernemen.

Is het u te veel alle dagen deze oefeningen te houden, laat het ten minste uw betrachting zijn op de dag des Heeren en als gij bij elkaar komt, of als gij zelf tijdverdrijf zoekt. Ziet dan maar uw almanak in en gij zult dadelijk op iedere stond van de dag in het gehele jaar kunnen zien wat gij behoort te overlezen en van welke dingen gij behoort te spreken.

Indien gij dan nog deze dingen goed waarneemt dat gij 's morgens een gebed spreekt, een psalm zingt, en een hoofdstuk leest uit de Zendbrieven des N. Testaments, indien gij dit ook doet des middags en des avonds, alleen met dit onderscheid, dat gij des middags leest een hoofdstuk uit de Spreuken of uit de Prediker van Salomo en des avonds een of meer van die kapittels welke worden aangetekend in iedere avondoefening, zo zal hierdoor uw huisgezin ene kleine Christelijke kerk worden, en gij zult naar ziel en lichaam rijkelijk gezegend worden.

Onder de eretitels, welke de Geest Gods aan de Koning David geeft, is ook deze, dat hij liefelijk was in Psalmen Israëls, 2 Sam. 23: 1. De Heidenen hebben wondere dingen aan hun zangers toegeschreven. Hun Amphion zou door gezang de muren van de stad Thebe hebben opgehoogd; hun Orpheus zou door zijn gezang de bomen en bergen hebben doen dansen, de rivieren doen stilstaan en de wilde beesten hebben tam gemaakt; hun Arion zou door zijn harpgezang een dolfijn hebben aangelokt, op welke hij, zich in de zee werpende het gevaar des doods onder de zeerovers zou ontkomen wezen; doch deze dingen maar voor Heidense fabelen achtende, vinden wij in geestelijke gezangen de waarheid van hetgeen deze fabelen afbeelden kunnen; want Davids Psalmen en geestelijke gezangen zijn een rechte stof tot opbouw van de muren van de stad Gods. Daarin liggen allerlei geestelijk Jeruzalem. Athanasius noemt hierom de Psalmen Davids een kleine Bijbel. De heilige gezangen brengen ene beroering in het hart, die als harde steenrotsen, als hoge bergen en als stromende rivieren van kwade lusten zijn. Augustinus getuigde dit van zichzelf. "Ik kwam, zei hij, te Milaan in de kerk en hoorde de gezangen der kerk, waardoor ik zo bewogen werd, dat ik daardoor de eerste aanprikkeling vernam tot mijn bekering." En nog verder zegt hij: "Ik ben door het gezang der kerk dikwijls bewogen geweest tot tranen over mijn zonden." De Psalmen Davids brengen ook ene heilige vreugde over de ziel. Men zegt van de muziek dat, het de bedroefden vervrolijkt, doch dat is maar ene licht voorbijgaande beweging, die niet langer duurt dan het geluid van de stem of van de snaren; maar de gezangen geven een hartenvreugde, die het gemoed een vasten indruk geeft; omdat niet alleen een ijdele wind des monds of een gedreun der snaren daarbij is, maar de wind des H. Geestes, wiens taal de geestelijke gezangen zijn. Men zingt dan niet alleen met de Geest (1 Kor. 14: 15), maar zelfs door de Geest. Doch inzonderheid is in de heilige gezangen ene bijzondere kracht der vertroosting tegen alle vijanden in allerlei nood. David vond daarin al zijn troost in zijn verdrukkingen (Ps. 119: 54). "Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest ter plaats van mijn vreemdelingschappen." Als de godzalige Cosmus vluchten moest, nam hij alleen zijn psalmboek mee. Gregorius Nyssenius zei: "Welk een aangenaam en nuttig metgezel is David." Als Basilius in ballingschap moest gaan, zong hij tot zijn vertroosting de 24ste Psalm. De aarde is des Heeren. Als keizer Mauritius zijn vrouw en kinderen voor zijn ogen zag vermoorden en dat hem ook werd gelast zijn hals onder de bijl te leggen, zo troostte hij zich met deze woorden: Ps. 119: 75, Ik weet Heere, dat uw gerichten de gerechtigheid zijn en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. De kerkelijke historie vermeldt, dat als de Arianen de deuren der kerk hadden gesloten en dat zij Basilius met de zijnen daarin gevangen hielden, dat toen deze godzalige lieden zongen de 24ste Psalm, en dat op deze woorden: Heft uw hoofden op gij poorten! de deuren der kerk van zelf opengingen. Daar is een zoet geval in de historiën van onze tijden aangetekend. Een zeker gezant van een keizer reizende door Turkije op Paasdag, hoorde in het veld een boer zingen een geestelijk gezang van de opstandig van Christus in de Hoogduitse taal. De gezant verwonderd zijnde, dat hij dit in het land van Turkije hoorde, hield stil, trad van zijn paard en ging tot de boer op het veld, vragende hoe het kwam, dat hij een gezang van Christus zong. De boer antwoordde: "Ik ben een Christen, gevangen door de Turken, en ik zie geen middel om verlost te worden. Evenwel ik behoud het Christengeloof en vertrouw mij op mijn Zaligmaker Jezus, en omdat ik hier geen predikatie horen kan zo onderhoud ik mijn geloof en troost mij met de zangen, die ik in mijn kindse jaren onder de Christenen heb geleerd." De ouden hadden dat woord dikwijls in de mond: "Men zingt zijn vijanden dood". Het is bij verscheidene voorvallen gezien. De bisschop Theodolphus, was gevangen gezet door de keizer Lodovicus Pius. Als nu de keizer voorbij het venster van de gevangenis ging, zo zong de bisschop een geestelijk gezang, hetwelk de keizer zo bewoog, dat hij hem terstond vrij liet uitgaan. Mij gedenkt, dat ik in de reizen van schipper Bonte koe gelezen heb, dat hij, met een wilde zittende in een klein schuitje, bemerkte, dat de wilde hem wilde vermoorden, doch als hij overluid tot God begon te zingen, de wilde van zin veranderde en hem behouden aan land bracht. Ja, het is meermalen gezien, dat de geestelijke gezangen grote kracht hebben gedaan tegen de duivel zelf. Luther had dit woord dikwijls in de mond: "Komt, laat ons zingen tot spijt van de duivel". Men zegt, dat de boze geest een hater is van de muziek. Het bewijs is in Davids harp, waardoor hij de bozen geest van Saul bedwong. Maar inzonderheid zijn de geestelijke gezangen ene rechte hartsterking tegen de angsten des doods. Als de vrome Babilas naar het schavot ging, zo troostte hij zich met deze woorden, Ps. 126:7, Mijn ziel, keer weder tot uw rust. Johannes Huss zong de 31ste Psalm, als hij naar het vuur geleid werd. Paulus en Silas zongen lofzangen, als zij hun doodsvonnis verwachtten. Ja, onze Heere Jezus zelf vond Zijn troost in Davids Psalmen, als Hij nu naar Zijn dood spoedde, Matth. 26:30. Als zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar de Olijfberg, en Zijn laatste woorden aan het kruis waren uit Davids Psalmboek gehaald, Matth. 26: 40. Mijn God! mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten? uit Psalm 22:2, en Zijn doodstem, "Vader in Uw handen beveel Ik Mijn Geest!" is gehaald uit Psalm 31: 6.

Omdat dan de geestelijke gezangen zulk ene grote vrucht geven voor ziel en lichaam, zo is gemakkelijk af te leiden, hoeveel mensen vervreemd zijn van deze Geest der heiligen. Het wordt bij de Heidenen aangetekend als wat wonders in de natuur dat Aceas, de koning der Scyten, liever het gebries van een paard hoorde, dan het spel van de muziek; dat Democratus zulk een spel maar hield voor een ijdel beuzelen; dat Filippus zijn zoon Alexander over zijn lust in zangen en snarenspel bestrafte. het was een spotwoord bij hen voor aardse verstanden:

"Hij acht veel meer een fles vol wijn
Dan tong en snaar van musicus."

Zij verhalen met verachting het zeggen van Archidamus, die, horende van iemand zeggen: "die man is een goede musicus", daarop antwoordde: "bij ons is een goede kok een goed man". Maar het is meer te verwonderen, dat onder Christenen zodanige lieden gevonden worden, die geen lust vinden in de heilige gezangen Israëls. Julianus stopte zijn oren toe, als hij enen psalm hoorde zingen; zo zijn velen doof en onbeweeglijk als zij aan maaltijden of in andere plaatsen een geestelijk gezang horen. Recht een adderengebroedsel (Matth. 111:7); want gelijk een adder de oren toestopt voor de bezwering, alzo zien deze lieden de geestelijke gezangen aan als ene bezwering tot uitdrijving van de oude Adam, die zij niet graag kwijt zouden wezen. IJdele en ontuchtige liederen zijn hun vermaak, en als zij al van enen psalm of van een geestelijk gezang spreken, het is al spottende, gelijk de Babyloniërs tot de Joden schimpten, Ps. 137: "Zingt ons een van de liederen Sions". Doch andere gedachten zijn bij de godzaligen. Hoe hoog de geestelijke gezangen bij de Joodse kerk in achting zijn geweest, blijkt uit de gezette orde van de zangers in de godsdienst, 1 Chr. 15: 16: David zei tot de Levieten, dat zij hun broeders, de zangers, stellen zouden. Het was toen een algemene opwekking, Ps. XCV: 1: Komt, laat ons de Heere vrolijk zingen. De Joden vertellen, dat de ezel daarom van de altaar is geweerd, omdat, toen Noach in de ark de Heere loofde met gezang, waaronder de vogeltjes ook hun stemmen lieten horen, dat toen de ezel dat met zijn luid bulken en schoppen met de voeten verhinderde.

De geestelijke gezangen zijn zó hoog geacht bij de eerste Christenkerk dat men toen ter tijd op het veld, in de winkels, op de ambachten, gestadig geestelijke gezangen hoorde zingen. Hierom hebben de oude leraren der kerk veel werk van de geestelijke gezangen gemaakt, gelijk dezelve nog te vinden zijn in de schriften van Hieronymus, Ambrosius, Prudentius, Lactantius. De oude Leraar Hieronymus maakte een gezang, om de recht gevoelenden van de Arianen te onderscheiden, waarin deze woorden stonden: Ere zij God de Vader en de Zoon en de Heilige Geest! hetwelk de Arianen niet wilden zingen, omdat zij de Heilige Drie-eenheid niet erkenden; maar zij waren gewoon op deze woorden stil te zwijgen of die aldus te veranderen: Ere zij God de Vader, door de Zoon, in de Heilige Geest. Niet alleen de leraars, maar ook de Christen Keizers hebben groot werk gemaakt van geestelijke gezangen. Constantinus was wel gewoon zelf voorzanger te zijn; Theodosius ging nooit ten strijde, of hij zong met zijn soldaten; ja, Theopheus heeft zelf enige gezangen gemaakt voor de Christenen, gelijk gedaan heeft Conradus II. En om nog iets naders te zeggen op dit mijn oogwerk: Theodosius, de jonge, had de gewoonte, dat hij met zijn vrouw, zusters en kinderen 's morgens, middags en avonds alle dagen geestelijke gezangen zong. Carolus de Grote gaf ook deze last aan zijn kinderen, en hij duldde niemand aan zijn hof, dan die ten minste de gewone gezangen van de godsdienst wel kende. Albertus IV, Hertog van Oostenrijk, was zó tot geestelijke gezangen genegen, dat hij door de hovelingen een monnik genaamd werd. Als ik dan al deze redenen voor mij had tot mijn oogmerk, nevens de last van Paulus, om niet alleen met de Psalmen Davids maar ook met geestelijke liedjes (Kol. 3:16) de Heere te zingen, zo heb ik raadzaam gevonden, ook deze mijn huisgezangen ulieden mee te delen, temeer, omdat dezelve pasten op iedere oefening in deze Huiscatechisatie; opdat door middel van een kort gezang niet alleen de huisgezinnen gesticht mogen worden, maar ook opdat de korte inhoud van iedere oefening te beter in het geheugen der kinderen werd ingescherpt; opdat alzo ieder huisgezin ene dagelijkse kerk zij, een afbeeldsel van het Hemelse leven. Athanasius zei: "Der Engelen werk is een gedurige Lofzang. Hun gezang over de geboorte van Christus is genoeg bekend; ja, de zaligen worden aan Johannes vertoond, zingende het gezang, dat Mozes had gemaakt, Openb. 15: 3. Augustinus zei, dat er niets op der aarde was, hetwelk het hemelse leven nader afbeeldde dan een gezelschap van vromen die de Heere lof zingen. En gevraagd zijnde wat wij in de Hemel zullen doen, antwoordde hij: "Ons gehele werk zal wezen een gestadig Halleluja". Gelijk dan David de gewoonte had van driemaal daags God zijn stem te laten horen (Psalm LV. 18), zo is mijn wens dat de Christelijke huishouders ook hun werk maken om met hun kinderen driemaal daags een kort gezang de Heere op te zingen.

Ik ben niet bezorgd geweest om een welgestelde stijl of hoogdravende woorden te gebruiken, maar ik heb maar op een gemeenzaam dicht acht geslagen, omdat het gebruik moet wezen voor eenvoudigen en kinderen. De mens is gewoon aan de snede van woorden en aan de kunst van dichten zich zó te vergapen, dat hij op de zaken zelf geen acht geeft. Het beste gezang is niet op de tong, maar in het hart (Kol. 3: 16). de geestelijke muzikant bereid eerst zijn hart (Ps. 108: 2), eer hij zijn snaren stelt. Als het hart niet wel is bereid dan acht God het zingen maar voor een getier (Amos 5: 23). Ja, Augustinus zegt: "God heeft meer lust in het blaffen van honden en in het loeien van koeien, dan in het gezang, dat zonder beweging van het hart geschiedt. Een Christen zegt zoetjes van de koorgezangen der Papisten: "Zij schreeuwen luide in de kerken; maar zij worden niet gehoord; omdat zij meer met de tong dan met het hart zingen". Een Christen moet een ander gezang maken als een levenloos orgel of levenloze harp. Justinus zei: "Het is de gewoonte der Christenen de gezangen duidelijk en eenvoudig te gebruiken". Het vierde Concilie van Carthago belastte uitdrukkelijk aan de voorzangers: "Ziet dat gij met der hart gelooft hetgeen gij met de tong zingen". Om deze redenen heb ik een gemeenzame en verstandige stijl gebruikt, opdat iedereen met zijn verstand zou kunnen zingen (1 Kor. 14: 15), in bewegingen van het hart.

Ontvangt en gebruikt dan, Christelijke huishouders, ook deze mijn geringe arbeid; maakt van uw huisgezinnen kleine gemeenten, oefent u in dit Hemelse werk zó lang, totdat gij wordt overgezet om ook uw toon te houden onder de heiligen in de Hemel hetwelk ik ulieden allen hartelijk toewens,

Uw dienstbereide Dienaar in Christus,

FRANCISCUS RIDDERUS.