1. Hier vindt men 't ware leven,
Door een Christin beschreven
Die juicht in 't hemelkoor.
Zij heeft de strijd gestreden,
Is niet meer in dit heden,
De doodsjordaan al door.
2. Haar stof aan 't stof gegeven,
Zal eenmaal weer herleven,
Als de Bazuin zal slaan;
En Jezus op de wolken,
Zal dagen al de volken,
Om rekenschap t'ontfaan.
3. Haar ziel in Heerlijkheid,
Wacht eenmaal weer de tijd,
Met ziel en lichaam samen;
Dien Heerlijke dag
Haar Göel loven mag.
Mijn ziel zegt hierop Amen.
4. Wat heeft zij menigmaal
Verlangd om in die zaal
Der Heiligen te wezen.
Ach wanneer komt die dag,
Was dikwerf haar geklag,
Zo g' in haar boek kunt lezen.
5. Zij was geen Bileam,
Die nimmer verder kwam
De oprechten dood te sterven;
Om van de helse pijn
Dan maar verlost te zijn;
Maar Jezus was haar erve,
6. Een Christin was z' in daad,
Dat niet bestond in praat,
Maar in 't verborgen leven.
Haar dagelijks verkeer
Was zichtbaar met de Heer,
Waarvan zij blijk mocht geven.
7. Wat klaagde zij hier veel,
Om het verdorven deel,
Dat zij hier mee moest dragen;
Dat zondig vlees en bloed,
Als het aan 't kruishout. moet,
Heeft daarin geen behagen.
8. Nu rust zij van de strijd,
Van Satans list bevrijd
En van al 't aard gewemel.
Van 't zondig vlees en bloed,
Dat men hier dragen moet,
Eer men is in de hemel.
9. Beminde Bruidegom,
Ai kom, Ai kom, Ach kom.
Mij van mij zelf verlossen;
Om als deez' zielsvriendin,
Te sterven naar mijn zin,
Dit zijn al druiventrossen.
10. Och, Heere schenk genâ
Aan ons toch vroeg en spâ
Ter eer Uws Naams te leven
Dat is mijn ziellust
Zo ver ik ben bewust
Mij uit genâ gegeven.
Door een vriend der Overledene op de 27 Januari 1876.
M. V. B.
te Nieuwaal de 16 Januari 1877.