Na de bekering
1866. O mocht dit jaar eens een jubeljaar zijn voor mijn ziel, om uit de gevangenis aan het lichaam der zonde verlost te worden en in te gaan in dat nieuwe Jeruzalem daar boven, om eeuwig bij mijn lieven, dierbare, Drie-enige, volzaligen Verbonds-Jehovah te zijn. O mijn ziel verlangt en dorst naar U, om volmaakt en zonder zonde de kroon neer te leggen voor dat heerlijk Godslam, om Hem te aanbidden en dat nieuwe lied mee te zingen: "Hem, die op de troon zit en het Lam is waardig te ontvangen de heerlijkheid en de kracht en de ere; want Gij hebt alle dingen geschapen en door Uw wil zijn zij en zijn ze geschapen!"
Waarom wilt gij u zo kwellen,
En beroerd zijn o ziel mijn?
Wil gans uw hoop op God stellen,
Van u zal Hij gedankt zijn.
Ja, mijn ziel, gij zult die lieve, dierbare, volzaligen God ook loven. Amen. Halleluja!
3 Januari 1966. O wee mij, dat ik zo gezondigd heb! Ach, Heere doe verzoening over die zonde, dat ik die arme moeder oneer heb aangedaan en haar maar één brief geschreven en aan de rijken, die giften geven, veel brieven, in al die twintig jaren dat ik uit Zeeland vertrokken ben. Och het is Uw goedheid, dat dij met zulk een helwicht nog bemoeienissen wilt maken en mij mijn zonde laten zien bij de duizenden die ontelbaar zijn; want hoewel beiden, de rijken en de armen, voor zover ik, blinde, zien kan, Uw kinderen zijn, bemint gij toch de armen en hebt ze uitverkoren om rijk te zijn in het geloof. Och, Heere doe verzoening over die zonde, als het U belieft, in Uw dierbaar Bloed. O, erbarm U over mij en was mijn vuile walgelijke ziel! Wees mijn Voorspraak bij Uw en mijn Vader. Ach! wat is de zonde bitter, omdat zij tegen U, zulk een dierbare, volzalige, goedertierene, algenoegzame, Drie-enige Verbonds-Jehovah begaan wordt.
Och! waar' het, dat Gij mijn leven gans en gaâr,
Schikte naar uw wet door Uw genade;
Dat ik niet af en viele hier noch daar,
Zolang word ik bevrijd voor schand' en schade;
Als ik Uw Woord met vlijt zal merken aan,
En mij zal zoeken daarmee te beraden.
Och, Heere schenk mij dat alles, als het U belieft, om Uws zelfs wil. Amen.
4 Januari 1866. Gisteren mocht de eeuwige, onveranderlijke Liefde, die de Waarheid zelf is, aan mij, de ellendigste, Zijn Waarheid openen uit het boek Ester, namelijk dat die koningin van de koning tot zijn vrouw was gekozen als degene waarin hij het meeste behagen had; doch dat zulks haar niet redden kon, toen zij in nood was; maar zij nog wederom met vasten en bidden het aangezicht van de koning zoeken moest, opdat haar de genadescepter werd toegereikt, met verbeurte van haar leven, zeggende: "Kom ik om, dan, kom ik om".
Dierbare lessen, als de Heilige Geest de kinderen Gods eens in zichzelf leidt, dat zij op vroeger genoten genade en daden des Heeren zich toch niet verheffen of zich daarmee behelpen, maar dagelijks en ogenblikkelijk weer genade voor genade nodig hebben, zal het wel met hen zijn. Och, hoe menigmaal kunnen zij zich op de been houden met de wetenschap van hetgeen over tien en twintig jaren gebeurd is, geheel in strijd met Gods getuigenis, waarin gezegd wordt dat "de Heere zich een ellendig en arm volk had overgelaten, die op Zijn Naam zouden vertrouwen."' "Deze ellendige riep en de Heere hoorde." En: "zonder Mij kunt gij niets doen."
5 Januari. Mijn ziel is bedroef! O wat is men op de wereld een verachte fakkel, en uitgestotene Maar och, Heere mijn liefste, volzalige, Drie-enige Verbonds-Jehovah! och, dat ik verwaardigd mocht worden, om bij het licht van Uw lieve Geest te zien, dat, wie mij ook mag verachten, dat ik van U niet veracht ben, Die het onedele, verachte en walgelijkste belieft aan te nemen.
6 Januari. Heerlijke zon der Gerechtigheid! Blinkende Morgenster! Opgang uit de Hoogte! ga eens op in mijn ziel! Schiet eens Uw liefelijke stralen in het hart van Uw Bruid, die oprecht voor U wil wandelen, alleen door Uw genade, ofschoon zij de onoprechtste in zich zelf is. Gij bent de Eersteling in alles: kom dan eens weer tot mij met leven, licht, heil en sterkte, als het U belieft! Morgen is het de eerste Sabbath van dit jaar; och, dat er op die eerstelingen een rijke oogst volgen mocht Dat het inzonderheid voor mijn ziel een jubeljaar, een rechte rustdag mocht zijn, dat dit sterfelijke de onsterfelijkheid zal hebben aangedaan. Daar zal mijn ziel rusten van alle zonden, en de tranen, die hier geschreid zijn over de zonden, tegen mijn goedertierene, volzalige, Drie-enige VerbondsGod, zullen daar afgedroogd worden, door mijn lieve zielsbeminde Bruidegom. De helse havik zal mij daar niet meer kunnen vervolgen; want alle vrienden zullen binnen en alle vijanden buiten zijn.
Mocht het ook voor de oprecht bekommerde en heilzoekende zielen een vrijjaar van Gods welbehagen zijn dat zij innig behoeftig mochten gemaakt worden dat die grote Doorbreker eens mocht doorbreken. De kinderen, die nog in de geboorte zitten, mochten zij met Noachs duifje onrustig gehouden worden totdat zij in de ware Ark Christus zijn binnen gehaald Moesten de kinderen Israëls voor de Sabbath dubbel manna rapen, omdat de grote Jehovah-God het hun gaf, - o, die het alleen van dien Enige verwachten en van alle rietstaven en gebroken bakken, die toch geen water houden, afzien, zullen nooit beschaamd uitkomen; o neen, met Hemels manna zullen zij gevoed worden; want de Heere laat de ziel des rechtvaardigen niet hongeren. Die rechte, enige Boaz zal wel voor zijn Ruths zorgen, beide voor ziel en lichaam.
9 Januari. Lieve, dierbare, volzalige Verbonds-Jehovah bewaar, behoed en bescherm mij onder de schaduw van Uw vleugelen. Dat ik toch nimmer mijn toevlucht neme tot enig schepsel, tot mij zelf, tot de God van Ekron! O, laat ik toch, als het U belieft, met een Lazarus aan de genadedeur van U, de enige, rijke, volzalige, machtige, barmhartige, lankmoedige, volbeminde Koning der koningen liggen wachten, totdat Gij zult helpen. Amen.
10 Januari. Ik ben bedroefd vanwege mijn zonden Och, Heere! mocht mijn vuile walgelijke ziel opnieuw gewassen en gereinigd worden! Dan zou ik ook van die zonde gereinigd zijn, die nog op mijn ziel drukt, namelijk dat ik de armen oneer heb gedaan. Och lieve Zielsbeminde reinig mij! Uw kostelijk dierbaar bloed reinigt toch van alle zonden. Och lieve Heere!
Wil mij ditmaal Uw genade bewijzen,
en vergeef mijn zonde groot en zwaar
Deze dag zal het huwelijk gesloten worden van twee van Uw geliefde kinderen, die Gij zo wonderlijk hebt tezamen gevoegd. O, grote Zielsbeminde! vertegenwoordig U, als het U belieft, met Uw heilige heerlijke tegenwoordigheid; als op de bruiloft te Kana. Amen.
11 Januari. Lieve Heere ik ben zo biddeloos en harteloos als een dode. Och, volzalige, onveranderlijke, getrouwe Verbonds-Jehovah doe Uw wonderen eens aan mij, zulk een dode hond! Och, Geliefde Gij zegt, dat de doden Uw stem zullen horen en die ze gehoord hebben, zullen leven. Och, gelief de, volzalige Ontfermer och, laat uw stem in mijn dode ziel horen als Lazarus; dan zal zij ook met hem uit het graf komen en leven..
O, mijn geliefde, volzalige, Drie-enige Verbonds-Jehovah! wat is dat Hemels huwelijk zaliger dan het aardse; want Gij bent de Schepper, de Herschepper, de Maker, de Man, de Onderhouder, de Regeerder, de Heiligmaker, de Heerlijkmaker. O, laat mij, als het U belieft, dat huwelijksverbond dagelijks vernieuwen. Het aardse formulier moet, als het huwelijk begonnen wordt, voorgelezen, onderhouden en nagekomen worden, maar hoeveel temeer dat Hemelse formulier in Zijn dierbaar Getuigenis, waarin tot de kleinste delen ons zo duidelijk is voorgeschreven, hoe wij ons te gedragen hebben en Zijn wetten en bevelen dagelijks te doen; niet alleen te weten, maar te doen en dat voor getrouwden en ongetrouwden, voor oud en jong, klein en groot. Lees en herlees Deuteronomium 6: 1: "Dit zijn dan de geboden, de inzettingen en de rechten, die de Heere uw God geboden heeft, opdat gij ze doet." Ja, dierbare, Drie-enige Verbonds-Jehovah! Gij zegt ook: "Het Koninkrijk der Hemelen is niet gelegen in woorden, maar in kracht". En: "Alle rank, die in Mij geen vrucht draagt, werpt Hij weg, en al die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij temeer vrucht drage".
29 Januari. Och, Heere mocht Gij U erbarmen over ene lauwe, koude, biddeloze, die nergens mee te doen heeft. Mocht Gij mij levend maken en dat rechtvaardig oordeel over het rundvee op mijn ziel binden. De ziekte van die beestjes is ook mijn zonde en hun pijn en loeien moest ook mijn pijn, zuchten en roepen zijn. O, wat moest het ons niet in diepe schaamte en ootmoed aan Uw voeten brengen! Welk een krachtige roepstem: "Bekeert u! Bekeert u! "
30 Januari. Laat het mij nu in de vroegen morgen weten, Heere of de zieke beestjes, die ik gisteren avond zag, heden nacht gestorven zijn. Mocht het U, lieve Ontfermer! nog behagen om Uws Verbonds wil Uw lieve Heilige Geest der genade en der gebeden uit te storten, opdat wij met diepe schaamte en droefheid aan Uw voeten mochten gebracht worden, vanwege onze grote, gruwelijke zonden; want wij hebben goddelooslijk Uw wetten verlaten en vertrapt. Ach, dat lieve rundvee dat de velden bedekte en graasde; dat reine vee, dat weleer gebruikt werd tot Uw Heilige dienst, dat wordt nu zo rechtvaardig om onze zonden wil weggeraapt. O, welke liefelijke en krachtige roepstemmen komen hierdoor nog tot ons. Heere heilig ze, als het U belieft! O, welk een wonder is het, dat wij nog niet vernield zijn Veel, veel erger als Sodom en Gomorra hebben wij het gemaakt. Zoudt Gij, lieve, dierbare Ontfermer er nog mogelijk tien bewaard hebben, die Gij nog te zuchten geeft over de gruwelen van deze stad, van dit land en van dit volk? Geef, Heere dat er nog velen mogen zijn, die in verborgen plaatsen wenen, en uit de innerlijke behoefte tot U, o Heere Jehovah roepen.
Februari. Lieve, dierbare Zoenborg! ontbonden en met U te zijn, is toch zeer verre het beste. Och, gelief de Zielsbeminde laat Uw volk toch hun pinnen niet zo vast in de aarde slaan, dat zij zo in het stof wroeten als de mollen. Neen, kinderen Gods! gij zijt daartoe te edel en te hoog van bloed. Het is wat zaliger en veiliger met die Godsman te zingen:
O, Heer! Wanneer komt die dag,
Dat ik toch bij U zal wezen,
En zien Uw aanschijn geprezen?
O wat is het treurig, als Gods kinderen zo rieken naar die aardse look.
8 Februari. Ach, lieve Heere! mocht ik verwaardigd worden ter middernacht op te staan, en U te loven voor de rechten van Uw gerechtigheid! 's Morgens zult Gij mijn stem horen, zoals ook uw lieve knecht Lodenstein zingt:
Wat heeft die lieve morgenstond
Al lekkernijen in de mond.
Welk ene grote goedertierenheid is het van U, dat gij ons niet alleen Uw dierbaar woord en Getuigenis hebt geschonken, maar ook de geschriften van die mannen, die zo rijk bedeeld waren met Uw lieven Heilige Geest. en dat in zulk een tijd van gebrek, waarin veel kaf van de Boze, maar niet veel Hemels koren in de woestijn gevonden wordt, Maar bij U en in Uw hemelschuren is altijd overvloed, als er maar rechte honger is! Gij zult dan aan uw Jakobs wel koren geven, als zij maar die enige Benjamin meebrengen en zo tot Uw en hun lieve Vader gaan. Och, Drie-enige, volzalige Verbonds-Jehovah vergun het mij uit eeuwige ontfermende genade, ook in de morgenstond, als het U believen mag.
13 Februari. Ach Heere hoe ellendig en moedeloos ben ik! Och, was ik maar bij U!
Hier is toch niets dat vreugd' mag heten;
Mijn Jezus is het enig Al.
Mijn vreugd' en smart is af te meten
Naar 'k U geniet of derven zal.
En nu moet ik U hier zo rechtvaardig, om mijner zonden wil missen. Maar als ik eenmaal bij U zal zijn en van het lichaam der zonde en des doods verlost, dan zal ik eerst recht verzadigd zijn.
17 Februari. Geef, Heere als het U believen mag, getrouw met onze eigen ziel en met de zielen van anderen te handelen; want de vijand van onze zielen spant al zijn helse macht in, om de zielen die hij nog onder zijn gebied heeft, niet kwijt te raken, al zou hij ze ook wijs maken, dat zij reeds bekeerd zijn. Daarom is het zelfonderzoek immers zo hoog nodig, en dat is ook de begeerte van degenen die de Heere vrezen. Daarom bad die man Gods zo, "Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart! Beproef mij en ken mijn gedachten, en zie of bij mij een schadelijke weg zij en leid mij op de eeuwige weg", waardoor genade oprechtheid in het hart is gelegd, daar is, of liever, daar geeft de Heere geen rust voor dat zij weten dat zij een Borg voor hun schuld hebben en dat zij met die dierbare Mantel van Christus' gerechtigheid bekleed zijn, overtuigd zijnde, dat al hun gerechtigheid als een wegwerpelijk kleed is. Nergens vrezen zij meer voor, dan om zich te bedriegen voor de eeuwigheid en willen ver aan de deur van genade blijven liggen en zeggen:
'k Vertrouw daarop. Uw woord is waar,
'k Heb nog geen achtendertig jaar
Aan dit Bethesda krank gelegen;
Ik. krijg dan ook nog wel een zegen.
O wat waren 't zoete tijden,
Toen ik Jezus schreide na,
't Hart vol liefde en hoop zei;
Kom toch Jezus, met genâ.
'k Riep: Och Jezus! ga niet heen!
Of veracht Gij dan mijn wenen,
'k Blijf dan liggen voor U neêr:
'k Zal met tranen blijven manen
U, op Uw beloften, Heer!
'k Wil veel liever liggen sterven
Aan Uw voeten eer ik, Heer!
Zonder zegen te verwerven,
Mij van Uw troon afkeer.
't Harte kan zich niet verzaden,
Of het moet in liefde baden,
Jezus moet er Koning zijn;
Hij moet van mij, Hij moet van mij,
Van mij overwonnen zijn.
O ja, die innerlijke droefheid over het gemis is een klaar kenmerk. Die droefheid werkt toch een onberouwelijke bekering tot zaligheid.
20 Februari. Toen ik op de dag der begrafenis van mijn zwager in het Bos kwam, behaagde het de geliefde, onveranderlijke, getrouwe Verbonds-Jehovah mijn ziel liefelijk te omhelzen en te kussen. Hij vraagde mij wat nu mijn begeerte was. Ik zei: Heere om mijn adem in U te halen en door Uw lieve, indachtig makende Geest de Betheltjes te gedenken, die in dit Bos zijn, ook op biddagen, die wij toen in de kerk nog hadden, maar, helaas er nu ook niet meer zijn. En nu beliefde het de ontfermende, eeuwige Liefde mij in het Bos te verkwikken, naar ziel en lichaam. Naar beide was ik nu uit de gevangenis; want in mijn schooltje ben ik ook gebonden. De vijand en mijn arglistig hart zouden mij dit genot echter spoedig benomen hebben, door mij wijs te maken, en in de vuile modderpoel mijns harten in te werpen: "Zulk een leven moest gij hebben, dat gij elke dag zo naar het Bos kon gaan, maar nu zit gij in de gevangenis". Maar o, mijn dierbare Wachter Israëls sluimerde niet; Hij liet niet toe, dat ik daar overrompeld werd, maar deed mij klaar zien hoe noodzakelijk het voor mij was gedurig in de uitwendige gevangenis te zijn, opdat die weelderige en dartele ranken besnoeid mochten worden, en opdat de uitspanning in en bij en uit de Heere mij genoeg zou zijn; anders was het maar aards en vleselijk.
21 Februari. Zend, o Drie-enige, doch alleen getrouwe Verbonds-Jehovah Uw lieve Geest in mijn hart tot opening van Uw Woord, tot lering en onderwijs, tot een lamp voor mijn voet en tot een licht op mijn pad, Gij bent het toch die mij door Uw ontfermende liefde mijn duisternis en blindheid ontdekt, want och, Heere als Gij er mij niet bij bepaalt, vermeen ik te kunnen zien; en dat licht zijn vuurspranken der hel, die hoog op doen vliegen. Daarom, och, Heere Heere zend mij toch, als het U believen mag, Uw lieve Geest, die mij in Uw Woord licht
Als een fakkel zeer klaar.
En een schoon licht aan mijn voetpaden,
Om mij de weg recht te wijzen eenpaâr.
Dan kan en zal ik Uw wetten bewaren en doen want daarbij is het dat onze ziel alleen leven, groeien en bloeien kan. Daarom zegt Gij in uw getuigenis: "Uw vrucht is uit Mij gevonden". En: "Die in Mij blijft, draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen". Joh. XV.
22 Februari. O, Heere! Uw goedertierenheden en weldadigheden zijn niet uit te spreken met mensentongen; Uw barmhartigheden zijn over al Uw werken verspreid, voor ziel en lichaam beide. In Uw goedheid en liefde geeft Gij mij in mijn schooltje nog enige ogenblikken in het middaguur. Och, dat ik door Uw ontfermende genade en liefde ze alleen in Uw dienst gebruik, voor de ziel en niet voor het lichaam, om mij daarmee voornamelijk te bekommeren! Als Gij, Heere mij een hart belieft te geven om op te merken, dat Gij zegt: "Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen u toegeworpen worden,". En: "Die Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, hoe zou Hij ons met Hem niet alle dingen schenken", dan mag ik er Uw trouw en goedheid in zien, dat ik mijn middaguur niet voor het lichaam behoef te besteden; want gij zendt mij de spijze toe die ik nodig heb. Uw gunst, Drie-enige, volzalige, onveranderlijke en getrouwe Verbonds-Jehovah is meer dan de uitgezochtste spijze.
1 Maart. Ach Heere! ik ben zo bedroefd over mijn zonden van nalatigheid en bedrijf, lauwheid, onverschilligheid en boosheid. O, ik ben de ellendigste en walgelijkste! O, wat zal het wezen als dit lichaam der zonde zal afgelegd zijn. O, wat zal het boven wezen! Ik zal er geen zonde meer doen, Heere als het U believen mag, neem mijn wil weg; want de Uwe is alleen heilig, heerlijk, wijs en goed, en Uw tijd is de beste. Zeker is het, dat, volgens Uw eigen dierbaar Getuigenis, ontbonden en met Christus te zijn verre het beste is. Geen wonder! het onderscheid is zo groot. U daarboven volmaakt en zonder zonden te dienen en hier een lichaam der zonde om te dragen dat niet anders doet dan zondigen, eigen boze wil doen en volgen, eigen eer, eigen roem, eigen bedoelingen zoeken, en dat is toch een stank in Uw heilige neus. Gij bent toch te rein van ogen om het kwade te kunnen aanschouwen, en de Engelen bedekken hun aangezichten voor U. O, hoe menigmaal moet ik nu dat heerlijk, liefelijk, zoet Aangezicht missen, om mijner zonde en ongerechtigheid wil, totdat de eeuwige, onveranderlijke, Drie-enige, getrouwe Verbonds-Jehovah mijn vuile, walgelijke ziel weer reinigt door het dierbaar Zoenbloed van dien dierbare Borg en Verbonds-Middelaar. Daar zal ik geen zilte tranen van droefheid over de zonde meer kunnen schreien. Neen, zij zullen daar allen door de eeuwige Liefde, door de zielsbeminden Bruidegom, door de Drie-enige, onveranderlijken Jehovah-God worden afgewist.
Wanneer deez' tijdgordijn
Zal weggeschoven zijn
Van voor de heil'ge schaar,
En dat het hemels licht
Zal geven haar gezicht,
Om te beschouwen daar
Jehovah's Wezen aan,
Om in die zee te baân
Van Zijn oneindigheden,
Dan zal 'tGod-dorstig volk,
Gezonken in die kolk,
Eerst wezen recht tevreden.
Ik sterf al eer ik sterf;
Omdat ik 't eeuwig derf.
Mijn koorts neemt daag'lijks toe
Ei stel niet langer uit!
Maar mijnen loop toch stuit,
Ik ben de tijd al moe.
O eeuwigheid, kom ras!
Och dat ik bij U was.
'k Zucht naar U onverdroten;
Hoe is 't, o eeuwigheid!
Dat gij zo wens'lijk zijt
Al zijt gij nooit genoten.
2 Maart. Hoe ellendig! ik kan niets, ik weet niets, ik zie niets. O, het is de waarheid, dat wij in Uw licht alleen het licht zien! Hoe groot is het, dat Gij mij zulks laat zien. Hoe lief, dierbaar, getrouw en onveranderlijk bent Gij, o, Verbonds-Jehovah om met een nieteling, een made, een worm, bemoeienissen te maken en die te besturen; want ik zou niet begonnen hebben, omdat ik niets zien kon. Ziet daar alweer het Woord bevestigd: "Zonder buidel, zonder male". Daaraan is de hulp beloofd: aan blinden, die niet zien; aan stommen, die niet spreken kunnen; aan armen en ellendigen, die niets bezitten dan een hart vol zonden, kwalen en etterbuilen, die uitgedrukt en uitgezuiverd moeten worden. Ledigen worden vervuld, hongerigen en dorstigen worden gespijzigd en met Hemels manna en met levend water gelaafd en gedrenkt.
Och, Heere maak mij als het U believen mag, zulk een voorwerp, waarin en waaraan Gij U verheerlijkt. Lieve Heere Jezus! enige medicijnmeester laat mij mijn ziekte en kwalen recht gevoelen om die kostbare balsem uit Gilead nodig te hebben, en mijn blindheid, om Uw ogenzalf te behoeven. Maak mij arm, doe mij mijn armoede recht zien en gevoelen. O, die zalige armoede des Geestes! Ik ben rijk en verrijkt en heb geens dings gebrek, tenzij Uw lieve Heilige Geest, die uitgaat van de Vader en van de Zoon, mij mijn blindheid laat zien en ontdekt.
7 Maart. Biddeloos, harteloos, lusteloos! Och, dat de hemel scheurde en Gij neerkwam om mijn arme, ellendige ziel op te trekken uit het stof en levend te maken en dat dierbaar kostelijk bloed over mijn vuile, walgelijke ziel te laten lopen, die te wassen en wit te maken; dan zal zij weer rein zien.
Op duizend zou ik niet één kunnen antwoorden, als Gij deed naar mijn zonden, goddeloosheid en boosheid, en dan nog die bijzondere zonde, dat ik de rijken voor de armen heb getrokken en deze oneer heb aangedaan. Uw Alwetendheid is het bekend, dat ik de rijken brieven heb geschreven en de armen maar één, daar ik zelf arm ben en van Uw genade moet leven, dat ook zo goed is. Och, was ik maar een arme van Geest Ach, volzalige Verbonds-Jehovah erbarm en ontferm U over mij. Vergeef mij al mijn zonden en ook die zonde. Rechtvaardig zou het zijn als Gij Uw zoet, liefelijk Aangezicht voor mij verborg en die zonde niet vergaf; maar Gij zijt genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid; Uw kinderen weten dat; Uw lieve knecht David wist dat ook goed; daarom zei hij: Laat mij in de hand des Heeren vallen, omdat Uw barmhartigheden vele en groot zijn,. Ook Uw knecht Jona wist dat. Daarom Heere doe het ook mij!
13 Maart. O Heere Heere wat zal ik U toch vergelden voor al de weldaden aan zulk een nieteling bewezen, die minder is dan een droppel aan de emmer en een stofje aan de weegschaal, ja een groot beest bij U! Gij hebt mij nog willen gebruiken en mijn boos hart, dat niet wilde, bewerkt om naar die arme weduwe met vier kinderen te gaan; die daarvoor, zoals zij zelf zei, deze morgen geen brood had. O, mijn lieve, dierbare, volzalige Verbonds-Jehovah och, bewerk mij toch gedurig, overwin mij! word mij te sterk en neem mijn zin, wil, lust, begeerte en rust toch, als het U believen en behagen mag, gevangen en gebonden onder Uw zo heerlijke, heilige en volmaakte wil, om U, mijn dierbare Drie-enige, volzalige Verbonds-Jehovah met hart, mond en daden te verheerlijken en te prijzen. Amen.
14 Maart. Och, Heere! ik ben zo bedroefd Och, was ik bij U! O, Heere wanneer komt die dag dat ik toch bij U zal wezen, en zien Uw aanschijn geprezen? O, lieve, dierbare Zielsbeminde ik heb het heimwee naar U. Och als het met uw wil en raad bestaan kan, mocht ik dan nu met Pasen Paasfeest bij U houden; boven bij U, in dat nieuwe Jeruzalem Mijn ziel dorst naar U! Kom haastig, Heere Jezus!
22 Maart. Och, Heere mocht ik verwaardigd worden in de dagen, uren, maanden of jaren, die ik nog hier moet blijven, een geopende toegang te vinden tot de Troon van Uw genade, als het U belieft. O, mocht ik dan veel sappen uit U, die dierbare Wijnstok, door Uw lieve Geest, die uitgaat van de Vader en van de Zoon, trekken, enkel om Uw groten Naam met hart, mond en meest met daden te verheerlijken. Amen.
23 Maart. Heere der Heirscharen mocht ik bij Uw eigen licht eens recht zien of de droom van deze nacht van U is! Nu moet ik dien ter neerzetten. Ik droomde, dat ik bij de zee stond en onze koning Willem III kwam bij mij staan, en zei tot mij: "0, wat ziet er alles vuil en lelijk uit: zo vuil dat er geen doen aan is. Als het weer goed zal komen en schoon worden, zal alles moeten verbrand worden". Toen moest ik zien, dat aan de zeekant, zo ver ik zien kon, brandstoffen lagen, en daar zag ik een vlam in: dus het brandde al. Ik dacht in mijn droom: "als dat alles branden gaat, wat zal dat een vlam geven". Ik ging toen met de koning naar Den Haag, en ik zag dat alles zo vuil en zwart was, te vies om er naar te zien en dat liet de koning mij zien, en toen ik het gezien had werd ik wakker, en ziet, het was een droom.
Maar dadelijk kreeg ik nu te zien, dat wij, ons land, volk en onze kerk zo vuil, zo lelijk en zo diep waren gezonken. Ik gevoelde zo, dat er een gehele reformatie in mijn eigen hart en huis behoorde te komen. Het is een groot onderscheid dit maar toe te stemmen of te ondervinden: want dan gevoelt men de smart en de behoeften. Ik zag ook dat al mijn eigen werken moesten verbrand worden, en daarbij mijn grote zonde, dat ik nooit voor de aardsen koning bad, hetwelk de Heere nochtans zozeer in Zijn Woord beveelt. "Welk een monster (moet ik zeggen) ben ik", en ik zei: "Och, Heere mocht U het daartoe dienstbaar maken, om te zuchten voor koning, land en kerk". Ik zag ook dat al de gruwelijke zonden en eigen werken verbrand zouden worden en alles gelouterd en gereinigd. Ook dien Godloochenaar Zaalberg met zijn aanhang, zoals de Heere zegt in de Openbaring van Johannes: dit Beest dat met zijn staart zovelen meesleept. Ik zag wat ons te wachten stond, en mij kwam zo voor, als ik nu eens de marteldood moest ondergaan? waarop ik antwoordde, dat, als de Heere mij daartoe wilde verwaardigen, Hij mij dan ook wel martelaarsgenade zou schenken. O, dierbare, Volzalige, druk, bind U het toch op mijn en Uws volks zielen, om voor de koning te bidden; opdat hij in Uw licht zien mag hoe hij in het Paradijs van U is afgevallen en de duivel toegevallen. Mocht hij met Manasse nog uit de benauwdheid leren roepen en Gij, Heere hem maken als die lieve jeugdige Josia, die, 16 jaren oud zijnde, alle zonden, alle vuile zondehuizen, alle afgoden en alle schandjongens uitroeide en verbrandde. O, machtige, Drie-enige, onveranderlijke Verbonds-Jehovah erbarm, ontferm U over een zinkend land en volk Gedenk aan Uw verbond O grote, enige Verbondsmiddelaar! treed voor ons in, om onzer zonden wil; want alleen om U en door Uw voorbidding, grote Hogepriester, kunnen wij verlost worden. Want het is met ons precies zoals Gij, grote onveranderlijke Jehovah in Uw getuigenis zegt: Al stond Mozes en Samuël voor mijn aangezicht, Ik zou ze niet horen. Drijft ze weg dat volk! Ja, zo gruwelijk, goddeloos en stinkend zijn wij. Wij hebben het nog erger gemaakt dan onze vaderen; de onderste hel zijn wij waardig. Ik en mijns vaders huis, wij hebben gruwelijk gezondigd. Ja, wanneer U, de rechtvaardige Rechter, met ons deed naar onze zonden, dan moesten wij als Korah, Dathan en Abiram levend naar de hel varen. Maar och, och, Heere! Heere gedenk Uw verbond, om Diens wil, Dien gij altijd hoort, waarvan Uw knecht Mozes ook een voorbeeld was; die ook pleiten mocht, om het volk te sparen. Nu, lieve Vader zult Gij het doen? als het U belieft, om die beminde, enige Zoon van Uw liefde. Amen.
Woensdag 28 Maart. Och, lieve Heere! mocht het eens vast- en biddag zijn! Schenk mij als het U believen mag, Uw Geest, dien terecht genoemde Heilige Geest, om mij te heiligen, te reinigen en te louteren van al mijn eigen, boze, lauwe, koude onverschillige, harteloze, biddeloze, lusteloze, wegwerpelijke werken, die niet bestaan kunnen voor U, voor Wie de Engelen hun aangezichten bedekken. Maar och, Drie-enige, onveranderlijke. volzalige Verhonds-Jehovah! reformeer mij geheel en al van alles wat U mishaagt! Neem mij onderhanden; vernieuw mij geheel: maak mij levend; verheerlijk Uw genade wonderen eens aan het lelijkste, het verachtste, het bespottelijkste, die door haar zonden, striemen en etterbuilen zo walgelijk en stinkende voor U is, dat zij haar ogen niet durft opslaan. Grote, enige dierbare Medicijnmeester! hier komt Gij te pas, om die etterbuilen uit te zuiveren en uit te drukken en dan olie en wijn in de wonden te gieten, Uw dierbare Gileads balsem: alles, alles uit vrije ontfermende genade.
31 Maart. Dierbare Immanuël! Morgen is het de dag van uw opstanding, Och! mocht Gij U eens over mij ontfermen en daartoe redenen, nemen uit Uw eeuwige, onveranderlijke, getrouwe Verbondsliefde! Uw ingewanden zijn toch vol van barmhartigheid en genade over ellendigen die hun gemis met smart gevoelen en zich niet bekwaam vinden om iets te doen, zonder Uw levendmakende Geest en Uw kracht, even als Maria. Zij bleef, door Uw genade, bij het graf staan wenen en kon niet weggaan totdat zij U vond. Maar niet in het graf, om U te zalven, o neen, zij werd door U gezalfd met vreugdeolie. In ons eigen graf kunnen wij U niet vinden; Gij haalt de Lazarussen daaruit, Lieve Dierbare! wek mij ook eens op, zoals Gij Maria opwekte, vroeg, als het nog duister was, niet denkende dat zij zulk ene heerlijke ontmoeting zou hebben met U, de Levensvorst, die het leven heeft tot in alle eeuwigheid. Zo werd dadelijk dat woord bij Uw opstanding bevestigd: "Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen." Heere als het U belieft, openbaar U weer eens als de eerste aan mijn ziel, zoals aan Maria, om Uws zelfs wil. Amen.
30 Mei. Och, Heere, Heere! ik heb U zo nodig, om te weten wat ik doen moet. Gij hebt mij gezegd, dat Gij de blinden, die het niet weten, zoudt leiden. Nu lieve, dierbare, Drie-enige, volzalige Verbonds-Jehovah. Gij hebt mij altoos raad gegeven en uit alle noden en bezwaren gered. Och, lieve, dierbare ziels Beminde! begeef, verlaat mij ook nu niet. Doe mij weten of het Uw weg en wil is, dat ik in die nieuwe woning moet gaan; het is geheel tegen mijn wil en zin, maar gij hebt het hart dat geheel als leem in Uw hand is, maar te gebieden. Al waren al Uw kinderen daartoe genegen, zo weet ik toch, dat mijn wil en aller schepselen, ja zelfs Uws volks wil, zo vaak in strijd is met Uw alleen goede heerlijke, heilige en, volmaakte wil. Maar Uw raad zal toch bestaan en Gij zult al Uw welbehagen doen.
31 Mei. Och, mijn lieve, dierbare, volzalige, Drie-enige Verbonds-Jehovah och, help en raad mij toch in deze weg. Laat niet toe, dat ik mensen volg, maar U, de Heere, Uw Naam is Raad, en Gij hebt mij nog nooit beschaamd, maar altoos raad gegeven. Wijs mij, als het U belieft, het woninkje aan. De wereld en al wat daarop en in is, is toch Uwe, ook deze stad. O dat Gij Uw almacht tonen mocht, dat Gij alle dingen regeert en dat er geen haar van ons hoofd valt, zonder Uw wil. Gij hebt maar te spreken en het is er, te gebieden en het staat er. En o, Heere Heere als Gij mij, de ellendigste en onwaardigste, er nog toe mocht verwaardigen, om Uw Ark onder mijn tentje en dak te laten blijven hoe groot zou mij dit zijn, hoewel ik het in der waarheid zo verzondigd heb, dat gij rechtvaardig zoudt kunnen zeggen: "Ik heb geen lust aan Chris." Maar lieve dierbare Heere laat ik in Uw handen vallen, Gij, die zo genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid bent over de boosten en snoodsten, en de braven voorbij gaat. Och, dat Uw eeuwige, ontfermende liefde en genade nog redenen uit Uzelf nemen mocht, om de Ark nog onder mijn dak te laten! Och, mijn lieve en Volzalige! dan is het tentje, het plaatsje ook al bestemd, waar ik komen moet. Wijs Gij het aan, als het U belieft en geef mij genade om bij U te schuilen en daar te wachten, tot dat Gij het aanwijst.
1 Juni. Gij bent toch mijn Koning van ouden tijd! O ja, lieve, Drie-enige, volzalige Verbonds-Jehovah, uit allen nood en uit alle zwarigheid hebt Gij mij altijd gered. Ook nu zult Gij mij niet verlaten Het is toch Uw eigen woord: "In zes benauwdheden zal Hij u verlossen en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren". Och, lieve, dierbare, enige Hogepriester! grote Middelaar des Verbonds! treed Gij bij Uw Vader, als het U belieft, daarom, Dien gij altijd hoort, en geef uitkomst. Wijs de plaats aan, waar de Ark moet zijn, waar Uw volk vergaderen zal en verlos ons van de Boze, die overal Uw volk zoekt te verstrooien en te verjagen. O, machtige Koning! Gij hebt de satan de kop vermorzeld;. Hij, die de vijand van U en van Uw volk is, kan dus zonder Uw toestemming niets doen. Dikwijls heeft Uw volk het ook zo nodig, dat Gij de helhond los laat om hen weer tot U te jagen. O, hier gedenk ik mijn lauwheid, slaperigheid, biddeloosheid en zorgeloosheid. Maar, Dierbare en Volzalige nu zoekt hij alle listen in het werk te stellen, om ons te verstrooien, dat ook rechtvaardig zou zijn; maar gedenk aan Uw verbond en erbarm U nog over ons! Laat ons ook bij Uw licht onze zonden zien en recht gevoelen, tot diepe ootmoed, schaamte en innige droefheid, aan Uw voeten. Och, breng Gij ons daar en laten wij nog weer eendrachtelijk bij elkaar mogen zijn.
2 Juni. Lieve Heere! mocht het heden door Uw eeuwige, ontfermende liefde, eens een rechte vast- en biddag zijn! Schenk ook mij door Uw dierbare genade te vasten aan die gruwelijke lauwheid, koelheid, onverschilligheid, biddeloosheid en hardheid van het hart. Och, lieve Heere! als Gij mij bij Uw eigen licht de gruwelijkheid van mijn zonde liet zien en met mij in het gerichte ging, ik zou niet kunnen bestaan. Rechtvaardig was ik de onderste hel waardig. Maar och, Heere! genade! genade! Gedenk Uw verbond. Zie mij aan in die beminde Immanuël, in Uw ontfermen en erbarmen! O, Gij ontfermt U over ellendigen en hulpelozen, die hun hoop alleen op U stellen. Och Heere! Heere! niemand op de gehele wereld kan ook die harten buigen dan Gij alleen. Toon Gij eens Uw Almacht! Toon dat Gij het bent, die regeert; Elia's God is toch, dezelfde tot in alle eeuwigheid. O, God Abrahams, Izaks en Jakobs! och, mocht Uw arme, ellendige dienstmaagd eens zien, dat zij alleen om Uws naams wil bewaard is, om niet naar mensen maar naar U te horen, de Heere Heere, Jehovah-God. Toon als het U belieft, Uw Goddelijk Almacht, opdat ik en alle inwoners der aarde weten mogen, dat wij slechts een druppeltje aan de emmer en een stofje aan de weegschaal zijn.
Juni. Och, Heere, Heere ik kom weer tot U, kom toch Heere als het U belieft, en help en verlos mij uit deze banden. Wijs mij het plaatsje aan, dat in Uw eeuwige raad besloten is. Gij weet in welke nood en in welke banden ik ben. Och, mijn dierbare, volzalige, alleen getrouwe Verbonds-Jehovah! help mij; laat mij alleen in Uw handen vallen; want de barmhartigheden der mensen zijn wreed. Gij alleen bent die getrouwe Vriend, en dat niet alleen in de tijd, maar in de eeuwigheid. Die gij liefhebt, o, Zielsbeminde die hebt Gij lief tot het einde toe. Gij bent niet wispelturig, gelijk wij, alle ogenblikken veranderende schepselen, die onze liefde zo vaak verdelen en de mensen dadelijk moe zijn, als zij het niet naar onze zin maken, zeggende met Kaïn: "ben ik mijns broeders hoeder?" O, neen! Uw liefde is onveranderlijk, en het grootste wonder is, dat zij, die waarlijk door het licht van de Heilige Geest, de slechtsten in hun eigen ogen zijn in ootmoed en boetvaardigheid aan Uw voeten liggen, U de liefsten zijn, omdat Gij, Heere! U alleen verheerlijkt in Uw eigen werk Gij zegt het: "Op deze zal Ik zien, op de armen en verslagenen van geest en die voor mijn Woord beeft" en, nu, die zijn het meest veracht bij de wereld, ja, wat meer is bij de zogenaamde vromen het bitterste gehaat en gesmaad. Och, mijn Dierbare! Gij zijt toch mijn Koning van oude tijden. Och, erbarm U over mij, mijn liefste Zielsbeminde en help mij uit deze nood!
5 Juni. O, dierbare, Drie-enige, volzalige Verbonds-Jehovah! Gij zult de benauwde en arme niet laten vergaan, maar U daarover ontfermen; Gij bent toch alleen die Vriend, die ten allen tijde liefhebt en die juist van pas Uw hulp betoont; daar alle aardse vrienden in tijd van nood het voorbeeld van Jobs vrienden volgen, om het lijden te verzwaren of de ellendige te verlaten. Ja, grote Koning der koningen! Uw eigen en geliefde discipelen verlieten U allen; Gij hebt de pers alleen getreden en daarom laat Gij het Uw eigen kinderen ondervinden, dat zij bij U alleen raad, troost, hulp, bijstand en eeuwige zaligheid kunnen vinden. Al de schepselen zijn rietstaven, die de handen doorboren zullen. Buiten U is alles niets en ijdelheid; daarom zegt Uw Woord ook terecht zo heerlijk: "Vervloekt is de man die op een mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt". O, de kinderen Gods ondervinden dan eerst recht de onveranderlijke, eeuwige, innige, zuivere, heerlijke liefde en hulp, als hun al de aardse vrienden, waar zij nog vertrouwen in stelden, verlaten. Dan juist laat de enig Getrouwe ondervinden, dat alles buiten Hem, de volzalige God, maar schade en drek is. Och, mijn lieve, dierbare Zielsbeminde, trek mij van alles, alles af, wat Gij zelf niet bent en vergun mij, als het U belieft, aan U vast te kleven, gelijk de gordel kleeft aan de lendenen eens mans, en alleen te schuilen onder de schaduw van Uw vleugelen
6 Juni. Gij zegt, Heere!: "Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten". En: "Op uw noodgeschrei deed Ik grote wonderen". Geen wonder dus, als de grote, enige Koning der koningen de ziel weer redt, dat zij dan ook wel weet waaruit zij gered is, en die grote, heerlijke, majestueuze Jehovah, de Schepper van Hemel en aarde, is te heerlijk en te groot, om Zijn hulp en genade te bewijzen, op ene losse, flauwe, Laodiceese begeerte. O, zo rechtvaardig zegt Gij: "Omdat gij lauw bent en noch koud noch heet, zal Ik U uit Mijn mond spuwen". Och, mijn dierbare Heere maak mij, als het U belieft, wakende, biddende en vastende aan alles wat Gij niet bent; vastende aan eigen wil en eigen zin, en geef mij naar Uw wil te doen, U te lieven, te loven en te dienen met mijn gehele hart, met mijn gehele ziel en met al mijn krachten. Och, Heere mocht Gij, als het U belieft, mij ene dagelijkse verbondmaking schenken.
7 Juni. Wat zal ik de Heere vergelden voor al Zijn weldaden aan mij bewezen, die zulk een groot beest voor Hem ben, die stank voor dank geeft. Och, mijn dierbare, Drie-enige, volzalige Verbonds-Jehovah mocht ik toch met hart, mond en daden U verheerlijken, U leven, U lieven, U loven met mijn gehele hart, met mijn gehele ziel en met al mijn krachten; want zij behoren U toe; Gij zijt de Formeerder en Onderhouder ervan. In U leven wij, bewegen wij ons en zijn wij. Geen ademtocht kunnen wij zonder U doen; want neemt Gij onze adem weg, dan zijn wij er niet meer.
9 Juni. Lieve, dierbare, volzalige Verbonds-Jehovah! och, mocht dat het plaatsje en het tentje wezen! Och, mijn lieve Dierbare als uw lief, zoet beminnelijk Aangezicht niet meegaat, laat mij dan van hier niet optrekken; want Uw goedertierenheid en gunst is beter dan het leven. Och, mocht het in Uw weg en in Uw gunst zijn! Mocht het dan nog een plaatsje wezen des tabernakels van Uw eer en ene tent der samenkomst van Uw woning! O, mijn liefste, neem gij redenen uit Uzelf! Gij bent toch een Oceaan van liefde en goedertierenheid; anders zou ik het niet durven vragen, die een groot beest ben bij U; de slechtste, de vuilste, een addergebroedsel en ene samenknoping van ongerechtigheid. Mocht het U believen nog eens een biddagje en vastendagje te geven: innerlijke zuchtingen en innige behoeften naar de dierbare, zielsbeminden Bruidegom, opdat Gij nog eens in Uw hof mocht komen, en dat er vruchtjes der vallei mochten gewerkt worden door Uw lieven Geest. O, Noordenwind o, Zuidenwind, doorwaai mijn hof! Mocht het Uw eeuwige, ontfermende Liefde eens behagen mij rechte vastendagen te schenken aan alles; te haten, te laten wat Gij, Drie-enige, Volzalige! zelf niet bent; want buiten U is toch alles de dood. Och, lieve Koning breng Uw volk weer bijeen, als het U belieft, en laat het woudzwijn het niet langer vertreden!
15 Juni. O, mijn dierbare, volzalige Verbonds-Jehovah och, mocht U mij eens bekend maken of het in Uw gunst is en mij ten goede, dat Uw volk nu wegblijft; want wij zijn toch allen minder dan niet en ijdelheid. Uw genade is alleen vol troost, en een blikje van Uw lief, zoet, beminnelijk aangezicht maakt alles goed. Geef mij dat als het U belieft, te ondervinden.
Die heilspijs voert mijn hart en oog
In gulle blijdschap naar omhoog,
Schoon in de Hemel opgesloten,
En hier in voorsmaak maar genoten.
Wapen Gij mij en schoei mijn voeten,
Zo treed ik voort, de vijand tegemoet.
Krijg ik een wond,
Uw lieve mond
Kan 't al verzoeten;
Een minnelijk woord
Maakt mij gezond.
Uw komst, een toeknik, één minnelijk woord, dan is mijn arme ziel weer levend. Och, mijn lieve Zielsbeminde, kom haastig. Mijn ziel verlangt naar U, en dorst naar U, mijn zielsvervullende, zielsvergenoegende, zielsverzadigende Bruidegom.
16 Juni. Ja, lieve, zielsbeminnende Bruidegom! één minnelijk, zoet woord van Uw lieve mond is die zoete balsem uit Gilead, welke de verwonde ziel geneest. Och, mijn lieve Bruidegom mocht ik dat vandaag eens ondervinden; dan zou het niet een biddag, maar een dankdag worden. O, wat is het dan gemakkelijk te vasten en gespeend te worden aan eigen zin, wil, lust en begeerlijkheid. O, dan ziet men op die tijd, dat de gelukzaligheid alleen gelegen is in 's Heeren wil te doen, en de rampzaligheid om eigen zin op te volgen. O, als de ziel dat zó ondervindt, dan kan zij met de godzaligen Groenewegen zeggen:
Al zijn het enkel zure wegen,
Mijn heil is in Gods gunst gelegen.
en dat alle mensengunst, hulp en bijstand minder is dan niet en ijdelheid. Lieve Dierbare! geef mij, als het U belieft, geheel in Uw wil te berusten, met dat plaatsje van mijn woning vandaag. Maar als U het mij heden doet weten, dat U het voor mij, onwaardige, bestemd hebt, och, mijn Liefste! mocht het dan een plaatsje des tabernakels van Uw woning zijn! Och, dat ik er dan wonen mocht, eenzaam en gemeenzaam met U, de Volzalige. O, als Uw Liefde het mij toegedacht heeft, dan moet die man, die meent, dat het zijn eigendom is - daar nochtans alles Uw is - het gewillig geven. Maar indien het niet in Uw gunst en niet tot Uw eer is, o, laat mij dan van hier niet optrekken!
18 Juni. Lof, dankzegging en aanbidding zij U toegebracht, Drie-enige, volzalige Verbonds-Jehovah-God! dat Gij deze nacht mijn ziel zo liefelijk omhelsd en verkwikt hebt, en mij nog vergund hebt mijn behoeften in Uw lieve Vaderschoot uit te storten. Gij hebt mij geschonken van uw wegen te zingen. O, welk een lieve, dierbare, volzalige Verbonds-Jehovah bent Gij toch voor Uw arme, ellendige schaapjes!
19 Juni. Och, Heere vergun mij, de ellendigste, de onwaardigste, om in Uw wegen te wandelen, Uw wetten te bewaren en die te doen, aan U te kleven als de gordel aan de lendenen eens mans; U te lieven, te loven, te dienen van ganser hart, van ganser ziel en met al mijn krachten, innerlijk; want de nieren moesten geofferd worden. O, Heere Heere! als het in Uw gunst is, dan zal ik een goed antwoord krijgen, of ik al dan niet in dat tentje zal komen; bij U is toch alles van eeuwigheid bepaald. Och, als Uw Aangezicht niet mee gaat, laat mij dan van hier niet optrekken; maar als het Uw gunst en wil is, och, laat mij er dan eenzaam en gemeenzaam met U wonen! Laat het dan een plaatsje des tabernakels van Uw woning zijn. Alles is toch Uwe, de wereld en al wat daarop is, de zee en alles wat daarin is. Gij had hier niets om het hoof d op neer te leggen, en Hij, die alle schepselen formeert en onderhoudt liet zich, o wonder! dienen van Zijn schepselen, van vrouwen, die U dienden van haar, neen van Uw goederen; zeker ook om te leren, dat zij aan wie Gij Uw goederen meedeelt ook moeten meedelen aan degenen die nood hebben. Daarom zegt Gij ook: "De armen hebt gij altijd met u, en indien gij wilt, gij kunt hen weldoen". Zo blijkt het dan, dat alles het Uwe is en dat de mensen daarover slechts als rentmeesters gesteld zijn en daarvan rekenschap zullen moeten geven in die grote gerichtsdag voor U, de Schepper van Hemel en aarde. Dat wist ook Uw knecht David wel als hij zei: "Wie ben ik en wat is mijn huis! Alles is het Uwe en wij geven het U uit Uw hand."
20 Juni. O, mijn lieve, dierbare, volzalige Verbonds-jehovah mijn beste Vriend mijn Liefste, mijn enige, enige Vriend in de slimste tijden. Och, ik ben zo bedroefd! Och, breng mijn boze, onverloochende, slechte wil er onder, als het U belieft. Het is het grootste wonder, want mijn boze, goddeloze wil is altoos geneigd heerschappij te voeren, daar nochtans in Uw wil alleen ons heil, vrede en eeuwige gelukzaligheid ligt. Lieve Heere, als het Uw wil niet is, dat ik in dat tentje kom, dan is zulks voor zeker goed. Geef mij Heere niets te doen dan Uw dierbare wijsheid blindelings te prijzen. Als Gij het voor mij goedkeurt, dan zult Gij het uitwerken; want alles hangt alleen van U, de enige Regeerder af; Uw raad zal bestaan en Gij zult al Uw welbehagen doen.
Vrijdag 22 Juni. Och, dat het eens Vrijdag ware! vrij van mijn bozen, eigen wil, zin en begeerte, vrij van een lichaam der zonde en des doods. Doch dat zal niet eerder zijn vóórdat ik door genade de zwanenzang zal zingen: "Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal en niet alleen mij, maar allen die Zijn verschijning hebben liefgehad." Dat zal dan in waarheid Vrijdag zijn.
Het is niet in Uw eeuwige wijsheid en bepaalde raad geweest, dat ik dat woninkje hebben moest. Lieve Heere! als U mij opneemt in de eeuwige woning, dan heb ik een huis, dat veel heerlijker is; dan zal ik bij U zijn, mijn zielsbeminde Bruidegom! Dan zal ik geen aardse tent of woning meer nodig hebben; want ontbonden en met Christus te zijn, is toch verre het beste. Doch op Uw tijd zal het geschieden; die is de beste. Uw bepaalde raad en tijd moeten wij uitdienen.
Juni. Heere! mocht het U eens behagen de Geest der genade en der gebeden uit te storten en innige behoefte te schenken, als het U belieft! Gij bent niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen. Daarom zal ook het minste zuchtje eerst van U moeten afkomen. O, dat mijn dode ziel eens door U werd levend gemaakt! Gij zegt: "Laat al uw begeerten bekend worden bij God", en: "Kent Mij in al uw wegen, en Ik zal uw paden recht maken". Daarom och, mocht Gij eens dat wonder aan mijn ziel doen, om ze op te wekken en levend te maken Och, laat mijn ziel leven, opdat zij U looft, als het U believen mag! Eeuwig was het gedaan, indien Gij geen redenen uit Uzelf nam want ik moet mijn mond in het stof steken, ik ben een adderengebroedsel; slangenvenijn is onder mijn lippen, en dus wat er uitkomt is vergif, tenzij Uw eeuwige, getrouwe Verbondsliefde zich ontfermt en mij wast en reinigt door Uw dierbaar Bloed en door Uw Heilige Geest.
Och, Heere Heere! het is nu al middag: ach! ik lig nog als in het graf, dood en verhard, zonder gevoel; maar Gij, Heere! kunt in een ogenblik verandering geven. Och, erbarm en ontferm U, mijn Liefstel Kom eens over al mijn gemaakte bergen van zonden, gruwelijkheid en zwarigheid. O, dat op deze dag Uw genade eens verheerlijkt mocht worden aan de snoodste en booste.
27 Juni. Och, mijn dierbare, onveranderlijke, getrouwe Verbonds-jehovah wat ben ik toch een onverschillige, gedachteloze dode hond! Had Uw lieve indachtig makende Geest mij niet aan Uw lieve, dierbare grote daden herinnerd, op deze dag aan mij bewezen, dan was ik er overheen gegaan. De gedenkwaardigste dag mijns levens, de dag dat mijn ziel is gebracht uit de dood in het leven en in dat eeuwig Verbond op- en aangenomen is, en dat ik, die ene erfwachtster van de hel was, gemaakt ben tot ene erfwachtster van de hemel! Wat een gewichtige dag! En daaraan nu niet te gedenken, daar die lieve, dierbare volzalige Geest mij vroeger te binnen bracht: "Viert uw vierdagen o Jeruzalem!" Nu was ik immers rechtvaardig waardig geweest dat U mij aan. mijn onverschilligheid en onbedachtzaamheid had overgegeven. Maar neen, o wonder! precies op die datum, 27 Juni, de dag toen het werk voltrokken is in 1857, (dat in mijn geschriftje is opgetekend) juist op dien dag komt die liefelijke Zielbruidegom het mij herinneren.
O Liefde, Liefde,
Zonder diepte.
Zonder lengte,
Zonder breedte,
Zonder grond!
28 Juni. Och, lieve Heere! Gij zijt zo goedertieren, dat gij mij vroeg in de morgen hebt opgewekt, anders zou ik, luie, nog hebben liggen ronken. Mocht Gij nu ook zo goed zijn om mijn ziel levend te maken. Och, Heere Heere! neem die slaperigheid, die lauwheid, die koelheid, die lusteloosheid weg. Nader tot mijn ziel, opdat zij leeft! Als Gij met mij in het gericht zoudt treden, hoe zou ik kunnen bestaan? Op duizend zou ik niet één kunnen antwoorden: ik ellendige, walgelijke, luie, slaperige! Maar, och Heere gedenk Uw Verbond. Gij bent in waarheid enig en alleen die lieve, getrouwe, onveranderlijke Vriend, die ten allen tijde lief heeft, die niet verandert. O, die oude getrouwe Liefde! Ach, Heere! anders was het met mij, dode, hond, ook gedaan. Och, lieve Heere Heere doe dat wonder nog weer eens aan mijn ziel, dat Gij de doodsbeenderen door Uw lieve Heilige Geest levend maakt! Gebied eens met macht dat zij levend worden. Ach, Heere! Gij hebt het meer gedaan, en het ontbreekt U niet aan vermogen; Gij hebt maar te spreken en het is er, te gebieden en het staat er. Gij riep: "Lazarus, kom uit!" Och, roep mij ook zo eens door Uw Almacht: "Chris, kom uit!"
Juli. Och, mijn Dierbare! ik heb weer alles verzondigd; want zodra ik ontwaak, moesten mijn zielsogen en genegenheden duidelijk op U en Uw Getuigenis zijn, opdat de satan met zijn legermacht niet in het hart komt; maar, dat heb ik nu niet gedaan. Helaas, hoe flauw, lauw, koud en log moet ik mij nu in de vroege morgenstond in de weg stellen. Och, Heere doe verzoening als het U belieft over mijn zonde van nalatigheid, en erbarm U over Mij, dode hond, om Uws zelfs wil! Gedenk Uw Verbond en Uw onveranderlijke liefde. Och, mijn Liefste! mocht ik heden morgen nog eens gewaar worden wat die lieve Lodensteijn zingt:
Wat voert die lieve morgenstond
Hem lekkernijen in de mond,
Die zonder lust tot lekkernij,
En zonder zucht naar staat of eer,
En zonder zorg voor altijd meer,
Leeft altijd aller zorgen vrij.
Mijn Jezus, als de Zon, ontdekt
Het vuile, dat mijn hart bevlekt,
En doet mijn zien des hemels gunst
En dat mijn wijsheid, dwaasheid wis,
En 't geen mij dwaas scheen, wijsheid is,
Ja, toont mij al mijns vijands kunst.
Mijn schone Jezus geeft het al
Wat schoon en onschoon is, een val;
Onz' voorspoed maakt Hij tot een blijk
Van 's Hemels gunst, ons enig goed;
Onz' onspoed maakt Hij enkel spoed,
Zelf schoon, de schoonheid wezenlijk.
4 Juli. O, mijn dierbare, alwaardige Schepper en Formeerder, die alles regeert en onderhoudt en alles tot Uw eer geschapen hebt! al Uw werken zullen U loven. Het gevogelte vermeldt des Scheppers eer; maar de mens, die het voortreffelijkste schepsel is, die met enen edelen geest geschapen is voor de eeuwigheid, die moest toch boven alles zijn Schepper, Heere en Koning loven, Maar ofschoon het gevogelte in de vroegen morgenstond haar gezang laat horen en de zon haar stralen schiet en des Scheppers werk doet, ligt de mens (immers velen), nog te ronken op het bed, in plaats van op de knieën in heilige meditatiën bezig te zijn.
Augustus. Och Heere, erbarm en ontferm U als het U belieft, over een walgelijke, slaperige, biddeloze, trage en onreine, door Uw levendmakende Geest in mijn hart te zenden! De opperschipper zei tot Jona: "Wat is u? gij hard slapende!" en op verzoek van Jona werd hij in de zee geworpen. Ach Heere, werp Gij mij ook weer eens in die zee van Uw dierbare Algenoegzaamheid! O, laat mij daar eens verdrinken! Och, mijn dierbare Zielsbeminde! doe het om Uws zelfs, om van Uw getrouwe liefde, om Uws Verbonds wil. Ik ben niet anders waardig, zoals ik het dagelijks afmaak dan om in de zee der eeuwige rampzaligheid geworpen te worden. Maar och, Ontfermer lief! werp mij in de zee van eeuwige, eeuwige liefde en genade, om Uws zelfs wil. Amen.
Augustus. Dierbare, volzalige Verbonds-Jehovah! Zend mij, als het U belieft, om Uws zelfs wil, Uw dier baren levendmakende Geest! Om mij kunt Gij het niet doen; want op duizend zou ik niet één kunnen antwoorden. Gij hebt mij als een goddeloze om niet gerechtvaardigd, als ene, die zo vol schulden en zonden had als het zand aan de oever der zee; die in mijn stamvader Adam voor U verdoemlijk lag en in het Paradijs van een heerlijk, volzalig God ben afgevallen. En, o, wonder boven wonder aan zulk ene hebt Gij Uw genade verheerlijkt!
Vader Augustinus drukt zich krachtig. uit, hoe dierbaar hem de Heere Jezus was, wanneer hij zegt: "Indien gij aan mij schrijft, het behaagt mij niet zo ik Jezus niet en leze; indien Gij met mij spreekt, het smaakt mij niet, zo ik van Jezus niet hor, omdat Jezus honing is in mijn mond, melodie in mijn oren en een jubel in mijn hart."
Mijn ziel! verwonder u daar geenszins over; want een gelovige vindt zó veel heerlijkheid, zó groot ene zaligheid, zó veel verkwikking en troost in Hem, dat zij zulks niet kan uitdrukken. Zo bevindt, dat Hij, alleen haar Zielenvriend, haar Losser, haar Man en haar Bruidegom is. Op wie zou zij anders een hoge prijs stellen? Zij bevindt, dat Hij het alleen is die haar uit de diepte van haar ellendigheid heeft opgehaald en verlost van zoveel rampen. De wereld werd haar nu bitter en de Heere Jezus alleen zoet.
21 Augustus. O, Heere! mocht U mij uit eeuwige ontfermende genade schenken om van alles af te zien, wat Gij niet bent, en de bitterheid en vijandschap der mensen door uw genade te beantwoorden met de liefde
Augustus. 2 Samuël 22:4: "En hij zal zijn gelijk het licht 's morgens, wanneer de zon opgaat, 's morgens zonder wolken; wanneer van de glans na de regen de grasscheutjes uit de aarde voortkomen". Nu, is dat zo aangenaam als die Zon der Gerechtigheid hier een straaltje in de ziel laat schieten, o! wat zal het dan zijn in dien morgenstond der eeuwigheid, als zij in haar volle glans niet alleen gezien, maar ondervonden zal worden; ene vreugde die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft en in 's mensen hart niet is opgekomen. Geen wonder dat zij uitroepen, als er een stipje van gezien wordt: "0, hoe groot is het goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen!"
Vrijdag 31 Augustus. O, mocht het eens in volle nadruk Vrijdag zijn! ontdaan van mijzelf. Nu, dat zal niet eerder zijn dan wanneer ik de laatste snik zal geven, zoals onze nu voor de troon juichende leraar L. G. C. Ledeboer in zijn boekje: "Sions Lof- en Treurzangen" spreekt op bladzijde 63:
Bewaar voor ons ik bewaar ons voor onszelf,
Dat ondoorgrondelijk is en niet om door te delven,
En daarom bad die man: Doorgrond o God mijn hart
En laat mijn eigen ik slechts zijn tot pijn en smart!
19 Mei 1863.
0 ja, tot pijn en smart; maar ach, ach! hoe weinig is dit doorgaans, moet ik ellendig monster zeggen; zodat ik er helaas! niet mee te doen heb en niets van zie of gevoel, dat nog erger is; want dan is er geen strijd tegen. Wat moet die man Gods, Paulus, er wel smart van gehad hebben, toen hij zo uitriep: "Ik ellendig mens! wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods!" Ja, smart, omdat het hem hinderlijk was op de weg naar de Hemel. In klachteloze klachten wordt dat wel eens nagebootst. Nu, hij kreeg ook door het geloof te zien op de overwinning, die door de Overste Leidsman en Voleinder van het geloof behaald was, toen hij uitriep; "God zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus!" Hij wist, dat als zijn aardse huis van deze tabernakels verbroken zou worden, dat hij dan met een heerlijk onsterfelijk lichaam overkleed zou worden.
Zaterdag 1 September. O Heere mocht U, als het U belieft, redenen uit Uzelf nemen en de Geest der genade en der gebeden uitstorten. Gij bent toch niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen. Vergun, alwaardige Heere der Heirscharen dat mijn oren doorboord worden aan de posten Uws huizes. "Welgelukzalig is toch de mens die naar U hoort, dagelijks wakende aan uw poorten, waarnemende de posten van Uw deur!" Het is heden de eerste dag van een nieuwe maand. Och, Heere! mocht U de eerste zijn in mijn ziel Heerlijke Zon der Gerechtigheid! Blinkende Morgenster! Opgang uit de Hoogte! ga eens op in mijn hart, als het U believen mag! O, ik zou anders niet durven komen, zulk een lauwe, trage, hard slapende; maar gij bent genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Och, mocht Gij U erbarmen en Uw leven, levendmakende Geest uitstorten; dien Geest der genade en der gebeden. O, mocht deze dag een biddag, een vastendag zijn aan alles wat Gij, Heere niet bent, een dankdag, om te erkennen, dat Gij, grote, machtige Koning! met een hellewicht, met een nieteling nog bemoeienissen wilt maken.
Ontferm U ook over mijn enige broeder naar het vlees! Neem hem niet onbekeerd weg, als het U believen mag! Bekeer ook zijn enig kind! Lieve Heere mocht er niet een van mijn oudste zuster, die U vreest en wie Gij het geeft U achteraan te kleven en zich aan U vast te klemmen, maar die de toepassing Uws Heiligen Geestes nog aan haar ziel niet genoten heeft, daar ook eens toe verwaardigd worden, als het U believen mag. Zeg tot haar ziel: "Ziet hier ben Ik; gij bent de Mijne". Leid haar in Uw binnenkamer en bewijs Uw uitnemende liefde aan haar. Mocht Gij ook in mijn jongste zuster doorverken, als Gij het in haar begonnen hebt, en U als de zielsbeminden Bruidegom aan haar ziel openbaren!
Heere, ontferm en erbarm U ook over Uw arm en ellendig volk. Zo rechtvaardig, Heere is over ons allen een geest des diepe slaaps uitgegoten; want wij zijn allen goddelooslijk van U afgeweken, de wereld gelijkvormig en aan de aarden flessen gelijk geworden. Die kostelijke kinderen Sions, die zo duur gekocht zijn, moesten U immers met hart, mond en daden verheerlijken. Maar och! ontferm U over ons en gedenk aan Uw verbond. Gij hebt toch lust aan goedertierenheid en Uw liefde is zulk ene eeuwige onveranderlijke, getrouwe Verbondsliefde; daarom is zij ook zo innig en nergens mee te vergelijken. Het is waar, U vergelijkt ze wel eens bij die van een moeder, zeggende: Zou een vrouw haar zuigeling vergeten? en zo deze vergat, zo zal Ik toch uwer niet vergeten!" maar hoe dikwijls gebeurt het niet, dat ook deze wreed en onnatuurlijk is tegen het kind van haar schoot. Uw Liefde alleen is een zuivere onveranderlijke Liefde; ja, Gij bent de Liefde zelf en daarom kunt Gij ook alle zonden afwassen. Heere! was Gij zo de zonden Uws volks af; geef hen bevende tot U te komen met diepe schaamte en boetvaardigheid. Voer hen met smekingen en met geween tot U. Gedenk ook aan onze koning. Och Heere bekeer hem! maak hem een tweede Josia en gebruik hem om ons land te reformeren; de zonden, de afgoden, de vuile huizen en de schandjongens uit te roeien. Laat hem en het volk een verbond met U maken, als er staat 2 Kon. 23:3, "De koning nu stond aan des Heeren aangezicht, om de Heere na te wandelen en Zijn geboden en Zijn getuigenissen en Zijn inzettingen met zijn gehele hart en met zijn gehele ziel te houden; bevestigende de woorden van deze verbonds, die in dit boek geschreven zijn; en het gehele volk stond in dit verbond."
Heere! gedenk Uw arme en om onzer zonden wil bijna bezwijkende erfenis! Ach, wie zou er van Jakob overblijven? want hij is klein. Gedenk ook onze voorganger B.! ondersteun hem, beide naar ziel en lichaam. Mocht U ook hem die levendmakende Geest schenken en tot zijn ziel zeggen: "Ik ben Uw heil!" Mocht Gij Uzelf geheel aan hem wegschenken, opdat hij ook mocht kunnen zeggen: "Komt! hoort toe, gij allen die God vreest; ik zal u vertellen wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft!"
2 September. Och, Heere de kinderen Israëls moesten voor de Sabbath dubbel rapen; op de Sabbath mochten zij niet rapen, U bent ook een Heere des Sabbaths. Och, mocht het U behagen ons eens met dat Hemels manna te verzadigen! Gij bent toch dat levende Brood, die Put der levende wateren, die uit Libanon vloeien. Och, dierbare, volzalige alwaardige Heere! erbarm, ontferm U eens over Uw ellendig arm volk! Gij weet dat zij arme wezen zijn; maar och, laten zij het eens ondervinden hoe steil zij van U afhangen. Krijgen zij niets uit Uw hand, dan moeten zij honger lijden; ja, zij zouden van gebrek omkomen. Maar nee! Uw Liefde laat de ziel des rechtvaardigen niet hongeren, hoewel ik het overdubbel waardig ben. Doch, van Uw onveranderlijk, trouw, eeuwig, ontfermend, vrij, soeverein liefdehart kan dat niet af.
3 September. Heere! begin Gij in mij, als het U belieft! Ik kan niet; ik heb buidel noch male; ik ben als een klein kind, die de pen niet houden, veel minder schrijven kan. Daarop kan toch geen schepsel, ja kunnen zelfs de verst gevorderde kinderen Gods niet enig geestelijk werk doen, tenzij Uw dierbare Heilige Geest, afdaalt en hen tot Uw eer bewerkt. Als de Geest toch niet in de raderen is, dan staan zij stil.
Daarom, geliefde vrienden of betrekkingen! kinderen Gods! of wie ooit mijn geschriften in handen zullen krijgen, als ik thuis zal zijn, - indien gij daar wat goeds in mag zien, of er een zegen uit genieten, laat dan toch die gedachte niet in u opkomen of het iets van of door Chris Coeland zou de zijn. Neen, neen! het is de Heere alleen, door Zijn Heilige Geest, die uitgaat van de Vader en van de Zoon; het is de Heere, wiens Naam en weg wonderlijk en onnaspeurlijk is; die vuil slijk gebruikt, ja menigmaal het vuilste, onaanzienlijkste en het verachtste, omdat Zijn Naam in alles moet verheerlijkt worden. Wat kan toch een nietig schepseltje doen, die het leven, de adem en alles uit des Scheppers hand moet ontvangen; want "in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij". Daarop zegt de Heere dat de volkeren in inwoners der aarde bij Hem geacht zijn minder dan een droppel aan de emmer en dan een stof je aan de weegschaal. Johannes roept er van uit: "Ik ben niet waardig Zijn schoenriem te ontbinden".
O, wat ondervond ik deze morgen nog mijn walgelijkheid en nietigheid! Wat moest ik walgen en gruwen van mijzelf. En hoe gruwelijk moet ik dan wel zijn in de ogen van de heilige, heerlijke, majestueuze, Drie-enige, volzaligen Jehovah. Is het dan geen wonder boven wonder en onuitsprekelijk, dat zulk een heerlijk en groot Persoon, de Hemelkoning, bemoeienissen maakt met zulk een nieteling!
Och dierbare zielsbeminde bruidegom! ik verlang, zo naar U! Laat mij niet langer in deze ijdele wereld blijven, in een lichaam der zonde en des doods, waarin al mijn werk zo bevlekt is. O, wat vertoeven Zijn wagens! O, dat grote Jubeljaar. Kom toch, haastelijk, Heere! Laat de vogel de kooi ontvliegen; laat zij uit haar gevangenis mogen uitgaan, om ongestoord zonder zonde U te dienen, te aanbidden en eeuwig bij U te zijn. Kom haastig, dierbare Drie-enige, volzalige, alwaardige Verbonds-Jehovah! Haal in!
September. Dit verlangen houdt nog aan. Haal in! haal in, als het Uw tijd en wil mocht zijn! die is toch alleen goed en mijn wil en alle willen alleen boos en verkeerd. Daarom, dierbare Heere Jezus bent Gij ons daarin voorgegaan, dat Gij gebeden hebt, dat niet Uw wil, maar Uws Vaders wil mocht geschieden. Ook zegt Gij in uw getuigenis: "Al wat gij bidden zult in Mijn Naam, Ik zal het doen", omdat het tot Uw ere en heerlijkheid is, dat Uw Naam wordt geheiligd, dat Uw Koninkrijk kome en dat Uw wil geschiede.
Toen het Uw knecht Hiskia was aangezegd, dat hij sterven zou, bad en weende hij, en Gij deed nog vijftien jaren tot zijn leven toe; maar spoedig daarna verviel hij tot zonde. Maar nu, lieve Heere Gij geeft het willen en werken; alles is het Uwe. De begeerte om bij U, de dierbare, Drie-enige, alleen liefderijke, getrouwe Verbonds-jehovah, te zijn en U volmaakt te dienen, is toch van U. Ik zou haast met Uw knecht zeggen: "Alle mensen zijn leugenaars". Wij zijn allen afgeweken; de liefde verkoudt; "De stok Lieflijkheid en Samenbinders ligt verbroken, de waarheid struikelt op de straten en wat recht is kan er niet ingaan. En de kostelijke kinderen Sions, tegen fijn goud geschat, hoe zijn zij nu aan de aarden flessen gelijk", waardoor alle twisten, onenigheid, dwaling en verwijdering ontstaan. De zonden zijn niet op te noemen, en de grootste ellende is daaronder verhard te zijn. Mijn ogen moesten springaders van tranen zijn, en dat zal daar in dat Land der rust niet zijn; twist en wrok zullen daar niet gevonden worden; maar door de vrede zal alles bloeien. Nu kan het toch niet anders, of de zieke ziel, die moe is van het ronddolen buiten die vredestad, maar bovenal buiten haar Heere en trouwe Maker, Man en Zielsbeminde, naar Wie zij het heimwee heeft, omdat Hij alleen haar Liefste is, of zij verlangt en snakt om daarbij te wezen, en niet alleen te zien maar verzadigd te worden, in die schone, heerlijke morgenstond der eeuwigheid. "Zalig zijn toch de doden, die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid en hun werken volgen met hen." "Daar rusten de vermoeiden van kracht, daar is de knecht vrij van zijn heer." Het is nu één Heere, een Drie-enige, volzalige Verbonds-Jehovah, uit het gewoel van ene zondige wereld, waar de ziel soms geen plekje vindt, om in het stille eenzaam zich af te zonderen en haar noden voor te dragen. In dat Salem, in die Vredestad zijn alle noden en begeerten vervuld, en dat voor eeuwig. Als het hier aan de liefhebbende ziel bij tijdjes en stondjes eens mag geschonken worden, dat haar Zielsbeminde, volzalige, alwaardige VerbondsJehovah haar liefelijk omhelst en kust, zodat haar hart brandende en, door liefde gedwongen wordt, hoe spoedig gaat dat over. Toen de discipelen tezamen waren, kregen zij ook een heerlijk bezoek, maar spoedig vertrok de beminde Immanuël. Toen de Bruid opstond, was haar Liefste geweken. Maar dat zal dan niet meer zijn. Hier wordt een liefhebbende ziel dikwijls gestuit, door de wachters geslagen, ja, alle vijanden zouden de ziel, die oprecht zoekende gemaakt is, wel willen stuiten; inzonderheid de grootste vijand: haar eigen hart. Van dat alles zal zij dan verlost zijn, van allen smaad, hoon en lastering. O Heere! verlos mij van de overlast des mensen! dat zal daar ook geschieden. Slaperigheid, vadsigheid, die grote hinderpaal, zal daar ook ophouden. In dat Hemels Paradijs zal de ziel eerst recht wakker zijn en leven, als zij uit het lichaam der zonde en des doods verlost zal wezen. Het is waar, haar lichaam zal in die grote dag der opstanding ook opgewekt worden; maar dan zal het heerlijk en onsterfelijk zijn. "Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid."
Ach hoe nietig, hoe verdrietig
Is des werelds omgang,
Die met woorden ons vermoorden,
En verstikken met haar stank.
O zalig eenzaam,
Met God gemeenzaam,
Altijd enig om te gaan,
Altijd enig om te gaan!
Zoet gezelschap buig uw knieën
Dat de Hemel 't ons doe zien,
En ons wil doen verdrinken.
Tot wij met verwondering
In dien Oceaan verzinken,
En vergeten alle ding.
Moet ik Hem dan nog derven,
Ach pijnlijk derven!
Ach pijnlijk derven!
Ach! ach! ach! pijnlijk derven
Zo vindt mijn hart
Vermaak in smarte,
En zal men zuchten,
Zo lang ik leeft,
Recht aan Hem kleven.
En sterf ik dan,
Zo sterf ik, sterf ik dan,
Zo sterf ik, sterf ik dan,
Zo sterf ik, sterf ik van
Een Hemels liefdevuur.
Lees de drie Brieven van Johannes. De liefde Gods is een Oceaan, niet om te doorgronden, noch haar hoogte, noch haar diepte, noch haar breedte, 1 Joh. 4: 8:, "Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend; want God is liefde".
O, eeuwige, onveranderlijke Liefde! Drie-enige, volzalige VerbondsJehovah! Och blaas door Uw lieve Heilige Geest, die toch uitgaat van de Vader en van de Zoon, een vonkje van Uw liefde aan in mijn bevroren ziel, opdat zij smelt als was voor het vuur. O, dan zal mijn hard slapende, dode ziel eerst levend en wakker worden. Stort ook die Liefde-Geest uit over Uw volk, als het U believen mag! "Gedenk aan Uw erfdeel, dat Gij verlost hebt; de berg Sions, waarop Gij gewoond hebt en geef aan het wild gedierte de ziel van Uw tortelduif niet over; de hoop van Uw ellendigen vergeet niet in eeuwigheid!".
O dierbare, volzalige, getrouwe, onveranderlijke Verbonds-Jehovah laat Uw eeuwige, vrije, soevereine liefde gezien worden in het voortzetten van Uw werk in mijn jongste zuster, tot grote blijdschap van mijn ziel. Gij hebt het mij ook voor jaren beloofd, toen ik op die aan U bekende avond zo bedroefd was, ook over mijn toen nog levende broeders en zusters. Van nature ben ik een Gallio, een Kaïn; maar Gij maakte mij bedroefd, omdat zij niet allen onder de waarheid kwamen, waartoe wij toch zo duur verplicht zijn, als zijnde het visnet van Uw genade; en Gij, die mij bedroefd had gemaakt, beloofde mij toen, dat Gij haar zelf zoudt bevestigen en schragen en op Uw gedenkrol schrijven. Toen schonk Uw liefde die woorden met zoveel kracht, dat de droefheid in blijdschap veranderd werd. Tot Uw heerlijkheid en om te doen zien hoe Gij Uw woord bevestigt, waarvan geen jota of tittel op de aarde zal vallen, moet ik het terneer stellen. Ook hebt Gij Uw woord bevestigd aan mijn jongste broeder, die Gij in zijn 41ste jaar hebt thuis gehaald. Een paar jaren voor zijn vertrek naar Groningen had hij ook ene erge ziekte; ik ontving behoefte voor hem en kreeg gedurig: "Deze ziekte is niet tot der dood maar tot de heerlijkheid Gods". Dat hebt Gij bevestigd, als de dierbare, heerlijke Waarmaker van Uw Woord; want daarop herstelde hij en kwam mij vaarwel zeggen, omdat hij met zijn huisgezin naar Groningen moest vertrekken. Toen gevoelde ik zulk een blijdschap en de band der liefde was toen zó sterk omtrent hem, als ik nog nimmer gevoeld had. Later hebt gij U aan hem geopenbaard en hij is kort daarop gestorven. Zijn laatste woorden waren: hij ging nu avondmaal houden, en een glans van aangename vrede lag op zijn gelaat, zonder zorg voor vrouw en zes kinderen, waar van de jongste toen slechts één jaar oud was; maar hij gaf ze aan de Heere over. Zo heeft die Dierbare ook daarin Zijn Woord bevestigd; Hij heeft voor die weduwe en wezen op een bijzondere wijze gezorgd, en, wat het allergrootste is, ook bemoeienissen gemaakt met de ziel der weduwe. En nu, mijn lieve Ontfermer daar ligt nu mijn enige oudste broeder nog, en zo ver ik bewust ben, geheel onbekeerd, buiten U, Nu weet ik niet beter of, toen U dat dierbaar woord sprak, dat Gij ze zoudt bevestigen en schragen en op Uw gedenkrol schrijven, waren zij alle zes, mijn toen nog levende twee broeders en wij, vier zusters, daarin begrepen. En nu, Heere als het U believen mag, werkt Gij het ook in zijn ziel uit; want als zij het allen zijn, dan is het onmogelijk dat Uw woord niet zou vervuld worden. Uw beloven is Uw gegeven; eerder zou toch Hemel en aarde vergaan, dan dat er een jota of tittel van de woorden Uws heiligen en dierbare Monds zou ter aarde vallen. Och, werk het dan ook in hem, hetzij in of buiten mij. Maar Heere Uw gewone weg in Uw heiligdom is toch doorgaans, dat Gij werkt in en door middelen, en menigmaal door de minste en slechtste, opdat Uw Naam alleen zou verheerlijkt worden; want Gij zult Uw eer aan geen anderen geven.
Aan de zielen van mijn twee zusters hebt Gij al in haar jonkheid gearbeid en haar uit de wereld getrokken; ja, door Uw ontfermende liefde en genade hebt Gij ze bewaard en alle lust of genoegen in de wereldse vermaken weggenomen. Aan de oudste hebt Gij de beminde Immanuël geopenbaard. De tweede hebt Gij door lijden en drukwegen geheiligd, zoals Gij haar tweemaal in zulke wegen beloofd had, en, ter bevestiging van Uw woorden., haar ziel opgenomen in het 51ste jaar haars levens, haar toen de volkomen uitkomst gegeven en haar van haar kruis, en van het lichaam der zonde en des doods en van alle moeite en verdriet verlost. Daar rust zij in Uw eeuwige rust, daar houdt nu ook haar drijver op.
En aan mij, de derde, die een erfwachtster van de hel was, de ellendigste, de botste, de domste die nergens toe in staat of bekwaam is, als om te zondigen; die in mijn klein schooltje nog niets zou kunnen doen dan de kleinen te bederven door mijn lauwheid, harteloosheid, biddeloosheid, slaperigheid, vadsigheid tenzij de liefste Ontfermer uit vrije, soevereine liefde mij levend maakt, - ja, aan zulk ene ellendige made heeft de grote Hemelkoning zich willen verheerlijken. Wonder boven wonder! Ik heb dat vroeger al gekregen op te schrijven, en omdat alles wat van boven komt, weer naar boven gaat, zal het nog wel gebeuren als ik naar huis ben en het werk gedrukt wordt, de Drie-enige Verbonds-Jehovah in zijn eigen werk zal verheerlijkt worden: Maar O, geliefde betrekkingen en vrienden! ik heb er al eens wat van gezegd, maar moet het nog eens zeggen, en omdat ik er bij bepaald word, wil ik er U ook bij bepalen: wie mijn geschriften, als zij in druk komen, ook mochten lezen en er een zegen door ontvangen, dankt dat dan niet aan Chris Coeland; neen, maar aan de eeuwige, onveranderlijke, getrouwe liefde Gods; want ziet! dat kan ik gul zeggen, nu, op dit ogenblik, dat ik niet wist te beginnen, ja geen letter schrijven kon, maar de dierbare, enige, enige Meester, Leraar en Herder, in Wie wij leven, ons bewegen en zijn, was het, die het mij schonk; want helaas! ik kan niets dan zondigen en hetgeen goed en geestelijk is, is alleen door Hem. Zijn getuigenis is toch waarachtig. "Zonder Mij kunt gij niets doen." Daarom krijg ik mijzelf en u allen te bepalen om het alleen bij de Heere te zoeken. En dit zijn wij ten duurste verplicht aan onze Schepper, Formeerder en Onderhouder; want iedere ademtocht is van en door Hem. Daarom is het bevel: "Kent de Heere in al uw wegen!" en dan de belofte: "Hij zal uw paden recht maken." Nu krijgt de ziel, die zonder de Heere geen ademtocht doen kan, te vragen en te zuchten: Och Heere! trek mij! bekeer mij! maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden" De Heere zegt: "Komt tot mij!" de ziel antwoordt, "Trek mij en ik zal U nalopen." De Dierbare heeft gezorgd dat bij ieder gebod ene belofte is. "Ik zal ze reinigen," zegt de Heere. "Mij? antwoordt de ziel, "Zulk een onreine en walgelijke, de grootste zondaar!" "Ik zal ze heiligen; dat vuile zondeschuim weg doen dat er een vat ter ere van voortkomt; Ik zal dat stenen, verharde diamanten hart verbrijzelen en doen smelten als was door Mijn goedertierenheid." O, als die heerlijke Zon der Gerechtigheid een brandende straal in de ziel schiet, dan smelt zij als was voor het vuur. En daarom kinderen Gods! al wat gij genoten hebt of nog genieten zult van Uw volzalige Verbonds-Jehovah, het is immers om u, of door u, of uit u, zulk een onreine modderpoel. Het geestelijk werk, dat uit de Hemel in de ziel afdaalt, kan niet anders dan rein, zuiver en heilig zijn. En nu drukt die godzalige kerkvader Ambrosius, door het licht van de Heilige Geest uit,. dat het reine, heilige en zuivere werk van de Heilige Geest, als het in ons komt, te vergelijken is bij schoon, zuiver helder water, dat door een vuil riool of goot loopt, waardoor het vuil en besmet wordt.
December. Het einde des jaars. - Heere! mocht het U behagen mij bij Uw eigen licht te laten zien hoe ik het dit jaar heb afgemaakt! Mijn zonden waren toch ontelbaar als het zand aan de oever der zee. Gij gaf mij te zuchten, dat die grote schuld weer mocht voldaan en uitgewist worden in dat dierbaar Bloed, en Gij deed mij zien hoe Gij, Drie-enige Verbonds-Jehovah het laatste afgelopen jaar niets dan goedertierenheden aan mij gedaan hebt en ik U slechts stank voor dank heb toegebracht. Daarin vernederde mij die onveranderlijke Liefde, ook met woorden: "Is dat de weldadigheid aan uw vriend?" O, hoe gevoelde ik daaronder mijn snoodheid, boosheid en ondankbaarheid. Nu mocht ik ook behoefte gevoelen aan dat dierbaar Bloed, om die zonden uit te wissen. O, dat het jaar toch niet mocht eindigen zonder dat ik wederom de kwitantie, die aan het kruis genageld is, in mijn ziel mocht ontvangen Ik zei: "Heere! ik heb geen zucht in mijzelf!" maar kreeg behoefte aan nieuwjaarsgift. De mensen in de wereld geven giften; maar o, wat zijn al die giften, rijkdommen en schatten bij dien schat en gift, namelijk vergeving der zonden, vrede en blijdschap in een Drie-enig, volzalig Verbonds-Jehovah, die alleen de Algenoegzame is voor de ziel. In de gehele wereld is toch niets van dat alles. Hoe groot zijn de goedertierenheden des Heeren, als Hij ook aan Zijn kinderen in Zijn gunst Zijn weldaden voor het lichaam schenkt, hen zo verzorgt, Zijn liefde hand zo opent, en zo overvloedig hun kost en hun nooddruft zegent. Och, welk een monster is de ziel in haar eigen ogen als, zij van dat alles eens iets zien mag bij des Heeren eigen licht. Mijn ziel werd werkzaam gehouden, om uit vrije liefde een nieuwjaarsgift van zonde vergiffenis en van een nieuw Godverheerlijkend en Hem welbehaaglijk leven te mogen ontvangen.
Januari 1867. De nieuwjaarsdag was gekomen. De dierbare, Drie-enige Verbonds-Jehovah, die alleen onveranderlijk is, die volmaakt is en met orde werkt, had bij het einde des jaars behoefte gegeven aan het dierbaar Bloed der verzoening, door gezicht en gevoel van de ontelbare, opnieuw gemaakte schulden en gruwelijke zonden; behoefte aan een Gode welbehaaglijk leven om niets te spreken dan ter ere van Hem, uit Hem en door Hem, niets te doen, niet uit te gaan, noch in te gaan zonder Zijn eer en zonder Zijn wil; zulk een behoefte, dat zelfs de kinderen Gods er om mochten vragen. O, mijn ziel werd zo verliefd gemaakt op dat leven tot eer van God, Op de Nieuwjaarsdag ontwakende, kreeg ik die woorden:
Uw aangezicht in gunst tot mij gewend,
Schenkt mij in 't kort verzadiging van vreugde;
De lieflijkheên van 't zalig Hemelleven
Zal eeuwig Uw rechterhand mij geven,
En toen die behoefte: o, dat dat liefelijk, zoet, vriendelijk Aangezicht over mijn koude, bevroren ziel mocht lichten, opdat zij als was smelten mocht. En dat gebeurde. De Heere daalde zó af, zó gans wonderlijk, in alles merkbaar, op zulk een made, als een glimworm, die een kleine glans van zich geeft. Tegen de avond trok die dierbare Zon der Gerechtigheid Zijn liefelijke stralen weer in. Het is toch in de genade als in de natuur zomer en winter, dag en nacht. O, die blinkende Morgenster zou niet zo heerlijk in de ziel schitteren als Hij opgaat, als er geen duistere nacht van beproeving, loutering, bestrijding, ongeloof, wantrouwen en zo vele ongestalten waren vooraf gegaan.
28 Januari. O, Heere! hoe hebt Gij mij deze nacht ingeleid en verkwikt door Uw lieve indachtig makende, Heilige Geest, omtrent zaken, die ik al lang vergeten was, toen ik U, de Volzalige en Algenoegzame, nog zo niet kende, als de Drie-enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, gelijk Gij gekend moet worden. De Vader als de Trekker, de Zoon als de Verlosser, de Heilige Geest, die van de Vader en van de Zoon uitgaat, als die wederbaart, reinigt en heiligt .
Maar o, ik kreeg. zo te zien welk een nauwkeurig oog die dierbare Herder op Zijn schapen en lammertjes houdt. Het zijn toch enkel wonderen als de Heere eens licht geeft over Zijn weg van de beginne af aan en over de dingen die ons van God geschonken zijn. Och, Heere! drijf ons, maar uit onszelf tot U als de Roos van Saron.
8 Februari. Deze nacht door ongesteldheid niet kunnende slapen, kreeg ik zo de weldadigheid in te zien dat ik geen pijn had. Welke hevige pijnen zou ik niet kunnen hebben! De vorigen avond was ik bij een kind des Heeren, dat zulke hevige pijnen leed; nog een ander had al verscheidene weken zo veel aan een been geleden. O, wat onderscheid mij, zulk een ellendige, ontrouwe nieteling? Inwendig werd mij gezegd, dat ik aan al mijn leden, pijn zou krijgen; doch ik werd zo eenswillend gemaakt, dat ik kreeg te zeggen: "O, al was het dat al mijn leden geraakt werden, ik ben het waardig en het zou rechtvaardig zijn." En 's morgens was het zo. Al mijn leden deden zeer, en ik was naar. Maar die woorden kwamen mij voor: "Zouden wij het goede van God ontvangen en niet het kwade?" O, welke goedertierenheden mocht ik toen, in de Heere, zien, vanwege de voorgaande gezondheid. Ik mocht het niet eens in aanmerking nemen wat ik nu ondervond en de volgende nacht mocht ik door de grote goedertierenheid des Heeren weer rusten. Hoe goed was mij deze weldaad! Rechtvaardig had ik de gehele nacht van pijn kunnen liggen kermen. Hoe velen zijn er, die dagen, weken, maanden, ja, wel jaren doorbrengen in pijn en smart. Het is wel waar, de ergste pijnen des lichaams zijn niet te vergelijken met de pijnen en angsten der hel, de pijlen des satans, het ongeloof, de smart der zonde, en het gezicht en gevoel van Godsgemis. Wij weten niet hoe diep of hoe hoog dat gaan moet, maar dat zal toch vooraf gaan, eer de ziel genezen en gezond gemaakt is: "Heere, bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn!"
Februari. Hevig heeft het deze nacht gestormd. Menigeen heeft niet kunnen slapen, en ik, zulks gerust gedaan hebbende, kreeg veel beschuldigingen die ik niet kon beantwoorden, omdat ik dacht dat zij waarheid waren. Om maar een enkele op te noemen dat ik maar zo zorgeloos kon liggen slapen onder zo'n hevige storm. De beschuldigers zouden zeker niet opgehouden hebben, totdat ik weer in moedeloosheid was weggezonken; maar neen, neen mijn lieve, dierbare nooit genoeg volprezen Drie enige Verbonds-Jehovah trad toe en verdreef ze allen met de woorden:
Ik lag en sliep, gerust,
Van 's Heeren trouw bewust!
en met de woorden kwam er licht. Duidelijk kreeg ik te zien dat het van de vijand was, die niet één gelegenheid zal laten voorbijgaan om de Hemel uit de ziel te houden, die uit zijn helse klauwen verlost is, en die hij toch niet beletten kan, eeuwig te triomferen.
Juni 1867. Heere! begint U, als het U belieft, opdat ik geen woord te veel noch te weinig zette! Daartoe heb ik U, enige Meester! zo nodig om mijn hoofd, hart en pen te besturen; U, dierbare, Heilige Geest, die mij leert door Uw Noorden en Zuidenwind. Kom mijn liefste! Als Gij komt, brengt Gij toch alles mee, wat ik nodig heb; want zonder U kan ik niets dan zondigen. Ik wens te verhalen het afsterven van mijn enige oudste broeder. Beide mijn broeders en één zuster zijn nu weggenomen. Thans zijn wij nog met ons drieën zusters over. Ik had gedacht nu de eerste te zullen zijn en zei: "Och Heere! zou ik ze mogelijk nog allen voor mij heen zien dragen?" Maar 's Heeren weg, wil en doen is Majesteit en Heerlijkheid, en al zijn wegen zijn recht en dierbaar. Ik wens te verhalen Zijn liefde, genade, hulp en ondersteuning, in deze weg ondervonden; want ik dacht, als die slag mij treffen zou, dat ik zulks niet zou doorkomen, Nimmer had ik in mijn broeder enige blijken van genade kunnen bespeuren. Vroeger spotte hij met mij, doch in de laatste jaren had dit opgehouden. Bij tijden had ik al vroeger zulk een medelijden met hem gehad, dat mijn hart brak van droefheid; doch omdat de Heere Zijn raad voor mij verborgen hield, wist ik niet waaraan zulks was toe te schrijven. Ik dacht dan ook wel eens: "zou hij niet uitverkoren zijn?" Toen ik die droom droomde van Willem III, waar ik vroeger van gemeld heb, en ik bij mijn zonde was bepaald geworden, dat ik niet voor de koning bad, begon ik ook meer voor mijn broeder te bidden, maar kon niets in hem bespeuren. Toen zijn vrouw door de dood werd weggenomen dacht ik: "misschien zal de Heere die slag gebruiken"; maar ook dat gebeurde niet. Doch juist een jaar daarna werd hij genoodzaakt thuis te blijven en zei 's morgens tot zijn dochter, een enig kind: "Weet gij wel welke dag het heden is?" Nu deze wist dat wel. Toen zei hij: Laat ons dat gezang eens zingen.
Vrome, vroeg gestorven vrinden,
waarop zij bedroefd werd, want haar moeder was in acht dagen overleden. Toen ik vernam, dat hij thuis had moeten blijven kreeg ik al vrees, angst en droefheid. Ik zuchtte, ik vluchtte, doch vond geen opening. Soms wenste ik wel luidkeels te wenen en ondervond iets van Davids toestand, toen hij uitriep: "Absalom mijn zoon! mijn zoon! ware ik voor u gestorven!" Ik kreeg begeerte om hem nog eens aan te spreken, maar kon niet. Maar die dierbare en volzalige God, die zegt: "Zonder Mij kunt gij niets doen", heeft alles in Zijn hand. Twee dagen voor zijn dood werd mij dat geschonken, en ziet, als de Heere iets geeft en doet, dan hebben wij maar te volgen, te ontvangen en te spreken wat gepast en nodig is. "Janus! (zei ik) gaat gij ons verlaten?" "Ik weet het niet!" antwoordde hij. Ik zei: "Het schijnt zo. Gij weet dat wij in Adam dood gevallen zijn en dat wij geen penning bezitten om onze schuld te betalen, maar een Borg nodig hebben om in diens Bloed gewassen en gereinigd te worden." Toen zei hij daarop hartelijk: "Amen". Nu kreeg ik wel een weinig lucht; doch had in het verborgen nog zo geen opening, Maar in de laatste nacht voor zijn sterven ontving ik opening om hem aan de rommelende ingewanden van de dierbare, Drie-enige, volzaligen Verbonds-Jehovah als de verloren zoon op te dragen. Dit geschiedde zó hartelijk, dat ik zulks wel de gehelen nacht had willen doen; ja, wat nog groter liefde en genade was, al mijn smart en angst werd mij afgenomen; ik ontving blijdschap en had wel kunnen zingen, denkende, dat de Heere zich in Zijn genade aan mijn broeder geopenbaard had. 's Morgens ging ik tot hem, doch vernam niets, dan dat hij hoopte op genade, en zo is hij gestorven.
Nu heeft die dierbare, vrije soevereine Drie-enige VerbondsJehovah het voor mij verborgen en van mij afgenomen. Welk een liefde en genade! Wat zou ik er niet onder in banden hebben kunnen gaan, om in de verborgen raad des Heeren in te dringen, hetwelk gruwelijk is. De vraag kwam echter tot mij: of ik rein was van zijn bloed, hetwelk mij weer tot onderzoek voor de Heere bracht en waaruit ik ook op deze wijze gered werd. Er werd namelijk tot mij gezegd, dat er nog een brief bestond, die ik aan mijn broeder geschreven had. Ik kon mij zulks niet herinneren, doch men gaf hem mij. Maar o, wat kreeg ik daar de liefde des Heeren in te zien, dat de vijanden mij daarmee niet aan boord konden komen. Ik had dien brief geschreven na zijn vrouws dood, uitziende of die slag in de hand des Heeren gebruikt mocht worden. En omdat die brief wonderlijk bewaard is gebleven, laat ik hem hier volgen.
Geliefde Broeder!
Gij zult wel vreemd opzien een brief van mij te ontvangen, daar wij in dezelfde stad wonen. De reden hiervan is, dat wanneer ik bij u aan huis kwam er nog zo geen gelegenheid geweest is om eens een ernstig woordje te spreken; ik meen omtrent het nodigste, of, zoals de Heere het in Zijn dierbaar Woord zegt, het één nodige. Nu, lieve broeder Janus ik zal u een vraag doen om tussen de Alwetende God en uw ziel te beantwoorden, namelijk, of gij dat één nodige zoekt, dat wij toch voor ene eeuwigheid zo nodig hebben? Het is toch ene eeuwige gelukzaligheid of rampzaligheid, ene eeuwige eeuwigheid zonder einde. O, geliefde broeder! ik bid u, handel eens getrouw met uw kostelijke ziel. De wereld gaat voorbij en bij de dood ontzinkt alles. En o, als wij dan dien enige beste Vriend niet tot ons deel hebben, als onze schuldovernemende Borg en Middelaar; indien onze schuld niet is uitgewist en wij geen vrede in het Bloed des kruises gezocht hebben, dan moeten wij als de dood komt, toch voor de grote Rechter van Hemel en aarde verschijnen. Gij weet, dat wij van onszelf geen penning kunnen betalen; want in het Paradijs zijn wij van God afgevallen en de duivel toegevallen. Indien wij nu in die Verbondsmiddelaar, in die enige Vrijstad, die enige Ark der behoudenis, die enige Deur, de Heere Jezus, niet zijn ingegaan, dan moeten wij verloren gaan, daar er toch geen andere weg van behoudenis is. Dus, lieve broeder! haast u om uws levens wil; want gij weet dat er na deze tijd geen tijd meer zijn zal. Ook zult gij, als voorganger en vader van uw enig kind, ook rekenschap moeten geven van de belofte die gij bij de Heilige Doop aan een Drie-enig God beloofd hebt, namelijk dat gij haar voor de Heere zoudt opbrengen,. Nu, lieve broeder! ga haar voor, en bid met haar, bid gedurig, bid vurig om waarachtige bekering Vraag: "Lieve Heere wat moet ik doen om zalig te worden?" Iedere dag, ieder uur kan het laatste zijn.
Wees hartelijk van mij gegroet, die u heil en vrede toewens; dien vrede Gods die alle verstand te boven gaat en hart en zinnen bewaren kan.
Uw liefhebbende Zuster en Tante
C. Coeland.
Ik moet hier nog iets bijvoegen. Toen mijn broeder ziek was en ik het nog zo benauwd en geen opening had, kwam mij die vraag voor: wat ik te zeggen had als hij niet in het bundeltje der levenden was opgetekend. Ik zei: "Niets Heere! maar omdat ik dat niet weet, smeek ik voor hem". Toen kreeg ik opening.
September. Och, Heere! het is alweer dezelfde klacht, hoewel Uw ontfermende, neerbuigende liefde mij op de laatste Sabbath weer levend gemaakt heeft, na vooraf ondervonden te hebben, dat ik gelijk die vallei van doodsbeenderen (Ezech. XXXVII), in mijn eigen graf stonk van ellende. En nu was dat woord al in mijn hart gevallen: "O, Mijn volk! ik zal u uit uw graven doen opkomen!" doch ik was nog niet gered. Maar op de Sabbath kwam Psalm 40: "Ik heb de Heere lang verwacht en Hij heeft zich tot mij geneigd en mijn geroep gehoord, en Hij heeft mij uit een ruisende kuil uit modderig slijk opgehaald". Toen kreeg ik daaruit te roepen: "Och Heere mocht het zo wezen! en die morgen werd, onder het lezen van een predikatie van Groenewegen over Psalm, 112: "De oprechten gaat het licht op in de duisternis", en onder het zingen van Ps. 97: 6 en 7, mijn ziel door ontfermende liefde en genade weer uit mijn eigen graf gehaald en levend gemaakt.
September. Och, Heere Gij zegt in Uw dierbaar Getuigenis: "Ik zal U geven de begeerten uws harten". Indien het dan, Heere Uw wil en Uw tijd is, die altijd de beste is, och, mocht Gij mij dan thuis halen dan zal ik dit zondige, lome, slaperige, vadsige lichaam der zonde afleggen; dat moet dan eerst verrotten en tot stof worden, en dan zult Gij, Heere het in die dag aller dagen, bekleed met heerlijkheid en onsterfelijkheid, oprichten; o, wonder boven wonder! Maar wat mijn ziel aangaat, die zal terstond bij U, mijn Drie-enige, dierbare, volzalige Verbonds-Jehovah, opgenomen worden, om daar eeuwig, eeuwig U te loven en te prijzen, te danken en te aanbidden. O, wanneer komt die dag! Kom haastelijk, mijn liefste! lieve Heere gij verhoorde het gebed van Salomo en van Hiskia, doch het was Hiskia's tijd toen ook nog niet. Maar och, Heere Heere! mocht het nu Uw tijd zijn om mij thuis te halen! Ach, ach, Heere! mijn ziel is begerig en bezwijkt van verlangen naar U, de dierbare, volzaligen, Drie-enige Verbonds-Jehovah. Ach, daar zal ik geen zonde meer doen; niet één zondige gedachte zal daar ooit meer kunnen opkomen, veel minder daden; en alle wrevel, haat, nijd, boosheid zal buiten gesloten zijn. Alle vrienden zullen binnen zijn en in ene zalige melodie samenstemmen met hun liefste Zielsbeminde en met al de lieve kinderen Gods, ook met de leraren, die de opperste, enige Zielherder voor hen gebruikt heeft. Hoe groot is toch Zijn liefde, dat Hij hun op aarde niet alleen Zijn eigen dierbaar Woord gaf, maar hen zulks ook deed toelichten, en hen de zalige en grazige weide liet aanwijzen; de levende wateren, die volle oceaan van Gods algenoegzaamheid, hen brengende op het rechte veld van die Hemelse, enige Boaz; al die getrouwe knechten, een Lodenstein, Smytegeld, Comrie, Koelman, Groenewegen, Ledeboer, enz., die hun krachten in huns Heeren dienst besteed hebben, ja, hun leven zelfs niet te dierbaar hebben geacht, zoals 's Heeren eigen discipelen en de profeten, zoals Abraham, Izaäk en Israël. Daar zullen zij allen tezamen hun volzaligen Koning, die hen met Zijn volheid zal verzadigen, eeuwig aanbidden.
Lieve mensen, die dit boekje in handen zult krijgen, laat u van 's Heeren wege waarschuwen. Verwerpt gij toch niet, gelijk zo velen in onze dagen doen, dat Hemels koren van die Godsmannen, dat die dierbare, enige, Hemelse Jozef (het zij met eerbied gezegd) in Zijn onveranderlijke, trouwe liefde in Zijn Hemelschuren bewaard heeft, en dat Hij ook door Zijn dierbare Heilige Geest schenken zal aan de oprechte zielen, die het bij Hem in de tijd van geestelijken hongersnood gaan halen. Want ach, ach! waar vindt men nu. een recht gezondene van de Opperherder, een herder die de schapen de rechte weide aanwijst? Door hun ingebeelde wijsheid willen zij het de Opperherder niet vragen; daarom eten zij zelf vergiftige moeskruiden en geven die ook aan de mensen. Welk ene genade is het, te mogen, zien en ondervinden, dat de dood in die pot is en tot Hem de toevlucht te mogen nemen. En laten zij, die van dat vergif al veel hebben ingenomen, tot die Hemelse enige Medicijnmeester gaan, om genezen te worden, eer het als een kanker voort eet en gij de eeuwige dood sterft. Staat op met de verloren zoon. Daar is immers overvloed van brood; wilt gij nu van honger sterven? O neen, valt voor die hoge, volzalige, alleen dienenswaardige God neer en vernedert u voor Hem. Het kan u immers ook nog te beurt vallen, dat het gemeste kalf geslacht wordt en dat aan u de zegelring van toepassing door de Heilige Geest geschonken wordt. Ziet eens, welk een liefde De vader gaat zelf hem tegemoet en vraagt: "Gevoelt gij begeerte om van uw boelen en zonden verlost te worden?" De. Heere zegt het immers: "Al hebt gij met vele boeleerders geboeleerd keert nochtans weder tot Mij". Nu, gij kunt niet, daarom zegt: "Heere! U gebiedt en ik kan niet; maak mij los!" want al wat de Heere Jehovah gebiedt dat zegt Hij immers duidelijk genoeg in Zijn dierbaar Getuigenis, dat Hij dit wil geven. "Maakt u een nieuw hart", is het gebed, en de belofte is: "Ik zal het geven". De grote Schepper en Formeerder heeft ons goed geschapen; maar door onze moedwillige ongehoorzaamheid zijn wij van onze Schepper en Maker afgevallen en de duivel toegevallen, en dus onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, waardoor wij geheel verdoemelijk zijn en alle mond gestopt is. Maar nu is immers aan de andere zijde ook alle mond gestopt; want de Zoon Gods, de Heere Jezus Christus, is immers uit de Hemel gekomen en heeft de menselijke natuur aangenomen, om de werken des duivels te verbreken. Hij is immers de verhoogde Zaligmaker, de tegenbeeldige koperen slang (Joh. 3: 14, 15). Tot de kinderen Israëls, die door de vurige slangen gebeten waren, werd op Gods bevel door Mozes gezegd, dat ieder die de opgerichte koperen slang aanzag, zou genezen worden. Allen die nu het woord des Heeren geloofden, zagen op de slang, al was het met een gebroken oog, en zij werden genezen; maar de anderen, die niet geloofden, stierven, ook om hun ongelovigheid. Hoeveel temeer zullen zij behouden worden die, wanneer zij de beet van de helse slang gevoelen en overtuigd worden, dat zij de eeuwige dood sterven zullen, dan in geloof tot de levenden Zoon van God gaan, die opgewekte en verheerlijkten Heere Jezus Christus, die alleen van alle ziels- en lichaamskwalen genezen kan. Indien de ziel nu door Goddelijk licht ontdekt wordt, dat zij uit en van zichzelf niet geloven kan, dan moet zij immers met die kwaal ook weer tot Hem gaan; dan moet immers haar eigen schuld worden; daarover moet zij immers in vernedering komen en uit de diepte naar de Heere uitzien, om uit de kuil harer dodelijke onmacht verlost te, worden? En hoe meer een arme, ontblote ziel daaraan bij het licht van de Heilige Geest ontdekt wordt, hoe meer zij gevoelt dat zij in die kuil is gezonken, waarvan David spreekt in Ps. XLI, zoveel te heerlijker is ook de uitredding. Hoe groter de duisternis is, te heerlijker is immers het licht. En wanneer de ziel dan daaruit verlost wordt, dat geschiedt immers in geen hoek? Die ziel behoeft dan immers niet te vragen: "ben ik verlost?'! daar er helaas! zo velen met een gestolen belofte, zonder de Rotssteen Christus, bedrogen zullen uitkomen. Daarom spreekt ook de Drie-enige Verbonds-Jehovah in Zijn dierbaar Getuigenis, dat zielen, die naar Zijn eigen Woord en weg in het heiligdom verlost worden, niet zullen kunnen zeggen: "mijn eigen hand heeft mij verlost". En daarom kunnen zij ook maar alleen des Heeren eer bedoelen en zoeken, daar de anderen, hoe mooi het ook schijnen mag, aan eigen eer, zin, wil, lust en begeerlijkheid gebonden blijven. En o, hoe duur zijn wij het ook verplicht om al onze krachten, al onze leden alleen tot verheerlijking van onze Schepper en Formeerder te besteden van Wie wij het leven, de adem en alle dingen ontvangen. Moeten niet onze ogen in alles op Hem zien? moet niet onze tong alleen Zijn lof verkondigen? de handen en voeten moeten zij niet bidden en strijden tegen alles wat niet met de eer en wil van de Drie-enige, volzaligen Jehovah overeenkomt, tegen de duivel, de wereld en het eigen vlees? Dan zullen onze handen ook ons beroep getrouw waarnemen, zoals de Heere zulks voorschrijft, om Hem lief te hebben met ons gehele hart, met onze gehele ziel en met al onze krachten, en onze naasten als onszelf. Onze voeten moeten dan op geen zondige, boze, verkeerde paden wandelen, maar Sionwaarts gericht zijn, naar die Stad, die fondamenten heeft; dat nieuw Jeruzalem dat boven is, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is, die zegt: "Ik zal zijn die Ik zijn zal", de Eeuwige, de Onveranderlijke, de Heilige Jehovah-God, de Rechter der gehele aarde, voor Wie wij allen moeten geopenbaard worden. Och, Heere Heere! geef het mij, als het U belieft, door Uw liefde en genade, door Uw Heilige Geest, die uitgaat van de Vader en van de Zoon, die beloof de en verworven Geest, in beoefening te brengen. Zalig toch zijn zij, die Uw Woord horen en doen, hier in vrede en met een goed geweten, dat het begin is, en hiernamaals in het Hemelse Paradijs, om U, de Volzalige, daar eeuwig te aanbidden, te loven, te prijzen en onze kronen voor U neer te leggen, het eigen ik zal daar eeuwig buiten blijven. Gij, krachteloze, machteloze, arme ziel, die door het Goddelijk licht ziet, dat gij in de kuil van ongeloof geboeid en gevangen ligt, weet het, dat de Heere zeker uw gevangenis wenden zal. Jozef moest immers ook eerst in de gevangenis eer hij verhoogd werd. Alles moest hem immers ontvallen, ook de schenker, waarvan hij zoveel verwachting had en toen verscheen de redding, alleen van de God Abrahams, Izaks en Jakobs.
Oktober. O, dierbare, enige Medicijnmeester! hier komt ene ellendige, vuile, en walgelijke zondares, die in haar eigen graf van zonde en onreinigheid ligt te verrotten, tenzij Gij, lieve, dierbare Medicijnmeester haar geneest en wast in Uw dierbaar Bloed, dat toch van alle zonden reinigt. Bij U is toch dag en nacht de deur open, daar men bij aardse dokters maar op enkele uren van de dag kan geholpen worden, en dan kunnen zij immers zonder de zegen van de enige Medicijnmeester niet de minste krankheid des lichaams genezen. En wat de genezing der ziel aangaat, daarvoor is in eeuwigheid geen hulp besteld - die verlossing is te kostelijk - dan alleen bij die enige Borg en Middelaar, die Drie-enige, volzalige Verbonds-Jehovah. Nu, die heeft nog nimmer ene recht zieke ziel, die het waarlijk om genezing te doen is, weggezonden. Blijft toch niet liggen in de vijandschap en zonde; rust toch niet bij de kwakzalvers en huismiddelen van eigen wil, zin en verstand, maar dringt met die vrouw, die ook al het hare daaraan had ten koste gelegd en geen baat had gevonden, maar veeleer erger geworden was, ook zo door de schare, al is het bevende. Die vrouw werd immers dadelijk geholpen. Ziet hier de gestalte van ene ziel, die het waarlijk om genezing te doen is:
Ik zal dan standvastig wachtende blijven,
Ik zal niet wijken, ook een vingerbreed;
Niemand zal mij van deze plaats drijven,
Waar ik tot dood en leven ben gereed:
En schoon mij nimmermeer werd opgedaan,
Zo zal ik blijven aan de dorpel staan,
Ja zo men mij de deur niet open stelt,
Ik moet er in met bidden of met geweld.
Oktober. O, Heere! geef mij een hart om te erkennen dat Gij met zulk ene onreine, walgelijke zondares nog bemoeienissen maakt, en een made, die waardig is vertreden te worden, nog wilt gebruiken. O, wonder boven wonder! In de schuit zittende van 's Gravenhage naar Delft, ontmoette ik onder anderen vier mensen: de een was een oud matroos en twee anderen, wier lichamen door de zonde van drank als anders, zo vervallen waren, dat men er medelijden mee moest hebben. De ene, in de schuit komende, vloekte. Ik kreeg te zuchten of de Heere de vijand beliefde weg te jagen met al zijn wapens. Dit gebeurde. Ene juffrouw, ook in de schuit zittende, was bij haar zuster geweest die aan een erge tering lag, doch het zeer zalig voor haar gemoed had, waarop het door des Heeren lieve Heilige Geest op mijn hart gedrukt werd, om die juffrouw te vragen of zij daar niet jaloers op was, om ook de Borg voor haar eigen ziel deelachtig te worden, dat zij toch ook nodig had. Zo sprekende, begonnen die vier ook te spreken. Toen mocht ik zeggen, dat wij in Adam in het Paradijs van de Heere waren afgevallen en de duivel toegevallen. Toen zei die matroos: "Daar is geen duivel!" waarop ik antwoordde, dat het een van zijn grootste listen was om zijn bestaan te doen ontkennen, tot verleiding van de arme zielen, "Spreek wat zachter!" zei hij toen; maar ik mocht nu eens meedelen, hoe ik mij menigmaal in het verborgen voor de Heere kreeg neer te leggen, en voor Hem te betuigen welk een groot beest ik voor Hem was; dat ook ik die verloren zoon was, die mede van de Heere was afgevallen; maar door de eeuwige, ontfermende liefde en genade was opgezocht. Toen zat er een, die gevloekt had, op zijn borst te slaan en zei: "Die verloren zoon ben ik". De oude matroos, die gevloekt had, zei nu: "Ik heb vrede met u!" waarop ik antwoordde: "Gij moet vrede met de Heere hebben!" en de andere riep maar met tranen: "Ik ben de verloren zoon!" "Och (zei ik) mocht gijlieden nu met die verloren zoon opstaan en de zwijnendraf van de vuile zonden verlaten." Toen zei die oude matroos: "De zonde kan ik geen tien uren missen!" Val dan in het verborgen op uw knieën" zei ik. "Nee, dat doe ik niet!" zei hij. "O, (hernam ik) wat is het een liefde van zulk een volzalig God, dat Hij nog met zulke vuile zondaren wil te doen hebben, die niet anders hebben gedaan dan tegen zulk een heerlijk, goedertieren God te zondigen, die zoveel weldaden aan ons gedaan heeft, die wij allen met ondankbaarheid vergolden hebben. Wij zouden immers allen zeggen: "Ik wil met zulk een booswicht niet meer te doen hebben, want hij wil niet". Wij zouden immers de deur voor hem toesluiten? en ziet nu eens zulk ene liefde! Bij zulk een heerlijk, heilig God is nu nog de deur van genade open en Hij roept nog tot ons: "Komt tot Mij, Ik zal u bekeren, Ik zal, u reinigen en heiligen en uw zonden afwassen!" Toen zeiden zij tegen elkaar: "Het is toch wat beter, zulk ene taal te horen dan in de herberg te zitten", en twee zaten te wenen. "O (zei ik), met rasse schreden gaat dit jaar weer voorbij. Haast u dan om uws levens wil, opdat gij geborgen mag zijn. Ziet, eer het jaar teneinde is, dat uw schuld betaald is en uw zonden uitgewist worden door het dierbaar Bloed van Christus. Als de dood komt is het voor eeuwig te laat, en die grote schuld, zo ontelbaar als het zand aan de oever der zee, kan nergens door uitgewist worden, noch door plichten, noch door aalmoezen, maar alleen door het Borgbloed van de dierbare Heere Jezus Christus." De vierde begon nu ook te spreken en zei, dat hij ene vrome moeder had gehad, waarvan hij nog de boeken had, zoals Bunjan, enz. Wij waren in Delft eer wij het wisten, doch vooraf werd het mij gegeven hen nog met medelijden aan te spreken. "Ziet (zei ik), het is door de ontfermende Voorzienigheid, zonder Wiens wil geen haar van ons hoofd valt, dat de Heere u nog laat roepen om tot Hem te komen. Heden, heden dan! morgen kan het te laat zijn! O, wat zou ik blij zijn als gij ook in de Hemel mocht komen! Valt nu, als gij thuis gekomen bent, voor Hem neer en zegt: "Och, Heere daar lig ik nu als zulk een walgelijk, onrein zondaar; erbarm U over mij! De deur van genade is immers nog niet gesloten?" Zij weenden en waren zeer verslagen. "O (zei ik), stelt het niet uit, want als gij nu in uw zonden blijft voortgaan, daar de Heere u nu zo liefelijk nodigt, dan zal deze morgen, dit uur tegen u getuigen in de eeuwigheid." Toen wij nu te Delft waren drukten zij mij de hand en twee weenden. Och! mocht de Almachtige hen nu rukken uit de macht van de satan en der zonde! En indien de Heere daartoe eens een nieteling had willen gebruiken, dat zou immers een eeuwig wonder zijn?
December. De laatste maand. Zo komt de laatste dag, de laatste uur en minuut, dat ons uurglas is afgelopen en de dood komt. O, gij allen die dit leest, zo komt ook uw en mijn uur en seconde. Maar ach! die dan niet wakende en biddende bevonden zal worden, zal met de dwaze maagden moeten weggaan en dan is de genadedeur voor eeuwig gesloten en het is te laat. Daarom heden dan, terwijl gij Zijn stem hoort, stelt het niet uit tot morgen; want de dood komt in dat uur ais gij net niet verwacht waarom haast u om uws levens wil! De Heere geve u geen rust totdat uw ziel gewassen is in dat dierbaar, kostelijk Bloed; want toen de kinderen Israëls nog in Egypte waren en Farao hen door zijn verstoktheid en hardnekkigheid niet wilde laten trekken, opdat de Jehovah-God door zijn wonderen zou verheerlijkt worden, en de verderfengel door Egypte moest gaan, werd hun gelast de zijposten hunner deuren met het bloed van een lammetje te bestrijken, om hun te tonen, dat zij niet onschuldig waren, maar door enkel vrije verbondsliefde behouden werden, dat een klaar afbeeldsel was van dat heerlijk Godslam en van dat dierbaar, kostelijk bloed, dat reinigt van alle zonde.
December. "Ziet! ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal!" Maar voor wie? Voor hen, die leren kennen en ondervinden dat hun hart een beestenstal is en de hoge noodzakelijkheid gevoelen dat de Zaligmaker daarin geboren worde. Nooit zal die blijde boodschap anders verstaan worden.
December. Ik was niet zo in de behoefte als verleden jaar, om de in dit jaar opnieuw gemaakte schuld, die zo ontelbaar was, weer verzoend en afgewassen te krijgen in dat dierbaar Bloed. En nochtans behaagde het de eeuwige ontfermende Liefde, om Zijns Zelfs wil met het uitgaan van het oude jaar nog zalig af en in te dalen en met een lief kind des Heeren uit het leven te spreken en te zingen van de wegen des Heeren, en het was Nieuwjaar eer wij het wisten. Wij mochten door de ontfermende liefde des Heeren met eerbiedigheid onze knieën buigen en de bidder werd ook door de dierbare Heilige Geest ingeleid, zodat wij eendrachtelijk bijeen waren en met dat versje mochten inslapen en ontwaken, Ps. 118: 14:
Gij bent mijn God dien ik doe ere.
Januari 1868. Nieuwjaarsmorgen wekte mijn lieve, dierbare, Drie-enige Verbonds-Jehovah mij weer vroeg op (anders ben ik een luie, dode hond, die maar zou blijven liggen ronken op het bed van zorgeloosheid) met hetzelfde versje nadat de vijand mij 's nachts in de slaap grote tormenten had willen aandoen. Maar mijn lieve Koning, de Heilige Israëls, die niet slaapt noch sluimert, hield over mij nieteling en made, de wacht en maakte mij wakker. Ook was Hij mij die morgen vroeg zalig nabij, zodat ik als ene onwaardige en ellendige een heerlijke nieuwjaarsgift van de Koning der koningen mocht ontvangen. O, wonder boven wonder! Maar de Heere doet het om Zijns zelfs en om Zijns groten Naams wil. O, hoe velen zijn er, die deze dag uitzien en hunkeren naar giften, maar zich niet bekommeren om die grote eeuwigdurende Hemelgift, daar toch alle aardse giften en schatten voorbij gaan.
Februari. Och, lieve Heere! ik kom weer voor mijn jongste zuster, opdat haar ziekte tot Uw heerlijkheid bevonden mag worden! Geef Gij haar een Hemelse kus tot genezing van haar ziel! Een machtwoord van U, de Hemelse Medicijnmeester, dan zal zij geheel gezond zijn. Al de medicijnmeesters van de gehele wereld kunnen daar toch het minste niet aan toebrengen. Och, dat die lieve, dierbare Heilige Geest haar door Uw woord mag verzegelen, dat Gij ook bij de Vader voor haar bent ingetreden en Gij tot haar ziel mag zeggen: "Ik heb verzoening voor u gevonden!" Want geliefden, die dit leest, daar zal het toch op aankomen, voor u; niet alleen voor anderen, maar voor u, vergeving der zonden in het Bloed van de dierbare Borg. Alleen, die kinderen` Israëls werden genezen, die door het geschonken geloof op de koperen slang zagen.
Augustus. Alweer ene maand nader bij de dood, de eeuwigheid en het oordeel. Maar ach, hoe groot zal dit onderscheid zijn ter rechter of ter linker hand gesteld te zullen worden. Zij, die ter rechterhand zijn, zullen dat zielzaligend woord horen: "Komt gij gezegenden mijns Vaders! beërft dat Koninkrijk, dat voor u bereid is van voor de grondlegging der wereld", en zullen ingaan in de eeuwige rust, vrij van zonde, moeite en verdriet; vrij van alle smaad, hoon, haat en bitterheid. Daar zullen alle tranen afgewist worden, daar zal de helse havik de arme weerloze tortelduif niet meer kunnen vervolgen, Maar ach! ach! wat zal het wezen voor hen, die aan de linkerhand zullen gesteld worden! Alle rampzaligheid, alle smart, wroeging en pijn zullen zij ondervinden en geen droppel water genieten, om de tong te verkoelen. Al de leden, waarmee gezondigd en de Verbonds-Jehovah getergd is, zullen de eeuwige pijn en smart ondervinden. Het hart, dat van de zonde niet begeerde los gemaakt te worden, daar de Drie-enige dierbare Verbonds-Jehovah zegt, dat Hij het wil reinigen, heiligen, bekeren, regeren en wassen in dat dierbare bloed, door de dierbare Heilige Geest, die uitgaat van de Vader en van de Zoon; die ogen, welke naar Sion behoorden gewend te zijn geweest, maar naar vuile lusten en zonden gezien hebben; die oren, welke naar de stem Gods moesten gehoord hebben, maar die naar eigen zin en, wil, naar nietige schepselen gehoord hebben; die mond, welke alleen des Scheppers lof had moeten vermelden, gelijk Hij in Zijn dierbaar Getuigenis zegt: "Dit volk heb Ik Mij geformeerd! zij zullen Mijn lof vertellen", die mond welke niet anders gesproken heeft dan tot oneer, ja, vloekte tegen dat heerlijk majestueus Wezen, de Koning, der koningen, die Hemel en aarde uit niet heeft geschapen; die neus, welke die heerlijke roos van Saron moest geroken hebben, die oliën, welke goed tot reuk zijn, veel heerlijker dan Maria's kostelijke balsem, die handen, welke gebruikt en gegeven zijn om heilig naar de hemel op te heffen, maar tot zonden en onreinheid gebruikt zijn en om als mollen in de aarde te wroeten; die voeten, welke naar Sion moesten gelopen hebben, zoals David zegt: "Ik heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen", maar die naar de hel gelopen zijn, op vuile zondepaden, doende de wil des vleses en der gedachten; nu, dat zal en kan immers niet anders of al die leden zullen vol pijn en smart zijn; daar zal dat vreselijk woord gehoord worden: "Gaat weg van Mij, gij vervloekten! in dat eeuwige vuur, dat de duivel en zijn engelen bereid is".
Augustus.
Haar begeerte vervult Gij met goed.
Ja, dierbare Drie-enige, Volzalige dat doet Gij. Alle begeerten, die van U zijn, zult Gij ook zeker vervullen. Dat hebt Gij nu weer zo klaar getoond, in het beschikken van dat tentje, dat woninkje, dat ik nu uit Uw lieve Vaderhand zal ontvangen. Ik ben het niet waardig, Heere Heere, ja het allerminste niet. Als Gij, allerdierbaarste Heere mij op straat zette, zou zulks rechtvaardig zijn. Gij, dierbare Heere Jezus! had niets waarop Gij Uw hoofd kont neerleggen. Dat wilde Gij niet van de wereld hebben, daar toch de gehele wereld, met al wat er op en in is, van U is. De godzalige Lazarus bezat ook geen woning; maar toen de nood hoog was, zond de Heere der Engelen, Zijn, getrouwe dienaren, om hem in zijn eeuwige vaste woonplaats te brengen, in het nieuwe Jeruzalem, in dat Hemels Paradijs! Nu lieve Heere, mocht dat nu mijn laatste aardse tentje zijn, als het Uw wil en weg was! Mocht mijn stof hieruit naar het graf gedragen worden, totdat het in die grote dag aller dagen met ziel en lichaam geheel verheerlijkt, onsterfelijk en onverderfelijk, eeuwig bloeien en groeien zal in het Hemels Paradijs. Daar zal geen engel meer staan met een zwaard, om uit te drijven; daar zal geen verzoekende duivel zijn; daar zullen geen oren zijn, om naar hem te horen, noch een hart, dat de zonde koestert; geen verboden boom, maar de Boom des Levens, die in het midden van het Paradijs staat en waar hun lieve Koning der koningen, Schepper, Herschepper, Formeerder, Maker, en Man, die dat zelf is, hun geven zal volle verzadiging van vreugde en lieflijkheid voor Zijn zoet, vriendelijk, beminnelijk, heerlijk, heilig, dierbaar Aangezicht. Eeuwige blijdschap zal daar van hen afstralen; met lof, dank en aanbidding zullen zij tot in alle eeuwigheid vervuld zijn, omdat zij tot hun grote verwondering daar gebracht zijn. "Ik hier? zullen zij uitroepen, daar zij op aarde ondervindelijk betuigen moesten de onderste hel verdiend te hebben en waardig te zijn, omdat zij leerden zien, dat zij die heerlijke Majesteit, hun Schepper, Formeerder en Weldoener niet anders dan beledigd en vijandschap getoond hadden, tegen al Zijn dierbare wegen en tegen Zijn heerlijke, alleen volmaakte wil waar zij met hun eigen boze zin en wil altijd tegen stonden, en dat, indien die heerlijke Majesteit door Zijn alleen overwinnende en alles overklimmende Gods kracht hen niet gestuit had, zij maar voort gerend en voortgehold zouden hebben. En daarom zullen zij dan daarin dat hemels licht, in dat heerlijk Aanschijn eerst recht kunnen zien, dat het alleen soevereine, ongehouden liefde en ontferming is, dat zij daar gebracht zijn. En daar is de eeuwigheid dan ook voor nodig, om dat te zien, te kennen, te aanbidden en Hem, de Jehovah-God, alleen de lof, dank en aanbidding tot in alle eeuwigheid toe te brengen. Amen.
September. Ach, Heere Heere! wat heb ik het gisteren slecht afgemaakt Ach, wat zal het toch een groot wonder zijn als, ik bij U zal komen! Deed gij het niet alleen om uzelf en om Uw vrije, soevereine liefde te betonen aan de goddelooste, dan was het eeuwig afgedaan; want ik moest zeggen dat de Heere zich aan al de kinderen Gods, die op ons donderdagavondgezelschap waren, mocht verheerlijken, maar aan mij, die het die dag zo gruwelijk had afgemaakt, aan zulk een snode booswicht, zou het niet geschieden. En daarover werd mijn hart, dat zo hard is als diamant, van droefheid zo verbroken, dat ik zei: "Och mocht ik mij dood wenen!" Ik verstond toen iets van het versje dat de nu triomferende Dirk Verhey aanhaalt:
Ellendig, zondig, droevig, blij,
Behoeftig, dwaas, onkundig, dodig;
Ik zing van vrijheid, schoon niet vrij;
'k Heb Jezus alle dagen nodig.
Onwaardig, kracht'loos, ongeschikt,
Ontrouw in huis en godsdienstplichten;
Ondankbaar als mij God verkwikt,
Onbuigzaam om voor God te zwichten;
Voorbarig, ijverloos en blind;
'k Ben ras verschrikt, bedrukt, verlegen;
Bleef Jezus dan geen eeuw'ge Vrind,
Hoe kwam een worm door Achors wegen?
Oktober. Ach, Heere Heere mocht er met de eerste dag van deze nieuwe maand een nieuw leven in mij opstaan. Dierbare Heere Jezus gij bent de Opstanding en het Leven, opdat Gij in alles de eerste zoudt zijn. Och, Drie-enige Verbonds-Jehovah! wees, als het U believen mag, ook weer eens de eerste in mijn ellendige, doodschuldige ziel! Rechtvaardig ben ik de hel waardig, vanwege mijn gruwelijke zonden, mijn boos afmaken, mijn zonden van nalatigheid; maar Gij, dierbare Ontfermer! bent het nog niet moe, zulk een snode booswicht te verdragen, anders was het ook met mij afgedaan. Doe het Heere om Uws zelfs, om Uws roems, om Uws Naams en Verbonds wil. Amen.
Oktober. Ach, Drie-enige, volzalige, onveranderlijke Verbonds-Jehovah hebt Gij nog weer aan zulk ene boze en snode haar begeerte gegeven, om uw lief kind te Benthuizen, Fransje, nog eens te zien voor dat zij naar huis gaat, naar het vaderland der rust, naar dat Nieuwe Jeruzalem, waar zij ook eeuwig zal triomferen met al de gezaligden en ook met onze geliefden leraar en herder dominee L. G. C. Ledeboer, om eeuwig voor de Jehovah-God de kroon neer te leggen, als ene die ook uit de grote verdrukking kwam. Maar:
Een uurtje voor de Troon zal 't al vergeten wezen.
Ach ja, lieve Heere wat is dat met een kruis en och, dat het maar recht een kruis was. Dat wij er bij ogenblikken recht en innig onder vernederd mogen zijn, wat het is, tegen zulk een heerlijk, heilig, majestueus, volzalig en niets als goeddoend, Drie-enig God te zondigen en Hem stank voor dank toe te brengen. Och! dat die drekzak der verdorvenheid zoals Uw lieve kinderen het wel eens uitdrukken ons toch gedurig tot diepe schaamte, ootmoed en boetvaardigheid mocht verstrekken. en die moet hij omdragen en meeslepen totdat de dood. komt en het in de aarde gebracht en daar stof wordt, om in die groten dag verheerlijkt, onverderfelijk en onzondig opgewekt te worden. Daar zal toch niets onreins binnenkomen.
Oktober. O, Heere! wonder boven wonder is het, dat Gij nog bemoeienissen maakt met een dode hond, zoals ik ben, die daar maar zo zorgeloos heen gaat en met haar snoodheid, boosheid en afmaking tegen U, Heere, de heilige, majestueuze, goedertieren, getrouwen, onveranderlijke Verbonds-Jehovah, niets te doen heeft, totdat Gij U door Uw eeuwige, onveranderlijke liefde weer ontfermt en haar weer opzoekt, en dan laat zien wie en waar zij is, hoe ver afgedwaald en in de zwijnendraf van eigen zin, wil, en eer zij weer is ingezonken. O, wat een zalige, dierbare, onveranderlijke, getrouwe, opzoekende zondaarsliefde dat moest immers mijn ziel doen smelten als was voor het vuur, Och, Heere sla toch, als het U belieft, dat verharde hart in stukken en verbrijzel het als een pottenbakkersvat; want daarin wilt Gij wonen en tronen. Ach, een boos, hoogmoedig onboetvaardig, hart wil niet bukken voor U, de Volzalige. Och, mocht het mij nog eens weer gebeuren, zoals in dat versje staat, dat ik geloof van Uw dierbare indachtigmakende, Heilige Geest gekregen te hebben:
'k Heb U voorwaar in t heiligdom
Voorheen beschouwd met vrolijk' ogen;
Hoe zag ik daar Uw alvermogen,
Hoe blonk Uw God'lijk' eer alom;
Want beter dan dit tijd'lijk leven,
Is Uwe goedertierenheid.
Ach, werd ik derwaarts weer geleid,
Dan zou mijn mond U d'ere geven.
Amen! moest ik op dat versje zeggen en gedurig zingen met een zuchtje, om derwaarts weer geleid te worden. Nu kon ik David verstaan: "Gun leven aan mijn ziel!" Nu, de lieve Verbonds-Jehovah liet mij Zijn dierbare, opzoekende liefde klaar zien en er iets van ondervinden.
November. Nog maar één maand en het jaar is weer teneinde. Hoe spoedig zal dat zijn en niemand weet of hij het volgende jaar zal intreden. O, hoe gelukkig zullen zij zijn voor wie het een eeuwig vrijjaar wezen zal, als een vrijgekochte door het Bloed des Verbonds! En gij, die dat nog zo klaar niet weet en uw gemis recht gevoelt en betreurt, och, oprechte zielen! zoekt veel in het verborgen eenzaam en gemeenzaam met een Drie-enig, volzalig God te wandelen en te handelen; met Maria aan die volzalige, dierbare voeten neer te zitten en dat éne nodige te zoeken, dat is: door Hem geleerd en geregeerd te worden; en dat is de beste verzekering. Blijft daar maar liggen en zingt met Groenewegen:
'k Wil veel liever liggen sterven
Aan Uw voeten, eer ik, Heer!
Zonder zegen te verwerven,
Mij van Uw troon afkeer;
't Hart kan zich niet verzaden,
Of het moet in liefde baden,
Jezus moet er Koning zijn,
Hij moet van mij, Hij moet van mij,
Van mij overwonnen zijn.
Zij wordt dan gewillig gemaakt op de dag van Gods heirkracht, om te zeggen; "Heere neem mijn hart en bewerk het tot Uw eer".
November. Ach Heere! welk een blind, bot en ellendig schepsel ben ik. Dat versje Psalm 119: 6,5, dat ik zo menigmaal met Uw volk en kinderen heb gezongen, heb ik nog nooit verstaan.
Nu zal ik, als het mij gegeven wordt, er iets van zeggen. Daartoe heb ik echter Uw indachtmakende Geest nodig. 's Maandagsmorgens had ik enkel die woorden:
Een licht bevonden.
Ik zei: "Ja Heere dat bent Gij; anders zien wij niets, want wij zijn stik duisternis". alleen die woorden bleven mij bij tot Woensdagmorgen; toen kreeg ik het gehele versie;
Hoe wonderbaar is Uw Getuigenis
Dies zal mijn ziel dat ook getrouw bewaren;
Want d' op'ning van Uw woorden zal gewis,
Gelijk een licht het donker op doen klaren;
Zij geeft verstand aan slechten, wien 't gemis
Van zulk een glans een eeuw'gen nacht zou baren.
Ik kreeg toen bij een straaltje van die heerlijke Zon der Gerechtigheid te zien dat ieder woord van dat versje van een grote omvang was. Als die dierbare Geest het dierbaar Godsgetuigenis opent, dan wordt het donkere opgeklaard.
En geeft verstand aan slechten, wien 't gemis
Van zulk een glans een eeuw'gen nacht zou baren.
Want bij dat licht worden de gruwelen van het boze hart gezien, en wij daardoor voor die Heerlijke Majesteit vernederd; maar die dat zal missen dien zal het een eeuwige nacht baren.
O, Heere! gij doet niets dan goedertierenheid aan mij, die de snoodste en booste van Uw kinderen ben. Och, wil mij door Uw lieve, dierbare, Heilige Geest mijn onwaardigheid toch recht diep doen gevoelen! laat dat diamanten hart toch voor U smelten, als was voor het vuur; want bij zulk een hart wilt Gij wonen en werken, en zulken wilt Gij onderwijzen.
Lieve Heere! ik zou het niet van U durven vragen omdat ik zulk een snode booswicht, ja, een groot beest bij U ben, maar omdat Gij het alleen om Uws zelfs wil doet, vind ik daar vrijmoedigheid toe. U weet, dat ik Uw raad en Uw onderwijs zo nodig heb en dat ik geen voetstap naar het Hemelse Sion hier boven doen kan uit en van mij zelf; anders toch volg ik maar mijn eigen bozen en verdorven wil en het nietige schepsel, en ik moet U alleen volgen. Gij hebt toch in Uw dierbaar Getuigenis beloofd, dat Gij de blinden zoudt onderwijzen. Gij, mijn dierbare Heere weet ook in welke wegen ik op dit ogenblik Uw raad zo nodig heb. Altoos hebt Gij mij raad gegeven; Gij zult mij ook nu niet verlaten. Amen.
Januari 1869. Och, Heere! als het Uw wil en tot Uw eer is, wens ik Uw goedertierenheden, trouwe liefde en genade te vermelden, aan de snoodste en booste bewezen, die toch niets anders dan de hel waardig is. Wanneer U, mijn dierbare, Drie-enige Verbonds-Jehovah, mij dan thuis gehaald hebt, dan kunt Gij het nog aan de een of ander van Uw kinderen tot troost en bemoediging doen verstrekken; ook voor onbekeerden, de schapen die nog moeten toegebracht worden, kunt Gij het gebruiken, om hun harten te doorwonden; het minste en geringste kunt Gij daartoe toch dienstbaar maken, omdat het Uw eigen werk is. En als ik dan bij U ben, ontdaan van het lichaam der zonde, dan zal ik mij ook niet kunnen verheffen, alsof ik er iets aan toegebracht. had. O neen, als Uw soevereine liefde mij niet te sterk was geworden en mij overwonnen en overmacht had, dan zou ik nimmer de wapens voor U hebben neergelegd, hoewel Gij mij, nog een kind zijnde, reeds lust gaf tot Uw zalige dienst. Maar Gij bent altijd de eerste; het is uw opzoekende liefde, die ons altijd voorkomt en dat nog steeds bij voortduring. Daarom moet ook schaamte steeds mijn aangezicht bedekken en daarom blijft het ook altoos een wonder, als Gij wederom naar zo iemand belieft om te zien.
Daar het U behaagde, Heere! mij met krankheid te bezoeken, dachten uw kinderen dat ik thuis gehaald zou worden. Hun gebeden en zuchten gingen tot U op, uit droefheid en vrees, dat ik heen zou gaan. Dat liet Gij, Heere mij aan mijn ziel ondervinden, zoals uw kindertjes het toen ook aan mij openbaarden. O hoe ondersteunde Gij mij, door mij zo de hartelijke banden van sommige van uw lieve kinderen te doen kenbaar worden. En ach! wat schonk Gij mij ook ene ontfermende liefde en genade om, geheel eenswillend met U te maken zonder enig uitbeding. Wat een aangename en zalige nacht deed U ook ondervinden. Heere wat gaf Gij daar Psalmen in en deed de nacht lichten als de dag. Hoe schonk Gij mij ook dat lieve innige versje uit Psalm CXVIII, zo juist gepast op mijn toestand. Maar wat zeg ik? Heere als Gij wat geeft is het altoos gepast. Het luidt aldus:
Gij bent mijn God, dien ik doe ere
Met lofzangen van zoete toon;
U alleen aanbidd' ik, o Heere!
En prijs U steeds, met psalmen schoon:
Dankt de Heer, zeer hoog geprezen,
Want groot is Zijn vriendelijkheid,
Zijn goedertierenheid zal wezen
Bestendig in der eeuwigheid.
Welke zalige uitlatende liefde en omhelzingen deed Gij mij ondervinden. Hoe levendig was mij het Hooglied van Salomo. Gedurig moest ik uitroepen: "O, dierbare Bruidegom hoe groot is Uw liefde in wellusten" Hoe wonderlijk was mij die nacht! Zó lag ik onder die liefdeschaduw, dat ik mij in het minste niet kon bewegen. Toen kreeg ik ook dat vers te te zingen uit Psalm 65: 3.
Wij zullen met heerlijkheid schone,
Uws huis verzaad zijn. enz.
En als het uit was, moest ik het weer zingen, en dat duurde zo de gehele nacht. Tot drie uur was ik op geweest, toen kwam de helhond mij verschrikken, nadat ik even ingesluimerd was; doch hij slaagde niet. Die dierbare, liefderijke Herder, die niet slaapt noch sluimert, hield de wacht. Toen vroeg mijn lieve, dierbare Verbonds-Jehovah mij of ik niet zeggen moet: "Mijn Vader! Gij zijt de Leidsman mijner jeugd" en Hij liet mij zien wie Hij van een kind af voor mij geweest was. O, wat moest ik toen uitroepen: "Ja, ja, lieve Dierbare, van jongsaf is Uw liefde, zorg en genade over mij geweest en dat aan zulk een! Maar ach! het is alleen om Zijns zelfs wil, dat Hij zich aan de snoodste en booste verheerlijkt. Och, Heere lief! geef mij daarvan toch een diepe indruk door Uw genade
Toen ik 's morgens opstond, bleef die gestalte mij bij en toen gaf die lieve Koning van Zijn Kerk mij zulke goedertieren gedachten van Zijn liefde en genade voor Zijn volk, hoe dat de poorten der hel Zijn gemeente niet zouden overweldigen. Al de listen, die door de helse Haman gesmeed werden zouden niet baten; want als de tijd van redding daar was, dan zou de Jehovah, God de Almachtige, met een wenk de vijanden verslaan. Maar vooraf geeft hij het gevaar aan Zijn volk te zien, en dat het hun zonden zijn, en hun boosheid en snoodheid is, die de straffen veroorzaken; zodat er kermende Mordechai's en biddende en vastende Esthers gevonden worden, zoals die lieve Smytegelt het de kerk Gods toewenst op de eerste Zondag van het Nieuwe jaar (o hoe waardig zijn die innige wensen dikwijls gelezen te worden!) Dan gaat Hiskia, de koning, tot de Koning der koningen, om te smeken (zegt hij). Dan is de Heere alleen het vertrouwen van aan vromen Josafat: "want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet, wat wij doen zullen, maar onze ogen zijn op U". En ziet het Goddelijk antwoord: "En vreest gijlieden niet en weest niet ontzet vanwege deze grote menigte; want de strijd is niet uws, maar Godes" en ziet de heerlijke redding, 2 Kron. XX. En wat zullen wij zeggen van David en al de profeten, hoe heerlijk Hij ze gered heeft, nadat Hij hen in ootmoed, schuld en schaamte gebracht had, hetzij voor hun personen of voor het gehele volk.
Ach, Heere! welke bemoeienissen maakt Gij nog met een nietig stof, om mij nog eens te vernederen en als een wormpje aan Uw voeten te doen kruipen. O, mocht U Mij toch steeds veel verwaardigen als een hondje te mogen smeken om de kruimeltjes der genade; want dat is toch de grootste zaligheid voor het arme schepsel, om niets voor U te zijn, zoals die lieve, godzalige Lodenstein zong:
Wij zijn niet dan voor de Heer,
En ons heil is in Zijn eer,
En Zijn eer in al Zijn werken,
Als Hij ons dan zinken doet,
Kunnen wij Zijn lof maar sterken;
Wat Hij doet is even goed.
Februari. Ach dierbare, Drie-enige, volzalige, onveranderlijke, getrouwe Verbonds-Jehovah de tijd is weer daar, dat wij van het dierbaar en gewichtig lijden horen. Och, dat het door Uw Heilige Geest toch een diepe indruk op onze zielen mocht maken. Wat is er niet grote reden van diepe schaamte over onze lauwheid, onverschilligheid en lusteloosheid daaromtrent, en het is toch de gewichtigste stof voor ons om te overdenken. Terecht vraagt Gij in Uw Getuigenis: "Wie heeft onze prediking geloofd!" daar het zoals de godzalige Lodenstein in zijn "Meditatiën over het Lijden" zegt, toch ene zaak is, in welker overdenking wij ons gehele leven zouden kunnen besteden, en de apostel Paulus niet voornam iets te willen weten dan Jezus Christus en dien gekruist. Leest die Meditatiën; O zij zijn zo innig, zo godzalig! Och, zoekt die blinkende, schitterende, zelfverloochenende, Gods eer alleen bedoelenden dienstknecht des Heeren toch op in zijn dierbare werken, zoals: "De Geestelijke opwekker", die geestelijk innige verzen, die voor een verhemelde ziel met recht geestelijke Uitspanningen mogen genoemd worden: "de Beschouwingen Sions" en dat kostbare boekje, dat vooral in onze tijd, die zo vol is van dwalingen en van het licht achten der zonde zo nuttig is: "De weegschaal van de onvolmaaktheden der heiligen".
"Heere! leer mij mijn dagen tellen, opdat ik een wijs hart bekome!" Dat moest onze dagelijkse praktijk zijn; dan zouden wij waarlijk vreemdelingen zijn en niet zo aan het zienlijke en zinnelijke gebonden zijn, dat toch voorbij gaat, wij zouden dan meer zoeken de dingen die boven zijn, en niet zoals de mollen in de aarde wroeten, want, kinderen Gods!
Gij bent te edel en te hoog van bloed,
Dan dat gij als de mollen wroet.
Als ik op mijzelf zie, ach, welk een ellendige, lauwe, luie, dode hond ben ik! Mocht de gestalte des tollenaars eens de gestalte van mijn hart wezen dan zou ik weer gerechtvaardigd in mijn hartehuis terugkeren. Heere verbrijzel daartoe nu eens dat verharde diamanten hart, hoewel ik duizendmaal waardig ben aan de verharding van hetzelve te worden overgegeven. Maar ach, Heere Heere, doe het niet, als het U belieft! laat mij liever als een hondje aan Uw genadedeur mogen blijven liggen, om een kruimeltje van genade. De honden eten toch van de brokken huns heren.
Een moordkuil is mijn hart;
Och voelde ik dieper smart,
Beweende ik meer mijn zonden,
Die U bedroeven; Heer!
En voelde ik daarbij meer
De kracht van Uw wonden
Ach ja, als de zonden smarten en wonden waren en wij daarmee door Uw wonden mochten vluchten, o wat zou ons dat diep vernederen, en tot schaamte brengen! Dan zou ook Uw dierbaar lijden dieper indruk op onze zielen uitoefenen, Heere Heere! Hoe slecht maak ik het toch in alles af! Ach, wie ben ik en wie moest ik wezen! Wee mij dat ik zo gezondigd heb! Ach, dierbare, enige, enige Medicijnmeester, mocht dat vergif door Uw genade gebruikt worden tot genezing; opdat ik ootmoediger, nederiger, bedachtzamer en in heilige kinderlijke vrees Gods mocht wandelen en zo omtrent de zielen van mijn naasten met liefde en medelijden aangedaan zijn. O lieve kinderen Gods! mochten wij toch veel in dat heilgeheim van vrije genade ingeleid worden, zoals een godzalig nederig man eens uitdrukte: "Beter is ene zonde die vernedert, dan een plicht die hovaardig maakt."
O, wonder van genade dat Gij, dierbare Jehovah! ene die het zó slecht afmaakt, nog verwaardigt met haar noden tot U te komen, en deze morgen nog een geopende toegang gaf tot de Troon van Uw genade, om mijn zonden voor U neer te leggen, daar ik toch niet anders verdiend had, als een hond weggejaagd te worden. Amen.
17 Juni 1869. Ach, dierbare, lieve, Drie-enige Verbonds-Jehovah in Uw goedertierenheid zendt Gij mij veel kinderen op mijn schooltje maar Gij ondersteunt mij ook en laat niet verzocht worden boven vermogen. In de nood redt Gij, als er waarlijk nood en behoefte aan U is. Doch Vrijdag en Zondag mocht ik sterk het heimwee naar U, mijn Zielsbruidegom, gevoelen; maar de verzoeker zei dat die begeerte niet recht was; dat ik mij daarin bezondigde, en toch had ik nergens anders begeerte toe. Als iemand alle gemak en aangenaamheid had aangeboden, ik zou volmondig hebben kunnen zeggen, dat niets mijn ziel kon verzadigen of veraangenamen dan om bij U te zijn. Hoe meer de vijand echter inwierp, dat ik mij daarin bezondigde, hoe hoger de begeerte rees. De lieve, dierbare, Drie-enige Verbonds-Jehovah redde mij echter uit deze strik. Zie hier op, welke wijze. Gedurig kreeg ik die woorden.,
Heer! wanneer komt die dag, dat ik bij U zal wezen!
doch ik gaf daar weinig acht op. Ik. wist op dat ogenblik ook niet waar zij stonden, daar ik ze toch zo menigmaal uit Psalm XLII uit zielsbehoefte, als het gegeven werd, had gezongen. Ik dacht dat zij in Lodenstein of in het Bundeltje stonden. Telkens echter als mij die woorden te binnen kwamen, dacht ik, "die hebben het toch ook uitgeroepen," en meteen schoot mij te binnen, dat het in Psalm XLII stond. Toen ik het nu opgezocht had, kreeg ik te zien dat die begeerte niet buiten maar naar 's Heeren Woord was en dus niet zondig. Maar ik kreeg er nog iets bij; want alles wat die Dierbare en Volzalige doet is, altoos boven bidden en denken. Dat versje uit het Bundeltje kwam mij in de gedachten.,
O eeuwigheid, kom ras!
Ach, dat ik bij U was!
Ik kreeg te zien en te zeggen: Ach, Heere de eeuwigheid, de hemel zou niets zijn buiten U. Toen wenste ik dat versje te lezen en zocht het in het Bundeltje, doch vond het niet. Ik bezat nog een ander exemplaar, denkende dat in het eerste misschien ene fout was; ik zocht het daarin, maar vond het ook daarin niet. Het moest toen weer die rechte en enige weg in: "Laat al uw begeerten met dankzegging bekend worden bij God". Laat ons toch niet denken, dat zulke kleinigheden te gering, zijn om er mee tot de Heere te gaan, maar ons liever verwonderen, dat die grote Majestueuze Schepper van Hemel en aarde een nietige made, waarvan Hij zelf getuigt, dat zij minder dan een droppel aan een emmer of een stofje aan de weegschaal is, vergunt om met al haar noden en lasten tot Hem te mogen komen, ja, te moeten komen. O, wonder boven wonder. Zeg, lieve kinderen Gods! zou daar onze ellende niet veel uit voortkomen, dat wij niet tot de geopende Fontein, maar tot gebroken bakken gaan, daar de Heere zo rechtvaardig zegt: "Vervloekt is de man die vlees tot zijn arm stelt". Och, Heere Heere! bewaar en behoed mij gedurig, als het U believen mag; trek mij, dat ik van alles afloop en U alleen naloop. Ik ben het niet waardig, Heere o neen, neen! de hel ben ik waardig! maar doe het alleen om U zelfs wil, als het U believen mag" Amen.
Ik kreeg dan, gelijk ik gezegd heb, te vragen of ik dat versje vinden mocht, en als men zo iets begeert, dan is het een goed teken dat de ziel er zo aan gebonden blijft en het niet opgeeft.
O ja, zo is het ook met de redding der ziel. Als zij toch ondervindt, dat zij de Borg nodig heeft dan wordt zij zo lang onrustig gehouden, totdat zij in de ware Vrijstad, Christus, is ingegaan. Nu, onder, dat vragen was het gedurig, zoals gewoonlijk: "Gij zult het niet vinden!" maar toen ik het vond, was ik zo verblijd en zei: "Ik dank U hartelijk Heere!" Ziet, als ik er niet zo naar verlangd had dan had, ik geen blijdschap kunnen hebben.
27 Juni. Zaterdagavond, bevond ik mij zo levenloos, doch mocht uitzien of de Heere des Sabbaths door Zijn Heilige Geest op die dag Hemels manna mocht gelieven te schenken. Toen het nu 12 uur sloeg kreeg ik te zien, dat de Sabbath een geestelijke marktdag was, en ik overdacht hoe de mensen van de wereld op zo'n dag zelfs een deel van hun slaap opofferden om maar vroeg te kunnen kopen en verkopen. Ik vroeg dus aan de Heere of Hij mij vroeg geliefde te wekken. 's Morgens stond ik echter niet zo vroeg op als ik gewenst had; maar nu was alles weg. Ik wist nog wel, dat ik iets gehad had, maar moest zeggen: "Och, Heere! wat is het geweest? U had mij gisteren avond toch nog iets bijzonders geschonken!" Toen begon ik te lezen in dat voortreffelijk werk: "De Handelingen van de Dordtse Synode". Hoe voortreffelijk zijn toch die gebeden; hoe dierbaar die aanspraken; hoe gewichtig, die bepalingen omtrent de leer. Geen wonder dat zij betuigen konden onder de schaduw. van des Heeren vleugelen samen te zijn geweest, omdat de grote Koning van Zijn Kerk, met eerbied gezegd, door de Heilige Geest de Voorzitter hunner vergadering was.
Nu had ik met zegen en een verbroken hart al die gebeden en aanspraken gelezen, en toen moest ik het boek sluiten, omdat de tijd van de godsdienst begon. Nu kreeg ik het echter terug wat ik Zaterdagavond had gekregen van de geestelijke marktdag en wel met die bepaling, dat die markt alles om niet verkocht werd, zonder geld en zonder prijs: ja, al wilde men de gehele wereld geven, geen zuchtje, geen begeerte, niets kwam daarin aanmerking; het was enkel om niet. Ik werd er door verkwikt en het was mij aangenaam dat ik dit niet dadelijk gezien had; anders zou ik bedroefd geweest zijn, dat ik niet vroeger was opgestaan; maar dat kwam niet in aanmerking. Nu ontving ik nog behoefte, dat wij ook iets op dien marktdag mochten krijgen, omdat het om niet was. Nu, de dierbare, volzalige Verbonds-Jehovah, die de begeerte gegeven had, liet zich niet onbetuigd, 's morgens onder het lezen van een oefening van Justus Vermeer: "Ik zal hun de genezing doen rijzen", en verder op die dag uit de genoemde Handelingen der Dordtse Synode.
De volgende Sabbath ontving ik nog verder onderwijs omtrent die geestelijke marktdag, namelijk dat zij, die de Heere des Sabbaths niet kenden ook niet konden bevatten, dat het alles om niet gegeven werd. Nu kreeg ik ook nog te zien en te ondervinden, dat de gaven van die grote, dierbare, enige Gever altoos overvloedig zijn en geen karigheid bij Hem gevonden wordt. O, wat zijn zij gelukkig die (het zij met groten eerbied gezegd) alleen bij die dierbare, Drie-enige, alleen getrouwen en onveranderlijke Marktheer ter markt gaan. O, hoe zou men zijn eigen koopgeld verliezen (dat toch daar niet gangbaar is), indien men dit recht kende; want alles, waarop het stempel van de Heilige Geest niet staat, is toch vals en zal op die groten keurdag verworpen worden.
Nu ontving ik op de derde Sabbath nog ene kleine onderwijzing, en dat aan zulk een nieteling, een dode hond! Ik was die dag levenloos, zonder behoefte; zulks kreeg ik in te zien. Nu was het weer een geestelijke marktdag en ik had geen behoefte. Op de markt van de wereld gevoelde men behoefte; 's morgens vroeg ging men daar al heen, de koopman, zelfs van andere plaatsen, om zijn waren te verkopen, en de koper, om zich spoedig te voorzien. En nu had ik geen behoefte. Maar dat verontschuldigde mij niet; neen, het veroordeelde mij. Maar wat stond mij nu te doen? Moedeloos blijven zien of ik met mijn eigen valse munt of koopgeld iets zou kunnen kopen? Och nee! Het werd gegeven om behoefte vragen en om mij door eigen dierbare Heilige Geest, die uitgaat van de Vader en van de Zoon, een gepast voorwerp te maken. De Geest is het toch die levend maakt. O, was daar meer behoefte aan, om met de Bruid te roepen: "Kom Noordenwind! kom Zuidenwind! doorwaai de hof mijns harten!" O, die Noordenwind des Geestes hebben wij zo nodig, om ons uit onze vleselijke, zorgeloze doodslaap op te wekken. "Wat is u. gij hard slapende!" O, mensen, die dit leest! bedenkt, dat gij zo in het opperste van de mast slaapt!
Wat moet men nu van zulke mensen denken, die in vroeger jaren werkzaam waren en de Heere schenen te vrezen en naar de Geest te wandelen, en thans geheel vleselijk en aan de wereld gelijkvormig zijn? Mensen bedenkt toch eens, dat hij, die in het vlees zaait, het eeuwige verderf zal maaien. Eén punt zal ik maar aanhalen. Ziet, de kinderen die u gegeven zijn om voor hun zielen te waken. Wat hebt gij in de doop beloofd? 0, meinedigen! Maar de Heere laat zich niet bespotten! Waarheen strekt zich uw zorg uit? Om hen op te pronken en het lichaam te voeden, maar niet om hen aan een Drie-enige God op te dragen, hen te onderwijzen in de leer der godzaligheid en met hen te bidden. Denkt er aan, ouders! dat die grote gerechtsdag aanstaande is, dat gij met uw kinderen voor de Rechter van hemel en aarde zult staan. En wat staat u nu te doen? Zo in de eeuwige dood te blijven? Komt! staat op met de verloren zoon, vraagt genade en kracht om de zwijnendraf van uw vuile, vleselijke lusten te verlaten. Gij zult dan, evenals hij, ook wel kracht krijgen om op te staan als gij maar begeerte hebt om uw vuil broeinest van vleselijkheid te verlaten. Wat is dit nu voor een leven, zoals gij thans leeft? Een dierlijk leven: eten, drinken, slapen, en aan uw vuile lusten te voldoen. Hoe rampzalig is dat, en hoe rampzalig zal dat zijn in de eeuwigheid. Komt, staat op! vraagt genade, hoort wat de verloren zoon zegt: "Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan en zeggen: Vader! ik heb gezondigd tegen de Hemel en tegen u". Nu, hij deed het ook; hij stond op en ging. Hij deed niet als die zoon, welke zei: "Ik ga!" maar hij ging niet. Volg hem dan na! Gij weet, hoe liefderijk hij ontvangen werd. Leest dat hoofdstuk (Lukas XV) nog eens biddende. Een uitvlucht hebt gij niet; want er staat: "Die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen". Vraag nu: "Heere! trek mij, overwin mij en word mij te sterk".
Augustus. In de morgen van de Sabbath werd mijn ziel begerig gemaakt naar een kruimpje genade. Vroeger werd mij eens voorgesteld, hoe dat een meester die zat te eten, zijn hond, die onder de tafel lag, de brokjes toewierp, en dit kwam mij nu weer in de gedachten, en meteen die woorden: "Niemand is goed dan één, namelijk God", waarbij ik zo duidelijk de waarheid daarvan kreeg in te zien, en dat Hij daarom ook niet zou weigeren een kruimpje genade te schenken, veel minder als een meester, die toch ook niet goed was, zou nalaten zijn hond een brokje te geven. En dat ondervond ik kort daarna onder de middelen, namelijk onder het lezen van de zestiende predikatie uit het werkje, getiteld: "Des zondaars Heiligdom" van de God zaligen, nu triomfeerenden Hugo Binning. O, wat werd mijn ziel daaronder verlevendigd. En toen kwam die liefelijke vraag tot mij of ik nu niet een kruimpje had. Ik zei: Ja Heere ik dank U hartelijk, ik heb veel meer. Och, als die lieve, enige Goedheid wat geeft, is het altoos overvloedig, boven bidden, denken en verwachten.
8 Augustus. Heden ben ik, nieteling, die niets dan de hel waardig ben, verwaardigd geworden om weer eens te ondervinden wat vrije genade is. Des, morgens bevond ik mij zó ellendig, dood en zelfs de allerminste bemoeienis onwaardig, dat ik de Heere zo in Zijn recht kon billijken als Hij mij verstoten wilde. Ach, welk een onderscheid is het, dit te bespreken met klachteloze, brutale uitdrukkingen, met over de zonden te spreken met een koud hart (dat daardoor slechts harder wordt), of door die lieve dierbare levendmakende, Heilige Geest daaronder vernederd en verootmoedigd te worden! Ach, dan alleen is de ziel vatbaar en ontvangbaar voor vrije genade. Daar mocht ik op die dag tot mijn grote verwondering iets van ondervinden.
Die werken van Hugo Binning kan ik niet genoeg aanprijzen, ook aan leraars, om in de spiegel van de godzalige wandel van deze man hun ongelijkvormigheid te zien. O, hoe schildert hij in zijn predikatiën over Romeinen VIII het lelijke, vuile, walgelijke af van het leven naar het vlees; hoe getrouw zijn zijn waarschuwingen daartegen, omdat het gelijk die lieve, reine ziel het uitdrukt, erger is dan van de dieren, want die bezitten geen eeuwige, onsterfelijke geest. Het schepsel is toch alleen geschapen, om zijn Scheppers lof te verkondigen, gelijk zelfs de vogelen dit op hun wijze doen. Maar wij zijn allen in het Paradijs van onze dierbare Schepper afgevallen en de duivel toegevallen, en zo hebben wij het Beeld van God verloren. Daarom, o mens die daar nog ligt, rust niet maar haast u, om uws levens wil, totdat gij weer naar dat Beeld Gods herschapen bent door die tweede Adam, die dierbare Middelaar, de Zoon van God, Jezus Christus. Daarom: bid, bid, bid om die levendmakende Geest!