HET GELOOF,
een genade, die Jezus Christus op een zeer hoge prijs stelt
UIT 1 PETR. 2: 7
U dan, die gelooft, is Hij dierbaar.
1. INLEIDING.
Een boom wordt aan zijn vruchten gekend, of deze goed of kwaad is; want een goede boom brengt goede, maar geen kwade vruchten voort, en een kwade boom brengt kwade, maar geen goede vruchten voort, gelijk Jezus duidelijk leert, zeggende, Matth. 7:16: Aan hun vruchten zult gij hen kennen. Evenzo is het met de mensen gelegen: zij kunnen aan zich zelf en aan anderen uit hun werken en betrachtingen bekend worden, of zij bekeerd of onbekeerd zijn; want een onherborene kan onmogelijk die werkzaamheden hebben, die een wedergeborene heeft; zijn beste dingen zijn slechts zure en onrijpe druiven, van welke de Heere een walg heeft, zeggende, Jes. 66; 3, 4: Wie een os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een hond de hals; wie spijsoffer offert, is als die zwijnebloed offert; wie wierook brandt ten gedenkoffer, is als die een afgod zegent. Deze verkiezen ook hun wegen en hun ziel heeft lust aan hun verfoeiselen. Ik zal ook verkiezen het loon van hun handelingen, en hun vreze zal Ik over hen doen komen.
De oprechten worden als goede bomen door hun vruchten gekend; want in Christus ingeplant zijnde brengen zij goede vruchten voort; en onder deze alle is er geen klaarder teken, dan de liefde en hoogachting, die zij voor Jezus in hun harten vinden. Dit zien wij in David, Ps. 18 : 2: Hoe hartelijk heb ik U lief 0 Heere, mijne sterkte! In Azaf, Ps. 73 : 25: Wie heb ik nevens U in de hemel? Nevens U begeert ook mijn ziel niets op de aarde; en Maria, die, omdat Jezus haar veel vergeven had, Hem ook uitermate liefhad; en hier in onze tekstwoorden: U dan, die gelooft, is Hij dierbaar.
De Apostel, de verstrooide Joden vermaand hebbende, om naar de redelijke en onvervalste melk van Gods Woord zeer begerig te zijn, toont hun aan dat God Jezus gelegd had tot het enige fundament van zaligheid, tot Wie zij komen moesten, om als levende stenen er op gelegd te worden; en hij dringt dit aan, omdat Jezus hun dierbaar was, ofschoon vele anderen Hem verworpen hadden.
In de woorden komt ons voor:
A. De beschrijving van de personen, van welke de Apostel spreekt: Het zijn diegenen, die geloven.
B. De getuigenis, welke hij van hen geeft: Hij is u dierbaar.
II. Het lichaam der predikatie, waarin begrepen zijn twee hoofddelen.
A. Verklaring, en wel van het:
A Eerste deel, waarin ons voorkomt een omschrijving van diegenen, wie Christus dierbaar is: U dan, die gelooft. Hier worden de kinderen van God omschreven van de eerste en allervoornaamste genade, die God de H. Geest in het hart van de uitverkorenen werkt, namelijk het zaligmakend geloof waarvandaan Gods volk gelovigen genaamd worden. Verwacht van ons niet een brede beschrijving van het zaligmakend geloof; dat hebben wij alreeds gegeven; alleenlijk, Gods volk zijn diegenen, die geloven om de volgende redenen:
A. Vermits de H. Geest het dierbaar geloof in het harte werkt in de krachtige roeping, waarvandaan Hij genoemd wordt de Geest van het geloof, 2 Cor. 4: 13, en niemand kan Christus de Heere noemen, dan door de H. Geest. Vermits nu het zaligmakend geloof zulk een bijzonder werk van de H. Geest is, hetwelk Hij alleen werkt in de uitverkorenen, zie ik melding gemaakt van het geloof van de uitverkorenen, en Paulus zegt: Het geloof is niet aller, 2 Thess. 3: 2.
B. Gods volk zijn dezulken, die geloven, vermits het leven, dat zij leven, door het geloof is. Het geloof verenigt hen met de tweede Adam, Die een levendmakend hoofd is; en het geloof hen dus op het allernauwst met de fontein van alle leven verenigende, maakt, dat zij leven en blijven in Jezus, om vruchten voort te brengen naar de aard van hun nieuw leven, Joh. 15:5.
C. Eindelijk, Gods kinderen zijn, die geloven; vermits zij al de daden van het geloof oefenen; deze is hier de allervoornaamste reden. Laten wij het slechts hoofdzakelijk beschouwen:
a. Zij zijn dezulken, die geloven, met krachtige zielsoverreding, dat zij in zichzelf verlorenen, ja dood- en doemwaardigen zijn in het oog van God en onmachtig om zichzelf te helpen; de verloren zoon verging van honger, en de geraakte was onmachtig om in Bethesda's water te gaan.
b. Zij zijn dezulken, wie het geloof van hun gemis rusteloos maakt, recht belastenen en beladenen, uitziende naar Jezus, de ware, enige en bestendige rust voor de ziel, Matth. 11:28.
c. Zij zijn dezulken, die arm blijven, bedelen om vrije genade en loutere ontferming, om genade te ontvangen en geholpen te worden ter bekwamer tijd.
d. Zij zijn dezulken, die zeer hongeren en dorsten naar de borgtochtelijke gerechtigheid, Matth. 5:6.
e. Zij zijn dezulken, die pogen uit zichzelf te gaan naar Jezus, met de verloren zoon opstaande en weerkerende; zij zijn eindelijk dezulken, die een aangeboden Jezus dadelijk met hun gehele hart aannemen en voor zichzelf omhelzen, opdat zijn Persoon, met al wat Hij heeft en doet, de hunne zijn mag; en dit doende, verlaten zij zich op Jezus, vertrouwende dat Hij hen nimmermeer verlaten zal, maar door zijn kracht bewaren.
Dit is slechts een korte beschrijving van één die gelooft; wilt gij het nog korter hebben: Die geloven zijn eigenlijk dezulken, die hun eigen gerechtigheid verlaten, zich onderwerpen aan de gerechtigheid van Christus Jezus, stellende het zegel op het aanbod van genade, dat God waarachtig is, en dus rustende op de Borg geheel en alleen, om door Hem behouden te worden.
B. Tweede deel. Nu zullen wij overgaan, om met onze Apostel aan uw christelijke aandacht iets van Jezus' dierbaarheid te ontvouwen: een zaak, die wij maar zullen kunnen doodverven; want waarlijk, het moet alle gedachten te boven gaan, overmits Jezus de banier draagt boven tienduizenden, en dat alles, wat aan Hem is, gans begeerlijk is voor een ziel, die Hem kent.
A. Wat de letter hier betreft, daar is weinig duisternis in; zodat de letterlijke aanmerkingen weinig te pas kunnen komen. Het enigste, dat wij aan te merken hebben, is, dat het grondwoord, door dierbaar vertaald, twee voorname betekenissen heeft, de ene niet strijdig, maar in alle opzicht aan de andere onderworpen; het beteekent d i e r b a a r en het betekent e r e, en men kan de woorden dan vertalen: U, die gelooft, is Hij dierbaar, gelijk de onzen het gedaan hebben; of men kan het overzetten: U dan, die gelooft, is Hij een e e r of tot eer; beide, zo het ons voorkomt, moet hier in aanmerking komen.
B. Wat nu de zaak zelf betreft: wij zouden volgens ons bestek uit deze woorden uw christelijke aandacht willen bepalen bij een zeer aangename eigenschap van het zaligmakend geloof, namelijk dat het geloof een genade is, die Jezus Christus op een zeer hoge prijs stelt: Hij is hun, die geloven, dierbaar, Hij is hun eer, hun heerlijkheid; van beide iets, zo
kort en klaar als doenlijk voor ons is.
a. Wat nu het eerste betreft, namelijk, dat Jezus d i e r b a a r is degenen, die geloven. Elk weet of behoorde ten minste te weten, dat een zaak of een persoon dierbaar is vanwege de wezenlijke natuurlijke hoedanigheden en werkingen van deze; zodat een ander, dat kennende door wezenlijke ondervinding, prijs en achting daarop stelt. Dit in zich zelf zo duidelijk zijnde, dat er geen ander bewijs nodig is, om het te betogen, dan het aandachtig lezen, zullen wij terstond maar overgaan, om van de zaak te spreken in deze orde:
a) zullen wij aanwijzen, waarin Jezus de gelovigen dierbaar is;
b) waarin de zielswerkzaamheid van een gelovige zal bestaan, als hij door het geloof zegt: Hij is mij dierbaar; en dan:
c) zullen wij de wegen, langs welke het geloof dit teweegbrengt, in het kort voorstellen.
a. Wat het eerste betreft, waarin wij aanwijzen zouden deze en gene zaken, in welke Jezus de ziel dierbaar is, zo moeten wij aanmerken, dat het ons oogmerk niet is, deze en gene stellige waarheden door te lopen en breedvoerig aan te wijzen, hoe Jezus dierbaar is als God, als de Zoon van God, dierbaar in Zijn ambten, zijn staten, en wat dergelijke zaken meer zijn; die lust heeft kan de godvruchtige Eversdijk daarover lezen, in zijn Messias' heerlijkheid, 2e deel, pag. 778.
a. Jezus is de gelovigen dierbaar, in zijn eeuwige borgtocht. De gelovigen klimmen door het geloof op tot het beschouwen van hetgeen in die eeuwige vrederaad beraadslaagd werd; zij zien hoe Gods heiligheid, rechtvaardigheid en waarheid een grote eis hadden bij het vervallen en verloren menselijk geslacht vanwege de overtreding door Adam, en dat het zwaard van de goddelijke wraak opgeheven was, om wraak te oefenen en toorn te vergelden; hoe de mens geen enkel woord tot zijn verschoning kon inbrengen, nog ergens hulp van verwachten; maar dat op het alleronverwachtst de Zoon van God zelf een vredebesluit deed, zeggende: Mijn hart is in Mij omgekeerd, Mijn ingewanden rommelen, Ik trek al mijn berouw te samen: zie, 0 Vader! laat ze in het verderf niet neerdalen, Ik zelf heb verzoening gevonden, laat uw zwaard tegen Mij ontwaken, die uw vriend en metgezel ben, zo die maar ontkomen mogen; laat uw zwaard tot mijn ziel indringen; want er is in de rol des boeks van Mij geschreven: Ik heb lust, om uw welbehagen te doen! 0, hoe dierbaar is Hij in dit opzicht de gelovigen! Hierin is liefde, dat Hij zulks op Zich nam voor zijn gezworene vijanden, en liet de ganse slag op Zich aankomen, opdat zij niet zouden aangeraakt worden. Was Jezus in dit opzicht zo dierbaar bij zijn Vader, dat Hij als met verwondering uitroept: Wie is deze, die zijn hart gericht heeft, om als Borg tot Mij te naderen? Wat moet Hij niet uitverkoren en dierbaar voor al de gelovigen zijn! Hoe moeten zij niet uitroepen: Hij draagt de banier boven tienduizenden!
b. Jezus is de gelovigen dierbaar, in zijn borgtochtelijke gerechtigheid, zoals Hij dadelijk aan beide de eisen van de wet voldaan heeft. In zijn lijdelijke gehoorzaamheid is Hij dierbaar; daarin ziet de gelovige Hem dadelijk als de Godmens, 's Vaders toorn dragende, in bittere angsten worstelende met de gehele macht van de duisternis, bespot, gehoond en gesmaad, en een vervloekte kruisdood ondergaande; opdat Hij daardoor stervende de gedreigde straf zou dragen, en daardoor de zijnen een oorzaak van leven zijn zou. Hoezeer maakt dit Hem aan hen dierbaar! Vooral als zij denken, wie de lijdende persoon was: de Godmens; voor wie? Voor rebellen en vijanden; met welk een bereidwilligheid? Zijnde gedrongen, totdat het volbracht werd; wat zwarigheden Hij doorging; en dat de gedachten van hun snoodheid vóór en na hun bekering Hem niet terugtrok van zijn aangevangen werk; ja, dat zij hierin de volkomen vergeving van al hun zonden hebben. 0! zeide Zippora, Mozes' vrouw, tot hem: Gij zijt mij een bloedbruidegom. Wat mag de Kerk zeggen? Dat zij een bruidegom heeft die haar met zijn eigen bloed verlost heeft! Gelijk in het volgende.
In zijn dadelijke gerechtigheid, waarmee Hij dadelijk de gehoorzaamheid volbracht heeft, die de wet eiste, en dat voor hen; want ofschoon een heilig mens de wet voor zichzelf moet gehoorzamen, Jezus echter moet nooit anders aangemerkt worden dan als de Godmens, die Zich tot deze gehoorzaamheid overgaf niet voor Zichzelf, maar voor anderen. Hierin is Hij nu dierbaar; de gelovige ziel ziet in al haar daden een onuitsprekelijk gebrek, maar zij kan op al de beschuldigingen zeggen: Jezus' heilig spreken, verkeren, slapen, eten, drinken, hemelsgezindheid, bidden, vertrouwen op zijn Vader, dat is het mijne, tot overdekking van mijn onvolmaaktheid in al die plichten. 0, welk een dierbare Jezus is Hij dan voor diegenen, die geloven!
c. Jezus is degenen, die geloven, dierbaar, omdat Hij is de spiegel, waarin al de deugden van God gezien worden, op het allerheerlijkst uitblinkende. Daarin ziet de ziel de gestrengheid van de Goddelijke rechtvaardigheid, de vlekkeloosheid van Gods heiligheid, de onkreukbaarheid van de waarheid in de dreigtaal, doorstralende op een zeer heldere wijze, in het straffen van de zonden van de uitverkorenen, in zijn eigen Zoon, opdat alzo barmhartigheid en goedertierenheid tot de zondaar konden uitgelaten worden. Paulus zegt daarom: Zijn heerlijkheid ziende als in een spiegel; wij worden in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid als door des Heeren Geest; en Christus zelf zegt: Niemand kent de Vader, dan de Zoon, en diegene, aan wie de Zoon de Vader openbaart.
d. Jezus is de gelovigen dierbaar in zijn werk, dat Hij aan hun zielen gedaan heeft. 0! wat zij ook vergeten mogen, dat zullen zij nooit vergeten, hoe Hij klopte aan hun hart, zeggende: Doe open! Hoe lieflijk Hij hun zwarigheden oploste, en hen lokte, ja hun hart beleesde; hoe dat alles toeging zonder dwang, trekkende hen met liefdekoorden en mensenzelen. O, hoe roept de ziel uit: Dierbare Jezus! was er zoveel aan mij gelegen, dat Gij, om de toestemming van een hellewicht te hebben, stond te wenen, totdat de haarlokken nat waren met de dauw van de nacht! Wordt de bekwaamheid van een kunstenaar het best uit zijn werk gekend, immers de weergaloze voortreffelijkheid en onnaspeurlijke dierbaarheid van de Heere Jezus Christus wordt door zijn gelovigen ook bespeurd uit hetgeen Hij aan hen gedaan heeft, omdat zij moeten uitroepen: 0, hoe dierbaar moet Hij niet zijn, Die zulke heldhaftige en roemruchte daden gedaan heeft, om mij uit de macht van de duisternis te verlossen!
e. Jezus is zijn gelovigen dierbaar in de ondertrouw, die Hij met hen is aangegaan, Hos. 2:18, 19; hoe verbaasd staat hun ziel niet, dat Hij zulk een arme, mismaakte, ellendige, diepschuldige in zulk een ondertrouw met Zich wilde aannemen, daar Hij de Immanuël is, Gods eigen, enige en zeer geliefde Zoon, en dat Hij nu uit kracht van dat huwelijksverbond, die huwelijksvereniging, de hunne is, en zij de zijnen, al het zijne aan hen overmakende en al hun grote en hoog opgestapelde schulden betalende, hun zijn onfeilbaar Woord gevende, dat Hij als hun Man voor hen zorgen zal, hun oorlogen alleen uitvoeren, daar zij thuis zullen blijven, om de buit uit te delen; dat Hij hen nimmer zal verlaten; ja, ofschoon zij met anderen boeleren, als zij maar wederkeren, dat Hij al hun afkerigheid zal genezen en in stipte liefde zwijgen. 0, welk een dierbaar Man! Al wat aan Hem is, is gans begeerlijkheid voor diegenen, die geloven!
f. Jezus is zijn gelovigen dierbaar in het werk, dat Hij verricht bij zijn Vader, voor zijn gelovigen: niet alleen in het bereiden van een woning voor hen in het huis van zijn Vader, waar vele woningen zijn, en in het uitzenden van zijn scepter, om velen tot onderwerping te brengen en bereidwillig te maken op de dag van zijn heirkrachten; maar vooral is Hij hun dierbaar in zijn voorspraak bij de Vader voor hen, namelijk: zij zien, dat zij dagelijks zondigen én voor de Heere in vuile klederen moeten staan; dat de beschuldigers vele en machtig zijn; maar o! hoezeer is dat tot hun versterking dat zij zien deze grote Hogepriester, met de namen van de zijnen op zijn borstlap geschreven; toetredende met zijn verdiensten; en eisende, dat, hoe doemwaardig de zonden van de zijnen in hun natuur zijn mogen, zij niet mogen gestraft worden, maar de vrijspraak ontvangen. 0, hoe dierbaar maakt dit Hem! Want telkens als door het geloof dus op Hem gezien wordt, worden de vuile klederen, waarin zij voor dit geloofsgezicht stonden, uitgetogen, en er worden wisselklederen aangetrokken en een koninklijke hoed op hun hoofd gezet Zach. 3:4,5. Jezus is hierin zijn gelovigen zo dierbaar, dat zij somtijds uitroepen: 0, Heere Jezus! Hoe gaarne wil ik uw lichamelijke tegenwoordigheid hebben; en met een Maria het daarop gezet heb: ik wil het missen, opdat Gij het werk dáár voor mij uitvoert; ik wil wel door geloof leven, en over het uitstel van aanschouwen geduldig zijn, omdat ik zie, dat Gij noodzakelijk zijt bij de Vader, en ik wil mij door geloof op uw voorbidding verzekeren van de vergeving van mijn zonden, ofschoon ik het zo duidelijk niet gevoel; want Gij bidt dag en nacht en de Vader hoort U altijd.
g. Jezus is zijn gelovigen dierbaar in zijn verzegeling, Ef. 1:13. Nadat gij geloofd hebt zijt gij verzegeld geworden. De ware gelovige vindt vele bestrijdingen over zijn staat en zijn aandeel aan Jezus; al wat hij ondervindt wordt somtijds gehouden voor zijn eigen werk, of voor een werk van de Satan, of dat hij slechts een tijdgelovige is; dit slingert nu zijn ziel op een krachtige wijze, doet hem zijn als een voortgedrevene, zonder troost, brengt hem somtijds zo ver, dat hij in zijn haasten zou zeggen, dat hij Jezus nooit gekend of door het geloof gezien had; nu gaat de twijfelmoedige ziel in haar binnenkamer, zij zet zich tot roepen tot Jezus; zij zegt: Heere Jezus! is dit dat ik ondervind, mijn eigen werk of uw werk? Heb ik dat van mij zelf, dat ik mij zelf zo kan veroordelen en schuldig verklaren, dat ik als een melaatse en walgelijke in mijn eigen ogen ben; dat ik naar u hongerende ben, dat niets in de wereld mij verkwikken kan nevens U? Was het ook al bedrog, toen ik meende, dat ik mij aan U overgaf? Was het niet slechts mijn verstand, dat ik iets van uw gewilligheid zag? 0, lieve Jezus! Ik schrik voor zelfbedrog, ik ondervind, dat mijn hart bedriegelijk is, ik weet, dat men zeer nabij kan komen en de zaak evenwel missen, ja dat de satan zich in een engel van het licht kan veranderen; en het is mij evenwel om waarheid te doen; 0! is het nog mis met mij, ontdek mij er aan, opdat ik met een leugen in mijn rechterhand niet veloren ga; en is het uw werk, 0, geef mij licht, om het te zien en het er voor te houden. Het gebeurt na sommige keren, dat zulk klagen Jezus naderbij brengt, en dat Hij het zegel op de ziel zet, zeggende: Gij zijt de mijne; dat Hij haar overreedt, dat hetgeen zij ondervindt, zijn eigen werk is; en o! Welk een blijdschap brengt zulks in de ziel, Jezus dierbaar makende, dat Hij zo goedgunstig een nieuwe blijk van zijn liefde geeft, daar haar hart zo twijfelmoedig was.
h. Jezus is zijn gelovigen dierbaar in zijn zalige inwoning, in het hart van zijn volk. Geen waarheid wordt duidelijker geleerd dan deze, dat Jezus door het geloof in het hart woont: Christus is in u de hoop van de heerlijkheid; indien iemand mijn stem hoort en opendoet, Ik zal tot hem inkomen, en woning bij hem maken; die mijn geboden bewaart; Ik en de Vader zullen tot dezulke inkomen. Hierin nu is Hij dierbaar, vermits Hij gedurig als de grote Huisheer zijn hand aan de ziel, zijn geestelijke tempel, houdt; zijn huis bewaart voor allen, die er op aanvallen zouden, zijn huis versierende met zijn geestelijke tegenwoordigheid, met Zich al het nodige tot voedsel en deksel meebrengende; want waar Hij is, daar is geen gebrek; waar Hij is, daar is Hij met al Zijn volheid, en wat is die onuitputtelijk! Al de volheid van de Godheid in Hem wonende, uit welke de gelovigen ontvangen genade voor genade, dat is, de ene genade voor, de andere na, dat is, genade om de ontvangen genade te bewaren en te versterken in haar wezen en haar werking; opdat aldus zijn geestelijk huis versierd mag worden, en elk ware oprechte, Gode een woonstede in de Geest zijn mag.
i. Jezus is zijn gelovigen dierbaar in zijn zalige leiding van hen, door de woestijn naar Kanaän; niemand heeft ooit gegronde reden, om daarover te klagen, en geen gelovige heeft het ooit gedaan, dan in een wangestalte van ongelovigheid. 0! de gelovige ziel vindt Jezus in dit opzicht dierbaar, Hij is haar ontfermende Leidsman, haar Ontfermer zal ze leiden; en hoe? De lammeren vergadert Hij in zijn armen, hen in zijn schoot dragende; terwijl zijn zorg niet ontbreekt omtrent de zogende moeders, om zich in alles te gedragen naar de gang van het werk; Hij zendt nooit een kruis, of Hij zelf draagt het zwaarste einde; wat zeg ik? Hij draagt de ziel en haar kruis beide; en Hij geeft telkens nieuwe krachten naar nieuwe kruisen, de gelovigen de krachten doende vernieuwen, gelijk de arenden; geen zo donkere weg is er ooit geweest, of Hij heeft de ziel er uit gered; en als het op het donkerst was, heeft Hij licht doen opgaan in de duisternis, tot verwondering en verbazing; zodat zij mogen zeggen: Hij is een vriend ter middernacht, die juist zo wil leiden, dat het de zijnen mag blijken, dat Hij alleen hun redder is; opdat zij bij elke stap zijn goedertierenheid mogen roemen en Hem tot in eeuwigheid verheerlijken.
j. Jezus is zijn gelovigen dierbaar in zijn genade. Er is niet alleen genade op zijn lippen uitgestort, maar Hij heeft gaven ontvangen, opdat de wederhorigen bij Hem zouden wonen. Deze genade nu is velerlei. Daar is zijn vergevende genade, hun overtredingen uitdelgende als een nevel en een dikke wolk, ja werpende die in het midden van de zee; daar is zijn genadige aanneming in het minste dat zij doen, een zucht en het stamelen van een kind hoger achtende, dan al de welsprekendheid van natuurlijke bidders. Er is toch zulk een dierbaarheid in de genade van de Heere Jezus Christus, dat de ziel een dierbaarheid stellen moet in Hem, Die de fontein is, waaruit alle genade voortvloeit.
k. Jezus is de gelovigen dierbaar in het volop, dat zij vinden in zijn onthaling van hun ziel met alle hemelse zegeningen in Christus Jezus. 0! Daar vinden zij niet alleen brood en water, om hun tot een reis van veertig dagen te versterken, maar wijn en melk, honig en honigzeem, waarvan zij eten mogen tot verzadiging toe, ja drinken uit de beken van zijn wellust tot verzadiging, ja tot dronken wordens toe. Dit is het verborgen manna en een spijze, die de wereld niet kent. Een feest waarin Christus de dierbare Immanuël, de onthaler en de spijze is, die voor het gehemelte van de gelovigen zoet is.
l. Jezus is de gelovigen dierbaar, in zijn aangename en verkoelende schaduw. 0! als zij denken, hoe zij van de zon gestoken werden, eer zij onder deze schaduw konden vluchten: hoe verkwikkelijk het voor hen is, onder zijn schaduw te zitten, die als de schaduw van een grote steenrots is in een dorstig land; hoe zij daaronder een beginsel ondervinden van de hemelse vreugde en rust; dan zeggen zij met de Bruid: Ik heb grote lust in zijn schaduw, en zit er onder, en zijn vrucht is mijn gehemelte zoet, Hoogl. 2:3.
m. Jezus is de gelovigen dierbaar, in zijn uitnemende liefde en hoe hij hen draagt in de liefde. De gelovige ziel ziet hoe de liefde tot de uitverkorenen Hem zijns Vaders schoot deed verlaten en gewillig gaan door de Rode Zee van de goddelijke toorn; hoe Hij in Zijn liefde onveranderlijk is, niet nu meer en dan minder zijn kinderen liefhebbende, maar elk altijd en altoos even liefhebbend met een oneindige liefde, ja met een gestadige en eeuwige liefde, in welke Hij zwijgt. Hoe doet dit de ziel niet zeggen: Geen wonder, dat de maagden U liefhebben; want uw liefde is beter dan wijn.
n. Jezus is de gelovigen dierbaar, zelfs in zijn bestraffing. 0! wat is Hij zachtmoedig daarin, zijn stem niet opheffende op de straten, maar lieflijk hun misslagen aanwijzende, uit de onbetamelijkheid daarvan voor dezulken, die Hij met zulk een dure prijs gekocht heeft, als het ware tot hen zeggende: 0! Heb Ik mijn bloed voor u uitgestort, om u te verlossen van uw ijdele wandel; heb Ik zo veel genade aan u bewezen, opdat gij het niet zoudt beantwoorden? Is dit uw weldadigheid aan Mij, uw zielevriend? Hetgeen zo krachtig is, dat het de ziel doorsnijdt, als was versmelt en doet zeggen: Wat hebben wij met de afgoden te doen? Laat ze varen, en ons zelf aan Hem, Die zo veel voor ons gedaan heeft, opofferen naar ziel en lichaam beide; want dat is onze redelijke godsdienst.
o. Jezus is de gelovigen dierbaar in zijn wonderlijke gewilligheid en gereedheid voor de zijnen. De ziel, die dat levendig ziet, moet zeggen: Weg dat zondig klagen, weg die moedelooze en harde gedachten, alsof Jezus' hart niet te vermurwen was; Hij was mij tot mijn redding, eer ik het zou durven verwacht hebben; ik moet zeggen, dat woord is waar: Eer zij roepen, zal Ik horen, en terwijl zij nog spreken zal Ik antwoorden. 0, hoe uitnemend dierbaar maakt dit Hem! Hoe kostelijk is het, dit van Hem te geloven!
p. Jezus is de gelovigen dierbaar in zijn wederkeer, na enige afgescheidenheid en verberging van zijn aangezicht. De ziel moet dan zeggen: Ik dacht dat Jezus mij geheel en al vergeten had, dat Hij aan zijn barmhartigheid nooit meer zou gedenken, dat de bergen van zonde zo hoog waren opgeklommen, dat Hij er nooit overheen zou komen; dat ik tot het graf toe gedurig in het zwart zou moeten gaan; en naar Hem gezocht, zonder Hem ooit te vinden; maar, wonder boven alle wonderen! Uit dit modderige slijk en deze diepe kuil trekt Hij mij nu op; ik heb gevonden, Die ik liefheb, en ik zie, dat er slechts een ogenblik in zijn toorn is, maar een leven in zijn goedgunstigheid; die gelooft, voor die is Hij toch dierbaar als Hij nadert: want het is goed nabij God te zijn.
q. Jezus is de gelovigen dierbaar, in zijn beslotenheid. De beste vrienden brengen somtijds elkander aan de dag; er zijn dingen, die de vrouw aan de man van haar eigen boezem niet durft openbaren; maar dit is een wonderstuk: de gelovige mag ALLES aan Jezus bekend maken, Hij zal nooit hun verborgenheden openbaren, noch ook iets verwijten; want Hij zwijgt op een volmaakt goddelijke wijze in zijn liefde.
r. Jezus is de gelovigen dierbaar in al de goederen, die Hij voor zijn gelovigen bezit. Dierbaar is Hij om de rechtvaardigmaking, heiligmaking en bewaring door zijn kracht tot de zaligheid, die geopenbaard zal worden; waarin Hij hen openlijk zal erkennen als de zijnen, met zijn beeld hen verzadigen na het ontwaken, alle tranen van hun ogen afwissen, en hen stellen in de volle genieting van Zichzelf tot in alle eeuwigheid. 0, hoe dierbaar moet Hij zijn, die zulk een onbegrijpelijk goed, dat geen oog ooit gezien heeft, noch oor ooit gehoord, noch in het hart van de mensen is opgekomen, weggelegd heeft voor diegenen, die Hem vrezen en zijn verschijning liefhebben en hebben liefgehad!
s. Jezus is de gelovigen dierbaar in zijn genademiddelen. De gelovige stelt zich niet boven de middelen, noch stelt de middelen in Christus plaats; maar Jezus is hem dierbaar daarin, omdat Hij Zich in de middelen ontdekt; daarin is het dat de gangen van onze God, de gangen van onze Koning worden gezien; en vermits David God in het heiligdom had gezien, verkoos hij een dorpelwachter in Gods huis te zijn, liever dan te wonen in de tenten van de ongerechtigheid; het was dit éne ding, dat hij begeerde om in Gods huis te wonen en daar de liefelijkheid van de Heere te aanschouwen, Ps. 27 en 84.
t. Jezus is de gelovigen dierbaar in zijn kinderen; in dezen zien zij de trekken van Jezus’ beeld, daar is een geestelijke verwantschap, daar is een innige liefde en genegenheid; want vermits zij één Hoofd hebben, en leden van hetzelfde verborgen lichaam zijn, hebben zij geestelijke blijdschap in elkander, nemen met elkander deel in lief en leed; tot dezen, die de heiligen en heerlijken op aarde zijn, is al hun lust, Ps. 16:3.
u. Eindelijk, om er niets meer bij te voegen, Jezus is de gelovigen dierbaar in Zijn komst ten oordeel, waarnaar zij verlangen en waarom zij zuchten, zolang zij in deze woestijn zijn; maar ondertussen - het is hun dierbaar, dat zij het met grond verwachten met al de heiligen; waren zij alleen in dit leven slechts hopende, dan waren zij de ellendigsten van alle mensen. 0, wie kan dit alles, en duizendmaal meer dan wij kunnen zeggen, nagaan, en Jezus niet op een zeer hoge prijs stellen, uitroepende: Hij draagt de banier boven tienduizenden! Om de vraag op te lossen: waarin is Jezus al dierbaar? Na alles, dat wij gezegd hebben, zal het beste antwoord zijn: Komt en ziet! En proeft en smaakt, dat de Heere goed is voor een bloedarme zondaar. Dit zal meer in één ogenblik ontvouwen, dan engelen en mensen zouden kunnen doen in honderd jaar; die, als er van Christus' dierbaarheid gesproken wordt de zaken moeten voorstellen met woorden, welke niet in staat zijn, om aan de voortreffelijkheid van de zaak te voldoen.
b. Nu gaan wij over, om iets aangaande de gemoedsgesteldheid van de zielen van de gelovigen te bespreken, als zij zeggen kunnen: Hij is mij dierbaar.
a. De gelovige ziel, al het besprokene van Jezus' dierbaarheid nagaande, ziet, dat deze is de parel van grote waarde en dus verkoopt zij alles, om er deel aan te hebben en deze parel in eigendom en bezit te krijgen. Dit zien wij in de gelijkenis van de evangelische koopman. 0! de ziel zegt nu, het koste wat het wil; de dierbare Jezus móet ik hebben; vrouw, man, kinderen, vrienden, rijkdom en eer wil ik gewillig afstaan, ja, ook mijn vader en moeder, en ik wil alle hoon en smaad lijden en wederwaardigheden wel ondergaan, zo ik maar dit juweel mag hebben. O, zalige verkoop en afstand van alles! Dat de koop van deze parel belet, en dat in het stervensuur de ziel geenszins te stade zal kunnen komen; maar, o zalige inkoop van deze parel, deze dierbare Jezus! Die een bestendig, duurzaam goed is, zijn bezitters eeuwiglijk verrijkende, alzo, dat die Hem heeft, nooit gebrek zal lijden, Spreuk. 8:21.
b. De gelovige ziel, dit alles nagaande en toestemmende, nadert tot de dierbare Jezus, om Hem te aanschouwen, en er iets van ziende, roept zij uit met die van Samaria, Joh. 4:41, 42: O leraar! gij hebt wel iets van Hem gezegd, maar nu zie ik Hem, en ik zie meer in Hem dan engelen en mensen mij ooit vertellen konden, of dat ik zelf zou kunnen navertellen; dit kan ik zeggen: De helft, nee, het honderdduizendste gedeelte is mij niet aangezegd geweest: Zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem: Hoogl. 5:16.
c. De ziel dit alles nagaande, wordt in zich gewaar een zonderlinge hoogachting voor Jezus, de dierbare Immanuël, en moet uitroepen: Wie heb ik nevens U in de hemel! Nevens U lust mij ook niets op de aarde! En de reden is, omdat zij in Jezus genoeg vindt, en een voortreffelijkheid in Hem boven alles bespeurt; dan zal de ziel zeggen: waarbij zal ik mijn Liefste vergelijken? Geen zaak is bijna in staat, om Hem af te beelden: Hij heeft een voortreffelijkheid boven alles; want onder de rozen en leliën is Hij de roos van Saron en de lelie der dalen; vergelijk ik Hem bij de hemelse lichamen, Hij is niet alleen een ster en zon, maar Hij is de flonkerende morgenster, de zonne der gerechtigheid, onder wiens vleugelen genezing is: Hij draagt de banier boven tienduizenden. Willen anderen roemen op paarden, wagens en ruiteren, zijn kinderen roemen vanwege de hoogachting, die zij voor Hem hebben; en willen alleen roemen in Jakobs sterkte.
a. De blijdschap die zij smaken met het allerinnigst genoegen van hun ziel. Voordat zij deze dierbare Jezus hadden, was er altijd iets, dat hun rust stoorde, dat hen onvoldaan hield; maar nu is het: 0! maakt de Heere met mij groot, want Hij heeft wonderen aan mij gedaan, Hij heeft mij gegeven datgene, dat mijn ganse ziel vervullen en verzadigen kan; de snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen, en mij is een schoon erfdeel geworden; want de Heere zelf is het deel van mijn erve, en Hij ondersteunt mijn lot; ik ben zeer vrolijk in de Heere, ja heb meer blijdschap in Hem, dan de goddelozen, wanneer hun koren en most vermenigvuldigd wordt.
e. Die dit ziet, dat Jezus zo dierbaar is, die is er steeds op uit, om Hem te gebruiken in al de opzichten, waarin Hij dierbaar is; en dus is zijn leven een gedurig gaan uit ledigheid in volheid, uit machteloosheid in Jezus' kracht, uit zijn armoede in Jezus' rijkdom, uit zijn duisternis in Jezus' licht, uit zijn schuld in Jezus' gerechtigheid, overmits Jezus van God geworden is wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking, en volkomen verlossing voor de zijnen, 1 Cor 1:30.
f. Die deze dierbaarheid van de lieve Jezus ziet, die is zeer waakzaam en zorgvuldig, dat Jezus hem altijd hoe langer hoe dierbaarder zijn mag, en dat nooit zijn hart dierbaarheid in iets anders mag stellen, noch de zonde zijn hart strelen, of daarin huisvesten; o! dat is zijn lust, afstand te doen van allerlei ongerechtigheid.
g. De ziel, aan wie Jezus dierbaar is, kan het niet stellen onder de verberging van Jezus. 0, die verzuchting, en dat kermen, dat Hij Zich niet langer moge verbergen; maar wederkeren tot de ziel, opdat zij in Hem in al zijn heerlijkheid zien moge en Hem als een bundeltje mirre tussen haar borsten legge!
h. Eindelijk, om andere gestalten en werkzaamheden niet te noemen, de zodanige is daarop uit, dat de dierbare Jezus aan allen dierbaar moge zijn; daartoe zoekt hij zijn talent aan te wenden, om Jezus in al zijn dierbaarheid naar zijn vermogen voor te stellen, opdat een blinde wereld op Jezus verliefd mag worden, zijnde het een zwaard in zijn ziel, dat de wereld geen heerlijkheid in de schone Jezus ziet, waarom zij Hem begeren zoude.
c. Vraagt nu iemand, hoe het zaligmakend geloof Christus dus in alle genoemde opzichten aan de ziel dierbaar maakt: let er op, wij zullen het met een enkel woord zeggen:
a. Het geloof overreedt de ziel van de volstrekte noodzakelijkheid van Jezus, om zalig te worden. Datgene nu, dat men zo noodzakelijk aanmerkt, zonder hetwelk men noch leven, noch sterven kan, wordt dierbaar op uitnemende wijze.
b. Het zaligmakend geloof, zijnde het wezen van de dingen die men niet ziet, is het oog van de ziel, waardoor zij meer heerlijkheid en dierbaarheid in Jezus zien, dan de woorden uitdrukken; geen wonder dan ook, dat Hij hun dierbaar is.
c. Het geloof neemt dadelijk eigendom aan Jezus en maakt, dat die hun Jezus is; en dit maakt Hem dierbaar. Schoon iemand nog zulk een heerlijk goed zag; als hij er geen eigendom aan heeft, is het hem niet dierbaar: eigendom, mijn eigendom, 0! dat geeft grote waarde aan de zaak.
d. Eindelijk, het geloof geeft wezenlijk aan de ziel te ondervinden de dierbaarheld; het zegt tot de ziel: Kom, smaak en proef, dat de Heere goed is; en die immers van deze wijn geproefd heeft stelt er prijs op en zal niet naar de oude verlangen.
B. Maar wij zeiden, dat het woord ook zeer wel zou kunnen vertaald worden: U dan, die gelooft, is Hij tot Ere. Hier zouden wij in vele opzichten kunnen aanwijzen, hoe Jezus tot eer van de gelovigen is; maar ons in dat veld niet durvende inlaten, zal ik de volgende dingen slechts noemen:
a. Jezus is, die in Hem geloven tot eer, zijn heerlijkheid op hen leggende, waardoor zij volmaakt in schoonheid worden, de heiligen en heerlijken op aarde, zie Ezech. 16:14. Israel was volmaakt schoon door Messias' heerlijkheid, die Hij op hen legde. Jezus legt altijd een luister en een ontzaglijkheid op de zijnen, zodat zij gekend worden van allen die hen zien, uit de gestalte van Jezus, die zij uitdrukken in gestadigheid, eerbied, oprechtheid, nederigheid en gezetheid om de wil van God te doen.
b. Jezus is, die in Hem geloven, tot eer, hen vermaagschappende, mag ik het zo uitspreken, aan een heerlijke familie; want die in Hem geloven, geeft Hij macht kinderen Gods te zijn, en zijn Vader is hun God en Vader in Christus Jezus, Joh.20:17.
c. Jezus is, die in Hem geloven, tot eer, hun aantrekkende zijn heerlijk gewaad, de klederen des heils; en de mantel der gerechtigheid. De koningin staat voor de Koning in het goud van Ofir, in fijn gestikte kleren van gouden borduursel, Ps. 45:14, 15.
c. Jezus is, die in Hem geloven, tot eer, hun stellende in zonderlinge ereambten; en wilt gij die weten, ziet het in het vervolg: Hij maakt hen tot een koninklijk priesterdom, tot een heilig en verkregen volk; opdat zij zouden verkondigen de deugden Desgenene, Die hen geroepen heeft uit de duisternis tot zijn wonderbaar licht.
Andere zaken konden wij er wel bijvoegen; maar vrezende, dat wij te veel zullen gezegd hebben, gaan wij, kortheidshalve het thans voorbij.
B. Toepassing.
A. Nu hebben wij gezien, mijn aandachtigen! dat Jezus voor de gelovigen zeer dierbaar is, hetwelk ons opgeleverd heeft vele merktekenen, waaraan wij ons zelf zouden kunnen kennen en uit de vruchten wezenlijk oordelen of wij gelovigen zijn of niet.
B. Laat ons dan het gezegde tot ons gebruik overbrengen:
A. Indien nu elk zich wil onderzoeken en nagaan, hoe velen zullen dan zien, dat zij de grote zaak missen!
a. Is Jezus u dierbaar, dan hebt gij klaar en gevoelig uw ellendestaat leren kennen, en de volstrekte noodzakelijkheid van Jezus gezien door het licht van de H.Geest. Want niemand zal immer of ooit prijs stellen op een zaak of een persoon, tenzij hij die als noodzakelijk voor zich aanmerkt; de mensen mogen zeggen: Men moet Jezus liefhebben om zijn zelfs wil, uit aanmerking van de uitnemende heerlijkheid en weergaloze dierbaarheid van zijn persoon; ik ben verzekerd dat geen van beide ooit recht gezien of gekend zal worden, dan van diegenen, die hun ellende kennen op een gevoelige wijze; men zal wel met vermaak van Jezus kunnen horen en spreken, met aandoening en verwondering, als alles van Hem uit de profeten en door de evangelisten verhaald wordt: even gelijk mensen, die lezen het leven, de daden en lotgevallen van een grote koning of veldheer, maar zich niet in het nauw gedreven voelende, zullen zij die niet nodig hebben; evenzo hier: niemand zal, wat verwondering of vermaak hij ook over Jezus heeft, ooit recht werk van Hem maken, of hij moet een belaste of een beladene zijn, en zien dat niemand dan Jezus alleen hem rust kan geven. Wat zegt gij daarvan? Moeten velen er niet uit opmaken, dat Jezus hun nooit recht dierbaar geweest is, omdat zij nooit bekommerd geweest zijn en hun ellende hen nooit recht heeft gedrukt?
b. Is Jezus u dierbaar, dan hebt gij Hem door het licht van de Geest leren kennen; gij zijt niet in uw bevatting en letterlijke begrippen van Jezus blijven hangen, maar Jezus heeft zichzelf aan u geopenbaard, zodat gij hebt moeten zeggen: De helft van Zijn dierbaarheid is mij niet verkondigd! O, mijn geliefden! Dit dient gij toch te onderzoeken, want onbekend maakt onbemind.
c. Is Jezus u dierbaar, dan hebt gij de hand van het geloof op Hem gelegd, om Hem te omhelzen als de uwe, om Hem dadelijk aan uw eigen ziel tot wijsheid, rechtvaardigmaking en heiligmaking toe te passen: want eigendom maakt eerst een zaak dierbaar; wat toch zou het baten, heerlijke dingen te zien, zo ik niet kon zeggen: Die zijn heerlijk en die zijn de mijne, daar heb ik deel aan?
d. Is Jezus dierbaar, dan kunt gij zonder Hem niet leven; als Hij zich verbergt, dan schreit uw hart Hem na, gij hongert naar Hem en dorst meer naar Zijn gemeenschap, dan een hert naar de waterbeken; gij hebt zulk een hoogachting voor Hem dat alle andere dingen slechts schade en drek zijn, als ze bij Hem vergeleken worden.
e. Is Jezus u dierbaar, dan maakt gij veel gebruik van Hem; gij leeft in opdragen en overgeven van uzelf aan Jezus, en gedurig inroepen van Hem, om zijn Middelaarswerk in u te verrichten.
B. Als wij deze dingen nagaan; o! de meesten zullen zich er van ontbloot zien, terwijl het tegenovergestelde bij zo velen te vinden is. Hoevele ongevoeligen en verstokten, rijken en verrijkten zijn er, die geens dings gebrek hebben! Hoeveel onkundigen zijn er die Jezus niet kennen, en die derhalve Hem niet begeren, maar gerust kunnen zijn, schoon zij zonder Hem leven! Hoevelen zijn er, die meer prijs op de tijdelijke dingen dan op Jezus stellen! Deze klacht mag billijk over velen gedaan worden, dat zij geen heerlijkheid in Hem zien, waarom zij Hem begeren zouden.
O, mijn geliefde! Dat gij uw ellende nog zaagt, dat uw harten gaande mochten worden tot Jezus, dat gij de ijdelheden verlaten mocht en op Jezus verliefd worden! Daarvoor zijn immers voldoende redenen:
Jezus is een Zaligmaker, gij een zondaar; Jezus heeft alles dat u in tijd en eeuwigheid gelukkig kan maken; Jezus is het bewonderenswaardig voorwerp van engelen en alle gelovigen. O, wat is het dan ellendig dat gij Hem als zulk een dierbare Jezus niet aanmerkt om in Hem te geloven!
Kinderen Gods! Gij zijt diegenen, welke geloven; diegenen, wie Jezus dierbaar is, ofschoon gij menigmaal daarover twijfelt, omdat gij steeds de hartelijke en levendige uitgangen van het hart niet in u bevindt; maar mocht gij eens uit uw gebrek, uit het gezicht en gevoel, dat gij daarvan hebt, en de onvoldaanheid die bij u is, dat gij Jezus niet hartelijker bemint, uw staat opmaken, dewijl een natuurlijk mens zich daarover nooit bekommerd of hij Jezus liefheeft, dan zoudt gij zien, dat gij waarlijk Jezus dierbaar schat boven alles. Laat ik dan maar, terwijl gij de kenmerken gehoord hebt, u opwekken.
a. Gelovigen! Zoekt eerst en allereerst daarnaar te staan, dat gij meer van de Geest van het geloof moogt hebben om het geloof te versterken, en met kracht in uw harten te werken. O! leg uw ziel als een machteloze in het verborgene dikwijls open voor de wind van de Geest. Met een stille zucht: Kom, gij noorden- en zuidenwind! Doorwaai de hof van mijn ziel! Het geloof is die genade, waardoor gij in staat zult zijn om Jezus recht lief te hebben; want het het geloof is door de liefde werkzaam!
b. Gelovigen! Zijt gij enigszins harteloos, o! gaat toch veel al de betrekkingen na in welke Jezus staat, al wat Hij geleden en gedaan heeft en al hetgeen Hij doen wil; mogelijk zal dat uw hart opnieuw doen branden en uw ziel gaande maken.
c. Weest toch bevreesd, dat er iets tussen Jezus en uw ziel een scheiding maakt; want de zonden zullen u dodig maken en het licht van het geloof zal er door verdonkerd worden; en dan zult gij die dierbaarheid, die er in Jezus is, niet kunnen zien. Deze dingen schrijven wij u, opdat gij niet zondigt; o alle gij liefhebbers van de Heere! Haat het kwade en laat de zonde niet in uw sterfelijke lichamen heersen, daar zij tempelen van de Heilige Geest zijn.
d. Verbergt Jezus zich om heilige en wijze redenen, wacht u voor harde gedachten van Hem en vertwijfeling, of Hij u liefheeft; want die Hij liefheeft, heeft Hij lief tot het einde toe. Zekerlijk, het beste teken van oprechte liefde is de persoon in zijn afwezigheid lief te hebben, hoge gedachten van Hem te koesteren en ten zeerste naar zijn komst te verlangen, meer dan een hert naar de waterbeken.
C. Laat deze waarheid, gij liefhebbers van Jezus! u dienen tot vertroosting. Onder al de hoon, smaad en laster, die u aangedaan wordt door de wereld, mag men u aanzien als een verachte fakkel en zeggen: het is Zion, niemand vraagt er naar; o Jezus! In Wie gij gelooft, is u tot zulk een eer en heerlijkheid, dat al het ondermaanse daarbij te vergelijken is als een niet. Troost u hierin: is Jezus dierbaar, dan zijt gij Hem ook dierbaar; Hij zet u als een zegel op zijn hart en op zijn arm; gij zijt in beide zijne handpalmen gegraveerd; Hij zal nimmermeer rusten, totdat Hij u gebracht zal hebben in het huis van zijn Vader, waar vele woningen zijn, om Hem daar te zien en te kennen, gelijk Hij is. Amen.