Preken

van

Ebenezer Erskine

bedienaar van het Evangelie te Stirling - Schotland

over

Ezech. 34:29 De Plant van naam

Mich. 2:13 Christus als de Doorbreker, opent alle toegangen naar de heerlijkheid, die ontoegankelijk waren

Ps. 132:17 Een lamp toegericht voor Gods Gezalfde

2 Kor. 4:7 De schat van het Evangelie in aarden vaten

Kol. 1:7 Het kenteken van een getrouwe dienaar van Christus

 

 

Deel 6

 

 

 

 

Inhoud

 

De Plant van naam *

Christus als de Doorbreker, opent alle toegangen naar de heerlijkheid, die ontoegankelijk waren *

Een lamp toegericht voor Gods Gezalfde (1e preek) *

Een lamp toegericht voor Gods Gezalfde (2e preek) *

De schat van het Evangelie in aarden vaten *

Het kenteken van een getrouwe dienaar van Christus *

De Plant van naam

Ezech. 34:29. En Ik zal hun een plant van naam verwekken.

Indien wij op het voorafgaande gedeelte van dit hoofdstuk terugzien, vertoont zich daar een zeer somber toneel aan onze ogen. Wij zien daar hoe de kudde en erfenis van God verstrooid, beroofd en geplunderd wordt door de burgerlijke en kerkelijke overheden van die tijd. Het was een tijd, die veel overeenkomst had met de tijd waarin wij leven: het verderf van de gemeente van Christus is in alle eeuwen en tijden veroorzaakt door complotten tussen verdorven geestelijken en verdorven staatslieden. Zo zult u het ook vinden in het voorafgaande gedeelte van dit hoofdstuk: Er wordt een zware beschuldiging ingebracht tegen de herders van Israël, en een vreselijke en ontzaglijke bedreiging wordt door de grote en opperste Herder tegen hen uitgesproken wegens de slechte behandeling, die de kudde van Christus van hen had ondervonden. Al worden de schapen van Christus nog zo geschoren, verstrooid en beroofd, de Heere ziet toch op hen, en hun worden in die boze dag vele dierbare beloften tot hun bemoediging gedaan, die u op uw gemak kunt nalezen; want ik kan daar nu niet bij stilstaan. Onder al de andere beloften die gedaan zijn is Christus de Overste, Die toezicht houdt op de Kerk, in welke verdrukking zij ook is. In Jesaja 7 had de Kerk een bevend hart, het Israël Gods werd bewogen, gelijk de bomen des wouds bewogen worden van de wind, omdat twee koningen zich tegen hen verbonden hadden. En wat zegt de Heere? Ziet een maagd zal zwanger worden, en zij zal een zoen baren, en Zijn Naam Immanuel heten. De Kerk mocht zeggen: Wat hebben wij daaraan? Welke bemoediging is daarin gelegen in onze tegenwoordige benauwdheid? Wel, de Messias zal voortkomen uit de stam van Juda, en uit het geslacht Davids: daarom moet die stam en dat geslacht bewaard worden, omdat die belofte moet vervuld worden. Hoever de tijd af is, al liggen er nog honderden of duizenden jaren tussen de werkelijke komst van de Messias, toch is de belofte van Zijn komst, gelijk die de grond van uw geloof voor de eeuwige zaligheid is, ook een waarborg voor het tegenwoordige, dat het de vijand niet zal gelukken de stam van Juda en het geslacht van David uit te roeien. In al de benauwdheden van de Kerk wordt Christus haar altijd voorgesteld in de belofte als het Voorwerp van haar hoop en de Grond van haar vertroosting. Dienovereenkomstig hebben zij op Hem gezien in de beloften, en zijn verlicht; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden. Hij wordt hier beloofd onder het begrip van David; Hij wordt beloofd onder het begrip van Gods Knecht, en in de woorden van onze tekst wordt Hij beloofd als een vermaarde Plant, als de Plant van naam, Die in de volheid des tijd zou opschieten. En geloofd zij God, Hij is gekomen, en is reeds in de hemel, en steekt boven al Zijn vijanden uit, en al Zijn vijanden zullen de voetbank van Zijn voeten zijn.

Hier hebt u dan een troostelijke belofte van de Messias, waarin wij kunnen aanmerken: 1e De Belover (Ik), Ik zal verwekken, Het is waarlijk een grote Ik het is de Heere in de Persoon van de Vader, Hij, Die Hem op een bijzondere wijze zond: "Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve maar het eeuwige leven hebbe." "In de volheid des tijd heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden." God beloofde Hem te zenden, en dienovereenkomstig heeft Hij Zijn belofte vervuld. 2e Wij kunnen letten op de beloofde zegen, dat is, een Plant van naam. Christus krijgt in de Schrift vele overdrachtelijke Namen, waarbij Hij beschreven wordt. Soms wordt Hij een Roos genaamd, soms een Zon, soms een Deur, soms de Boom des levens: soms wordt Hij het Ene, en dan weer iets anders genaamd, Hij wil elke naam dragen, om Zich daardoor aan ons te doen kennen; hier wordt Hij een Plant, een Plant van naam genoemd. Doch hierover later meer. 3e Wij hebben hier de voortbrenging van deze Plant: Ik zal Hem verwekken. De hel zal trachten Hem ten onder te houden, de duivel en zijn engelen zullen trachten Hem te vertrappen, zodra Hij Zijn hoofd boven de grond steekt. Zo zien wij, dat Satan Herodes zendt, en Herodes zendt de bloeddorstige krijgsknechten om Hem te vermoorden, toen Hij in de wereld kwam. Doch laat de hel haar best doen, zoals zij alle eeuwen door gedaan heeft, en heden nog doet, om deze Plant te verstikken, Hij zal opschieten: Ik zal Hem verwekken; en daarom zal Hij gedijen. En ten 4e kunnen wij hier aanmerken voor wie, of waartoe, Hij nuttig of dienstig is. Ik zal hun een Plant van naam verwekken. Wie dat zijn kunt u zien, als u het voorafgaande gedeelte van dit hoofdstuk nagaat: Het zijn de schapen des Heeren, Zijn onderdrukte erfenis, op wie door boze overheden, burgerlijke en kerkelijke, wordt losgestormd: Ik zal hun een Plant van naam verwekken, en Hij zal hun Bevrijder zijn.

De leer, die zich vanzelf in dit vers vertoont is in korte woorden deze:

"Dat Christus een Plant van naam is, die God verwekt tot nut en voordeel van dit volk, of tot hun vertroosting en ondersteuning in al hun benauwdheden: Hij is een Plant van naam, die God verwekt.".

In het verhandelen van deze leer zal ik, indien tijd en kracht het vergunnen,

1. Enige dingen betreffende deze gezegende Plant vooropstellen.

II. Onderzoeken waarom Hij een Plant van naam genoemd wordt.

III. Een weinig spreken over het verwekken van deze Plant.

IV. Aantonen voor wie Hij verwekt is.

V. Aantonen waartoe Hij verwekt is. En dan

VI. tenslotte, toepassing maken.

Ik zal dus eerst enige dingen betreffende deze gezegende Plant vooropstellen.

1e U moet weten, dat, wat hier aan Christus wordt toegekend en toegeschreven, niet volstrekt van Hem als God moet worden verstaan, maar ambtelijk, zoals Hij een Middelaar en Verlosser is. Wanneer men Hem volstrekt als God aanmerkt kan niet eigenlijk van Hem gezegd worden, dat Hij verwekt werd, want Hij is God, evengelijk en van hetzelfde Wezen met de Vader, doch beschouwt men Hem als Middelaar, dan is Hij een Plant, als het ware, Die God gekweekt heeft. U zult uit het verband gewaarworden, dat alles wat van Christus gesproken wordt, opzicht op Hem heeft als Middelaar; dat Hij Gods Knecht zou zijn om Zijn werk te doen. In die betrekking wordt Hij hier een Plant, een Plant van naam genoemd. Daarom gebruikt Zacharias, wanneer hij over Hem spreekt, een spreekwijze, die hiermee veel overeenkomst heeft: "Hij heeft een hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis Davids zijns knechts."

2e U moet ook opmerken, dat deze Plant maar klein en nietig is in de ogen van een blinde wereld. Men lette niet veel op Hem, toen Hij in Zijn vleeswording uitsproot, en toen Hij hier in een staaf van vernedering was. De mensen beschouwden Hem als een wortel, die opschoot uit een dorre aarde, zij zagen geen gedaante noch heerlijkheid in Hem, dat zij Hem zouden begeerd hebben. En noch heden ten dage, hoewel Hij in een staat van verhoging aan de rechterhand Gods is, heeft de grote hoop van de mensen, en degenen, die het Evangelie horen, maar geringe gedachten van Hem: "Hij is veracht en de onwaardigste onder de mensen:" (Eng. Overz. "van de mensen verworpen").

3e U moet ook opmerken. dat deze Plant van naam, hoe verachtelijk Hij is in de ogen van een blinde wereld, nochtans de hoogste Plant is in Gods ganse Libanon. Men vindt daar Zijn gelijke niet: Hij is veel schoner dan de mensen kinderen, Hij is als de Appelboom onder de bomen des wouds. Als u hem ooit gezien hebt, zult u niet aarzelen van Hem te zeggen: "Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde."

4e Ik merk ook nog op, dat deze gezegende Plant van naam in Zijn dood werd afgesneden, en in Zijn opstanding weer heerlijk is opgeschoten. Het zwaard van de goddelijke rechtvaardigheid heeft deze Plant op de heuvel Golgotha afgehouwen, maar binnen drie dagen is Hij weer heerlijk ontsproten, en wel veel heerlijker en lieflijker dan tevoren, en Hij "is krachtiglijk bewezen te zijn de Zoon van God, naar de Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden."

Tenslotte moet u nog dit aanmerken, dat al de kleine planten in de hof in deze Plant van naam geënt zijn. "Ik ben de Wijnstok en gij de ranken: die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht: want zonder Mij kunt gij niets doen. Ik ben als een groenende Dennenboom, uw vrucht is uit Mij gevonden." Vrienden, indien u niet in deze Plant geënt bent zult u nimmer groeien; alle bomen, die Hem niet ingeplant zijn, zijn maar onkruid. Er zal een tijd komen wanneer al het onkruid zal worden uitgetrokken; daarom wacht u, dat u niet door het geloof van de werking Gods in Hem geënt bent.

II. Ons tweede punt was, dat ik zal aantonen, dat Hij een Plant van naam, een vermaarde Plant is. Hij is vermaard in de hemel, en Hij is vermaard op de aarde, en dat zal Hij blijven, want "Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid" (Ps. 72:17).

O Hij is vermaard! Waarom, zegt u, is Hij vermaard?

Ik heb hier een uitgestrekt veld voor mij, doch ik zal u alleen vertellen, dat Hij vermaard is wegens Zijn Persoon. Nooit was er iemand Hem gelijk; in Hem zijn de twee naturen van God en mens in één Persoon verenigd. Hebt u dat ooit gezien? Indien u dat nooit hebt gezien, hebt u de verborgenheid der godzaligheid niet gezien. Hij is de meest vermaarde Persoon in de hemel; Hij is "Immanuël, God met ons;God geopenbaard in het vlees." Hij is vermaard wegens Zijn afkomst: "Wie zal Zijn leeftijd uitspreken?" Als God aangemerkt, kan Zijn eeuwige generatie van de Vader niet worden uitgesproken. Wij kunnen u zeggen, dat Hij de Eniggeborene van de Vader is, maar de wijze van voortbrenging kunnen wij u niet meedelen. Het is een verborgenheid waarover God een sluier heeft getrokken, en het is gevaarlijk zich eraan te wagen, het te willen naspeuren; zij, die het hebben trachten te doen zijn gewoonlijk in Ariaanse, Arminiaanse en Sabelliaanse dwalingen verzeild geraakt. Als mens aangemerkt is Hij voortgekomen uit een geslacht van oude koningen, waarvan u een beroemde lijst kunt lezen in Matth. 1. En wie kan zelfs als mens Zijn generatie verklaren? Want Hij werd geboren uit een maagd, en ontvangen door de overschaduwende kracht van de Heilige Geest. Hij is ook vermaard wegens Zijn Naam: Hij heeft een Naam boven allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende. Hij is vermaard wegens Zijn wijsheid, want al de schatten van de wijsheid en van de kennis zijn in Hem verborgen. Hij is beroemd wegens Zijn macht; want Hij is niet alleen de wijsheid Gods, maar ook de kracht Gods; Hij is de Man van Gods rechterhand, namelijk de Zoon des mensen, Die Hij Zich gesterkt heeft. Hij is vermaard wegens Zijn waarheid en getrouwheid: want gerechtigheid zal de gordel van Zijn lendenen zijn. Hebt u een woord van Hem gekregen? Vertrouwt daarop, het is een gewis woord, het zal niet vallen; het woord des Heeren blijft in der eeuwigheid, wanneer hemel en aarde zullen voorbijgaan. Hij is vermaard vanwege Zijn gerechtigheid; want Hij heeft een eeuwige gerechtigheid aangebracht, waardoor de wet groot gemaakt en heerlijk gemaakt is, en door welker toerekening de schuldige overtreders zijn vrijgesproken: "Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem." Dat is Zijn Naam: de Heere onze gerechtigheid." Hij is vermaard wegens Zijn volheid; want al de volheid der Godheid woont in Hem lichamelijk: Hij is vol van genade en waarheid, vol van alle geschapen voortreffelijkheden. Hij is vermaard wegens Zijn liefde; wat anders dan liefde bracht Hem uit de schoot van de Vader naar deze benedenwereld? Wat anders dan liefde deed Hem Zijn leven afleggen voor Zijn volk? Hij is vermaard wegens Zijn milddadigheid; Hij heeft een volle hand en een mededeelzaam hart; Hij geeft zonder geld, en Hij nodigt allen om te komen en deel te hebben aan Zijn volheid. Hij is vermaard wegens Zijn onveranderlijkheid; Hij is Jezus, gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid. En dan is Hij ook vermaard wegens Zijn gezag en Zijn heerschappij; die zijn groot en zij strekken zich ver en wijd uit, hetzij in de hemel boven, of op de aarde beneden. Hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivieren tot aan de einden van de aarde; alle koningen van de aarde zijn maar vazallen van Hem. Daarom zeg ik: Christus is in elk opzicht vermaard.

Doch, Hij is een vermaarde Plant, en vraagt u: waarin is Hij vermaard? Dan antwoord ik:

Ten eerste. Hij is vermaard wegens Zijn oudheid: "Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van de aanvang, van de oudheden der aarde aan." Al de planten in de hogere en lagere hoven van God zijn maar opschieters bij Hem vergeleken; engelen en archangelen en de grootste Serafs, zijn maar van gisteren in vergelijking van deze Plant. Hij is vermaard wegens Zijn oudheid; want Hij is de Oude van dagen, en de Vader van de eeuwigheid.

Ten tweede. Hij is vermaard wegens Zijn schoonheid; Hij is de schoonste Plant in Gods ganse hof: "Ik ben een roos van Saron, een lelie der dalen; Hij is als de appelboom onder de bomen des wouds." Ik zeg, Hij is vermaard om Zijn schoonheid en heerlijkheid, want de heerlijkheid Gods is in Hem. Al de heerlijkheid, die in Zijn eeuwige Vader is, blinkt in haar luister uit in onze Immanuël: "Hij is het Afschijnsel van Zijns Vaders heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld van Zijn zelfstandigheid." Nu vrienden, indien uw ogen ooit door de Geest Gods werden geopend om de heerlijkheid van deze Plant te aanschouwen, dan heeft Zijn heerlijkheid uw ogen verblind; u, die nooit enige heerlijkheid in Hem gezien hebt, hebt Hem tot op deze dag toe nog nooit aanschouwd. Bidt, dat het licht van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus nog in uw harten mag schijnen; wat zou het een vrolijk Avondmaal zijn, als deze Plant in haar heerlijkheid onder ons tentoongespreid werd. Vrienden, bent u hier gekomen om Hem in zijn heerlijkheid te aanschouwen? O houdt aan bij God, totdat Hij Zich aan uw zielen ontdekt.

Ten derde. Hij is vermaard wegens Zijn frisheid, Zijn altijddurende groenheid. Andere planten verwelken, u en ik zijn verdorrende planten: "Alle vlees is gras, en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds." Hij is een Boom, die altijd groen is; Hij verdort nooit, ‘s zomers noch ‘s winters. Hij zal voor de heiligen tot in alle eeuwigheid, als het ware, een altijd groene Plant zijn. Wanneer in de hemel miljoenen, ja tienduizend maal tienduizenden eeuwen voorbij zijn, zal Hij voor de gelovige nog even fris en groen zijn, als toen hij Hem voor het eerst zag, of als het eerste ogenblik toen de heilige in de heerlijkheid inging. Daarom zijn de liederen van de verlosten in de heerlijkheid altijd nieuw, en zullen het de eeuwigheid door altijd nieuwe liederen zijn; want zij zullen altijd stof zien voor oen nieuw lied, en hoe meer zij zien, hoe meer zij Hem de ganse eeuwigheid door zullen bewonderen.

Ten vierde. Deze Plant is vermaard niet alleen wegens Zijn groenheid, maar ook om Zijn geneeskracht. Wij lezen in Openb. 22, dat de bladeren van deze boom waren tot genezing der heidenen." Die Boom des levens is dezelfde als deze Plant van naam; de bladeren van deze Plant zijn tot genezing van de heidenen, en wij, leraars, zijn heden gekomen, om de bladeren van deze Boom des levens, van deze Plant van naam onder u uit te strooien; tracht een blad daarvan op uw zielen aangebracht en toegepast te krijgen, en rekent er op, dat er kracht is in elk van Zijn woorden. Vrienden, mengt een woord met het geloof, en u zult bevinden, dat het bij u dezelfde krachtige werking zal hebben als bij de arme bloedvloeiende vrouw, die al haar leeftocht aan dokters had uitgegeven, en genezen werd door een aanraking van de zoom van Zijn kleed. O ziet, of u Hem kunt vinden; ik verzeker u, dat Hij hier is, Hij staat achter de deur van een ieder zijn hart: (Openb. 3:20) "Ziet, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij." O laat Hem binnen, er is in Hem kracht om u allen te genezen; al waren er tienduizenden miljoenen meer van u dan er zijn, er is kracht in Hem om een ieder van u te genezen.

Ten vijfde. Deze gezegende Plant is niet alleen beroemd om haar geneeskracht, maar Hij is ook beroemd om Zijn vruchtbaarheid. Hij is geen onvruchtbare plant; Hij zou niet vermaard zijn als Hij onvruchtbaar was; Hij brengt van maand tot maand Zijn vrucht voort; ja, ik mag er aan toevoegen, van ogenblik tot ogenblik. U leest in Openb. 22 van de Boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevend Zijn vrucht; dat wil zeggen, Hij brengt allerlei vrucht voort, die een arme ziel nodig heeft; alles wat uw ziel behoeft is in Hem te vinden. Ziet dan en plukt, ziet of u er iets van kunt inzamelen: Daar is de vrucht van Zijn vleeswording; daar is de vrucht van Zijn dood; daar is de vrucht van Zijn opstanding; daar is de vrucht van Zijn hemelvaart; daar is de vrucht van Zijn voorbidding en van Zijn zitten aan de rechterhand Gods; daar is de vrucht van Zijn profetisch, van Zijn priesterlijk en van Zijn koninklijk ambt; daar is de vrucht van hetgeen Hij deed buiten het voorhangsel en buiten de legerplaats. O wat een vrucht is hier! Hier is wijsheid voor dwazen; hier is rechtvaardigmaking voor de veroordeelde ziel, hier is heiligmaking voor de besmette ziel, en kleding voor de naakte; rijkdom voor de arme, brood voor de hongerige, drank voor de dorstige; hier is allerlei vrucht. En wij, vrienden, trachten de boom des levens onder ulieden te schudden en, geloofd zij God, zij mogen ingezameld worden. O vrienden, zij vallen onder u! O raapt, raapt, want er is zaligheid in ieder woord, dat van Hem af valt, want Zijn woorden Zijn de woorden van het eeuwige leven.

Ten zesde. Deze gezegende Plant is beroemd wegens Zijn geur en aangename reuk. O vrienden, er is zo’n gezegende geur in deze Plant van naam, Hij heeft het gehele paradijs hierboven welriekend gemaakt, Hij heeft de gehele strijdende Kerk, die Gods wijngaard genoemd wordt, met een welriekende geur doortrokken. O vrienden, wordt u iets van de geur van deze Plant gewaar. Ik kan u zeggen als het u ooit gegeven is Hem te kennen, dan zal het zo zijn: (Hoogl. 1:3) "Uw oliën zijn goed tot reuk, uw Naam is een olie, die uitgestort wordt; daarom hebben u de maagden lief." De gelovige wordt een reuk gewaar bij Hem, hij haalt een geur uit Hem. Welk ander oogmerk hebben wij leraars, dan deze reuk te verspreiden; daardoor winnen wij zielen. Het is geen wonder, dat de preken van hen, die de Plant van naam uit hun preken weglaten, in slechte reuk staan, en zijzelf zullen tot in eeuwigheid stinken. Het voornaamste werk van leraars is, dat zij de reuk van Christus onder de mensen verspreiden. Ik zal u een woord dienaangaande voorlezen uit 2 Kor. 11:14,16): "En God zij dank, Die ons alle tijd doet triomferen in Christus;" de apostel triumfeert in Hem, en alle andere getrouwe leraars zullen in Hem triomferen, en alle Christenen, die Hem kennen triomferen in Hem; en de reuk van Zijn kennis door ons openbaar maakt in alle plaatsen. "Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen, die zalig worden, en in degenen, die verloren gaan. Dezen wel een reuk des doods ter dood; maar hen een reuk des levens ten leven. En wie is tot deze dingen bekwaam?" Wie is in staat de zoete reuk, die in Hem is, recht mee te delen?

Ten zevende. Deze gezegende Plant, waarvan de tekst spreekt, is ook vermaard om haar schaduw: (Hoogl. 2:3) "Ik heb grote lust in Zijn schaduw en zit er onder," namelijk de schaduw van de Plant van naam. U zit of staat daar allen, maar zit u wel onder de Plant van naam? Jona’s wonderboom was hem van dienst tegen de verschroeiende hitte van de zon, die hem zijn leven scheen te zullen ontnemen. Doch, helaas! Die begaf hem weldra. God toch zond een worm, die hem stak, dat hij verdorde, en de worm van de dood zal u en mij ook spoedig steken en doen verdorren. O begeeft u onder de schaduw van deze Plant van naam, en u zult voor altoos beveiligd zijn tegen de dood en wrekende toorn; begeeft u onder Zijn schaduw, de schaduw van Zijn voorbidding, de schaduw van Zijn macht, de schaduw van Zijn voorzienigheid, de schaduw van Zijn getrouwheid. O zit neer onder Zijn schaduw en u zult schuiling vinden tegen alles wat dodelijk is, welke verzengende winden er ook zullen komen, u zult daar veilig zijn. Wilt u beschaduwd zijn voor de koning der verschrikkingen, de dood is voor velen een verschrikking; O, als u beschaduwd wilt zijn tegen de ontzaglijke verschrikkingen van de dood en van de wraak Gods; kom dan onder deze schaduw, en u bent veilig.

Ten achtste. Deze Plant is beroemd wegens Zijn gedaante; het is een hoge, een grote Plant. U ziet de hemelen boven u, doch die zijn maar als kruipende dingen, bij Hem vergeleken; deze heerlijke Plant is "de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont." U kunt nooit Zijn hoogte zien. Uw oog zal hoog zien, en uw gedachte zal hoger reiken; maar noch uw oog, noch uw gedachte zal tot Hem kunnen reiken. Hij is hoger dan al de cederen van Gods Libanon; geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, noch is het in het hart van de mens opgekomen, een gedachte te vormen van de hoogte en heerlijkheid van deze Plant van naam.

Ten negende. Deze Plant is vermaard wegens Zijn uitgebreidheid, het is niet alleen een hoge, maar ook een brede Plant. Hij werd geplant in de eerste belofte in het Paradijs, Hij breidde Zich uit door de Oudtestamentische Kerk, Hij vervulde het gehele land van Judea, en tenslotte heeft deze Plant Zich ook tot ons uitgestrekt. En o, dat ik Hem onder u kon verbreiden; O, dat ik de bladeren van deze Plant kon openen, om u in te winnen, Hij is een brede Plant, Hij zal u allen dienstig zijn. Wij lezen van de boom des levens op de ene en de andere zijde van de rivier. Er is een grote rivier tussen ons en de hemel, dat is de dood, en wij lopen aan deze doodsrivier. Gelijk iemand terecht opmerkt over deze plaats, deze rivier loopt in het midden van deze boom, hij is aan deze zijde van de tijd, en hij is aan gene zijde van de tijd. Nu deze Plant is aan beide zijden van de rivier. Al gaat u naar de woestenijen van Amerika, u zult Hem daar zowel vinden als hier, als u de kunst maar verstaat om gebruik van Hem te maken. Deze Plant zal Zich door alle koninkrijken verspreiden: (Hab. 2:14) "Want de aarde zal vervuld worden, dat zij de heerlijkheid des Heeren bekenne, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken." Hij zal niet alleen de aarde vervullen, maar ook de hemelen, de ganse eeuwigheid door. O Hij is een wijd uitgestrekte Plant, Die zich beide tot de hemel en de aarde zal uitstrekken. Doch genoeg over het tweede punt, om u aan te tonen, dat deze Plant waarlijk een vermaarde Plant is.

III. Ons derde punt was, dat wij een weinig zullen spreken over het verwekken van deze Plant.

U ziet, dat het niemand anders is dan de grote God, Die deze Plant heeft verwekt. Ik zie dat de grote Heere roemt in Zijn vernuft en Zijn wijsheid, dat Hij deze Plant tot nut van de Kerk heeft verwekt. De Heere zegt: (Ps. 89:20,21) "Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een Verkorene uit het volk verhoogd. Ik heb David Mijn Knecht gevonden, met Mijn heilige olie heb ik Hem gezalfd." Hij roemt er in, dat Hij deze heerlijke Plant van naam verwekt heeft.

Ik zal u enkele dingen noemen met betrekking tot het verwekken van deze gezegende Plant.

1e Hij werd van eeuwigheid verwekt in de Raad des vredes. De Drieëenheid beraadslaagde over het verwekken van Hem: (Zach. 6:13) "De raad des vredes zal tussen Die Beiden wezen." De Vader en de Zoon kwamen overeen, dat de Zoon, in de volheid des tijds, in de wereld zou komen.

2e Hij werd verwekt in de eerste belofte aan Adam en Eva. Totdat deze Plant werd verwekt scheen het, dat zij als verdwaasd zouden moeten rondlopen. En waarlijk, vrienden, als zondaren, die buiten Christus zijn, zagen hoe het met hen gesteld is, dat de toorn Gods boven hun hoofd hangt, zij zouden als krankzinnig rondlopen, zolang Christus niet aan hen geopenbaard was. al de beloften, al de profetieën, al de afschaduwingen, en al de leringen van het Oude Testament, waren de trapsgewijze verwekkingen van deze Plant. Doch zij bleef nog onder de grond, tot

3e Zijn werkelijke openbaring in het vlees, toen Hij in de volheid des tijd verscheen: "Wanneer de volheid des tijd gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; opdat Hij degenen, die onder de wet waren verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden."

4e Deze Plant werd verwekt zelfs in Zijn dood. Hij werd afgesneden uit het land der levenden, en toch werd Hij ook toen, namelijk in Zijn dood, verwekt. Toen deze Plant op Golgotha werd afgesneden, verspreidde zich Zijn reuk en geur tot de uiterste einden van de aarde. Wat is het anders dan de leer van het kruis van Christus, waardoor tot op deze dag toe zondaren gegrepen worden. Die leraars moeten dienaars van de duivel, en geen dienaars van Christus zijn, die in plaats van een Gekruisigde te prediken, hun hoorders onthalen op redevoeringen van heidense zedeleer, vertoningen van welsprekendheid, leerstellingen van eigenliefde als de grondbeginselen van godsdienstige daden, en dergelijke dwaasheden. Zullen die ooit de ziel voeden, of zal daardoor een ziel tot Christus bekeerd worden? Die wijze van prediken mag het oor kittelen en de verbeeldingskracht behagen, maar kan nooit de kracht Gods tot zaligheid zijn. Het was de leer van het kruis van Christus, die de volken onderworpen heeft, en tot aan het einde van de wereld zal dat de wijze zijn waarop zondaren voor Christus worden gewonnen. "Het zij ver van mij," zegt Paulus, dat ik zou roemen anders dan in het kruis van onze Heeren Jezus Christus, door welke de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld." En aan de Korinthiërs schrijvende zegt hij: "Ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Die gekruisigd," en zo zal elke getrouwe dienaar van Christus handelen.

5e Deze Plant werd verwekt in Zijn opstanding uit de doden. Want in Zijn opstanding uit de doden "is Hij krachtiglijk bewezen te zijn de Zoon van God, naar de Geest der heiligmaking." Door de verwekking van deze Plant, nadat Hij was afgesneden, begon onze hoop weer op te komen. Vrienden, als deze Plant niet weer verwekt was, zou onze hoop voor eeuwig vergaan zijn. Doch geloofd zij de God en Vader van onze Heeren Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid, ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden;" of, door het verwekken van deze Plant van naam, nadat Hij was afgesneden. Een levende Christus, vrienden, een levende Verlosser is geen kleine zaak; ons leven is in deze Plant van naam ingebonden: "Ik leef, en gij zult leven."

6e Deze Plant van naam werd hoger verwekt in Zijn hemelvaart, toen Hij gezet is "aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste hemelen," nadat Hij de reinigmaking van onze zonden door Zichzelf had teweeggebracht. Hoewel deze Plant van naam "onder ons heidenen in de strijdende Kerk gepredikt wordt," toch is Hij nu in Persoon "opgenomen in heerlijkheid" (1 Tim. 3:16); Hij is nu boven in de triumferende Kerk, Hij is opgevaren met gejuich. O laat ons de lof zingen van deze Plant van naam, want Hij is opgevaren in de hoogte als ons Hoofd, als onze God, als onze Hogepriester, in het Hogerhuis.

7e Hij is eveneens verwekt in de openbaring van het eeuwig Evangelie. Ook wij trachten Hem heden te verwekken in Woord en sacrament. Evenals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo trachten wij de Plant van naam te verhogen, "opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe". O vrienden! Ik stel u deze Plant van naam voor, ik bied Hem aan een ieder van u aan, en zeg: Wilt u Hem hebben? O wilt u deze Plant aannemen, opdat Hij Zijn reuk onder u verspreidt? Hij is de Uitverkorene des Vaders en Zijn verlustiging, en zal niet deze gehele vergadering zeggen: In Hem heeft mijn ziel een welbehagen? O, dat een ieder van u, dat deze ganse vergadering dit zeide uit een levendig gevoel daarvan in uw harten! O neemt Hem met u mee, draagt Hem in uw harten en op uw voorhoofden, en laat de ganse wereld weten, dat Hij de uwe is: "Mijn Liefste is mijne, en ik ben Zijne."

8e Deze Plant van naam wordt verwekt op de dag van de reformatie van de Kerk. Wanneer de vervallen hut van Davids weer wordt opgericht, dan verschijnt deze Plant in Zijn heerlijkheid en schoonheid. Het is tot eer van Christus, dat de Kerk gereformeerd wordt. Helaas! Wij hebben onlangs een gerucht gehoord van grote reformatie; doch waar is zij? Of hoever gaat zij? Wat is er voor Christus gedaan? Is er enige plant uitgeroeid, die Hij niet geplant heeft? Zijn er ook indringers in de Christelijke gemeenten, door voordracht of voorgewende beroepen, uitgeworpen? Wat is er geschied met verkeerde hoogleraars in de godgeleerdheid, terwijl de dwaling het land doortrekt? O! Wat zijn er weinigen in deze tijd, die voor de waarheid opkomen, wanneer men zulke personen zonder berisping laat begaan, zonder dat zelfs geprotesteerd wordt door hen, van wie ik zeker ben, dat zij liefhebbers van Christus zijn. Helaas! Het blijkt, dat er weinig moed is om het op te nemen voor Christus, aan Wie wij ons alles verschuldigd zijn. Ik zeg, deze Plant van naam is in de reformatie van de Kerk verwekt; en mag ook niet worden gezegd: "Het is Sion, niemand vraagt er naar?" Het burgerlijk en kerkelijk gezag doen hun best om Christus neer te halen, maar deze Plant zal Zich over hen verheffen, hoe zij Hem ook in Zijn leden vertrappen. Zijne allerhoogste Godheid en soevereiniteit in Zijn Kerk zal nochtans blijken, want Zijn Vader heeft gezegd: "Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten."

9e Deze Plant van naam zal ook verwekt worden bij Zijn tweede komst; en dan zal Hij verschijnen in verschillende gezichtspunten en in verschillend licht! Aan de heiligen zal Hij verschijnen in heerlijkheid, zij zullen hun hoofden opheffen en zingen; doch wat de goddeloze wereld betreft, die zullen Hem zien in rode vlammen, gereed om hen te verderven en te verslinden. Ziet, Hij zal komen in de wolken, en alle oog zal Hem zien; zij, die Hem door dwalingen doorstoken hebben; zij, die Hem doorstoken hebben door Zijn volk te plunderen, en te beroven van de voorrechten, waarmee Hij hen heeft vrijgemaakt; zij die hen beroven de kostbare voorrechten, die Hij met Zijn bloed voor hen gekocht heeft, zullen in die dag huilen en krijten; "zij, die Hem doorstoken hebben, en alle geslachten de aarde, zullen over Hem rouw bedrijven."

10e En dan zal deze Plant van naam nog verwekt worden in de gezangen van de verlosten, de eindeloze eeuwigheid door. Het werk van al de vrijgekochten in de heerlijkheid zal zijn, de heerlijkheid van deze Plant van naam te verheffen in de hoogste halleluja’s "Het Lam, Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging in alle eeuwigheid." Iedere vogel en elke struik zal daar van de heerlijkheid en schoonheid van deze Plant van naam zingen, en Hij zal al de miljoenen en tienduizend maal tienduizenden inwoners van het Hogerhuis achter Hem aan doen komen; zij zullen voortdurend Hem op het hoogste loven. Zo ziet u, dat Christus een Plant van naam is, en hoe Hij verwekt wordt.

IV. Ons vierde punt, is, dat ik zal aantonen voor wie Hij verwekt is.

O zal misschien de een of andere arme worm zeggen, werd Hij ooit voor mij verwekt? Laat mij u zeggen, vrienden, dat Hij nooit voor de gevallen engelen verwekt is: "Want waarlijk Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan." Onze natuur was in het eerst hoog vereerd, maar zij zonk spoedig weg beneden de beesten, die vergaan. Doch de tweede Adam nam onze natuur aan, en Hij voerde die op tot een hogere waardigheid dan die van de engelen; want wie van de engelen is deze eer te beurt gevallen met de Zoon van God verenigd te worden? Zodat ik zeg, dat deze Plant van naam verwekt is voor zondaren van het menselijk geslacht; niet voor zondaren van het geslacht van de engelen; en iedere zondaar uit de mensen, die over Hem hoort spreken, moest aanspraak op Hem maken: "Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder." Ik raad een ieder van u, zondaren van het menselijk geslacht, van die woorden gebruik te maken: En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst". Hij is ons gegeven, Hij is ons geboren. Mij komt in de gedachten, dat de engel bij de geboorte van Christus tot de herders sprak: "Ziet ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; namelijk, dat u (hij zegt niet: dat ons) heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids." O vrienden! Laat deze ganse vergadering dit ontvangen als een verkondiging van grote blijdschap: want ik zeg u, dat deze Plant van naam voor u verwekt is, als u maar een hart hebt om van Hem gebruik te maken. Gelijk het uitspansel voor u is, als u uw ogen maar wilt open doen, zo is de Zon der gerechtigheid voor u, als u uw harten maar voor Hem wilt ontsluiten. Om ‘s Heeren wil, wijst Hem niet af, anders zal het u geen nut doen, dat wij u dit verkondigen, maar u zult het zich eeuwig beklagen. Misschien zullen sommigen van u zeggen: Vertelt u ons, dat Christus voor het ganse mensdom verwekt is?" Dat zeg ik niet, maar ik zeg, dat Christus aan het ganse mensdom geopenbaard werd. Ik spreek nu niet over de verborgen dingen. Onze plicht is "heen te gaan en het Evangelie te prediken aan alle creaturen"; daarom brengen wij, overeenkomstig onze lastgeving, deze Plant van naam tot ieder mens, hij zij jong of oud, tot ieder redelijk schepsel. Wij bevelen u, en bedenkt, u zult u hebben te verantwoorden voor de rechterstoel Gods in de dag van het gericht, dat u deze Plant van naam aanneemt. Om ‘s Heeren wil, wijst Hem niet af; want dit is het oordeel, dat deze Plant in de wereld gekomen is, en dat de wereld Hem niet wil aannemen. Laten niet de duivel en een ongelovig hart u afhouden van Hem te omhelzen en aan te nemen, zoals Hij in dit Evangelie wordt aangeboden, dat wij prediken. De duivel en een ongelovig hart zullen u zeggen, dat u zoveel zonden hebt, en dat u zover in de zonde bent doorgegaan, dat Hij niet voor u kan zijn; doch, dat u grote zondaars bent, dat maakt juist, dat u Christus nodig hebt. Ik nodig een ieder van u, die deze Plant van naam nodig hebt, Hem niet alleen mee naar huis te nemen in uw handen en in uw bijbels; doch geeft hem om ‘s Heeren wil onderdak in uw harten en laat Hem daar tussen uw borsten vernachten, zeggende: "Deze God is onze God eeuwiglijk en altoos; Hij zal ons geleiden tot de dood toe." Indien u deze Plant van naam hebt gekregen, zult u bij de dood rechtstreeks tot God gaan met gejuich, met een lied, zeggende: O dood, ik daag u uit! Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? Welk kwaad kunt u mij doen? "Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin," een eindeloos eeuwig gewin, omdat ik de onmiddellijke genieting van God zal gewinnen, en voor altoos onder de verkwikkende schaduw van deze Plant van naam zal blijven.

V. Ons vijfde punt is, dat ik zal aantonen waartoe deze Plant van naam door de Heere verwekt is.

1. Hij is verwekt als een Verlosser om de gevangenen van de machtige vrij te maken. Het was een moeilijke vraag, die alle mensen zou hebben doen stilzwijgen: (Jes. 49:24) "Zou ook een machtige de vang ontnomen worden, of zouden de gevangenen van een rechtvaardige ontkomen?’ Wel, dat Christus juist daartoe verwekt is, lost de moeilijke vraag op in de woorden, die er onmiddellijk op volgen: "Alzo zegt de Heere: Ja de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vang des tirans zal ontkomen." En vraagt u: Hoe doet Hij dat? Dan vindt u een antwoord in Hebr. 2:14: "Omdat dan de kinderen des vleses en des bloed deelachtig zien, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden; opdat Hij door de dood te niet doen zou degene, die het geweld des doods had, dat is, de duivel."

2. Hij is verwekt als een Middelaar van het Nieuwe verbond, om vrede te maken tussen een beledigde God en beledigende opstandelingen, door "de ongerechtigheid te verzoenen." "God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende.Toen wij vijanden waren werden wij met God verzoend door de dood Zijns Zoons." O wat is dat een grote zaak, hersteld te worden in de gunst en vriendschap van die heerlijke Majesteit, aan Wiens toorn wij blootgesteld liggen.

3. Hij is verwekt als een Borg om de schuld te betalen van een menigte misdadige bankroetiers, en om Zich bij contract te verbinden de rechtvaardigheid te voldoen voor hun misdaden, en hen terug te brengen tot de gehoorzaamheid van hun beledigde Heere. Daarom wordt Hij de Borg van een zoveel beter verbond genoemd, en als onze Borg vervult Hij de wet, die wij als een verbond hebben verbroken, beide in Zijn doen en in Zijn sterven voor ons en in onze plaats; en dan verbindt Hij Zich, dat Hij door Zijn Geest de wet, als een regel, in hun harten zal schrijven, en dat Hij, door Zijn Geest in hun binnenste te geven, zal maken, dat zij in Zijn inzettingen zullen wandelen, en Zijn rechten zullen bewaren en doen.

4. Hij is verwekt als een vermaarde Heelmeester, een onvergelijkelijke Heelmeester: "Ik ben de Heere uw Heelmeester" (Exod. 15:26). De mens is door de zonde melaats geworden van de voetzolen af tot het hoofd toe, vol wonden, en striemen, en etterbuilen, hetgeen hem ongeschikt maakt om iets goeds te doen, onbekwaam om te beantwoorden aan de einden waartoe hij geschapen is, namelijk, om God te verheerlijken en Hem eeuwig te genieten. Nu, Christus is verwekt om kranke zielen te herstellen en weer gezond te maken; Hij heeft een geneeskrachtige Bron geopend; een Fontein die geopend is tegen de zonde en de onreinheid. Welke ook uw krankheid is, wij nodigen u tot deze Fontein te komen, en u te wassen, en u zult rein worden, gelijk Naäman in de wateren van de Jordaan. O Hij is geheel en al geneeskracht! "Zijn bladeren zijn tot genezing der heidenen." Het is Hem op een bijzondere wijze opgedragen, "te genezen de gebrokenen van hart, en hen te verbinden in hun smarten."

5. Hij is verwekt als een Getuige, om de waarheid te zeggen, of als een Profeet, om die te openbaren. Wij hebben door de val de kennis van God en van Zijn waarheid verloren, en die geringe kennis van de waarheid die ons van nature is bijgebleven, wordt in ongerechtigheid ten onder gehouden. Doch Christus is gekomen, om ons God en de dingen Gods te openbaren. Daartoe is Christus verwekt: (Deut 13:18) "Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden van hun broederen als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven en Hij zal tot hen spreken alles, wat Ik Hem gebieden zal". Doch ziet de ontzaglijke verklaring, die volgt: "En het zal geschieden, de man die niet zal horen naar Mijn woorden, die Hij in Mijn Naam zal spreken, van die zal Ik het zoeken".

6. Hij is verwekt om het volk tot een Vorst, een Leider te zijn. Wij zijn van de weg naar de hemel afgedwaald, en Satan leidde het ganse menselijk geslacht geblinddoekt naar de hel toe. Doch Christus is gekomen, om ons het pad des levens bekend te maken, en ons daarin te leiden: en die onder Zijn leiding deze weg wandelt, zelfs de dwazen zullen niet dwalen: "Ik zal de blinden leiden door de weg, die zij niet geweten hebben. Ik zal hen doen treden door de paden, die zij niet geweten hebben; Ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken, en het kromme tot recht: deze dingen zal Ik hun doen, en Ik zal ze niet verlaten.".

7. Hij is verwekt tot een Gebieder van de volken, om de Overste leidsman van de zaligheid te zijn, om onze strijden te strijden, en vooraan de heirlegers van het Israël Gods op hun weg naar de heerlijkheid te gaan. Door Zijn ervarenheid en leiding maakt Hij hen allen, eer de dag voorbij is, overwinnaars, ja meer dan overwinnaars.

Ik zou hier nog aan kunnen toevoegen, dat Hij verwekt is als de Hogepriester van onze belijdenis, opdat Hij door één offerande zou volmaken degenen, die geheiligd zijn: als onze Voorspraak bij de Vader om onze zaak te bepleiten, en te doen wat voor ons in de hemel te doen is; als een Herder, om Zijn Kerk, Zijn volk, in deze woestijn te weiden: "Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden;" als een Vorst, om hen door Zijn Woord en Geest te regeren; Hij is de "Vredevorst, en van de grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn:" als een eeuwige Vader, in Wie het vaderloze geslacht van Adam ontferming vindt: als een wonderlijke Raadgever, of om raad te geven in alle donkere en moeilijke gevallen; als een Man en Bruidegom om Zijn gemeente, Zijn volk, te liefkozen en te troosten, en daarom ondertrouwt Hij hen in eeuwigheid. Doch ik kan over dat alles niet uitweiden en haast mij tot

VI. Ons zesde punt, dat is de toepassing van de leer.

Is het zo, dat Christus een Plant van naam is die de Heere verwekt heeft? Ziet dan hier

1e De ongerechtigheid en goddeloosheid van die mensen, die er hun werk van maken de heerlijkheid van deze vermaarde Plant te verkleinen. De Arianen trachten de vermaardheid van deze gezegende Plant te verkleinen door Zijn hoogste Godheid te loochenen, en Hem tot een ondergeschikt, afhankelijk wezen te maken; de Socinianen door te loochenen, dat Hij enig aanzijn had voor zijn werkelijke vleeswording; de Arminianen door Zijn gerechtigheid te loochenen, en door de krachtige werking van Zijn genade afhankelijk te maken van de wil van de mens, en het vermogen van de verdorven natuur. O vrienden, Christus is in deze tijd, in ons land, zowel onder leraars, als onder belijders, niet zo vermaard als Hij wel eens geweest is. "De Steen, Die tot een hoofd des hoeks geworden is, is verworpen;" de Plant van naam is door vele leraars in ons land aan kant gedaan; en Hij wordt verworpen door allen, die niet waarlijk in Hem geloven.

2e Ziet hieruit waaraan men een ware en getrouwe dienaar van Christus kan kennen. Nu er zulke verdeeldheden, en zo’n vloed van verkeerde leraars in de kerk komen, vragen velen zich in deze tijd af wie zij zullen horen. Wel, vrienden, u kunt een ware dienaar van Christus kennen aan de reuk van de Plant van naam, die hij met zich omdraagt. Of hij in de kansel is, of er buiten; of hij in een kerkelijke vergadering zitting heeft, of waar hij ook is, zijn voornaamste werk zal zijn de eer van de Plant van naam te bevorderen, de reuk en de geur van zijn Meester zal bij hem zijn, en dat zullen de ware discipelen van Christus onderscheiden.

3e Ziet hieruit hoe het komt, dat de gelovigen samenstromen onder de instellingen van het Evangelie, waar zij die aan hen uitgedeeld kunnen krijgen door degenen, die van Christus last ontvangen hebben om ze uit te delen. Wel, het is de geur van de Plant van naam, die hen daarheen trekt. Daarom zijn Zijn woningen lieflijk, en "is één dag in Zijn voorhoven beter dan duizend elders;" omdat Zijn geur deze paleizen van Sion welriekende maakt als met mirre, aloë, en kassie.

4e Ziet hieruit waarom God de Vader een Landman wordt genaamd. Hij wordt zo genoemd met betrekking tot Zijn verwekken van deze Plant van naam: (Joh. 15:1) "Ik ben de ware Wijnstok, en Mijn Vader is de Landman."

Hij verwekte Hem als de wortel en ondersteunde Hem, en neemt takken van de wilde olijfboom, en ent die op Hem, en maakt ze vruchtbaar.

5e Ziet hieruit de achting, die God voor Zijn Kerk op aarde heeft als Zijn hof. Hij heeft er deze Boom des levens in geplant, waardoor zij een nieuw paradijs is geworden. De boom des levens, die in het aardse paradijs groeide, die het zegel en sacrament van het werkverbond was, is reeds lang verdord en weg; maar de Boom des levens in de nieuwe hof, Die God geplant heeft, waarvan een zondaar mag eten en eeuwig leven, zal nooit verdorren. O laat ons de weg van de genade van God bewonderen, want die is vol van wonderen, in deze vermaarde Plant, deze nieuwe Boom des levens voor ons te verschaffen. Het is er zo ver van af, dat deze Boom verboden zou zijn, dat het Gods grote gebod aan alle zondaren is, dat zij "komen, en eten, en leven."

6e Ziet hieruit de uitnemendheid van Christus, in Zijn Persoon, natuur, ambten en verschijningen. Hij toch is de Plant van naam. O vrienden, Christus is zo’n uitnemend Persoon, dat Hij de Roem is van het geslacht van de hemel en van de aarde; Hij is de Roem van Zijn Vader, want Hij is "het afschijnsel Zijner heerlijkheid". Hij is de Roem van de aarde, want door Hem is de menselijke natuur tot een hogere heerlijkheid opgevoerd, dan die van de engelen; Hij toch is, namelijk als Middelaar, "zoveel treffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft". O moest niet iedere zondaar van het menselijk geslacht gereed zijn uit te roepen: "Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden, en zij zullen in Hem gezegend worden. Geloofd zij de Naam van Zijn heerlijkheid tot in eeuwigheid, en de ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld Amen, ja Amen".

7e Ziet wat een land of een Kerk lieflijk maakt, een "Hefzibah, Mijn lust is aan haar," of een "Beulah, het Getrouwde". Het is de Plant van naam, Die een Kerk of een land verrukkelijk maakt. Indien de Plant van naam en Zijn belang in een land of Kerk bloeien, maakt het haar "schoon van gelegenheid, een vreugde van de ganse aarde".

8e Ziet wanneer een Kerk haar schoonheid en heerlijkheid verliest, en afvallig wordt. Dit geschiedt, wanneer Christus Zijn geur onder haar leraars en belijders verliest. Wanneer deze Plant van naam wordt verworpen, verwerpt God die Kerk, en geeft haar over tot een plundering en ten roof. Vrienden, Christus is lang tijd in ons land gepredikt geworden, doch de mensen hebben Hem niet door het geloof gunstig ontvangen, en daarom dreigt de Heere, heden ten dage, Zijn Christus geheel van ons weg te nemen.

9e Ziet hieruit hoe iemand kan weten, of het goed of verkeerd met hem staat, of hij in genade bloeit en vooruitgaat, of, dat hij kwijnt en achteruitgaat. Het staat altijd goed met die ziel, in wie en bij wie Christus het overwicht heeft. Gaat de Plant van naam bij u in de hoogte, of gaat Hij achteruit? Indien Hij toeneemt, dan zal Hij (l.) in uw achting rijzen, evenals bij David: (Ps. 73:25) "Wien heb Ik nevens u in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde:" en als bij Paulus, die "alle dingen schade en drek achtte om de uitnemendheid van Christus Jezus zijn Heere" (2.) In uw genegenheden en liefde: Dewelke gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt; in Dewelke gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde". "Heere", zegt Petrus, "Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb". (3.) Hij zal verwekt worden in onze overpeinzing; elke gedachte zal gevangen geleid worden tot Zijn gehoorzaamheid, en onze overdenking van Hem zal zoet zijn, onze zielen zullen als met smeer en vettigheid verzadigd worden, als wij Zijner gedenken op onze legersteden, en aan Hem peinzen in de nachtwaken. (4.) Hij zal verwekt worden in uw gesprekken en in uw wandel, die zullen naar de Plant van naam rieken, en het geklets en de praatjes van de wereld zullen u smakeloos zijn als het wit van een ei; doch het spreken over Christus, en Zijn waarheden, en de dingen, die Zijn eer betreffen, zullen er bij u in gaan. (5.) Hij zal verwekt worden in uw godsdienst, zowel de openbaren als de huiselijke; wanneer u zich tot het gebed begeeft, of tot het gehoor van het Woord, of tot de bediening van het avondmaal, niets zal u behagen dan Christus Zelf. "Och, dat ik wist waar ik hem vinden zou. Één ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken; dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren, om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel." (6.) Hij zal verwekt worden in uw wensen en pogingen tot bevordering van Zijn koninkrijk en eer, in zoverre u daartoe in staat bent. En wanneer Zijn zaak in het gedrang komt, of het geroep wordt gehoord: "Wie is aan de zijde des Heeren?" zult u zich altijd benaarstigen in uw kring die zijde te kiezen, waar u meent, dat Christus staat, en naar uw vermogen strijden en getuigen voor Hem, Zijn waarheid, Zijn wegen en Zijn dienst.

10e Hier is ook een gebruik van beklag.

Indien Christus de Plant van naam is, Die door Zijn eeuwige Vader verwekt is, moet het dan geen stof van klagen zijn, dat er in onze dagen zo weinig naar de Plant van naam wordt gevraagd, en dat de heerlijkheid van deze gezegende Plant zo wordt afgeplukt. Sommigen rukken, zoals u gehoord hebt, de heerlijkheid weg van Zijn hoogste Godheid, en trachten Hem een plaats te geven onder de geschapen en afhankelijke wezens. Sommigen rukken aan Zijn soevereiniteit en oppermacht, als het enig Hoofd en de enige Koning van Zijn Kerk, door wetten te maken, die onbestaanbaar en rechtstreeks in strijd zijn met de wetten, die Hij in Zijn Woord heeft gegeven. Sommigen rukken aan de "vrijheid waarmee Hij Zijn volk heeft vrijgemaakt", door aan de gemeenten met geweld leraars op te dringen, in strijd met het voorschrift van de Schrift en de met een verbond bezworen beginselen van de Kerk van Schotland, die in haar boeken zijn opgenomen

O Vrienden! Als de Plant van naam in het land goed gedijde, zou men niet toelaten, dat er zoveel stinkende planten in Zijn wijngaard groeien of opschieten, als er in deze tijd gezien worden. De plant van Paapse afgoderij wordt toegelaten en neemt hand over hand toe zowel in Schotland, als in Engeland en Ierland. De planten van bisschoppelijke regering, dwaling en bijgeloof worden verdragen, in strijd met de verbintenissen, waartoe het land zich met een plechtig verbond heeft verbonden. De plant van onrechtzinnige hoogleraars in de godgeleerdheid, waardoor de bronnen van de wetenschap en de kweekscholen voor de heilige bediening worden vergiftigd; de plant van lakse, onrechtzinnige dienaars en predikanten neemt hand over hand toe, en vervult het land dagelijks meer. De plant van de oude kwaadwilligheid tegen de kracht van de godsdienst en een verbondsreformatie schiet welig op, voornamelijk onder een kring van vals zich noemende Presbyterianen. De plant van onheiligheid groeit overal welig; de mensen geven zich over aan goddeloosheid, en laten de vrije loop aan drinken, vloeken, zuipen, hoererij, sabbatschenden, dronkenschap en allerlei gruwelen, spotten met de Schrift, belachen van de dienst van God, en onheilig schertsen met de dingen Gods. De plant van kerkelijke tirannie, die de twee laatste jaren een weinig de kop scheen ingedrukt te zijn, spruit weer even snel uit als ooit te voren, niettegenstaande het groot geroep over een zogenaamde reformatie, waarvan wij onder vele leraars en belijders in de Staatskerk horen; getuige de handelingen van de laatste Synode in de zaak van Dennie en Traquair en het onthaal, dat het verzoekschrift van de parochie van Stow te beurt viel. Al deze en nog vele andere dingen, die ik kon aanhalen bewijzen duidelijk, dat de Plant van naam niet onder ons verwekt wordt, maar eerder, dat Zijn reuk en geur in een hoge mate van overheden en leraars, gerechtshoven en vergaderingen voor de dienst van God, en de grote hoop van de belijders en inwoners van het land, is geweken, Ja velen gaan zo ver, dat zij, evenals de Gadarenen, blij zouden zijn, als Christus geheel uit onze landpalen vertrok, opdat zij met meer vrijheid hun zwijnachtige lusten konden botvieren; en waarlijk, Hij schijnt ons te zullen verlaten. Doch o, wat zal op Zijn vertrek volgen? "Wee, hen, als Ik van hen zal geweken zijn", Ziet in Jes. 5, wat er van de wijngaard wordt, wanneer Hij Zijn omtuining wegneemt.

11e Nog een woord van vermaning. Is het zo dat Christus een Plant van naam is, Die de Heere verwekt heeft? Benaarstigt u dan, u allen, die de Naam van de Heere draagt, voornamelijk u, die aan Zijn tafel onthaalt bent, en Zijn bijzondere liefde en goedheid hebt gesmaakt, Gods doel te beantwoorden in deze Plant van naam voor ons te verwekken.

Let daartoe op de volgende bijzonderheden, waarmee ik zal sluiten.

(1.) Zit neer, en laat uw vermoeide zielen rusten onder de schaduw van deze vermaarde Plant, naar het voorbeeld van de Bruid: (Hoogl. 2:3) "Ik heb grote lust in Zijn schaduw, en zit er onder." Wanneer u geen rust in de wereld vindt wegens verzoekingen, verdrukkingen, en de werkingen van de inwonende verdorvenheid; wanneer u uitroept: "Zeg mij aan, waar Gij de kudde legert," neem dan uw toevlucht altijd tot de Plant van naam; want "naar Hem zullen de heidenen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn." (2.) Ik nodig u de heerlijkheid en schoonheid van deze Plant van naam te komen zien. "O wendt u naar Hem toe, wordt behouden, al gij einden der aarde." God de Vader heeft zulke gunstige gedachten over deze Plant, die Hijzelf verwekt heeft, dat Hij de gehele wereld nodigt, Hem te zien in Wie Zijn ziel een welbehagen heeft (Jes. 42:1). Door het aanschouwen van Zijn heerlijkheid wordt het werk van de heiligmaking en van de gelijkvormigheid aan het beeld Gods, en het leven van de godsdienst onderhouden en in stand gehouden: (2 Kor. 6:18) "Wij allen met ongedekten aangezicht de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd." (3.) Komt en voedt u met de vrucht van deze Plant van naam. "Want Zijn vlees is waarlijk spijs, en Zijn bloes is waarlijk drank." U bent aan Zijn tafel geweest, en misschien hebt u daar een maaltijd gekregen; maar, vrienden, u moet u gedurig met Hem voeden. U aan het slot van ons tekstvers, dat deze Plant verwekt is, om de hongerigen tot voedsel te zijn: "Ik zal Hem hun verwekken, en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land"; voedt u daarom steeds met Zijn vruchten, want "zij zijn het gehemelte zoet, als goede wijn, die recht tot mijn beminde gaat, doende de lippen van de slapenden spreken." Wanneer u verwond bent door verwondingen of verdorvenheid, of de wereld, komt dan tot deze Plant om genezing, want "zijn bladeren zijn tot genezing der heidenen." U hebt hiertoe een zoete belofte in Mal. 4:2: "Gijlieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en daar zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren." (5.) Laat mij u vermanen. elk in uw kring, leraars en gewone Christenen, en ik zal graag de vermaning ook tot mijzelf spreken: O, laat ons allen met de Vader van Christus samenwerken en trachten deze Plant van naam te verwekken, en Hem meer en meer vermaard te maken; dit zal het streven, het besluit en het pogen zijn van allen, die Hem kennen. De Kerk zegt in Ps. 45:18: "Ik zal Uw Naam doen gedenken van elk geslacht tot geslacht: daarom zullen u de volken loven, eeuwiglijk en altoos." Laat ons, die leraars zijn, Zijn gerechtigheid en Zijn Naam, en de heerlijkheid van Zijn Persoon boodschappen en prediken in de grote gemeente. En u, volk, benaarstigt u Hem door uw wandel en uw spreken, en door de heiligheid van uw verkeer, bij alle gelegenheden aan te prijzen, en laat ons, nu Zijn zaak en Zijn belang in ons land zo diep wegzinken, die allerwegen verheffen. Laten wij ons aan een troon van genade neerleggen, pleitende, dat Hij toch het land niet verlaat, maar dat Hij mag terugkeren, en tot heerlijkheid wezen in het midden van ons. Amen.

 

Christus als de Doorbreker, opent alle toegangen naar de heerlijkheid, die ontoegankelijk waren

Micha 2:13. De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken; en hun koning zal voor hun aangezicht henengaan; en de HEERE in hun spits.

In hoeverre ook deze woorden letterlijk mogen zien op de terugkering van de kinderen Israël uit hun Babylonische gevangenschap door middel van Cyrus, toch wordt algemeen aangenomen niet alleen door Christelijke, maar ook zelfs door sommige Joodse uitleggers, dat zij voornamelijk zien op de heerlijke Messias, en het grote werk van de zaligheid, dat Hij in de volheid des tijd zou komen volbrengen.

De profeet zegt ons in het voorafgaande vers, dat Christus, als de grote Herder Israëls, de verloren schapen van het huis Israëls zou verzamelen, en dat Hij Zich een Nieuw Testamentische Kerk zou vergaderen; en dat wegens de menigte bekeerden, die tot de eeuwig gezegende Silo zouden toevloeien, het gerucht en de tijding van hun vergadering ver en nabij over de aarde zou worden gehoord. Doch verstand en rede zouden dit als iets geheel ondoenlijks beschouwen, vanwege de sterke sluitbomen, die in de weg stonden, en de grote tegenstand, die de hel en de aarde zouden bieden tegen de oprichting en vergadering van de Nieuw Testamentische Kerk. Daarom profeteert de Profeet hier, dat Christus de weg zou banen, en de toegang zou vrij maken, en bergen zou maken als een vlak veld.

In deze woorden komen drie dingen voor:

1e De weg van de vrijgekochten des Heeren geopend door de grote Verlosser: De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken.

2e De ontkoming van de vrijgekochten door deze weg, of het gebruik, dat zij daarvan maken door het geloof. Dit wordt voorgesteld in deze drie uitdrukkingen: zij zullen doorbreken — zij zullen door de poort gaan — zij zullen door dezelve uittrekken.

3e De heerlijke tocht van de vrijgekochten onder de leiding van de Verlosser, als hun beroemde Veldoverste: hun Koning zal voor hun aangezicht heen gaan, en de Heere in hun spits.

1e Hier komt voor: de opening van de weg door de grote Verlosser: De Doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken. Hierin hebben wij weer:

l. De benaming, die aan de heerlijke Messias wordt gegeven. Hij wordt de Doorbreker genaamd. Cyrus was een instrument in Gods hand om het Babylonische juk te verbreken, en zo de weg te banen, dat Israël naar zijn geboorteland kon terugkeren. Hierin was hij een type van Christus, door Wie het juk van onze geestelijke gevangenschap onder de zonde en de duivel verbroken, en een weg gebaand is om op te gaan tot het land van de rust en van de heerlijkheid, dat boven is, waarvan het aardse Kanaän een vergankelijke type was. Er zijn er, die denken dat in deze uitdrukking gezinspeeld wordt op de ram, die in een storm voorop gaat voor de overigen van de kudde, om de wind te breken. Christus is "gegeven tot een Leider en Gebieder der volken;" Hij opent de toegang tot de heerlijkheid voor ons door de stormen en orkanen van mensen en duivels. Waar ook in de naam op gezinspeeld mag zijn, dit is allerduidelijkst, dat Christus bedoeld wordt. Hij toch, Die in het begin van het vers de Doorbreker wordt genoemd, wordt in het slot van het vers hun Koning en Heere genoemd: "Hun Koning zal voor hun aangezicht heengaan, en de Heere aan hun spits; en wie anders kan die Naam dragen dan Hij, Die "een Naam boven allen naam heeft."

2. Wij hebben hier de kloekmoedige verschijning van de heerlijke Verlosser in Zijn doorbrekend werk. Hij komt op, Hij verschijnt in het veld met onverschrokken heldenmoed. om de vijanden en de tegenstand, die in de weg stonden, tegemoet te treden, Hij gaat recht op hen af, en is niet bevreesd om de vijand op het slagveld te ontmoeten.

3. Dan is hier de partij, die Hij het hoofd biedt, of zij welken hun twist de Doorbreker verschijnt: Hij trekt voor hun aangezicht op. Dit een betrekkelijk voornaamwoord zijnde, leidt ons terug tot het voorafgaande vers, waar zij worden voorgesteld onder het begrip van een kudde schapen: onnozele, zwakke en beschroomde schepselen, die niets kunnen doen om zich te verdedigen; het geblaf van een hond zal er tienduizend van hen op de vlucht drijven. Zulke zwakke hulpeloze schepsels zijn wij, wanneer Christus verschijnt tot onze hulp: De Doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken. Wat de andere bijzonderheden betreft, wij zullen in het vervolg van de verhandeling wel gelegenheid krijgen die te behandelen. Ik trek nu de volgende leer uit de woorden:

"Dat, gelijk Christus de Doorbreker is op onze weg naar de heerlijkheid, Hij zo ook, tot onze bemoediging, als de vermaarde Overste leidsman der zaligheid voor ons aangezicht optrekt".

In het verhandelen van deze leer zal ik met de bijstand Gods trachten te onderzoeken,

I. Waarom Christus de Doorbreker wordt genaamd.

II. Zal ik over het optrekken van deze Doorbreker spreken.

III. Onderzoeken wat dit optrekken voor het aangezicht van Zijn volk betekent.

IV. Aantonen waarom Hij als een Doorbreker optreedt.

V. Toepassing maken.

I. Ons eerste punt is, dat ik naar de reden van deze Naam zal onderzoeken. Waarom wordt Christus de Doorbreker genaamd?

1. Hij wordt in het algemeen zo genoemd wegens de grote tegenstand, daar Hij door moest breken in het heerlijk werk van onze verlossing, dat Hij op Zich had genomen, zowel wat de verwerving als de toepassing betreft. De eeuwige Zoon van God zou een geestelijk koninkrijk In deze benedenwereld oprichten onder het verloren geslacht van Adam, doch voordat Hij zijn voornemen kon uitvoeren moest Hij op de machten van de hel inbreken en het koninkrijk omverwerpen, dat met geweld verkregen was door de duivel, die wegens de algemeenheid van zijn rijk de god van deze eeuw genoemd wordt. Het is dan ook het eerste werk, dat de Zoon van God onderneemt de kop van de slang te vermorzelen of te verbreken, dat is, zijn macht te vernietigen of hem de regering te ontrukken. Wanneer Hij dan ook het werk van onze verlossing aan het kruis had volbracht wordt van Hem gezegd, dat Hij "de overheden en de machten uitgetogen hebbende, die in het openbaar ten toon gesteld en door hetzelve over hen getriumfeerd heeft"

2. De kop van de slang verbroken hebbende breekt Hij ook zijn gevangenis open, en roept de gevangenen bevrijding en vrijheid uit. Als die vraag aan alle engelen in de hemel, en alle mensen op aarde gedaan was: (Jes. 49:24) "Zou ook een machtigen de vang ontnomen worden? Of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen?" dat zou hen hebben doen zwijgen en eeuwig in verlegenheid gebracht hebben. Doch, wie beantwoordt deze vraag? De gezegende Doorbreker, Die voor ons aangezicht optreedt, treedt te voorschijn: (vs. 25) "Alzo zegt de Heere: Ja de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vang des tirans zal ontkomen; want met uw twisters zal Ik twisten, en uw kinderen zal Ik verlossen". O vrienden! Wij zouden eeuwig gevangenen van de duivel zijn gebleven, als niet de Zoon van God op Zich had genomen ons te verlossen en de ketenen van onze gevangenschap te verbreken: (Zach. 9:11) "U ook aangaande, o Sion, door het bloed uws verbonds heb ik uw gebondenen uit de kuil daar geen water in is, uitgelaten".

3. Hij wordt zeer gepast de Doorbreker genaamd omdat Hij een verse en levende weg aanlegt waarlangs wij toegang hebben tot God en de heerlijkheid. De oude weg van het verbond der werken was door sluitbomen, doornen, weeën en vloeken afgesloten zodat die onbegaanbaar was geworden. Langs die weg kon niemand van het gevallen geslacht van Adam toegaan; maar onze gezegende Goël, onze goedertieren Losser komt, en opent door Zijn gehoorzaamheid tot de dood een nieuwe toegang of doorgang, waardoor wij toegang tot God hebben. Christus Zelf is die Weg; (Joh. 14:7) "Ik ben de Weg, de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij". Van deze nieuwe weg, die gemaakt is door de Doorbreker, Die voor ons aangezicht optrekt, spreekt de Profeet Jesaja: (Hoofdst. 35:8-10) "En daar zal een verheven baan en een weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden; de onreine zal daar niet door gaan, maar hij zal voor deze zijn. Die deze weg wandelt, zelfs de dwazen zullen niet dwalen. Daar zal geen leeuw zijn, noch verscheurend gedierte zal daarop komen, noch daar gevonden worden, maar de verlosten zullen daarop wandelen. En de vrijgekochten des Heeren zullen terugkeren, en tot Sion komen met gejuich, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vrolijkheid en blijdschap zullen zij verkrijgen, maar droefenis en zuchting zullen wegvlieden."

4. Hij wordt de Doorbreker genoemd, omdat Hij door de stormen van goddelijke toorn en de grimmigheid van mensen en duivels heen breekt, om onze verlossing uit te werken. De rechtvaardigheid Gods stond in Zijn weg met een vlammend zwaard, gereed om in Zijn ingewanden gestoken te worden; de vloek van de verbroken wet rolde bergen in Zijn weg; de heirlegers van de hel verenigden zich om Hem in Zijn werk tegen te staan, "vele varren omsingelden Hem, sterke stieren van Basan omringden Hem;" een zee van bloed en lijden vertoonden zich in hetgeen Hij zou ondernemen; doch zodanig was de liefde van Zijn hart, dat Hij door alles heen breekt, Hij gaat voort in Zijn weg, Hij stelt Zijn aangezicht als een keisteen tegen alle ontmoedigingen.

5. Hij mag de Doorbreker genoemd worden, omdat Hij in een dag van Zijn heirkracht de vijandschap van onze harten tegen Hem verbreekt; "de sterkten der ongerechtigheid," die de duivel in onze harten heeft opgeworpen "terneer werpt, en alle gedachten gevangen leidt tot de gehoorzaamheid van Christus." De harten van de kinderen der mensen zijn van nature zo hard als van de Leviathan, (Job. 41:15) "zijn hart is vast gelijk, een steen, ja vast gelijk het onderste des molensteens," maar Hij verbreekt ze door de hamer van Zijn wet. Het hart is tegen Hem gegrendeld met vijandschap, ongeloof, hoogmoed en vooroordelen, maar Hij breekt die grendelen aan stukken door de kracht van Zijn overwinnende, alles veroverende genade.

6. Hij mag de Doorbreker genoemd worden, omdat Hij hen, die niet onder Zijn koninklijk gezag willen buigen in stukken breekt: (Ps. 11:9) "Gij zult ze verpletteren met een ijzeren scepter, Gij zult ze in stukken slaan als een pottenbakkersvat"; (Ps. 63:22) "Voorzeker zal God de kop van Zijn vijanden verslaan, de harige schedel van degene, die in zijn schulden wandelt." De trotse Farao weigert voor Zijn woord en bevel te buigen, en de Heere verbreekt hem en zijn talrijk heir, en doet hem zinken als lood in geweldige wateren. Hij heeft vele verbrekende oordelen tot Zijn beschikking, waardoor Hij gehele volken en koninkrijken kan vernielen, wanneer zij tegen Hem opstaan, gelijk wij kunnen zien in de tien plagen van Egypte.

7. Hij mag de Doorbreker genoemd worden, wegens de verbrekende beproevingen. die Hij dikwijls in deze wereld over Zijn volk en kinderen doet komen. "Hij heeft mij gebroken met breuk op breuk", zegt Job. (Hoofdst. 16:14); "Hij is tegen mij aangelopen als een Geweldige." (Ps 44:20) "Gij hebt ons verpletterd in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt." En waarlijk, wie ook ontkomt, zij zullen niet ontkomen, indien zij Hem ergeren: "Uit alle geslachten des aardbodems heb Ik ulieden alleen gekend; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken. Indien zijn kinderen mijn wet verlaten, en in mijn rechten niet wandelen; indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden, zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen." O! Hoe verbrekend is de roede van een vader voor zijn lieve kinderen. wanneer zij hem door de zonde vertoornd hebben! David was zo verbroken door het gevoel van Gods toorn over hem, dat het hem deed klagen, dat zijn beenderen gebroken waren: (Ps. 51:10) "Doe mij vreugde en blijdschap horen, dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt."

8. Hij mag de Doorbreker genoemd worden, vanwege Zijn verbrekende oordelen en rampen, die Hij over een zondig land of een Hem beledigende Kerk brengt; zoals het zwaard, hongersnood, pestilentie, verwoesting door vuur of water, de inhouding van Zijn Geest, en de onttrekking van de middelen der genade. Ziet in Jes. 5 hoe de Heere Zijn wijngaard tot woestheid maakt en verbreekt.

II. Ons tweede punt was, dat ik zal spreken over het optrekken van deze Doorbreker. Ik versta dat van Zijn optrekken om de twist van Zijn kinderen en Zijn volk te wreken. Als een geweldige Kampvechter komt Hij in het strijdperk en bindt de strijd aan met de machten van de hel en van de aarde, om de twist van Zijn Israël te wreken.

Van deze beroemde Kampvechter en van Zijn optrekken in de zaak en de twist van Zijn Kerk hebben wij een beschrijving in Jes. 59:16-18: "Omdat Hij zag, dat er niemand was, zo ontzette Hij Zich, omdat er geen voorbidder was; daarom bracht Hem Zijn arm heil aan, en Zijn gerechtigheid, die ondersteunde Hem. Want Hij trok gerechtigheid aan als een pantsier, en de helm des heils zette Hij op Zijn hoofd, en de klederen der wraak trok Hij aan tot kleding, en Hij deed de ijver aan als een mantel. Even naar de werken, even daarnaar zal Hij vergelden, grimmigheid aan Zijn vijanden; de eilanden zal Hij het loon vergelden." Ik zal u hier spreken over enige tijdige optrekkingen van deze gezegende Doorbreker tot hulp en bijstand van verloren zondaren, en dan verder spreken over de wijze van Zijn optrekken.

1e De gezegende Doorbreker trok tijdig op, en verscheen in onze twist, in de Raad des vredes. Toen de vraag gesteld werd: Wie zal de strijd aanbinden tegen de oude slang en zijn zaad, om verloren zondaren van het geslacht van Adam te helpen en bij te staan? verscheen de gezegende Doorbreker terstond in onze twistzaak, zeggende: Zie, Ik kom, zend Mij en Ik zal de kop; van de slang vermorzelen," en de gevangenen bevrijden, tot verheerlijking van de goddelijke rechtvaardigheid, en tot eeuwige eer van Zijn wet.

2e Hij trok tijdig op ten strijde, terstond na de val van de mens. Niet zodra was de prooi in de tanden van de machtige gevallen, of de machtige Verlosser trad op de vijand toe, en gaf hem een dodelijke houw. Met het Woord Zijns monds verslaat Hij de boze, zeggende: "datzelve zal u de kop vermorzelen, en Gij zult het de verzenen vermorzelen"; waardoor Hij de vijand ineens een dodelijke wond toebracht, en de arme gevangenen verloste uit de kuil daar geen water in was." Al de verschijningen van Christus voor zijn Kerk gedurende de Oud Testamentische bedeling waren op de genade van deze eerste belofte gegrond.

3e Hij trok wezenlijk en persoonlijk op in Zijn vleeswording. Wat was Zijn ganse leven in deze wereld anders dan een voortdurend bestormen en afbreken van het koninkrijk van de duisternis? Dit was het doel van Zijn leer, wonderen, leven en dood. Door het prediken van Zijn Evangelie in de steden Israëls zag Hij "de Satan als een bliksem uit de hemel vallen"; door een gesproken woord wierp Hij hem op een wonderdadige wijze tegelijk uit de zielen en lichamen van de mensen, en "door de dood heeft Hij teniet gedaan degene, die het geweld des doods had, dat is de duivel." Met het oog hierop zegt Hij tot Zijn discipelen: "Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de Overste van deze wereld buitengeworpen worden." Door Zijn opstanding uit de doden en Zijn hemelvaart trok Hij, als een overwinnende en vermaarde Veroveraar, van het slagveld op, die de buit van zonde en duivel, hel en dood met zich meevoerde:God vaart op met gejuich, de Heere met geklank der bazuin; tienduizend wagenen, de duizenden verdubbeld, vergezelden Hem evenals op Sinaï. Hij is opgevaren in de hoogte en heeft de gevangenis gevankelijk gevoerd."

4e Men kan zeggen, dat Hij optrekt of de strijd aanbiedt tegen de vijand, wanneer Hij in de uitdeling van het Evangelie in de kracht van Zijn Geest verschijnt, wanneer Hij Zijn zwaard aan Zijn heup gordt, en voorspoediglijk rijdt in Zijn heerlijkheid op Zijn wagen van het Woord der waarheid; als Hij een deel ontvangt van velen, en de machtigen als een roof deelt. O, hoe verschrikkelijk is deze Doorbreker voor de machten van de hel, wanneer Hij de scepter van Zijn sterkte zendt uit Sion, en Zich een zeer gewillig volk maakt op de dag van Zijn heirkracht! Wanneer de heirlegers in de hemel Hem volgen, Wiens Naam is: "het Woord Gods!" Wanneer Hij de volkeren slaat met het scherpe zwaard, dat uit Zijn mond gaat!" Terwijl een ieder, die voorbij loopt Zijn Naam kan lezen, "die op Zijn kleed en op Zijn dijen geschreven is: Koning der koningen en Heere der heren."

5e Men kan zeggen, dat Hij optrekt in de uitwendige bedeling van Zijn voorzienigheid tot hulp en bevrijding van Zijn gemeente en volk, wanneer zij in hun tijdelijke of geestelijke voorrechten worden gekweld of onderdrukt, door boosaardige mensen, die over hen heersen. Zo trok de Doorbreker tijdig op tot verlossing van Israël in Egypte, toen zij zuchtten onder hun Egyptische drijvers, en verbrak Hij hun onderdrukkers en vijanden met plaag op plaag. Zo trok Hij dikwijls op tot hun hulp gedurende de regering van de richters en koningen van Israël. Zo trok Hij op na de zeventig jaren van ballingschap, en brak het Babylonische rijk aan stukken, opdat Zijn volk naar hun geboorteland zou kunnen terugkeren.

6e Hij trekt op als een machtige Doorbreker, wanneer Hij de godsdienst ziet ten onder gaan, en lust heeft Zijn Eigen werk in een afwijkend land en in een kwijnende Kerk te verlevendigen. Hij komt eerst afbreken, voordat Hij begint te bouwen. Er gaat gewoonlijk een doen-beven-der-volken vooraf, voordat de Wens aller heidenen komt om Sion op te bouwen. Ziet in wat een ontzaglijke majesteit de Doorbreker verschijnt, als Hij komt om Zijn werk te verlevendigen in het midden der jaren: (Hab. 3) De Profeet zendt een gebed op: (vs. 2) "Uw werk, o Heere, behoudt dat in het leven in het midden der jaren, maak het bekend in het midden der jaren, in de toorn gedenk des ontfermens." Dit gebed wordt verhoord, God komt om Zijn werk verlevendigen, maar Zijn heerlijk optrekken was zo ontzaglijk, dat het de Profeet zelf deed beven: (vs. 16) "Als ik het hoorde, zo werd mijn buik beroerd, voor de stem hebben mijn lippen gebeefd: verrotting kwam in mijn gebeenten, en ik werd beroerd in mijn plaats. Zeker, ik zal rusten ten dage der benauwdheid, als hij optrekken zal tegen het volk dat hij het met benden aanvalle." En toch, hoe zoet en heerlijk het slot is van die ontzaglijke bedeling, kunt u in het volgende vers zien.

7e Men kan zeggen, dat Hij optrekt in de betoning van Zijn genade en liefde aan een gelovige persoonlijk, wanneer Hij tijdig tussenbeide komt tot ondersteuning van een arme ziel, die bezwijkt onder de last van zonde, verzoeking, benauwdheid en verlating. De Doorbreker trekt tijdig op, wanneer Hij wolken verdrijft, en het licht Zijns aanschijns verheft: wanneer Hij de briesende leeuw bestraft en zijn vurige pijlen verstompt en verbreekt: wanneer Hij tot de arme ziel zegt: "Vrees niet, Ik ben met u": wanneer Hij de arme gelovige aanmoedigt of bezielt voor zijn werk of zijn strijd, zeggende:Vrees niet, gij wormpje Jacobs — Ik heb u tot een scherpe nieuwe dorsslede gesteld, die scherpe pinnen heeft. Mijn genade is u genoeg."

8e O hoe tijdig trekt Hij op bij de dood, wanneer de arme ziel beeft bij de gedachte, dat zij door de Jordaan moet, die haar in de wijde eeuwigheid overbrengt. Wat een lieflijk optrekken is dat wanneer Hij tot de ziel zegt: "Vrees niet, Ik ben de Eerste en de Laatste: en Die leef, en Ik ben dood geweest: en zie Ik ben levend in alle eeuwigheid." Zo heb ik u iets gesproken over enige van de tijdige optrekkingen van de gezegende Doorbreker.

Vraagt u: Op welke wijze trekt Hij op in onze twist, tot hulp van de zwakken tegen de sterke?

Ik antwoord: l. Hij trekt tijdig op. Al Zijn verschijningen tot hulp en ondersteuning van Zijn volk zijn altijd juist op tijd geweest. O hoe tijdig tred Hij tussenbeide terstond na de val, toen de brullende leeuw op het punt stond de roof te verscheuren, evenals Farao in een ander geval, zeggende: "Ik zal vervolgen, ik zal achterhalen, ik zal de buit delen!" Toen trad Hij inderdaad op, en vermorzelde de kop van de slang. Hoe tijdig verloste Hij Israël uit Egypte! Hoe tijdig wendde Hij hun gevangenis! Hoe tijdig trad Hij tussenbeide in ons land bij de jongstleden plaats gehad hebbende revolutie toen wij op het punt stonden door de antichristelijke tirannie en duisternis verslonden te worden! O hoe tijdig trekt Hij op om de arme ziel te helpen en bij te staan, wanneer zij op het punt is van door verzoeking, verlating en verdrukking te worden verslonden! (Deut. 32:36) "De Heere zal Zijn volk recht doen, en het zal Hem over Zijn knechten berouwen: want Hij zal zien, dat de hand is weggegaan, en de beslotene en verlatene niets is."

2. Hij trekt alleen op tot hulp van Zijn Kerk en Zijn volk, Zijn arm beschikt Hem heil, Hij stond alleen in het heerlijk werk van de verlossing: "Hij heeft de pers alleen getreden, en er was niemand van de volkeren met Hem," en daarom moet Hij er alleen de eer van hebben: "Niet ons, o Heere, niet ons, maar Uw Naam geef eer." Wanneer Hij optrekt, om Zijn Kerk en Zijn volk van dwingelandij en onderdrukking te bevrijden, van welke instrumenten Hij Zich daartoe ook bedient, moet Hij nochtans alleen de eer hebben, omdat zij maar instrumenten zijn, en niets meer kunnen doen dan het gereedschap zonder de hand van de timmerman: (Ps. 44:4) "Want zij hebben het land niet geërfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven: maar Uw rechterhand en Uw arm, en het licht uws aangezichts; omdat Gij een welbehagen in hen had."

3. Hij trekt in onze twist op met de grootste opgewektheid en vrolijkheid: "Hij was spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Zijn vermakingen zijn met der mensen kinderen." De Zon der gerechtigheid is vrolijk als een held om het pad te lopen; en als een reus of een held, die verkwikt is met nieuwe wijn, juichte Hij toen Hij in het strijdperk trad: "Ik moet met een doop gedoopt worden,’ zegt Hij, "en hoe wordt Ik geperst, tot dat het volbracht zij."

4. Hij trekt met spoed op, Hij talmde niet, noch vertoefde Hij toen Hij optrok in Zijn verlossende en zaligmakende onderneming: neen Hij vloog als het ware op vleugelen: (Hoogl. 2:8) "Ziet Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen."

5. Hij trekt kloekmoedig op om Zijn doorbrekend werk te doen, en daagt als het ware alle machten van de hel uit tot de strijd. Met welk een onverschrokken kloekmoedigheid zag Hij de zaak onder de ogen, toen Hij het strijdperk intrad: (Jes. 50:8,9) "Hij is nabij, Die Mij rechtvaardigt, wie zal met Mij twisten? Laat ons tezamen staan: wie heeft een rechtszaak tegen Mij? Hij kome herwaarts tot Mij. Ziet, de Heere Heere helpt Mij, wie is het, die Mij zal verdoemen? Ziet, zij zullen allemaal als een kleed verouden, de mot zal ze eten."

6. Hij trekt overwinnend op. Hij deelt dood en verderf uit onder alle vijanden van Hem en van Zijn gemeente. De overwinning volgt Hem overal waar Hij gaat; Zijn vijanden zijn voor Hem niet anders dan doornen en distels, die de strijd aanbinden met een verterend vuur. "Wanneer Hij Zijn glinsterend zwaard wet, en Zijn hand ten gerichte grijpt, zal Hij de wraak op Zijn tegenpartijen doen terugkeren, en Zijn haters vergelden."

7. Zijn optrekken tot Zijn doorbrekend werk is onweerstaanbaar. Wie kan Zijn hand afslaan, of Hem tegenhouden in Zijn optrekken? Toen Rode zeeën en Jordanen van toorn en wraak in Zijn weg lagen, brak deze Doorbreker er door heen; toen de heirlegers van de aarde en van de hel voor Hem lagen, "heeft Hij ze getreden in Zijn toorn, en vertrapt in Zijn grimmigheid, en al Zijn gewaad met hun bloed bezoedeld." Hieruit volgt

8. Dat het optrekken van de Doorbreker met veel ontzaglijke majesteit en verbazende grootheid geschiedt. Toen Hij optrok op het slagveld van deze wereld werden de machten van de hel met verschrikking bevangen. Toen zij Zijn goddelijke majesteit en grootheid zagen, riepen zij uit: "Wat hebben wij met u te doen, Jezus, Gok Zoon van God des Allerhoogsten; zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen voor de tijd?" Wanneer Hij optrekt om de twistzaken van Sion te bepleiten, zouden de trotsen en goddelozen van de aarde, die hun hand tegen Zijn gemeente en volk hebben opgeheven, blij zijn als zij zich in de spelonken van de steenrotsen en in de holen van de aarde konden verbergen, "vanwege de schrik des Heeren, en vanwege de heerlijkheid van Zijn majesteit" (Jes. 11:19). En wanneer worden zij zo met verschrikking bevangen? Wij kunnen dat in het slot van dit vers zien, het is dan, wanneer de Heere optrekt om Zijn doorbrekend werk te doen: "wanneer Hij Zich opmaken zal om de aarde te verschrikken."

III. Ons derde punt was, dat ik zal onderzoeken wat dit optrekken voor hun aangericht te kennen geeft.

Doch voordat ik hiertoe overga, zal ik de vraag beantwoorden: wie dat zijn, voor wie Hij optrekt?

1. Als de Herder Israëls trekt Hij op voor de schapen van Zijn weide, om hen te bewaren of te verlossen van wolven of vossen, die hen zouden verscheuren.

2. Hij trekt op als een Overste voor Zijn krijgsknechten, om voor hen uit te gaan en hen te leiden tegen de legers van de bondgenoten; want "Hij is gegeven tot een Vorst en Gebieder der volken."

3. Hij trekt op als een Koning voor Zijn onderdanen, of aan het hoofd van Zijn leger, om hen te leiden en te verdedigen, om al Zijn en hun vijanden te bedwingen en te overwinnen; zoals het slot van het vers luidt, "Hun Koning zal voor hun aangezicht heen gaan, en de Heere in hun spits." Zo ziet u, dat de Doorbreker voor Zijn schapen, krijgsknechten en onderdanen optrekt; en de Doorbreker trekt op tegen allen, die niet onder hen behoren, want die staan niet aan de zijde van de Heere.

Om nu tot de vraag te komen, wat dit te kennen geeft, dat Hij voor hun aangezicht optrekt?

1e Het geeft te kennen, dat zij en hun zaak hem zeer ter harte gaan, dat Hij hun twist van hart op Zich heeft genomen; hoe zou Hij anders als een Doorbreker voor hun aangezicht optrekken? Velen, die in onze tijd de naam dragen van herders van de kudde, nemen de zaak van Christus’ schapen, Zijn kleinen, zo weinig ter harte, dat zij er zich niet veel van aantrekken hoe het met hen gaat, als zij de groten van de wereld en de beschermheren maar kunnen behagen. Doch hoe weinig rekening zij houden met hen, en hun rechten en voorrechten, toch liggen zij de grote Herder zo na aan het hart. dat Hij verklaard heeft, dat het voor zulken beter was, dat het "hun nutter ware, dat een molensteen aan hun hals gehangen, en zij in de diepte van de zee verzonken waren, dan dat zij een van deze kleinen, die in Hem geloven, ergeren," Als de Doorbreker optrekt zal het gewicht van dit wee gevoeld worden, hoe weinig sommigen er zich nu van aantrekken, terwijl zij de kudde van Christus verscheuren en hen noodzaken, dat zij menige zware aanklacht naar de hemel opzenden.

2e Zijn optrekken voor hun aangezicht geeft te kennen, dat hun doortocht zwaar en moeilijk is, dat zij op hun weg met vele ontberingen, vijanden en zwarigheden te kampen hebben; want waarom zou Hij anders voor hun aangezicht optrekken? Sommigen menen, dat hier gezinspeeld wordt op wegbereiders, die het leger vooruit gezonden worden, om de weg te banen, en oneffen plaatsen vlak te maken, opdat de opmars van het leger niet vertraagd wordt. Vrienden, de weg naar de hemel is een weg, die bergop gaat; het is een doornig en ruw pad, waar wij op vele moeilijkheden en beproevingen moeten rekenen. Christus zegt: "In de wereld zult gij verdrukking hebben." Het is niet een misschien, maar het zal zo zijn: (Openb. 7:14) "Deze zijn het, die uit de grote verdrukking komen." Doch hier ligt uw vertroosting, de Doorbreker is voor uw aangezicht opgetrokken; Hij heeft de onoverkomelijke bergen van de wet en de rechtvaardigheid, zonde en toorn, uit de weg gerold, en Hij heeft niets ongedaan gelaten, dat onze opgang naar de heerlijkheid zou kunnen verhinderen, want, een paar lichte verdrukkingen, die zeer haast voorbijgaan, zullen (door Zijn albesturende voorzienigheid) ons werken een "gans zeer uitnemend gewicht van eeuwige heerlijkheid."

3e Dat Hij voor hun aangezicht optrekt geeft Zijn gezag en recht te kennen om hen te besturen en over hen te heersen, evenals een veldoverste macht en gezag in het leger heeft. Hij komt in de gedachte, wat de Heere tot Jozua zeide toen Hij hem in de gedaante van een man verscheen: (Joz. 5:14) "Jozua zeide tot Hem: zijt Gij van ons of van onze vijanden? En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des Heeren, Ik ben nu gekomen." Zo ook hier, de Doorbreker komt tot hen: dat geeft te kennen, dat Hij hun tot een Vorst is, gelijk het ook in het slot van het vers wordt te kennen gegeven: Hun Koning zal voor hun aangezicht heen geen, en de Heere in hun spits. God heeft Zijn Christus gezalfd als Zijn Koning over Sion, de berg Zijner heiligheid; "Hij heeft Hem de gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen," en Zijn Naam is Koning der koningen en Heere der heren. Daarom erkennen zij de ook Zijn gezag, zeggende: "De Heere is onze Rechter, de Heere is onze Wetgever, de Heere is onze Koning, Hij zal ons behouden."

4e Het geeft niet alleen gezag te kennen, maar ook sterkte en bekwaamheid. De Doorbreker, Die voor hen optrekt, is de machtige, ja, almachtige God. De naam van Hem Die in hun spits is, is HEERE. Niemand is er gelijk God, Die op de hemel vaart tot hulp van Zijn Israël en met Zijn hoogheid op de bovenste wolken. Hij is het "Die de bergen weegt in een waag, en de heuvelen in een weegschaal; die van de hemelen met de span de maat genomen heeft, en met een drieling het stof van de aarde heeft begrepen." O wie kan voor deze machtige Doorbreker bestaan, Die voor hun aangezicht optrekt?

5e Het geeft hun onwetendheid en onbekwaamheid te kennen om zelf hun weg te banen. Er zijn twee dingen waarin de gelovigen ten hoogste gebrekkig zijn op hun reis naar Immanuëls land.

1. Zij zijn onkundig van de weg, gelijk Thomas zeide: (Joh. 14:5) "Hoe kunnen wij de weg weten? Het is een weg, die in God verborgen lag, en die niemand had kunnen ontdekken als Christus het niet gedaan had. De Doorbreker is die Leeuw uit Juda’s stam, die de zeven zegelen van het boek van de raad Gods aangaande onze verlossing heeft opgebroken. Hij verbreekt de zegelen van het boek leerstellig, door de wil van God te openbaren, en het leven en de onsterfelijkheid aan het licht te brengen; en werkdadig, als Hij door de krachtige werking van Zijn Geest ons het verstand geeft om Hem te kennen, dat Hij de weg, de waarheid en het leven is; en "die deze weg wandelt, zelfs de dwazen zullen niet dwalen," wanneer de Doorbreker voor hun aangezicht optrekt.

2. Onbekwaamheid is een ander ding, waaraan de heiligen onderhevig zijn zolang zij op weg zijn. Zij missen sterkte om de weg te bewandelen, wanneer die hun geopenbaard is. Wel, de Doorbreker trekt voor hun aangezicht op, en "Hij geeft de moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft."

6e De Doorbreker trekt voor hun aangezicht op; dat geeft te kennen dat Hij de weg gebaand heeft, en dat Hij voor hen, als hun Vorst en Gebieder, de weg bereisd heeft. Er zijn voornamelijk vier dingen waarin Christus voor het aangezicht van Zijn volk optrekt.

1. In gehoorzaamheid. 2. In lijden. 3. In door de dood in de heerlijkheid in te gaan.

1. Hij gaat voor ons in gehoorzaamheid, want Hij is Zelf onder de wet geworden. Hoewel Hij, wat Zijn Persoon betreft boven de wet was, want Hij was de grote Wetgever, nochtans heeft Hij Zich onderworpen haar te gehoorzamen: als Borg heeft Hij Zich onderworpen haar als een verbond te gehoorzamen, en als een Voorbeeld van heiligheid en gehoorzaamheid heeft Hij Zich aan haar als een regel onderworpen. Daarom vermaant Hij ons van Hem te leren, Zijn juk op ons te nemen, voornamelijk het juk van gehoorzaamheid aan de wet; "want, zegt Hij, Mijn juk is zacht en Mijn last is licht." Een nieuw juk is voor het vee kwellend en ongemakkelijk, totdat het een poosje gedragen en gebruikt is. Wel, zegt Christus; Ik heb het juk van Mijn wet zacht gemaakt, door het voor u te gebruiken of te dragen; Ik heb het als een verbond vervuld, en als een regel gehoorzaamd, opdat het u niet zwaar zal vallen.

2. Hij gaat voor ons in lijden. De apostel Petrus zegt; dat "Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat wij Zijn voetstappen zouden navolgen (1 Petr. 2:21). En, zegt hij verder (hoofdst. 4:1) "Omdat dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent gij u ook met dezelfde gedachte", namelijk, opdat u Hem mag navolgen in dezelfde weg van lijden. Daarop ziet ook wat de apostel zegt: (Hebr. 12:2,3) "Ziende op de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus, Die voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht. Want aanmerkt Deze, Die zodanig een tegenspreken van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet verflauwt en bezwijkt in uw zielen."

3. De Doorbreker trekt voor ons op door de dood, en door als onze Voorloper in de heerlijkheid in te gaan. De dood, de koning van de verschrikkingen, ziet er soms zo ontzaglijk uit, dat zelfs de gedachte aan Zijn nadering genoeg is om ons met vrees en verschrikking te overstelpen; en de apostel zegt ons, dat er zijn, "die met vrees des doods door al hun leven de dienstbaarheid onderworpen zijn." Maar hoe kan een arme ziel van de vrees van de dood verlost worden? Wel, hier is het tegengif, de Doorbreker is voor ons door het dal van de schaduw des doods opgetrokken; Hij heeft zijn kracht verbroken, en de prikkel van die geduchte alles overwinnende koning uitgetrokken door Zijn dood en Zijn opstanding uit de doden. Hij heeft ons aangetoond, dat de dood niet het einde van onze loopbaan is, maar een doorgang tot een zalige onsterfelijkheid. Hij belooft dan ook, "dat een iegelijk, die in Hem gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven." Ja, hij zal niet zodanig door de dood en het graf verslonden worden, of "Hij zal hem opwekken ten laatsten dage." Zo redeneert de apostel in ‘t brede; in 1 Kor. 15:12-21, "dat Christus voor ons in de dood gegaan is, en Eersteling is geworden dergenen, die ontslapen zijn." Indien Christus evenals Henoch en Elia naar de hemel was overgegaan, voordat Hij gestorven was, dan hadden wij het grote onderpand en bewijs van onze onsterfelijkheid gemist. Doch Christus heeft als de grote Overste Leidsman van onze zaligheid geleden, is gestorven, en daarna in Zijn heerlijkheid ingegaan, om ons te verzekeren, dat wij Hem op de dat pad moeten volgen, opdat wij met Hem mogen zijn.

7e De Doorbreker is voor hun aangezicht opgetrokken; dit geeft te kennen, dat Hij al die vijanden, die onze zaligheid in de weg stonden in verwarring op de vlucht gedreven en verstrooid heeft.

De voornaamste vijanden, met welke de gelovige heeft te worstelen, zijn: 1. Satan; 2. de zonde; 3. de wereld; en 4. de dood. Nu, de Doorbreker heeft, door voor ons aangezicht op te trekken, al deze vijanden op de vlucht gedreven en hun sterkte verbroken.

1. Hij heeft de duivel de kop vermorzeld en hem door de dood te niet gedaan.

2. Wat de wereld aangaat, Hij heeft zowel haar toelachende als haar fronsende dingen overwonnen; Hij zegt: "Hebt goede moed. Ik heb de wereld overwonnen".

3. Wat de zonde betreft, Hij heeft "de zonde veroordeeld in het vlees." Door Zijn offerande op het kruis heeft Hij haar als een aartsverrader tegen de hemel veroordeeld.

4. Hij is in het gebied van het graf, of de hel, ingegaan en heeft de dood van zijn macht en sterkte beroofd: (Engelse overzetting van Hos. 13:14) "O dood, Ik zal uw pestilentie zijn; o graf, Ik zal uw verderf zijn." Deze vijanden deden een aanslag op de Zoon van God, maar zij werden allen in die onderneming verijdeld.

De Doorbreker, Die voor ons aangezicht heenging, heeft ze verbroken en verpletterd, zodat wij geen reden hebben voor hen te vrezen. Aan hetgeen Christus heeft gedaan kunnen wij zien, dat deze vijanden niet onoverwinnelijk zijn, dat hun macht niet onbedwingbaar is. Zij werden door hem als ons Hoofd en onze Plaatsbekleder. in onze twistzaak overwonnen, en daarom mogen wij door het geloof aanpakken en de buit delen, zeggende: "God zij dank, Die ons alle tijd doet triomferen in Christus;" want wat door het Hoofd in Zijn Eigen Persoon gedaan is, zal eerlang in al de leden geschieden.

Christus heeft deze vijanden, doordat Hij de strijd tegen hen heeft aangebonden, geheel verminkt en ontwapend, en hun het recht ontnomen Zijn vrienden en volgelingen enig letsel toe te brengen. Door de verbreking van het werkverbond hadden deze vijanden een wetsrecht over al de kinderen der mensen; de vloek van de verbroken wet gaf de duivel een wetsrecht om te heersen; de wereld om te kwellen; de zonde om tot slavernij te brengen; de dood om te vernielen en ons aan de hel over te geven. Dit alles was vervat in "dat handschrift, dat tegen ons was, hetwelk enigerwijze ons tegen was." Doch nu heeft Christus aan het kruis dat handschrift verscheurd en vernietigd, door voor ons een vloek te worden en de rechtvaardigheid te voldoen, en van die tijd af heeft de duivel geen wetsrecht om ons te verzoeken of kwaad te doen; de wereld heeft geen wettig recht om ons te verontrusten of te kwellen; de zonde heeft haar wettige heerschappij verloren, en de dood heeft geen recht meer om een lid van Christus te prikkelen of te verschrikken. De inbreuken, die deze vijanden op de gelovige maken, zijn, recht beschouwd, niets anders dan onwettige invallen en overweldigingen. Wanneer een gelovige in Christus op de dood en de voldoening van Christus ziet, waardoor Hij dat handschrift heeft vernietigd, mag hij, wanneer een van die vijanden hem aanvalt, hem wettig in het aangezicht zien, en zeggen: Waar is uw wettig recht om mij moeite aan te doen of lastig te vallen? U hebt uw wetsrecht verloren, toen mijn Hoofd en Borg het handschrift, dat tegen mij was, verscheurd heeft. U weet, dat, welke macht of sterkte een vijand ook mag hebben, dit hem ten zeerste verzwakt en ontmoedigt wanneer zijn wetsrecht vernietigd is, en hij dat niet kan tonen; omdat, in dat geval, zijn handelingen slecht boosaardige indringingen zijn, en hij als een dief en rover behandeld mag worden. Daarom, leer met uw vijanden op een rechtsgrond te handelen, op de grondslag van de dood en de voldoening van Jezus Christus; dat zal u in uw tegenstand met moed bezielen, en hen in hun aanvallen ontmoedigen.

8e De Doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken.

Dit geeft te kennen, dat de weg naar de tremel openbaar is, en dat er geen wettige sluitboom of hinderpaal is, om hun doortocht te verhinderen naar het land van de heerlijkheid, waarheen de Doorbreker is opgetrokken. Christus is als een Borg en Plaatsbekleder tot ons gekomen, en heeft door Zijn gehoorzaamheid tot de dood aan de wet en de rechtvaardigheid volkomen voldoening gegeven en zodoende de weg vrij gemaakt van alle wettige beletselen, die ontstaan zijn uit de verbreking van het eerste verbond. De gelovigen zijn dan ook door de dood en de opstanding van Christus bevoegd geworden, alle tegenstanders en beschuldigers uit te dagen, zeggende (Rom. 8:33,34) "Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen van God? God is het, Die rechtvaardig maakt. Wie is het, die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is, ja, dat meer is, Die ook opgewekt is; Die ook ter rechterhand Gods is: Die ook voor ons bidt." Alsof de apostel zeide: "De Doorbreker is voor ons aangezicht opgetrokken; wat zouden wij dan te vrezen hebben van de hel of de aarde, als de grote Rechter bevredigd is?"

9e De Doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken. Dit geeft te kennen, dat welke gevaren, of moeilijkheden, of tegenstand in hun weg staan, zij nochtans onder Zijn leiding volstrekt veilig zijn. Wanneer hun Koning voor hun aangezicht heengaat, en de Heere aan hun spits is, wat hebben zij dan te vrezen? Want wanneer Hij opstaat zullen al Zijn vijanden verstrooid worden. Hierom berispt de Heere Zijn volk zo gedurig over hun ongelovige vrezen, wegens die gevaren en vijanden, die hen op hun weg bedreigen: (Jes. 41:10) "Vreest niet, want Ik ben met u, zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid." Wanneer het geloof dan ook de tegenwoordigheid van een verzoende God in Christus ziet, veracht het de meest dreigende gevaren: (Ps. 23:4) "Al ging ik ook door een dal van de schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij."

IV. Ons vierde punt was, dat ik zal onderzoeken naar de gronden en redenen van deze bedeling, waarom Christus voor Zijn volk de weg baant? Waarom trekt Hij in hun twist naar het slagveld op?

1e Omdat zij Hem van de Vader waren geschonken, tot een erfdeel en een bezitting (Ps. 2:8); "Zij waren Uwe en Gij hebt Mij dezelven gegeven" (Joh. 17:6). Nu, Christus schat de gift van Zijn Vader hoog, zij zijn van Hem geliefd om Zijns Vaders wil, en om Zijns Vaders wil, Die ze Hem gaf, zal Hij hun de weg bereiden

2e Omdat zij met Zijn bloed gekocht zijn. Hij heeft hen tot een dure prijs uit de hand van de rechtvaardigheid gekocht. De gezegende Doorbreker werd in hun twist gebroken; "Hij is om onze overtredingen verwond, en onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld;" daarom is het geen wonder, dat Hij in hun zaak optrekt en de weg voor hen ontsluit door de heirlegers van de hel heen.

3e Omdat Zijn getrouwheid verbonden is hen door al de moeilijkheden van hun pelgrimsreis heen te leiden: "Ik zal de blinden leiden door de weg die zij niet geweten hebben; Ik zal ze doen treden door de paden, die zij niet geweten hebben; Ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken, en het kromme tot recht; deze dingen zal Ik hun doen, en Ik zal hen niet verlaten. Ik zal u nooit begeven, en Ik zal u nooit verlaten. Met uw twisters zal Ik twisten, en uw kinderen zal Ik verlossen."

4e Omdat Hij rekenschap van hen moet geven aan Zijn Vader, Die ze Hem gegeven heeft. De dag komt, wanneer Christus het koninkrijk aan "God en Zijn Vader zal overgeven, opdat God zij alles en in allen." Wanneer de tegenwoordige bediening van Christus, als Middelaar, ten einde is, zal Christus "al Zijn uitverkorenen bijeen vergaderen," en zeggen: "Ziet daar, Ik en de kinderen, die Mij God gegeven geeft." Nu opdat Hij getrouw rekenschap van hen zal kunnen geven, zal Hij hun weg voor hen doorbreken.

5e Christus baant hun weg, omdat zij het zelf niet kunnen doen: "Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de goddelozen gestorven." De gelovigen zijn een machteloos volk, onbekwaam om uit zichzelf iets te denken of te doen, Nu, de Heere houdt er van Zijn kracht in hun zwakheid te volbrengen, uit zwakheid krachten te doen verkrijgen; want Hij is de arme een sterkte geweest, een sterkte voor de nooddruftige, als hem bang was.

6e Hij baant hun weg en trekt voor hen op, omdat zij op Hem als hun Vorst en Gebieder vertrouwen; en Hij zal niet verraden wat zij hem toevertrouwen; neen, Hij zal aan de verwachting van de ellendige beantwoorden. "Deze ellendige riep, en de Heere hoorde. Zij hebben op Hem gezien, ja Hem als een waterstroom aangelopen, en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden."

7e Hij trekt voor hen op als een machtige Doorbreker, "om de vijand en wraakgierige te doen ophouden"; om Zich op de duivel te wreken, omdat hij de schepping Gods in wanorde heeft gebracht, Zijn werken verstrooid heeft, naar het beeld van Zijn Vader heeft geslagen, en een aanslag heeft gedaan op de mens, die Hij als Zijn onderkoning in deze benedenwereld had geplaatst. Daarom zei de Heere die vijand, terstond na de val, dat Hij zijn kop vermorzelen, hem en al zijn werken in stukken breken zou, en zo onze twist op die overweldigende vijand zou wreken. Hij zegt: "de dag der wraak was in Mijn hart, en het jaar Mijner verlosten was gekomen."

8e Hij trekt als een Doorbreker op in hun twist, wegens de nauwe verwantschap tot hen, onder welken Hij gekomen is. Hij is hun Verlosser, en zal Hij niet optrekken in de twistzaak van Zijn vrijgekochten? Hij is hun eeuwige Vader, en zal Hij het niet opnemen voor Zijn kinderen, Zijn zaad, dat de Heere Hem gegeven heeft? Ja, want gelijk een Vader zich ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de Heere over degenen, die Hem vrezen." Hij is hun Herder en zal Hij de weg niet banen voor zijn kudde, die achter Hem aan komt? Ja, gewis, want "Hij leidt Jozef als schapen; Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen, en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden." Hij is hun Man en Bruidegom, en zal Hij niet door alle tegenstand van de hel heen breken voor Zijn geliefde Bruid, die Hij Zich in eeuwigheid ondertrouwd heeft? Hij is hun Koning, Vorst en Krijgoverste, en zal Hij niet verschijnen in de twist van Zijn soldaten, en in hun tocht naar de heerlijkheid voor hen heen trekken? Ja hun Koning zal voor hun aangezicht heen gaan.

V. De woorden leerstellig open gelegd hebbende zal ik nu over gaan tot de toepassing.

Het eerste gebruik zal zijn tot onderrichting.

Uit hetgeen gezegd is kunnen wij zien

1. Hoe het komt dat de ware gemeente van Christus "schrikkelijk is als slagorden met banieren." Wel, de Doorbreker is in het midden van haar, en trekt voor haar op. Wanneer de Heere aan haar spits is, kan het niet anders of zij is een verschrikking voor de poorten van de hel en al haar bondgenoten. Dit blijkt onder andere ook uit Ps. 76:2,3, vergeleken met vs. 4,6,7 en 8: "God is bekend in Juda; Zijn Naam is groot in Israël; en in Salem is Zijn hut; en Zijn woning in Sion. Daar heeft Hij verbroken de vurige pijlen van de boog, het schild, en het zwaard, en de krijg, Sela! De stouthartigen zijn beroofd geworden; zij hebben hun slaap gesluimerd, en geen van de dappere mannen hebben hun handen gevonden. Van uw schelden, o God Jacobs, is samen wagen en paard in slaap gezonken. Gij, vreselijk zijt Gij; en wie zal voor Uw aangezicht bestaan, van de tijd Uws toorns af?"

2. Ziet hieruit hoe het komt, dat het Jeruzalem van God een lastige steen zal zijn, en dat allen, die zich daarmede beladen, gewis zullen doorsneden worden. In deze tijd zijn enkele stoute slagen gegeven op de graveerselen van de tempel Gods; op de grondrechten en voorrechten van Gods gemeente en volk wordt inbreuk gemaakt, in het bijzonder in het verkiezen van hun eigen herders; beschermheren en bedorven geestelijken, met hun volgelingen plunderen en beroven de Bruid van Christus, en "nemen haar sluier van haar." Doch wacht een weinig, totdat de Doorbreker optrekt, tot de Heere in het strijdperk treedt, en dan zullen wij breuk voor beuk zien. Ik zal u een woord hierover voorlezen uit Jes. 41:11,12,13 en 16: "Ziet, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen, die tegen u ontstoken zijn; zij zullen worden als niet, en die lieden, die met u twisten, zullen vergaan. Gij zult hen zoeken, maar zult hen niet vinden; de lieden, die met u kijven, zullen worden als niet, en die lieden, die met u oorlogen, als een nietig ding. Want Ik, de HEERE, uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u. Gij zult ze wannen, en de wind zal ze wegnemen, en de stormwind zal ze verstrooien; maar gij zult u verheugen in den HEERE; in den Heilige Israëls zult gij u roemen."

3. Ziet hieruit hoe het komt, dat de ware kerk van God soms in de handen van de vijand valt, hoewel de Heere haar Hoofd, Beschermheer en Beschermer is. De verborgenheid daarvan is hierin gelegen, dat zij haar Doorbreker wegzondigt, door Hem niet te volgen in de weg, die Hij voor haar gebaand heeft. Christus heeft de weg gereisd, Hij heeft ons de weg aangewezen, zowel wat de leer, als de tucht, dienst en regering betreft. Nu, wanneer een zichtbare Kerk Hem niet volgt, maar, evenals Israël, beslist andere leidslieden wil volgen, en naar de geboden van mensen wandelt, en de zaken van Christus’ koninkrijk naar het plan van wereldse staatslieden inricht, waarnaar de koninkrijken van deze wereld bestuurd en geregeerd worden; dan volgt zij in dat geval haar Koning niet, maar verloochent zij inderdaad de Heere als haar Hoofd, en daarop worden haar "muren des heils doorgebroken, haar wagens en ruiters zijn weg, en, het zwijn uit het woud wroet haar uit, en het wild gedierte des velds weidt haar af." De Kerk van Christus kan nooit bloeien, dan door in de voetstappen te wandelen van Christus, de Doorbreker, Die voor ons is opgetrokken, en "ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij Zijn voetstappen zouden navolgen."

4. Ziet hieruit hoe de koers van afvalligheid, die wij nu reeds zo lang tijd gevolgd hebben, het krachtigst gestopt kan worden, wanneer de godsdienst kwijnt en laag afgelopen is. Wanneer een bedorven partij of kerk de overhand heeft; wanneer de dwaling doorwerkt als het koudvuur, en de fondamenten waggelen; wat is dan de beste wijze om de vijand tegen te houden, die komt gelijk een stroom? Wel, in dat geval moeten wij tot de machtige Doorbreker roepen, dat Hij tot ons wederkeert, want zodra Hij verschijnt zal de vijand, die gelijk een stroom komt, teruggedreven worden: (Ps. 114:3,4) "De zee zag het, en vlood; de Jordaan keerde achterwaarts; de bergen sprongen op als rammen; de heuvelen als lammeren." Ja, dan "beeft de aarde voor het aangezicht van de God Jacobs (vs. 7 en 8), Die de rotssteen verandert in een watervloed, de keisteen in een waterfontein."

5. Ziet hieruit hoe het komt, "dat de rechtvaardige zijn weg zal vasthouden, en in sterkte zal toenemen," niettegenstaande hij met de machten van de hel, de wereld en de inwonende verdorvenheid heeft te worstelen. Wel, de reden is, dat de Doorbreker voor Zijn aangezicht is opgetrokken; Hij heeft zijn weg ontsloten, de Heere is aan zijn spits, als de Overste Leidsman van zijn zaligheid. Zo komt het, dat hoewel "de schutters hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en gehaat hebben, zijn boog toch in stijfheid is gebleven, en de armen van zijn handen gesterkt zijn geworden door de handen des Machtigen Jacobs."

Een tweede gebruik is tot beproeving.

Is het zo, dat de heerlijke Verlosser de Doorbreker is van de weg naar de heerlijkheid, en dat Hij als een machtige Krijgsoverste optrekt, om hun strijden te strijden tegen de machten van de hel en van de aarde? Mogen wij dan bij deze gelegenheid niet uitroepen: Wie is met de Heere? Bent u voor deze Doorbreker, of bent u tegen Hem? Het gehele geslacht van Adam is verdeeld tussen Christus en de duivel, zij zijn òf van het zaad van de vrouw, òf van het zaad van de slang. Dat u de naam van Christenen draagt, bewijst niet, dat u aan de zijde van de Heere staat, want velen, die die naam dragen, werden nooit met Zijn Geest gezalfd, en "zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe." Het zal niet bewijzen, dat u aan Zijn zijde staat, dat u aan de Avondmaalstafel bent toegelaten, want velen zullen in de dag van het oordeel zeggen: "Wij hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken"; ja sommigen zullen in staat zijn meer te zeggen, namelijk: "Hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in uw Naam vele krachten gedaan?" tot wie Hij nochtans openlijk zal aanzeggen: "Ik heb u nooit gekend. Gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt." U hebt dan ook wat anders nodig, om u te onderscheiden van anderen, of te bewijzen, dat u aan de zijde staat van deze machtige Doorbreker, Die optrok voor het aangezicht van de legerscharen van Israël.

Vraagt u: Hoe zal ik weten of ik voor Hem, of tegen Hem ben? Dan zal ik, in mijn antwoord, slechts kenmerken geven die in de tekst voorkomen.

1e Ik vraag u dan ter beproeving, of u uit uw natuurlijke dienstbaarheid en gevangenschap bent uitgegaan? Ieder zondaar is van nature in gevangenschap, een gevangene in ketenen, gebonden "in een geheel bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid." Nu, Christus met Zijn bloed vrijgekocht hebbende, komt in de uitdeling van het Evangelie, en "roept den gevangenen vrijheid uit, en den gebondenen opening der gevangenis." Nu vraag ik u: Heeft de Heere u ooit, door de kracht van de Geest, tot het vast besluit gebracht uw geestelijke boeien te verbreken en af te schudden? Is de keten van geestelijke duisternis ooit verbroken geworden, doordat de Heere met Zijn licht in uw harten heeft geschenen? Is de keten van vijandschap verbroken geworden, doordat de liefde Gods in uw harten is uitgestort door de Heilige Geest? Is de keten van ongeloof verbroken geworden, zodat u nu wel duizend werelden zoudt willen geven, om bevrijd te worden van een boos en ongelovig hart, dat u doet afwijken van de levende God? Hebt u afscheid genomen van al de onvruchtbare werken van de duisternis, zodat u met Efraïm kunt zeggen: "Wat heb ik meer met de afgoden te doen?"

2e Ik vraag u ter beproeving: Bent u door de poort gegaan? Want gelijk zij, die de Doorbreker volgen, doorbreken, zo ook gaan zij door de poort. Ik zal u over tweeërlei poort spreken, die u doorgegaan bent, als u volgelingen van Christus bent.

(1.) De poort van de wet, en (2.) de poort van het Evangelie.

(1.) Velen gaan door de wetspoort van overtuiging, die nochtans nooit door de Evangeliepoort van het geloof in de Zoon van God gaan. Ik geloof niet, dat er ooit volwassen mensen door de poort van het Evangelie gaan, zonder dat zij door de poort van de wet zijn gegaan; "want de wet is onze tuchtmeester tot Christus." Ik vraag u dan: bent u door de wetspoort van overtuiging, verschrikking en vernedering gegaan? Heeft Christus, de machtige Doorbreker de hamer van Zijn wet genomen, en de steenrots in stukken geslagen? Heeft Hij u met de stokbewaarder bevende doen uitroepen: "Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?" Ik bepaal de Heilige Israëls niet tot een bepaalde mate van het werk van de wet. Hij handelt als een Soeverein, zowel in de bedeling van de verschrikkingen van de wet, als van de vertroostingen van het Evangelie. Maar mij dunkt, dat ik veilig mag zeggen, dat een zondaar nooit tot de Zaligmaker de toevlucht zal nemen, zolang hij niet ziet, dat als God Zijn ongerechtigheden gadeslaat naar de inhoud van de wet, hij niet voor Hem kan bestaan. Doch zoals ik zeide, velen gaan door de poort van verschrikkingen van de wet en overtuiging, die nooit verder komen. Kaïn, Judas, Felix en vele anderen staan als getuigen van deze waarheid aangetekend.

(2.) De hoofdzaak is daarom, of u waarlijk door de enge poort en de nauwe weg van het geloven in de Zoon van God bent gegaan? Christus is de enige Poort en Deur van de zaligheid voor een verloren zondaar. In Hem geloven is een ingaan door Gods deur, een ingaan in Gods rust, een staat van vrede, gunst en gemeenschap met God, Daarom vraag ik: Bent u door deze deur ingegaan, door in de Heere Jezus te geloven? Christus zegt: "De poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er die dezelve vinden".

Als u onder die weinigen behoort, hebt u twee of drie dingen achtergelaten; "want het is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald," dan dat iemand die dingen niet aflegt, wanneer hij door deze poort gaat van het geloven in de Heere Jezus Christus.

1e U hebt dan de eigendunk achtergelaten. Want, zegt Christus, "zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf"; in het bijzonder, eigengerechtigheid of de werken van de wet, in het stuk van rechtvaardigheid of aanneming. Dit kan nooit door de poort ingaan; neen, neen, Christus zegt tot de eigengerechtige Farizeeën: "voorwaar Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het koninkrijk Gods". Hoewel Paulus eertijds, naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, onberispelijk was, toch achtte hij die drek te zijn, zodra hij door deze poort was gegaan.

2e U hebt dan uw zonden en begeerlijkheden achtergelaten. De enge poort van de zaligheid laat geen van deze dingen door; zodra iemand deze poort ingaat, roept hij met Efraïm: "Wet heb ik meer met de afgoden te doen? Heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen". Ja, al waren zij hem zo lief en na als zijn rechterhand en zijn rechteroog, hij zal ze niet sparen; neen, hij werpt ze alle voor de mollen en vleermuizen, en voert voor altijd strijd tegen elke bekende zonde.

3e U hebt dan de liefde van de wereld verlaten; want "zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. De vriendschap van de wereld is een vijandschap Gods". De liefde Gods en de liefde van de wereld kunnen niet in hetzelfde hart heersen: "Niemand kan twee heren dienen; wij kunnen niet God dienen en de Mammon. Zodra iemand door deze poort ingaat worden de ogen van zijn verstand geopend om te zien, dat het oordeel, dat God daarover heeft uitgesproken, waarachtig is, dat het al ijdelheid is en kwelling des geestes. Gelijk hij dan zijn dunk van de dingen van de wereld kwijt raakt, zo verlaat hij ook de wegen en gedragingen van de wereld, volgens die vermaning van de apostel: "Wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds" In het bijzonder verlaat hij de vleselijk rede en het vleselijk beleid als zijn leidsman in de dingen van Christus, en de zaken, die de heerlijkheid Gods en de zaligheid van zijn ziel betreffen. U ziet in de apostel Paulus, dat hij zodra "het Gode behaagde Zijn Zoon in hem te openbaren, terstond niet te rade ging met vlees en bloed".

4e Hier wordt ook gezegd, dat zij, die Christus, de heerlijke Doorbreker volgen, door de poort uittrekken, die Hij voor hen heeft doorgebroken. Wij hebben een dergelijke uitdrukking in Joh. 10:9: "Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden". Zodra de arme ziel door deze poort gaat, vindt zij buiten de poort, als het ware, enige dingen, die zij tevoren niet kon vinden. Ik zal u onder vele dingen enkele tot voorbeeld geven, tot welke hij uitgaat, wanneer "hij door de poort gaat."

1. Hij gaat uit van de duisternis tot het licht: "eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in de Heere." Hij krijgt "verlichte ogen zijns verstands, opdat hij moge weten welke zij de hoop van zijn roeping, en welke de rijkdom zij van de heerlijkheid van zijn erfenis in de heiligen," Die mens begint dingen te zien, die tevoren niet door hem gezien werden. Hij ziet de heiligheid van de wet; de majesteit van de Wetgever; de bovenmatige zondigheid van de zonde, de heerlijkheid van Christus; de schoonheid van de heiligheid; de nietigheid van de tijdelijke en het gewicht van de eeuwige dingen.

2. Hij gaat uit van de dood tot het leven. Voordat die mens door deze poort ging was hij dood, wettig dood, geestelijk dood, en ieder ogenblik in gevaar van de tweede dood in te gaan; doch nu gaat hij in het leven, in een leven van rechtvaardigmaking, het handschrift is uitgewist en doorgehaald door het bloed van het Lam. "Er is geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn." Neen, zij zijn Gode levend door Christus. Hij gaat in een leven van heiligmaking en heiligheid. Hij, die tevoren tussen de potten woelde, wordt nu bekleed met de heerlijkheid van de Heere Zijn God, waardoor hij blinkt als de vleugelen ener duif. Hij gaat een leven van vertroosting in, dat ontstaat uit de omgang en de gemeenschap met de Heere, die hij nu ondervindt. Het licht van Gods aanschijn geeft meer blijdschap in zijn hart, dan "wanneer koren en most vermenigvuldigen." In één woord, iemand gaat niet zodra door deze poort uit, of hij gaat in het eeuwige leven in. Want "die de Zoon heeft, heeft het leven, Die in de Zoon gelooft heeft het eeuwige leven." En, als een erfgenaam van zo’n erfenis gedraagt hij zich als een vreemdeling op aarde, verwachtende de stad, die fondamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is.

3. Die mens gast uit de dienstbaarheid uit; de dienstbaarheid van de zonde, de duivel en de vloek, tot "de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods." Die mens beschouwt het niet langer als een soort van slavernij, evenals Doëg, opgehouden te zijn voor het aangezicht des Heeren in Zijn ordinanties, neen, hij zal zeggen: (Ps. 27:4) "Één ding heb ik van de Heere begeerd dat zal ik zoeken, dat ik alle dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren, om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel; (Ps. 84:11) "want één dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders. Ik koos liever aan de dorpel in het huis mijns Gods te wezen, dan lang te wonen in de tenten der goddeloosheid." Het is voor hem geen slavernij in de nauwgezette en zuivere wegen van de heiligheid te wandelen. Neen, hij bevindt, dat de zonde en haar wegen hem onder een geest van de dienstbaarheid brengen; maar wat de wegen des Heeren betreft, die zijn zijn lust. Hij verheugt zich in gerechtigheid te werken, en zal met David zeggen: "Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren! Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar uw oordelen te aller tijd."

Een derde gebruik van deze leer zal zijn tot verschrikking van de boze en goddeloze wereld, die in een staat van zonde en opstand tegen God leeft.

Deze machtige Doorbreker zal de strijd tegen u aanbinden, en o, wanneer Hij "Zijn glinsterend zwaard wet, en Zijn hand ten gerichte grijpt, zal Hij de wraak op Zijn tegenpartijen doen terugkeren, en Zijn haters vergelden."

Wie mogen onder het getal van de vijanden van Christus geteld worden, die Hij als met een ijzeren roede zal verbreken? Ik antwoord:

1e De grote machthebbers van de aarde, die hun macht niet gebruiken ten diepste van Zijn koninkrijk, of die hun macht aanwenden, om Zijn zaak en zijn belang in de wereld te benadelen of afbreuk te doen. Zij zijn niet van Zijn gezag uitgezonderd, neen, zij staan voor deze machtige Doorbreker op gelijke voet met anderen: (Ps. 2:9) "Gij zult ze verpletteren met een ijzeren scepter, Gij zult ze in stukken slaan als een pottebakkersvat. Nu dan gij koningen, handelt verstandiglijk, laat u tuchtigen, gij rechters der aarde." Wanneer mannen van macht en gezag tegen Hem beginnen achteruit te slaan, kan Hij Zich met het grootste gemak aan hen wreken, want "Hij snijdt de geest der vorsten als druiven af; Hij is den koningen der aarde vreselijk. Hij giet verachting over de prinsen uit; Hij zal koningen verslaan ten dage zijns toorns."

2e Deze machtige Doorbreker zal te zijner tijd de strijd aanbinden tegen alle ontrouwe leraars en herders, die, in plaats van de schapen van Christus te weiden. het vette eten; en die in plaats van de schapen des Heeren te vergaderen, over hen heersen met strengheid en wreedheid. Leest thuis op uw gemak Ezechiël 34, van het begin tot het einde, en ziet of die woorden niet op enige van onze toepasselijk zijn, die op de huidige dag herders genoemd worden.

3e De Doorbreker zal strijden tegen alle onwetenden, die temidden van het licht in duisternis leven; "want het is geen volk van enig verstand, daarom zal Hij, Die het gemaakt heeft Zich erover niet ontfermen, en Die het geformeerd heeft, zal aan hetzelve geen genade bewijzen."

4e Tegen alle ongelovigen, die de aanbiedingen van Zijn genade door Christus verwerpen: "Die niet gelooft is reeds veroordeeld, en de toorn Gods blijft op hem". Hij zal komen "met vlammend vuur, wraak doende over degenen, die God niet kennen, en over degenen, die het Evangelie van onze Heeren Jezus Christus niet gehoorzaam zijn".

5e Tegen alle naamchristenen, die zich tevredenstellen met een naam, dat zij leven, terwijl zij dood zijn in zonde.

6e Hij bindt de strijd aan tegen alle verbondsbrekers, die inzake plechtige geloften, hetzij die nationaal of persoonlijk zijn, bedrieglijk handelen met God of mensen. Een zware beschuldiging, die wij in dit land op onszelf mogen toepassen, en waarvoor, naar te vrezen is, God Zich aan ons zal wreken: "Zal hij het verbond breken en ontkomen?" Neen, zegt de Heere: "Want Ik zal een zwaard over u brengen", dat de wraak des verbonds wreken zal.

7e Hij zal als een Doorbreker optrekken tegen alle afvalligen en afwijkers, die de wegen Gods wel schenen te lopen, maar, evenals een bedrieglijke boog, haast afwijken en zich neigen tot hun kromme wegen. Velen van u hebben aan een avondmaalstafel uw handen opgestoken, en plechtig belijdenis gedaan voor God, engelen en mensen, dat u de Heere zult volgen overal waar Hij heengaat. O wacht u om ‘s Heeren wil, dat u trouweloos met God zoudt handelen gelijk deze, (Ps. 78:35) "die gedachten, dat God hun rotssteen was, en God de Allerhoogste hun Verlosser", doch (vs. 37) "van welken het hart niet recht was met Hem, en zij waren niet getrouw in Zijn verbond". Want "die afkerig van hart is, zal van zijn wegen verzadigd worden". Niemand, die zijn hand aan Gods ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het koninkrijk Gods.

8e Tegen alle onreine personen, die zich wentelen in de modderpoel van hun afschuwelijke lusten: (Hebr. 13:4) "Hoereerders en overspelers zal God oordelen". U wordt bij naam en toenaam uitgesloten van het koninkrijk der hemelen.

9e Tegen alle hovaardige pochers van de aarde, die zich onbeschaamd jegens anderen gedragen, alsof zij hun medeschepselen niet waren, of waardig om bij de honden van hun kudde gesteld te worden. Allen, die zich op hun rijkdom, versierselen, wijsheid, eerbewijzen of hoge betrekkingen verheffen, en van welken de harten over deze of dergelijke dingen verheven zijn; de Heere zal u met Zijn ijzeren roede bezoeken: (Jes. 2:11,12) "De hoge ogen der mensen zullen vernederd worden, en de hoogheid van de mannen zal nedergebogen worden, en de Heere alleen zal in die dag verheven zijn. Want de dag des Heeren der heirscharen zal zijn tegen alle hovaardigen, en hogen, en tegen alle verheven, opdat hij vernederd worde".

10e De Doorbreker zal optrekken tegen overheidspersonen en ouderlingen, die des Heeren wijngaard onrecht aandoen, en Zijn arme volk van rechten of vrijheden beroven, die Hij hun gegeven heeft. Ziet hiertoe Jes. 3:14,15: "De Heere komt ten gerichte tegen de groten", die de regering en het gezag in handen hebben; "want gijlieden hebt deze wijngaard verteerd; de roof des ellendigen is in uw huizen. Wat is ulieden, dat gij Mijn volk verbrijzelt, en de aangezichten van de ellendigen vermaalt? spreekt de Heere Heere der heirscharen." Sommigen, die daaraan schuldig zijn, zullen zich misschien onder een of ander wetsartikel trachten te verschuilen; doch als er zulken nu onder mijn gehoor zien, dan waarschuw ik hen in de Naam van God, dat hun spinneweb-voorwendsels hen nergens zullen doen standhouden, wanneer de Doorbreker de strijd tegen hen aanbindt.

11e De Doorbreker zal optrekken tegen alle zulken, die hun zonde vrij uitspreken, gelijk Sodom, en die in plaats van naar de bestraffingen van het Woord, van het geweten, en van de voorzienigheid te luisteren, hun harten verharden, alsof zij de hemel wilden uittarten, en die zich als zwijnen omkeren om diegenen te verscheuren, die hun het juweel van een bestraffing toewerpen: "Een man, die dikwijls bestraft zijnde de nek verhardt, zal schielijk verbroken worden, zodat er geen genezen aan zij. Verstaat dit toch, gij godvergetenden, opdat Hij u niet verscheure, en niemand redde."

Omdat dit alles en vele andere kwaden in de tijd en het geslacht waaronder wij leven algemeen zijn en de overhand hebben, hebben wij reden te vrezen, dat ons de een of andere doorbrekende ramp te wachten staat, en laat niemand zichzelf straffeloosheid beloven, want er is geen ontkomen aan de slag van de ontzaglijke Doorbreker; neen, waar zult u heenvlieden voor Zijn aangezicht? (Amos. 9:2) "AI groeven zij tot in de hel, zo zal ze Mijn hand vandaar halen; en al klommen zij in de hemel, zo zal Ik ze vandaar doen nederdalen."

Om, zo mogelijk, de harten van een boze en goddeloze wereld met schrik te vervullen, opdat zij mogen ontwaken en vlieden van de toekomende toorn, zal ik over enkele verbrekende werktuigen spreken, die deze geweldige Doorbreker in Zijn hand heeft, waarmee Hij hun slagen kan toebrengen.

1. Hij heeft een verbrekende arm. Wie heeft een arm gelijk God? "Zijn rechterhand en de arm Zijner heiligheid heeft Hem heil gegeven", over al Zijn vijanden, en dat zal zo zijn tot aan het einde van de wereld.

2. Hij heeft een verbrekend aangezicht. Wanneer Hij iemand vriendelijk aanziet, of wanneer Hij Zijn verzoend aangezicht over een ziel verheft, geeft Hij meer blijdschap in het hart, dan wanneer koren en most vermenigvuldigd worden. Doch, O! Wanneer Hij Zijn aangezicht fronst, en het betrekt; wie zal dat kunnen verdragen? (Ps. 80:17) "Zij komen om van het schelden Uws aangezichts;" en geen wonder, want "de pilaren van de hemel sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden."

3. Hij heeft een verbrekend woord. "Is mijn woord niet alzo als een hamer, die een steenrots te morzel slaat? Zijn belovend woord is waarlijk vertroostend en is een reuk des levens; doch o! Zijn bedreigend en veroordelend woord is een vermorzelende hamer en een "tweesnijdend scherp zwaard," en door dit zwaard Zijns monds zal Hij de goddelozen ombrengen: "Ik heb hen behouwen door de profeten; Ik heb hen gedood door de redenen Mijns monds."

4. Hij heeft een verbrekende stem. "Wie kan gelijk Hij met de stem donderen? De stem des Heeren breekt de cederen; ja, de Heere verbreekt de cederen Libanons." O, wanneer deze machtige Doorbreker, op de laatste dag, "met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods zal nederdalen van de hemel," hoe zullen dan de goddelozen er uitzien? Dan zullen zij wegens Hem "wenen, en beginnen te zeggen tot de bergen: valt op ons, en bedekt ons voor het aangezicht van Hem, Die op de troon zit en voor de toorn des Lams."

5. Hij heeft een verbrekende wind: (Jes. 11:4) "Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds." (Ps. 18:9) "Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken." Door deze adem van de Almachtige wordt het vuur van de hel aangestoken, dat nooit geblust kan worden: (Jes. 30:33) "Want Tofet is van gisteren bereid, ja, hij is ook voor de koning bereid, Hij heeft hem diep en wijd gemaakt; zijn brandstapels vuur en hout is veel, de adem des Heeren zal hem aansteken als een zwavelstroom."

6. Hij beschikt over verbrekende donderslagen waarmee Hij de zondaar ieder ogenblik kan doodslaan; en wie kan Hem weerstaan als Hij één van deze bliksemen doet vliegen? (Ps. 83:48) Hij zond vurige kolen onder de weerspannige Egyptenaren.

7. Hij gebiedt over vele verbrekende heirscharen van engelen, sterren, en plagen, waarmee Hij een afwijkende Kerk of een weerspannig volk kan straffen. Indien Hij de vliegen, sprinkhanen, rupsen of dergelijke onaanzienlijke insecten maar oproept, hoe vaardig zijn zij om Zijn twistzaak te wreken, zoals u dat in het geval van Egypte kunt zien. Aan deze machtige Doorbreker ontbreken geen werktuigen. Laten daarom de afvalligen zichzelf niet verheffen, meer laten de goddelozen hun weg verlaten.

Een vierde gebruik zal zijn tot vertroosting en bemoediging van gelovigen, onder alle ontmoedigingen en moeilijkheden op hun weg door de woeste huilende wildernis. Er is geen donkere of moeilijke stap in de weg, die Christus niet voor hem betreden en bereisd heeft, en daarom ook voor hem heeft geheiligd. Ik zal dit met een paar voorbeelden duidelijk maken.

1e In het algemeen, is hier vertroosting onder een vermenigvuldiging van ellenden en smarten, die als zo vele baren over u heengaan. De Doorbreker is voor u in deze weg opgetrokken. Christus was een Man van smarten en verzocht in krankheid. "Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt." Ziet daarom onder het dragen van uw kruis op Hem, en aanmerkt Hem, "opdat gij niet verflauwt en bezwijkt in uw zielen." Weet tot uw bemoediging, dat "onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, ons werkt een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid." Christus heeft eerst geleden, en is toen in Zijn heerlijkheid ingegaan; zo moeten wij ook door vele verdrukking ingaan in het koninkrijk.

2e Meer bijzonder, is hier vertroosting in geval van verzoeking. Misschien schijnt de briesende leeuw op u losgelaten te zijn, zodat Zijn vurige pijlen van verzoeking u zonder ophouden om de oren vliegen, en u uitroept: "Nu zal ik een der dagen door Sauls hand omkomen." Hier is vertroosting, de Doorbreker is in deze weg voor u opgetrokken; Hij is in alle dingen verzocht geweest gelijk als u. U ziet in Matth. 4 welke woedende aanvallen van de verzoeker Hij had te doorstaan: en was hij stout genoeg om een aanval te doen op de Vorst en Gebieder, zouden dan de krijgsknechten, de volgelingen, het vreemd achten, dat hij hen met dezelfde en dergelijke verzoekingen aanvalt? Weet tot uw vertroosting, dat in de aanval die hij op Christus deed, de kop van de vijand vermorzeld is, en zijn koninkrijk en zijn sterkte vernietigd zijn. Hij heeft ook beloofd, (Rom. 16:20) "dat Hij de satan haast onder uw voeten zal verpletteren;" daarom weest goedsmoeds, en houdt uw weg vast.

3e Ligt u onder een last van zonde en schuld? Zodat u misschien uitroept: "Mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn ze mij te zwaar geworden," Wel, hier is vertroosting, de Doorbreker is voor uw aangezicht opgetrokken, Hij kent dit gewicht bij Eigen ondervinding, want "de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen", en Hij heeft zo’n teer medelijden met de arme ziel, die onder een last van zonde en schuld loopt te zuchten, dat Hij u nodigt: Werpt uw zorg op de Heere, en Hij zal u onderhouden. Komt herwaarts tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven".

4e Hier is vertroosting in geval van verlating.

O, zal misschien de een of andere arme ziel zeggen, ik heb met een verbergend God te doen, de Trooster, Die mijn ziel zou verkwikken, is ver van mij.

Hier is ondersteuning: de Doorbreker is in deze weg voor uw aangezicht opgetrokken. Welke zwarte en donkere wolken omringden Hem, toen Hij uitriep: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" Hij heeft zoveel medelijden met Zijn arme volk, dat in die toestand verkeert, dat Hij een belofte tot hun bemoediging heeft nagelaten, dat Hij, al zou Hij ze voor een klein ogenblik verlaten, en in een kleine toorn Zijn aangezicht van hen een ogenblik verbergen, Zich nochtans met eeuwige goedertierenheid over hen zou ontfermen. "Des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.

5e Hier is vertroosting onder smaad. Misschien wordt uw naam doorboord met de scherpe pijlen van smaad en laster. Wel, de Doorbreker heeft voor u die weg betreden; Hij werd "een godslasteraar, een wijnzuiper, en vriend van tollenaren en zondaren genoemd", en beschuldigd, dat Hij Beëlzebul had. Wat kan van u gezegd worden dat erger is? Doch bovendien, laat de wereld zwart maken zoveel zij wil, de dag komt, wanneer Hij u openlijk zal erkennen en vrijspreken, en uw naam zal bij Hem in eeuwige gedachtenis zijn; Hij zal eenmaal "uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht, en uw recht als de middag".

6e Bent u verlaten en verraden, verlaten van vrienden en bekenden, op wie u vertrouwde? Wel, de Doorbreker heeft ook die weg voor u betreden. Hij werd door Judas verraden, en door al Zijn discipelen verlaten, zij, die Zijn brood aten, hebben de verzenen tegen Hem verheven". Doch Hij heeft tot uw bemoediging tot u gezegd, dat, wie u ook verlaat of verraadt, Hij het nooit zal doen. "Ik zal u niet begeven, noch verlaten"; vuurvlammen en watervloeden zuilen u en Hem nooit scheiden.

7e Misschien wordt u naar recht hard behandeld, ja, van mensen met het grootste onrecht. Wel, de Doorbreker heeft ook deze weg voor u bewandeld; want "hoewel Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is", nochtans is Hij onder de snoodste boosdoeners geteld geweest, en evenals zulken veroordeeld. Hoewel Hij alle trouw betoonde aan de aardse machten, en daarvan het helderste voorbeeld gaf, toch werd Hij als een vijand van de keizer veroordeeld, en zo heeft Hij dat lot ook voor Zijn volgelingen geheiligd.

8e Misschien bent u bevreesd de dood, de koning van de verschrikkingen, in het aangezicht te zien. Uw hart en uw vlees krimpen weg bij de gedachte, dat u door dat donkere dal een ongekende wereld, een bodemloze en ontzaglijke eeuwigheid zult ingaan. Wel, grijpt moed, de Doorbreker is voor uw aangezicht opgetrokken, en in Zijn optrekken heeft Hij de dood geplaagd, en het graf verdorven (Hos. 13:14); zodat de natuur daarvan, als het ware veranderd is. Die drinkschaal van de zwijmeling, Hem van de Vader gegeven, is in een beker van vertroosting veranderd, doordat Hij de dood gesmaakt heeft, en daarom mag u, gelovige, uw hoofd opheffen wanneer u ziet, dat de dood nadert, en die lemen tabernakel afbreekt, want dan is de dag van uw verlossing nabij.

Zo ziet u, dat u op uw reis door deze vermoeiende woestijn geen weg kunt bereizen, die niet reeds door uw heerlijk Hoofd en uw Koning gebaand en doorgebroken is. De ondervinding, die Christus van deze dingen had, gaat onvermijdelijk met deze twee dingen gepaard:

1. Een teer medegevoel met Zijn volk in dergelijke omstandigheden. Hij kent het hart van een vreemdeling omdat Hijzelf een vreemdeling op aarde was: In al hun benauwdheden is Hij benauwd; Hij heeft medelijden met onze zwakheden, want Hij is in alle dingen verzocht geweest gelijk als wij. O, hoe opbeurend is het voor een arm schepsel in de tijd van benauwdheid, als hij een tedere medelijdende vriend heeft, die zijn last met hem draagt!

Zijn ondervinding van dit kwaad heeft spoedige hulp tot gevolg, want in hetgeen Hij Zelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, te hulp komen.

Maar, zegt u, de hulp blijft lang uit.

Ik antwoord: Zij zal geen ogenblik langer vertoeven, dan Hij het tot Zijn eer en uw welzijn nodig oordeelt. Wees daarom goedsmoeds, zij zal op de rechte tijd komen, en wanneer zij komt zult u overtuigd zijn, dat het zo is: Het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn, — zo Hij vertoeft verbeidt Hem; Hij zal het op het einde voortbrengen, en niet liegen; Hij zal gewis komen, Hij zal niet achterblijven." Zegt niet, dat de Heere vergeten heeft genadig te zijn, omdat Hij de beloofde hulp uitstelt; neen, Hij zegt: "Ofschoon een vrouw haar zuigeling vergat, zo zal Ik toch u niet vergeten". U bent in Zijn handpalmen gegraveerd, uw muren zijn steeds voor Hem.

Een vijfde gebruik van deze leer zal zijn een woord van vermaning.

1. Tot zondaren, tot de gevangenen van de hel, die nog met de ketenen van hun geestelijke gevangenschap gebonden zijn.

Is Christus op de machten van de hel aangevallen, heeft Hij de gevangenis van de satan opengebroken, en de weg naar de hemel en de heerlijkheid ontsloten? Heeft Hij alle wettelijke sluitbomen en hinderpalen uit de weg van de zaligheid weggenomen? O laat mij u dan vermanen, en u, die nog in verbond met de dood en in een voorzichtig verdrag met de hel bent, toeroepen, dat u de boeien van de zonde afschudt; want deze machtige Doorbreker nodigt u, tot Hem te komen in de weg, die Hij heeft ontsloten. Hij is gegeven tot een verbond des volks, om het aardrijk op te richten, om de verwoeste erfenissen te doen beërven; (Jes. 49:9) "Om te zeggen tot de gebondenen, Gaat uit; tot die, die in duisternis zijn, Komt te voorschijn".

Doch ik heb mij reeds lang met u beziggehouden toen ik een woord van verschrikking sprak tot alle boze en goddelozen, die nog in de staat van zonde, opstand en vijandschap tegen God leven; daarom wend ik mij nu van u af, om nog een woord van vermaning te spreken tot de gelovigen, in het bijzonder tot gelovige avondmaalgangers, die het zegel des verbonds, de onderpanden van Zijn liefde, aan een Avondmaalstafel hebben ontvangen.

Is het zo, dat Christus de weg naar de heerlijkheid heeft doorgebroken? Heeft Hij als onze vermaarde Krijgsoverste de strijd aangebonden, om onze strijden te strijden tegen alle weerstand biedende machten van de hel en van de aarde, en hun bondgenoten?

Laat mij u dan vermanen uw bezwijkende geesten moed in te spreken; vat moed en houdt uw weg, en trekt voort naar de heerlijkheid. Strijdt de goede strijd van het geloof en volhardt daarin tot de einde toe; niettegenstaande allen tegenstand, die u ontmoet van uw geestelijke vijanden.

Ik behoef van geen andere beweegreden gebruik te maken, om u te verbinden mijn vermaning gehoor te geven, dan wat de woorden van mijn tekst mij daartoe verschaffen: De Doorbreker zal voor uw aangezicht optrekken. Wilt u daarvan een geloofwaardige verklaring hebben, dan hebt u die in het slot van het vers: Hun Koning zal voor hun aangezicht heen gaan, en de Heere in hun spits. Er schijnt gezinspeeld te worden op de opmars van een leger, met de generaal aan het hoofd; of op de tocht van Israël door de woestijn, met de vuurkolom en wolkkolom voor hen uit gaande. Vier dingen kunnen hier worden opgemerkt tot uw moedgeving in uw tocht door de woestijn van deze wereld.

1. Let op de naam van uw Overste; het is de Heere.

2. Zijn koninklijk ambt en betrekking; Hij is hun Koning.

3. Zijn nabijheid bij het leger, Hij is aan hun spits.

4. Zijne majestueuze houding, leiding en gedrag, gepast voor Zijn ambt en Zijn betrekking.

1e Ik zeg, tot uw bemoediging op uw tocht en reis naar Immanuël’s land door de huilende wildernis, beschouwt de Naam van uw Overste, het is de Heere, of Jehovah, Die aan hun spits is, Dit is niet de naam van het een of andere mindere wezen; neen, het is een Naam, die alleen de allerhoogste, opperste en zelfstandige God Eigen is: (Ps. 83:19) "Opdat ze weten, dat gij alleen met Uw Naam zijt de Heere, de Allerhoogste over de ganse aarde." Het is bij deze Naam, dat Hij op de hemel vaart tot uw hulp, en met Zijn hoogheid op de bovenste wolken" (Deut. 33:26). De naam van een voorspoedige en overwinnende Krijgsoverste zal het gehele leger met moed bezielen, en de vijand de schrik om het hart doen slaan. Wel, gelovigen, de Naam van uw Overste, de Oversten Leidsman van uw zaligheid, is de Heere, Jehovah, een Naam waarin zich zal buigen alle knie dergenen, die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn. Alle duivels in de hel sidderen op de grootheid van deze Naam; daarom houdt moed, houdt uw weg, staat tot den bloede toe tegen, strijdende tegen de zonde onder de leiding van zo’n vermaarde naam, met de Kerk zeggende: "Wij zullen juichen over Uw heil, en de vaandels opsteken in de Naam onzes Gods."

Omdat wij geroepen zijn en ons geboden wordt, in ons werk en onze strijd op de Naam des Heeren te vertrouwen, en op Hem, als onze God, te steunen; daarom zal ik, om het geloof in deze Naam aan te moedigen, twee of drie toenamen noemen, die in de Schrift daaraan worden toegevoegd.

1. Hij wordt genaamd Jehova Tsidkenu, de Heere onze Gerechtigheid: (Jer. 23:6) "Dit zal Zijn Naam zijn, waarmee men Hem zal noemen, de Heere Onze Gerechtigheid." Hij heeft door Zijn dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid aan de wet een eeuwige gerechtigheid aangebracht tot onze rechtvaardigheid, waardoor gerechtigheid de wet groot en heerlijk gemaakt is, en door het geloof in Hem is het recht van de wet in ons vervuld. Daarom moet u, telkens wanneer de wet, als een verbond, de schuld van de gehoorzaamheid. als de voorwaarde des levens van u komt eisen, of u onder haar vloek besluit wegens de schending van haar geboden, door een toe-eigenend geloof gebruikmaken van de Naam van uw Overste, zeggende: Hij is de Heere mijn Gerechtigheid; Hij Die geen zonde gekend heeft, is zonde voor mij gemaakt, opdat ik zou worden rechtvaardigheid Gods in Hem.

2. Soms wordt Hij genaamd: Jehova Rofè, de Heere uw Heelmeester (Exod. 15:26). Daarom moet u, wanneer u verwond bent door de vorige pijlen van de satan, of, de pestilentie of besmetting van de zonde, in welke vorm ook uw ziel met dodigheid, duisternis, ongeloof, vijandschap, of wat ook aantast, terstond de toevlucht nemen tot uw Overste, want Hij is de Overste Leidsman der zaligheid, en door op Hem te zien zult u genezen worden, gelijk Israël in de woestijn genezen werd door op de koperen slang te zien.

3. Soms wordt Hij Jehova Schammah genaamd, De Heere Is Daar (Ezech. 48:35), waardoor Zijn genadige tegenwoordigheid in Zijn Kerk en onder Zijn volk wordt aangewezen. "God is in het midden van haar, zij zal niet wankelen: God zal ze helpen in het aanbreken des dageraads." Naar Zijn wezenlijke tegenwoordigheid vervult Hij de hemel en de aarde, en is Hij in Zijn gemeente met bijzondere genade tegenwoordig, want Hij zegt van Sion: "Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen; de Heere is daar gezeten op het verzoendeksel, op een troon der genade, om naar zijn onderdanen te horen, hen te helpen en mild aan hen uit te delen.

4. Soms wordt Hij Jehovah Jireh genaamd. De Heere zal het voorzien (Gen. 22:14). Deze Naam is een heerlijke bemoediging onder enigerlei gebrek of engte, hetzij het de ziel of het lichaam betreft; want hierdoor zijn wij verzekerd, dat wanneer "de ellendigen en nooddruftigen water zoeken en er is geen, en hun tong versmacht van dorst, de Heere hen zal verhoren, de God Israëls hen niet zal verlaten" (Jes. 41:17).

5. Ook wordt Hij Jehova- Nissi genaamd, de Heere is mijn Banier (Gen. 22:15), omdat Hij dengenen, die Hem vrezen, een banier heeft gegeven, om die op te werpen vanwege de waarheid. Wanneer hun in de ordinanties de toegang tot Hem wordt vergund, zitten "zij met grote lust onder Zijn schaduw, en is de liefde Zijn banier over hen. Zijn Naam is een Banier van de wet, een Banier van de overwinning, een Banier van zegepraal over degenen, die op Hem vertrouwen.

2e In de woorden komen niet alleen de Naam van Christus voor, maar ook Zijn ambt, en de betrekking tot Zijn volk. Hij is hun Koning, de Overste Leidsman van hun zaligheid; Hij is een Persoon van koninklijk gezag, en Hij is door Zijn Vader gezalfd tot Koning over Sion: (Ps. 2:6) "Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, de berg Mijner heiligheid." Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dijen deze Naam geschreven: Koning der koningen, en Heere der heren: Opdat u Hem als een machtige Koning mag bewonderen, vertrouwen en eren

1. Beschouwt de hoogte van Zijn troon: het is dezelfde troon waarop de Vader zit, die daarom de troon Gods en des Lams wordt genaamd. Toen Hij overwon was Hij gezeten met de Vader in Zijn troon, en troon van Hem is zo hoog en verheven, dat de engelen op het gezicht van Zijn hoogte en heerlijkheid zo verblind worden, dat zij hun aangezichten met hun vleugelen bedekken.

2. Beschouwt de luister van Zijn woonplaats. Andere koningen hebben hun koninklijke paleizen; maar wat Zijn die met al hun pracht dan gebouwen van stof? Sions Koning bewoont de eeuwigheid; Hij woont in de hoogte, en in het heilige, en bewoont een ontoegankelijk licht; dewelke geen mens gezien heeft, noch zien kan. O, wie zal verkeren in zijn tent? Wie zal wonen op de berg Zijner heiligheid?

3. Laat ons de pracht van Zijn hofstoet beschouwen. "De heirlegers in de hemel volgen Hem," heirscharen van engelen, en heirscharen van heiligen. Zijn hof is vol dienaren, tienduizend maal tienduizenden en duizend maal duizenden dienen Hem.

4. Beschouwt de grootheid van Zijn inkomsten; Hij heft schatting van de hemel, de aarde en de hel. Alle schepselen betalen Hem een schatting van lof als hun grote Heere. De triumferende Kerk roept: (Openb. 7:10) "De zaligheid zij onze God, Die op de troon zit, en het Lam." De strijdende Kerk aanbidt Hem zeggende: "De ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld." Ja, de hel zelf moet schatting van lof betalen aan Zijn rechtvaardigheid en de rechtheid van Zijn bestuur.

5. Beschouwt de uitgestrektheid van Zijn heerschappij in betrekking tot alle personen en plaatsen: "Zijn koninkrijk heerst over alles." Zijn koninkrijk der genade strekt zich uit tot de heidenen, en de uiterste einden van de aarde. Ten opzichte van de duur, is Zijn koninkrijk een eeuwig koninkrijk. In één woord, Hij is de Koning der koningen en de Heere der heren, de Overste van de koningen van de aarde; "door Hem regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid." O wie zou zo’n Koning niet volgen? Wie zou niet wensen een van Zijn onderdanen te zijn? Wie zou niet verlangen aan Zijn zaak verbonden te zijn tegen allen, die op Zijn koninklijke rechten inbreuk durven maken, zoals velen heden ten dage doen door de voorrechten en vrijheden van Zijn onderdanen te benadelen? Laat wie dat wil het doen, het zal hun tenslotte duur komen te staan.

3e Nog iets, dat hier zeer bemoedigend is voor de onderdanen en volgelingen van deze machtigen Vorst is, dat Hij voor Zijn krijgsknechten uit gaat, of dicht bij hen is: "Hij is aan hun spits." Hij is niet alleen een Regeringshoofd, of een Koning, maar Hij is ook een Hoofd van inwerking, zo’n hoofd als dat van het natuurlijk lichaam voor de leden is, dat niet gescheiden kan worden, maar altijd zijn moet waar de leden zijn. "God heeft Hem de gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen, welke Zijn lichaam is." Hij en zij zijn "door één Geest samengevoegd’ (Kol. 2:19) "En het hoofd niet behoudende, uit hetwelk het gehele lichaam door de samenvoegselen en samenbindingen voorzien samengevoegd zijnde, opwast met goddelijke wasdom."

O wat een grote zaak is dit! Hoe kan dat de gelovigen bezielen hun weg vast te houden en vol te houden in de strijd, dat de Heere aan hun spits is! Hieruit ontstaan twee of drie krachtige bemoedigingen.

1. Indien de Heere aan uw spits is, weet Hij zeer goed hoe het met Zijn strijdende leden op het slagveld gesteld is. Zegt daarom niet: "Mijn weg is voor de Heere verborgen, en mijn recht gaat van mijn God voorbij; want Zijn ogen doorlopen de ganse aarde." Geen haar van uw hoofd kan op de grond vallen zonder Zijn kennis en toestemming.

2. Indien de Heere aan uw spits is zal u niet ontbreken wat u nodig hebt om de kosten te dragen van uw reis en uw strijd. Het gehele leger wordt hier voorzien en onderhouden op kosten van de Overste. Meer in het algemeen:

(1.) Het leger moet voorzien worden. Wel, de Heere, Die aan hun spits is, zal daarin voorzien: "Uw brood wordt u gegeven, uw wateren zijn gewis. Uw God zal naar Zijn rijkdom vervullen al uw nooddruft in heerlijkheid, door Christus Jezus".

(2 ) Het leger moet gekleed worden. Wel, de Heere, Die aan hun spits is, zal ook daarin voorzien; Hij heeft voor een wapenhuis gezorgd, waarin de schilden van de oorlogshelden hangen. U ziet in Ef. 6 voor wat een veelomvattende volkomen wapenrusting voor Zijn krijgsknechten Hij heeft gezorgd. Het schild van het geloof, de helm der zaligheid, het borstwapen der gerechtigheid, de gordel der waarheid, het zwaard des Geestes; er ontbreekt niets om de vijand aan te vallen, of de ziel in haar strijd te verdedigen.

(3.) Het leger moet zijn garnizoensplaats hebben voor winterkwartier, waar het voor stormwind en onweer beschut is. Wel, de HEERE, Die aan hun spits is, heeft ook hiervoor gezorgd, ja, Hijzelf is hun garnizoens plaats, hun woonplaats in alle geslachten. Hij is een verberging tegen de wind, en een schuilplaats tegen de vloed; als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land.

(4). Het leger moet orders en besturingen hebben, voornamelijk wanneer het op mars is, welke weg zij moeten gaan. Nu de Heere, Die aan hun spits is, zal het hen daaraan niet laten ontbreken; "Zijn Woord is een lamp voor hun voet, en een licht voor hun pad. Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat recht is, en wat eist de Heere van u, als recht te doen, en weldadigheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God?"

(5.) Voor de zieken en gewonden in het leger moet gezorgd worden. Wel, de Heere, Die aan hun spits is, is een ervaren Heelmeester en een teerhartig Herder; Hij vergadert de lammeren in Zijn armen, en Hij verbindt de wonden van de verbrokenen van hart en de verslagenen van geest. Zo ziet u, wat een heerlijke bemoediging hieruit ontstaat, dat de Heere aan hun spits is.

4e Wij hebben hier ook hun heerlijke en zegevierende optocht, onder de leiding des Heeren; Hij trekt voor hun aangezicht op; waarmee de volgende dingen worden te kennen gegeven:

1. Dat de gelovigen hier op aarde niet thuis zijn, want zij zijn maar op reis. Zij zijn evenals Israël in de woestijn, waar zij geen stad ter woning vonden, geen plaats van de rust aan deze zijde van de Jordaan; neen. "zij zijn begerig naar een beter vaderland, dat is, naar het hemelse".

2. Dat zij zich voortbewegen, of vooruitgaan naar hun rust, want zij gaan voort, gelijk van de reizigers naar Sion gezegd wordt: (Ps. 84:8) "Zij gaan van kracht tot kracht, een ieder van hen zal verschijnen voor God in Sion".

3. Dat hun koning en Overste, die aan hun spits is, hun wegen zeer goed kent, want Hij trekt voor hun aangezicht op als hun Vorst en Gebieder. Hoe onkundig en onervaren zij ook in zichzelf zijn, in hun Hoofd zijn al de schatten van wijsheid en kennis verborgen, en daarom zal Hij hun weg kennen, en in welke richting zij moeten gaan; Hij zal hen in de woestijn niet aan hun eigen leiding overlaten; neen; "Hij zal hen leiden naar Zijn raad, en daarna zal Hij hen in heerlijkheid opnemen."

4. Dat de Heere, hun Koning, voorop gaat, om alle tegenstand het hoofd te bieden, en de doorgangen van hun weg vrij te maken. O welke vijanden zouden durven standhouden om hen tegen te staan, wanneer de Heere als hun Koning voor hun aangezicht heen gaat! In Hem zullen zij gewisselijk overwinnaars, ja, meer dan overwinnaars zijn. Hun boog zal in stijfheid blijven, want de Heere is Israëls overwinning; "ook liegt Hij niet, en het berouwt hem niet" (1 Sam. 15:29)

5. Dat de Kerk en Gods volk, zolang zij Zijn weg houden, onder Zijn bijzondere bescherming zijn. Hij zal hen verbergen in het verborgen van Zijn tent: zij zullen vernachten onder de schaduw des Almachtigen; Hij zal hen dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugelen zullen zij hun toevlucht nemen; Zijn waarheid zal hun rondas en beukelaar zijn.

6. Dat er iets van bijzondere grootheid en majesteit is in de verschijning van de Heere ten goede van zijn volk. Daarom werden zij vergeleken bij een leger met een onoverwinnelijke krijgsoverste aan hun spits, dat Bileam deed uitroepen: "Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! Uw woningen, Israël! Hij heeft zich gekromd, hij heeft zich neergelegd gelijk een leeuw, en als een oude leeuw, wie zal hem doen opstaan?"

Zo ziet u wat een heerlijke bemoediging uit dit woord ontspringt om de gelovigen in hun geestelijke strijd te bezielen en te versterken: Hun koning zal voor hun aangezicht heen geen, en de Heere in hun spits. Doch het oog van het geloof zal oneindig veel meer in hem zien dan iets, dat ik heb gezegd of kan zeggen.

Ik zal sluiten met een paar raadgevingen. opdat u voorspoedig mag optrekken, onder het geleide van uw heerlijke Koning, Hem, Die voor uw aangezicht heen gaat als de Overste Leidsman van uw zaligheid.

1e Benaarstigt u dan om de heerlijke Doorbreker, Die voor uw aangezicht heen gaat, goed te kennen, en Hem altijd in het oog te houden; want het gezicht van de Overste bezielt de krijgsknechten met moed en dapperheid, zodat zij, als Hij in hun gezicht is, hun weg met blijdschap gaan, al is het, dat hel en dood en gewapende legioenen van duivels en mensen in hun weg zijn. Vandaar worden de heiligen zo dikwijls vermaand in hun Christelijke loopbaan en in hun strijd op Hem te zien. Hij vermaant hen dat doen: (Jes. 45:22) "Wendt u naar mij toe, wordt behouden". Zij bemoedigen elkaar daartoe:(Hebr. 12:2) "Laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is, ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus". Zo vertellen zij hun bevinding van het nut en voordeel, dat zij trekken uit zo te doen: "Zij hebben op Hem gezien, ja Hem als een waterstroom aangelopen, en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden". Een gezicht van Hem bezielde hen met zulke onverschrokken stoutmoedigheid, dat zij al hun vijanden in het aangezicht konden zien, zonder in het minste verschrikt te worden.

2e Beijvert u goed bekend te worden met de weg, die Hij heeft doorgebroken. De Profeet Jesaja beschrijft ons die weg in hfdst. 35. "En daar zal een verheven baan, en een weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden. De onreine zal daar niet door gaan, maar hij zal voor deze zijn: die deze weg wandelt, zelfs de dwazen zullen niet dwalen". Dit is geen andere dan de reine weg van rechtvaardigmaking en aanneming door het geloof in de Heere Jezus Christus, welke zich uitlaat en ontdekt in het staan naar heiligheid beide in hart en leven. Zodat de gebruikmaking van Christus door het geloof, beide tot rechtvaardigmaking en heiligmaking, tot gerechtigheid en sterkte, de gebaande weg is, die voor ons verhoogd is, om daarin te wandelen. "Ik ben de weg", zegt Christus, "niemand komt tot de Vader dan door Mij". Beijvert u dan, goed bekend te worden met deze weg van toegang, deze weg van de genade: "Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave. Niet uit de werken. opdat niemand roeme". Het is niet de vuile weg van de zonde, maar de reine weg van gehoorzaamheid aan de wet Gods; en wanneer u in de kracht Gods hebt gehoorzaamd, moet u Zijn gerechtigheid vermelden, de Zijne alleen.

3e Aangezien de Heere aan uw spits is, doet dan ook de wapenrusting des Heeren aan. De apostel zegt: "Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods" (Ef. 6:13). U hebt daar een opsomming van de. verscheidene stukken van de wapenrusting van een Christen, zoals het schild van het geloof, de helm van de zaligheid, enz. Dit wordt soms "de wapenen des lichts" genaamd, omdat het van de Vader der lichten komt, van Wie alle goede gave en volmaakte gift afkomt; omdat alle stukken van de wapenrusting van de Christen, zoals geloof, hoop, oprechtheid en waarheid, alle gegrond zijn in het licht, namelijk "het licht van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus"; en omdat het, evenals blinkend wapentuig, schoon is in de ogen van de wereld. Hun licht schijnt voor de mensen, zodat anderen, hun goede werken ziende, hun Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. In het bijzonder, wil ik u een heilige vaardigheid aanbevelen in de behandeling van het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; omdat uw heerlijke opperbevelhebber met dit wapen de vijand afsloeg bij zijn ontmoeting in de woestijn. Benaarstigt u dan ook, evenals de helden van de Koning Salomo, dit "zwaard aan uw heup te hebben, vanwege de schrik des nachts".

4e Let zorgvuldig op de bevelen des Heeren, aangezien de Heere, uw Koning, in uw spits is. Volgens de krijgswet moet een krijgsknecht, die de orders van zijn vorst en gebieder niet gehoorzaamt, gedood worden. Wat een anarchie, of regeringloosheid, en verwarring zou er in een leger zijn als het anders was! O vrienden, zorgt er voor, aangezien uw Koning voor u heen gaat, en de Heere aan uw spits is, dat u alles doet wat Hij u gebiedt; Hij heeft zijn goede, welbehaaglijke en volmaakten wil bekendgemaakt; Hij heeft u bekendgemaakt wat goed is, en wat de Heere van u eist: Als koningen, parlementen, overheden, leraars, of wie ook, u bevelen of van u eisen, dat u anders handelt als de Heere u heeft aangewezen, laat dan dit uw antwoord zijn: "Oordeelt gij of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God."

5e Draagt zorg, dat u in het volgen van uw vermaarde Koning en Krijgsoverste in het gelid blijft, en de standplaats inneemt, waarin Hij u gezet heeft; want de Heere is geen God van verwarring maar van orde. Zodra in de strijd de gelederen van een leger worden verbroken en in wanorde geraken, is het een bewijs, dat zij door de vijand verslagen worden. En daarom zal een ervaren generaal alles in het werk stellen om de soldaten in hun eigen gelid en orde te houden. Zo ook hier wil de Overste Leidsman van de zaligheid, dat een ieder blijft in de roeping met welke hij geroepen is; Hij wil, dat de overheidspersonen onder Hem in hun kring werken, leraars in de hunne, en gewone Christenen in hun bevoegdheid, en als iedereen de Heere in Zijn eigen standplaats zoekt te dienen, zal het gehele lichaam van de gelovigen worden gesticht en opgebouwd, en zullen ook de vrouwen, hoewel zij thuis blijven, de roof uitdelen.

6e Wanneer u in nood verkeert door de aanvallen van de vijand, de zonde, de duivel, of de wereld, roept dan tot de Heere om hulp, want Hij is aan uw spits en trekt voor uw aangezicht heen. Dit hebben alle volgelingen van het Lam in alle eeuwen gedaan: (Ps. 34) "Deze ellendige riep, en de Heere hoorde, en Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden". De Heere gebiedt u dat te doen: "Roept Mij aan in de dag der benauwdheid, Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren". Ik kan u verzekeren, dat het geroep van een van Zijn krijgsknechten, die in nood is vanwege de vijand, Hem ter harte gaat, en Zijn verbolgenheid opwekt; hoeveel temeer wanneer de ganse gemeente tot de hemel roept, wegens de beledigingen, die haar worden aangedaan, hetzij door de wilde zwijnen, of door de wolven in schaapsklederen? Ik verzeker u, dat de Doorbreker zal optrekken op het geroep van Zijn ellendig volk, wanneer zij in hun burgerlijke of geestelijke rechten en voorrechten worden onderdrukt. Leest tot dat einde Ps. 18:6: "Als mij bang was aanriep ik de Heere", namelijk, wanneer (vs. 4) beken van goddelozen hem verschrikten. Doch nu bindt de Doorbreker de strijd aan, en ziet (vs. 8-15) hoe ontzaglijk Zijn werk is.

7e Laat, aangezien de Heere aan uw spits is, als uw Koning en de overste Leidsman van u zaligheid, nooit Zijn banier vallen, als u die omhoog kunt houden. De Heere heeft Zijn standaard in ons land geplant, boven vele volken van de aarde, een standaard van zuivere leer tucht, dienst en bestuur; doch heden ten dage worden pogingen gedaan deze banier neer te halen, hoewel wij beide nationaal en persoonlijk met de sterkste banden gebonden zijn, er de wacht bij te houden.

Sommigen trachten de banier van de leer neer te halen, voornamelijk door het zelfstandig bestaan en de allerhoogste Godheid van de Zoon van God, onze vermaarde Koning en ons Hoofd te loochenen.

Anderen trachten de regering van de Kerk te treffen, door een tirannieke en heerszuchtige overweldiging van de rechten van Gods volk, in het verkiezen van hun eigen herders.

Er wordt gesproken over het klaarmaken van een wetsontwerp in het Parlement, waardoor de Kerk van God in deze zaak nog dieper wond zal worden toegebracht. Doch wie het ook zijn, die zo willen optreden tegen de bekende rechten en voorrechten van de onderdanen van de Koning van Sion, ik geef mij niet voor een buitengewone profeet uit, doch ik meen hen in de Naam van God te mogen waarschuwen, dat de Doorbreker op Zijn Eigen tijd en wijze tegen hen zal optrekken, en verdrukking zal vergelden dengenen, die Zijn volk verdrukken.

Laat mij ondertussen het volk van de Heere vermanen, "te staan in de vrijheid met welke hen Christus heeft vrijgemaakt, opdat zij niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen worden", dat mensen om hun halzen willen leggen. Als u dat doet dient tot uw bemoediging, dat de Doorbreker voor uw aangezicht zal optrekken; uw Koning zal voor uw aangezicht heen gaan, en de Heere in uw spits: en indien de Heere voor u is, wie kan dan tegen u zijn? Bidt om de vrede van Jeruzalem. Rondom Jeruzalem zijn bergen: alzo is de Heere rondom Zijn volk, van nu aan tot in van de eeuwigheid. Amen.

 

Een lamp toegericht voor Gods Gezalfde (1e preek)

Ps. 132:17. Ik heb voor Mijn Gezalfde een lamp toegericht.

Ik zal geen tijd doorbrengen met diep op de woorden in te gaan. Er zijn uitleggers, die denken, dat deze Psalm door Salomo is geschreven bij gelegenheid van het opdragen van de tempel aan God. Het eerste deel van de Psalm, namelijk, van het begin tot het 10e vers, bestaat uit smeekbeden. Het tweede deel, van vs. 11 tot het einde, bestaat uit een bundel grote en dierbare beloften, die betrekking hebben op David en zijn geslacht in het voorbeeld, maar voornamelijk en als haar eind op Christus en Zijn gemeente onder het Nieuwe Testament in het tegenbeeld.

God belooft, (1.) Zijn woonplaats te vestigen in Zijn gemeente: (vs. 13,14) "Want de Heere heeft Sion verkoren, Hij heeft het begeerd tot Zijn woonplaats, zeggende; Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb ze begeerd." Gods genadige tegenwoordigheid in zijn Kerk en onder Zijn volk, maakt haar de volkomenheid van de schoonheid en de lof van de ganse aarde. (2.) Hij belooft de kost, die Hij voor hen bereidt te zegenen: (vs. 15) "Ik zal hun kost rijkelijk zegenen; hun nooddruftigen zal Ik met brood verzadigen." Hij zal naar Zijn rijkdom vervullen al hun nooddruft, in heerlijkheid door Christus Jezus. Hij zal hen spijzigen met het manna, dat verborgen is. (3.) Hij belooft hun getrouwe en voorspoedige dienaars te zenden: (vs. 16) "En hun priesters zal ik met heil bekleden." De leraars worden dan met heil bekleed, wanneer zij door de kracht Gods die op hen en hun bediening rust, de gelukkige instrumenten zijn waardoor velen tot Christus worden gebracht, in Wie zij verlossing van zonde en toorn vinden; en wanneer de arm des Heeren wordt geopenbaard, dan zijn de dienstknechten van Christus en alle ware gelovigen van blijdschap vrolijk. (4.) Hij belooft, dat, hoe laag de zaak van Christus ook mag zinken, al gelijkt zij, evenals Hijzelf, op een wortel in een dorre aarde, die nochtans, als een boom, die goed ingeworteld is, hoe dat hij ook door mensen en de duivel gesnoeid en behouwen is, weer zal uitspruiten, gelijk het eerste deel van ons tekstvers luidt: "Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten. Dit betekent: Ik zal in de volheid des tijd uit de afgehouwen tronk van het geslacht Davids een heerlijke en vermaarde Koning doen voortkomen. Christus is de voornaamste Spruit uit die boom; en alle gelovigen zijn uitspruitsels uit die Spruit. (5.) Hij belooft, dat de lamp van het Evangelielicht steeds in Zijn ware Kerk zal schijnen, tot openbaring van de heerlijkheid van Christus: Ik heb Mijn Gezalfde een lamp toegericht.

Merkt hier op: (1.) De naam, die Christus door God Zijn Vader wordt gegeven; Hij is Mijn Gezalfde. Hoewel Hij veracht en van de mensen verworpen is: hoewel een ongelovige wereld geen gedaante noch heerlijkheid in Hem ziet, waarom zij Hem zou begeren, nochtans erken Ik Hem, en Ik noem Hem Mijn Gezalfde, de Profeet, Priester en Koning van Mijn Kerk: (Ps. 89:21,22) "Ik heb David Mijn knecht gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik Hem gezalfd. Met welke Mijn hand vast blijven zal; ook zal Hem Mijn arm versterken." (2.) Het voorname middel, dat God heeft ingesteld om de heerlijkheid van Christus aan een verloren wereld te openbaren: Hij heeft een lamp toegericht voor Zijn Gezalfde. Een lamp dient om de mensen licht te geven in de duisternis van de nacht; zo ook is het Woord van God, in het bijzonder het Evangelie, een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag van de heerlijkheid aanbreekt, wanneer de Heere God en het Lam tot in alle eeuwigheid het licht van de verlosten zullen zijn. (3.) Op Wiens gezag deze lamp is aangestoken en door deze donkere wereld wordt gedragen: zij is door God toegericht, en op Zijn bevel prediken wij, en verspreiden het licht van het Evangelie.

Merkt op, "Dat de bedeling van het eeuwig Evangelie een lamp is, die God heeft toegericht om de heerlijkheid van Christus te openbaren aan een verloren wereld, die in de duisternis ligt".

In het verhandelen van deze leer zal ik met Gods hulp de volgende wijze volgen:

1. Eerst zal ik een weinig spreken over Christus als de Gezalfde van God.

II. Over de lamp, die voor Hem is toegericht.

III. Over de toerichting van deze lamp.

IV. Enige redenen noemen waarom God hem heeft toegericht.

V. Toepassing maken.

I. Het eerste punt is, dat ik een weinig zal spreken over de Gezalfde van God: (Ps. 45:8) "Daarom heeft U, o God Uw God gezalfd met vreugdeolie boven uw medegenoten" Zijn Naam is dan ook in het Hebreeuws Messias, en in het Grieks Christus, welke beide namen eigenlijk betekenen: De Gezalfde Gods. Deze aanstelling houdt in,

l. Dat Hij een Verlosser en Zaligmaker van Gods verkiezing is, want niemand werd onder de wet tot enig ambt gezalfd, dan die daartoe van God was aangewezen en uitverkoren. Zo een was Christus: (Jes. 42:1) "Ziet Mijn Knecht, Die Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Dewelke Mijn ziel een welbehagen heeft: Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen."

2. Deze aanstelling geeft ook te kennen, dat Hij geroepen was, de Geroepene en Gezondene van God: (Jes.47:6) "Ik, de Heere, heb U geroepen." Hij nam Zichzelf die eer niet aan, maar was "van God geroepen, gelijkerwijs als Aäron". Wanneer het geloof Hem omhelst, heeft het dit in het oog, het merkt Hem aan als de van God Gezondene.

3. Deze aanstelling sluit ook in, dat Hij als de grote Profeet, Priester en Koning van Zijn Kerk met Zijn ambten bekleed is. Hij werd met grote plechtigheid met Zijn ambten bekleed; de plechtigheid van een besluit: (Ps. 2:7) "Ik zal van het besluit verhalen"; de plechtigheid van een eed: (Ps. 105:4) "De Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen, Gij zijt Priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek"; ja, met de plechtigheid van een openlijke en hoorbare bekendmaking van de hoogwaardige heerlijkheid, toen de hemelen geopend werden, en de Geest op Hem neerdaalde in de gelijkenis van een duif.

4. Deze aanstelling betekent tevens, dat Hij, door een uitstorting van de Heilige Geest zonder mate, tot Zijn werk bekwaam gemaakt en toegerust is: "Genade is uitgestort in Zijn lippen." Tweeërlei genade is Christus als Middelaar gegeven, namelijk: (1.) De genade van persoonlijke vereniging, wanneer de menselijke natuur, bestaande in een waarachtig lichaam en een redelijke ziel, in de Persoon van de eeuwige Zoon van God is opgenomen, dat de grote verborgenheid van de godzaligheid is. (2.) Hem werd een geschapen hebbelijke volheid van genade verleend voor de uitvoering van Zijn middelaarswerk, en tot nut van Zijn verborgen lichaam: "Hij heeft gaven genomen voor de mensen, opdat wij uit Zijn volheid zouden ontvangen, ook genade voor genade". Zo ziet u wat in de zalving van Christus is inbegrepen.

Tot verdere opheldering van deze zalving dient;

1. Dat Christus en al Zijn leden, alle gelovigen, met dezelfde olie van de Geest gezalfd zijn, hoewel in een zeer verschillende mate. Hij is met die olie gezalfd boven Zijn medegenoten; Hij ontving de Geest niet met mate. "Want het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem al de volheid wonen zou." Onze zalving is maar een druppel in vergelijking met de Oceaan; nochtans is het met dezelfde Geest; "want die de Heere aanhangt, is één Geest met Hem." Gelijk het dezelfde menselijke ziel is, die in het hoofd en in de leden van het natuurlijk lichaam is, zo is het ook één en dezelfde Geest, Die in het Hoofd en in de leden van het verborgen lichaam is. Hij is (Kol. 2:19) "het Hoofd, uit hetwelk het gehele lichaam door samenvoegselen en samenbindingen voorzien en samengevoegd zijnde, opwast met Goddelijke wasdom".

2. De zalving van Christus was trapsgewijze, overeenkomstig de verschillende trappen of vorderingen in Zijn werk. Hij nam toe in wijsheid, en in grootte, en in genade, bij God en de mensen (Luk. 2:52). Deze zalving begon bij het eerste ogenblik van de vereniging van de goddelijke en de menselijke natuur. Hem werd een grote mate van de Geest en de gaven van de Heilige Geest geschonken bij Zijn doop; een nog grotere mate bij Zijn dood, toen Hij "door de eeuwige Geest Zichzelf onstraffelijk heeft opgeofferd" (Hebr. 9:14): en een nog grotere mate werd over Hem uitgestort bij Zijn opstanding, toen Hij "krachtiglijk bewezen is te zijn de Zoon van God, naar de Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden;" en toen Hij opvoer in de hoogte, stortte Hij de Geest uit als een geweldig gedreven wind.

3. De zalving van Christus strekt zich uit tot al Zijn ambten, Profeet, Priester, en Koning. Als Profeet zegt Hij van zichzelf: (Jes. 61:1) "De Geest des Heeren Heeren is op Mij, omdat de Heere mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om de gevangenen vrijheid uit te roepen, en de gebondenen opening der gevangenis." Hij is een gezalfde Priester: de menselijke natuur, die geheiligd was, werd als het ware welriekend gemaakt met de vreugde olie, die haar een lieflijke reuk maakte voor God door de eeuwige Geest. (Ef. 5:2) "Hij heeft Zich voor ons overgegeven tot een offerande en een slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk." Deze zalving spreidt zich ook over Hem als Koning uit: (Hebr. 1:8,9) "Maar tot de Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de scepter Uws koninkrijks is een rechte scepter. Daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten. En, (Ps. 2:6) "Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, de berg Mijner heiligheid."

4. Ik zal over dit punt alleen nog zeggen, dat Christus Zelf, en al Zijn gaven, genaden, en hoedanigheden, toegericht zijn tot nut van ons, die zondaren zijn uit het geslacht van Adam. "Hij is ons geworden wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing." Hij is Gods gave aan u: "Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, Mijn Vader geeft u dat ware brood uit de hemel. God heeft zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde." Laat daarom iedere verloren zondaar tot Hem komen, deze gezalfde Zaligmaker aannemen, en van Hem gebruik maken. Neemt de raad van Christus aan Laodicea aan, want dezelfde raadgeving komt tot een ieder van u: (Openb. 3:18), "Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalft uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt."

II. Ons tweede punt was, dat wij een weinig zullen spreken over de lamp, die God Zijn Gezalfde heeft toegericht.

Ik versta door de lamp het Woord van God, in het bijzonder het Woord der waarheid van het Evangelie. U weet, dat een lamp dient om mensen in de duisternis licht te geven, om hen hun weg te doen zien. Het gehele menselijk geslacht is sedert de val in duisternis, ja duisternis zelf. Allen zijn van hun weg afgedwaald, en wandelen aan de rand van de hel en het eeuwig verderf. Het Evangelie nu, of het Woord van het geloof’ dat wij prediken, is als een lamp, door God toegericht, om de kinderen der mensen te ontdekken, hoe zij van de weg zijn afgeraakt, en toont hun die verse en levende weg, die Hij heeft uitgevonden, waardoor zij weer tot God en de heerlijkheid kunnen terugkomen: "Wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is; en gij doet wel dat gij daarop achtgeeft, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlicht, en de morgenster opga in uw harten" (2 Petr. 1:19). De duistere plaats waarvan de apostel spreekt is deze duistere wereld, en het hart van de mens is de duisterste plaats in de wereld. God, Die de Vader der lichten is, heeft Zijn Woord, de Schriften der waarheid, als een lamp of fakkel gegeven, om ons de weg te wijzen, hoe wij God zullen verheerlijken en Hem eeuwig genieten. Wij doen wel, dat wij op dit licht of deze lamp acht geven, evenals David, de man naar Gods hart deed: "Uw woord." zegt hij, "is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad." De lamp van Gods Woord nu werpt tweeërlei licht onder de kinderen der mensen, namelijk een wetslicht en een evangelielicht. Een wetslicht om de zonde en ellende te ontdekken, want "door de wet is de kennis der zonde; de wet is om der overtredingen wil daarbij gesteld. "Ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren. Maar als de wet en het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven." Maar er is ook nog een evangelielicht, dat dient om het geneesmiddel te ontdekken. Ik houd het er voor, dat dit voornamelijk in de tekst bedoeld wordt: Ik heb mijn Gezalfde een lamp toegericht. Ik, de eeuwige Heere, heb de prediking en verkondiging van het Evangelie als het grote middel ingesteld om het verloren mensdom tot de kennis te brengen van die "Held, bij Wie Ik hulp besteld heb. Het heeft Gode behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken, die geloven. Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen."

Aangaande deze lamp van het evangelielicht, die God heeft toegericht tot heerlijkheid van zijn Gezalfde, zal ik, als de tijd het toelaat, (1.) Een paar dingen voorstellen. (2) U iets zeggen over enige grote en heerlijke dingen, die daardoor ontdekt worden. (3.) Een paar van zijn eigenschappen aanwijzen.

Ten eerste. Ik zal twee of drie dingen omtrent het vooropstellen.

1. Deze lamp werd eerst toegericht in het voornemen van God van eeuwigheid, of in de Raad des vredes, toen het gehele plan van de zaligheid door Christus gelegd werd. (Spr. 8:23-31) "Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van de aanvang, van de oudheden der aarde aan; aleer de bergen ingevest waren; Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes van de wereld. Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar: toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef; toen Hij de grondvesten van de aarde stelde, (zegt Christus) toen was Ik een voedsterling bij Hem, – spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met der mensen kinderen."

2. Deze lamp werd eerst in deze benedenwereld aangestoken, terstond na de val in het paradijs; toen zich een donkere en sombere nacht van jammer en ellende over onze eerste ouders uitspreidde, toen begon een lichtstraal door te breken in de eerste belofte (Gen. 3:15) en daarna aan Abraham: "In uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde."

3. De lamp van het Evangelie scheen voorbeeldend en profetisch gedurende de gehele tijd van het Oude Testament, voor de komst van Christus in het vlees Zij scheen, als het ware, onder een deksel en alleen onder de Joden. Wat de heidenen betreft, die waren, enkelen onder hen, die bekeerd werden uitgezonderd, vervreemd van het burgerschap Israëls en vreemdelingen van de verbonden der belofte; zij zaten in de duisternis en in het rijk van de schaduw des doods.

4. Na de komst van Christus in het vlees, en Zijn opstanding en hemelvaart, werd de lamp van het licht van het Evangelie helderder, en werd het licht meer algemeen en uitgebreid. Het voorhangsel van schaduwen, ceremoniën en profetieën werd gescheurd en op bevel van de eeuwige God werd dit licht onder alle heidenen gebracht, tot gehoorzaamheid van het geloof; Christus van God gegeven zijnde, "een Licht tot verlichting der heidenen en tot zaligheid tot aan het uiterste der aarde."

5. Evangeliedienaars zijn, als het ware, de lampdragers. Hun is door Christus opgedragen het Evangelie te prediken, alle volkeren te onderwijzen. Hun is het woord van de verzoening toebetrouwd, en als de herauten van de grote Koning moeten zij hun stem verheffen als een bazuin, en de zaligheid Gods uitroepen tot aan de einden van de aarde.

Ten tweede. Ik zal u over enige dingen spreken, die bij het licht van de lamp van het Evangelie ontdekt worden. In het algemeen moet u denken, dat alles wat zij ontdekt geheel bovennatuurlijk is; de wereld kon die met al haar wijsheid niet hebben uitgevonden. De ijdele mens zou hier wijs willen zijn, doch hij is zo ontbloot van evangeliewijsheid als het veulen van een woudezel. De hoogmoedige mensen roemen op hun natuurlijke of verkregen wijsheid, alsof zij daardoor de verborgenheden van de hemel kunnen nasnuffelen en ontvouwen, en toch kunnen zij zelfs die, welke geopenbaard zijn, niet verstaan noch aannemen; de dingen, die van de Geest van God zijn, zijn hun dwaasheid. Vandaar, dat Christus zegt: "Ik dank U Vader, Heere der hemel en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve de kinderkens geopenbaard. Ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U."

Ik zal u alleen enkele dingen melden van het vele, dat het Evangelie ontdekt, welke het licht van de natuur nooit kon ontdekt hebben, en die de trotse natuur niet kan aannemen wanneer zij geopenbaard worden.

1. Bij de lamp van het Evangelie wordt dan ontdekt, dat er een Drie-eenheid van Personen is in een God, Vader, Zoon en Heilige Geest, en toch maar één God: (1 Joh. 5:7) "Want drie zijn er, Die getuigen in de hemel, de Vader, het Woord, en de Heilige Geest, en deze drie zijn één." Dit is zo’n harde leer voor de menselijke rede, dat Arianen, Socinianen en Deïsten, liever de gehele Schriften der waarheid willen verwerpen dat dit aannemen; of, als zij de Schriften erkennen, dan zullen al het mogelijke tewerkstellen om het licht van de Schrift tegen te staan, en Christus Zijn allerhoogste Godheid te ontnemen en Hem onder de geschapen wezens te rangschikken. Er is toch geen wezen, dat tussen de Schepper en een schepsel in staat. Als Christus een schepsel is, dan zou ik willen vragen hoe een schepsel zichzelf kan maken? Aangezien "zonder Hem geen ding is gemaakt, dat gemaakt is" (Joh. 1:3). Ik zeg dan, dat de evangelielamp de verborgenheid van de Drie-eenheid ontdekt, en hoe elke Persoon werkzaam is in het heerlijk werk van onze verlossing.

2. Bij het licht van deze lamp kunnen wij terugzien naar de eeuwigheid die voorbij is, en zien wat God deed voor de grondlegging van de wereld; hoe een Raad des vredes werd gehouden met betrekking tot de herstelling en de zaligheid van gevallen mensen; hoe de Zoon van God, aangeboden hebbende het werk van onze verlossing op Zich te nemen, opdat de verschillende eisen of aanspraken van de goedertierenheid en van de rechtvaardigheid in het zaligmaken van de gevallen mens volkomen zouden worden bevredigd, hartelijk overeenkwam, zeggende: "Zie, Ik kom; Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen." Hij was spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Zijn vermakingen zijn met der mensen kinderen Buiten het Evangelie konden de mensen dit nooit geweten hebben; doch de Leeuw, die uit de stam van Juda is, heeft het boek geopend en de grote verborgenheid ontzegeld, en beveelt, dat het tot aan de einden van de aarde verkondigd zal worden.

De evangelielamp ontdekt de heerlijke verborgenheid van de vleeswording van de Zoon van God in de volheid des tijds. Ingevolge deze heerlijke verrichting bewonderen en aanbidden de engelen God in onze natuur. (Hebr. 1:6) "Als Hij wederom de Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: En dat alle engelen Gods Hem aanbidden."

4. Door de evangelielamp wordt nog een andere verborgenheid ontsloten, namelijk, dat de Zoon van God de plaats van de schuldige zondaar inneemt, door middel waarvan onze ongerechtigheden op Hem gelegd worden. "De Rechtvaardige leed voor de onrechtvaardigen." Hij is de ram, Die in de verwarde struiken vast was, en Die in de plaats van de zondaar geofferd werd. Het zwaard van de gerechtigheid ontwaakt tegen de Man, Die Gods Metgezel is, Die het geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn. "Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden."

5. Alleen door de lamp van het Evangelie weten wij van een wetvervullende gerechtigheid, die aangebracht is in deze wereld, waar niemand rechtvaardig is, ook niet één. "Zeventig weken zijn bestemd — om de overtreding te sluiten, en om de zonde te verzegelen — en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen" (Dan. 9:24). "Want hetgeen de wet onmogelijk was, omdat zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; opdat het recht van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest." (Rom. 8:3,4 en 10:4). "Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een ieder die gelooft." (2 Kor. 5:21) "Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem." O wat een verheven ontdekking is dit voor ons, voornamelijk wanneer wij overwegen, dat deze gerechtigheid van de Borg Christus in het eeuwig Evangelie een ieder wordt nabij gebracht, opdat zij die zullen aandoen, en gebruiken tot hun rechtvaardigmaking voor God! "Hoort naar Mij, gij stijven van hart, gij, die ver van de gerechtigheid zijt. Ik breng Mijn gerechtigheid nabij, zij zal niet ver wezen en Mijn heil zal niet vertoeven" (Jes. 46:12,13).

6. Bij het licht van de lamp van het Evangelie zullen wij grote en heerlijke verborgenheden zien in de dood en het bloed van Christus. Gelijk Simson een honingraat vond in de leeuw, die hij verslagen had, zo kunnen wij de grote en zielvoedende verborgenheden van genade, liefde, goedertierenheid en wijsheid van God vinden in de dood en het bloed van het Lam Gods. Hier kunnen wij zien, hoe de rechtvaardigheid Gods voor de zonden van de mens bevredigd is door een offerande van oneindige waardij; hoe de toorn van God is afgewend en God verklaart, dat Hij een God des vredes is door het bloed van Zijn eeuwige Zoon. Hier zien wij, dat de kop van de oude slang vermorzeld, die leviathan verslagen is, en hoe Hij tot spijs gegeven is aan degenen, die de woestijn van deze wereld bewonen. O dit is waarlijk spijs, en waarlijk drank! Hier zien wij, hoe een verse en levende weg geopend en ingewijd is, opdat wij met vrijmoedigheid mogen ingaan in het heiligdom, in volle verzekerdheid van het geloof.

7. De evangelielamp ontdekt een verborgenheid in de opstanding van Christus uit de doden. In de opstanding van Christus is meer van God en van zijn oneindige macht en wijsheid te zien, dan dat de ganse nakomelingschap van Adam in een oogwenk uit hun graven werden opgewekt. Van Christus wordt gezegd, dat Hij door Zijn opstanding "krachtiglijk bewezen is te zijn de Zoon van God". Die kracht van de Vader, waardoor Hij werd opgewekt, had een "uitnemende grootheid" in zich, en was een "werking van de sterkte Zijner macht" (Ef. 1:19). De last van de zonde en van de toorn, die op het graf van onze Borg lag, zou alle engelen in de hemel, en alle mensen op aarde in de onderste hel hebben doen wegzinken; doch Christus staat door Zijn goddelijke kracht van onder deze last op, en zo draagt Hij onze ongerechtigheden weg, en zo laat Hij ze in Zijn graf achter, en verslindt de dood tot overwinning.

8. De evangelielamp laat ons een verborgenheid zien in Zijn hemelvaart, de heerlijkste plechtigheid, die de bewoners van de geestelijke wereld ooit aanschouwden, die hen allen deed uitroepen en juichen: "God vaart op met gejuich, de Heere met geklank der bazuin". Deze wereld zag weinig plechtigheid in het terugkeren van Christus naar de hemel, toen Hij het grote werk van de verlossing van de mens had volbracht. Doch, O! De engelen en de verheerlijkte heiligen, die toen in de hemel waren, zagen Zijn staatsiewagens, die hem vergezelden: (Ps. 68:18,19) "Gods wagenen zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld: De Heere is onder hen, een Sinaï in heiligheid. Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevankelijk geveerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen".

9. De evangelielamp laat ons een verborgenheid zien in Zijn verschijning voor ons in de hemel; hoe Hij daar als onze Plaatsbekleder en Hogepriester binnen het voorhangsel verschijnt, de gebeden van de heiligen met veel reukwerk opofferende; hoe Hij Zich als onze Voorspraak voor de Vader stelt, om onze zaak te bepleiten en te doen wat voor ons te doen is, en alle aanklachten, die door de aanklager van de broederen tegen ons worden ingebracht, af te wijzen, "Hij kan volkomen zaligmaken degenen, die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden" (Hebr. 7:25). "Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus de Rechtvaardige". Hij verschijnt voor ons voor de rechtbank, niet als een smekeling, maar met gezag: "Vader", zegt de Advocaat, "Ik wil, dat daar Ik ben ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt", (Joh. 16:24).

10. Door de evangelielamp wordt ons een nieuw verbond ontdekt, dat in Christus als de tweede Adam bevestigd is, beter dan dat met de eerste Adam gemaakt was, namelijk een verbond der genade en der belofte; dat door de dood van Christus bevestigd zijnde, nu in zijn laatste en beste vorm is uitgegeven, namelijk, als een testamentele daad. Alles in en omtrent dit verbond is wonderlijk en een verborgenheid. De Drie-eenheid maakte daarin met Christus als de tweede Adam van eeuwigheid een verdrag: (Ps. 89:4) "Ik heb een verbond gemaakt met Mijn Uitverkorene; ik heb David Mijn Knecht gezworen." De trapsgewijze openbaring van dit verbond aan ons, en de verscheidenheid van de bedelingen, die het Oude en Nieuwe Testament ondergaan heeft, en toch steeds hetzelfde verbond. De volstrekte vrijheid van dit verbond ten opzichte van ons; geen voorwaarden of vereisten worden aan onze zijde vereist om er deel aan te hebben, want de eigenlijke voorwaarde daarvan is reeds vervuld in de gehoorzaamheid en de dood van Christus; het komt tot ons volstrekt vrij: "Ik zal uw God zijn. Ik zal rein water op u sprengen en gij zult rein zijn. Ik zal het stenen hart wegnemen," enz. De weg waarlangs een zondaar binnen de band van dit verbond wordt gebracht, is alleen te danken aan de lamp of het licht van het Evangelie, namelijk, door het geloof, niet uit de mens, maar van de werking Gods in een dag van Zijn heirkracht. Hij maakt de zondaar gewillig om gezaligd te worden zonder geld en zonder prijs, op de grondslag van vrije genade, opdat genade heerst in en door een toegerekende rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onze Heere.

11. Door de lamp van het Evangelie komen wij tot de kennis van de verborgenheid van de wedergeboorte, of van de nieuwe geboorte; welke Nicodemus, een leraar in Israël, zo ontstelde en verbaasde, toen Christus daarover tot hem sprak, dat hij de grootste onzin wauwelde en sprak. Hij zei: "Hoe kan een mens geboren worden nu oud zijnde? Kan hij ook andermaal in zijns moeders buik ingaan en geboren worden?" Evenzo is het in onze tijd gesteld met velen, die de naam hebben, dat zij scherpzinnig en wijs zijn. Zij brandmerken de leer van bekering en wedergeboorte met de naam van geestdrijverij. Doch laten zulken gedenken, dat de God van de waarheid het heeft gezegd, met een voorwaar voorwaar, zo zij die niet aan hun zielen leren kennen en gewaar worden, "kunnen zij in het koninkrijk Gods niet ingaan."

12. De evangelielamp ontdekt de weg van de rechtvaardigmaking voor een goddeloze zondaar, door een toegerekende rechtvaardigheid. Deze ontdekking is geheel bovennatuurlijk, welke de apostel Paulus zo hoog waardeerde, en waarin hij zozeer roemde, dat hij, bij de kennis hiervan vergeleken, alle andere dingen schade en drek rekende te zijn.

13. De verborgenheid van de heiligmaking wordt door de evangelielamp ontdekt: hoe Christus ons heiligmaking van God geworden is; hoe wij door de grote en dierbare beloften de goddelijke natuur worden deelachtig gemaakt en door het aanschouwen van de heerlijkheid Gods in de spiegel van het Evangelie naar datzelfde beeld veranderd worden; hoe door het geloof in Christus het hart gereinigd, onze oude mens met Hem gekruisigd, en het lichaam van de zonde teniet gedaan wordt.

In één woord, om daarmee dit punt te sluiten, bij het licht van de lamp van het Evangelie kunnen wij door het voorhangsel van dood en verderfelijkheid heen zien, en het leven en de onverderfelijkheid aanschouwen, die aan het licht gebracht zijn. De apostel zegt: "Wij merken niet aan de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet. Want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet zijn eeuwig." Bij het licht van de lamp van het Evangelie en met het oog van een verlicht verstand kunnen wij zien, dat de wateren van de doodsjordaan gekliefd zijn, en een doorgang voor het Israël Gods in het beloofde land van de heerlijkheid ontsloten is, waar wij altoos met de Heere zullen zijn. Bij deze lamp kunnen wij tot het einde van de tijd zien, en Christus zien komen om de wereld te oordelen. Hij zal "met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods neerdalen van de hemel. Ziet, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben, en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven. Voorwaar, voorwaar zeg ik u, de ure komt in welke allen, die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, en zullen uitgaan." De evangelielamp doet ons zien, dat allen, die in hun graven slapen, weer zullen opstaan, sommigen tot de opstanding van het eeuwige leven, en de anderen tot de opstanding van de eeuwige verdoemenis. Sommigen worden gezien, die hun hoofden opheffen omdat de dag van hun verlossing gekomen is, en elkaar toeroepen: "Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven; want de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw heeft zichzelf bereid" (Openb. 19:7); terwijl de anderen gezien worden als veroordeelde misdadigers, die uit de kerker naar de strafplaats geleid worden waar het doodvonnis zal worden voltrokken, de Rechter aanschouwende op Zijn witte troon, en roepende tot de bergen en tot de steenrotsen: "Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen, Die op de troon zit, en van de toorn des Lams."

Zo heb ik u over enkele grote en heerlijke ontdekkingen gesproken, die gedaan worden door het licht van de lamp van het eeuwig Evangelie. Ik zal u nu

Ten derde, enkele van haar eigenschappen en hoedanigheden noemen.

l. Het is een goddelijke lamp, een lamp, die God gemaakt en bereid heeft. Daarom wordt het Evangelie "het Evangelie van de zalige God" genaamd. Het daalt af van de Vader der lichten. Alle Schrift is van God ingegeven, en daarom moeten wij haar met een goddelijk geloof aannemen.

2. Het is een verblindende lamp. In en door het Evangelie worden zulke dingen ontdekt, dat zij de ogen van de mensen verblinden. Sommigen zijn er door met volslagen blindheid geslagen. Christus zegt: "Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien blind worden (Joh. 9:39). Wat de ware gelovigen betreft, wanneer het evangelielicht in hun harten schijnt en hun ontdekt hoe de zaligheid door Christus is, dan bewonderen zij alles wat zij aanschouwen, en zij roepen uit: O diepte van liefde, genade en wijsheid! Buiten allen twijfel, "de verborgenheid der godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vlees!" Doch waarom spreek ik over de mens? De helderziende engelen bedekken hun aangezichten met hun vleugelen bij de glans van die heerlijkheid, die in de Persoon en het middelaarschap van Christus uitblinkt, "in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien." Zij roepen elkaar toe, en zeggen: "Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen; de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol." (Jes. 6:3). Ik zeg, het is een verblindende lamp, en evenals het licht van een doordringende natuur. Zowel het licht van het woord van de wet, als van het Evangelie is doordringend. "Het Woord Gods is levendig en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen van het hart." Het schijnt in door het hoofd, neer in het hart, en evenals "de lamp des Heeren, doorzoekt het al de binnenkameren des buiks."

3. Het licht van deze lamp is van een gelijkmakende natuur. "En wij allen met ongedekt aangezicht de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest." Het reinigt de ziel en maakt haar heilig: "Gijlieden zijt nu rein, om het woord, dat Ik tot u gesproken heb" (Joh. 15:3).

4. Het is een heerlijke lamp: daarom "het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods" genaamd. Haar Toerichter is de God van de heerlijkheid; haar Voorwerp is Christus, het Afschijnsel van de heerlijkheid des Vaders: haar doeleinde is de heerlijkheid van al de eigenschappen van God in de eeuwige zaligheid van de verloren zondaar.

5. Het is een zeer lieflijke lamp; waarlijk haar licht is zoet. Wanneer het in het hart schijnt vervult het de ziel met het licht van de kennis, het licht van blijdschap en troost; haar vertroostingen zijn sterk, en vervullen de ziel "met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde."

6. Het is de heilzaamste lamp, die ooit in de wereld gezien is, omdat zij ons het pad des levens bekend maakt, en de ziel in een onmetelijke schat van zielerijkdommen inleidt, die de mens toebereiden voor een eindeloze eeuwigheid, namelijk, de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus.

7. Het is een onfeilbare lamp. Er worden in deze tijd vele nieuwe lichten ontstoken, die als een dwaallicht de mensen in de moerassen en poelen van Deïsme, Arminianisme, Geestdrijverij en andere dwalingen leiden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. Doch hier is een veilig licht, dat wij met volle verzekerdheid van het geloof mogen volgen. Het is een profetisch woord, dat zeker en vast is, en wij doen wel dat wij daarop acht geven. De getuigenis des Heeren is gewis, de slechten wijsheid gevend. En zovelen als naar het licht van deze lamp zullen wandelen, "over dezelven zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods."

8. Het is zoals u hoorde, een oude lamp. Zij heeft in de kringen van de strijdende Kerk geschenen van de tijd af, dat zij in het paradijs werd aangestoken. Deze lamp, in plaats van te verflauwen, zoals andere lampen, is in elke trapsgewijze bedeling hoe langer hoe helderder licht gaan geven.

9. Het is dan ook een blijvende en duurzame lamp. Zij zal schijnen zolang de wereld bestaat, hoe ook mensen en duivels hun uiterste best doen om haar te smeulen en uit te blussen. Alles wat de mensen tot hiertoe gedaan hebben om de lamp uit te doen, heeft, door de hand Gods, die hun grimmigheid en verdorvenheid overheerste, slechts gediend om de lamp te snuiten, gelijk men een kaars snuit om haar helderder te doen branden. "Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des levenden Gods."

10. Het is een lamp, die aan alle mensen gemeenschappelijk is. U weet, dat de zon in het uitspansel een lamp is die allen in deze benedenwereld gemeenschappelijk is; iedereen, rijk en arm, geniet het voorrecht van het zonlicht, zonder er iets voor te betalen. Evenzo is de lamp van het Evangelie, het licht van de Zon der gerechtigheid, Jezus Christus Zelf, Die het "Licht der wereld en de Opgang uit de hoogte" is, gemeengoed voor alle mensen, die slechts haar licht willen benuttigen; zij behoeven er niets voor te betalen. Dat het Evangelie gemeengoed voor allen is blijkt duidelijk uit de woorden van de engel bij Zijn geboorte. Hij zegt: "Ziet ik verkondig u grote blijdschap, die al de volke wezen zal." Het is duidelijk uit de last, die Christus aan Zijn dienaars gaf: "Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen."

11. Het is een beweegbare en draagbare lamp, evenals vanouds de tabernakel, en de wolkkolom en vuurkolom, die van de een plaats naar een andere plaats gingen. God heeft zich in het gehele Woord niet verbonden die lamp van Zijn Evangelie zo vast te stellen in enig volk of enige gemeente, dat Hij die niet van hen zou wegnemen en aan anderen geven. Neen, Christus zegt de joden in duidelijke woorden, dat het Evangelie van Zijn koninkrijk van hen genomen, en een ander volk zou gegeven worden, dat zijn vruchten zou voortbrengen. Christus zegt hetzelfde aan de gemeente van Efeze, dat Hij Zijn kandelaar van zijn plaats zou weren, indien zij zich niet bekeerden en de eerste werken deden.

Zo heb ik u iets gesproken over de lamp, die God heeft toegericht voor Zijn Gezalfde.

III. Ons derde punt was, dat ik zal spreken over de toerichting van deze lamp.

Gij moet er om denken, vrienden, dat het alleen het gezag Gods is, dat aan de ordinantie waarde, kracht en geldigheid geeft; evenzo als het beeld van de koning het geld gangbaar maakt. Niets zal in de gemeente van Christus bij Zijn trouwe onderdanen gangbaar zijn, dat niet het stempel van het gezag van de koning van Sion draagt. Wat is de reden, dat de onderdanen van Christus, die in deze tijd getrouw begeren te zijn, weglopen van de grote hoop van hen, die zich voor Zijn dienaars uitgeven? Wel, het is omdat zij geen opdracht van de Koning hebben; zij lopen zonder gezonden te zijn; zij beluisteren de stem van Christus niet in hen; zij zien hen niet door de deur inkomen in de stal van de schapen, en daarom willen zij hem niet volgen. Waarom verwerpen wij protestanten de leringen van de Roomse kerk, hun mis, hun breviergebeden en afgoderijen? Wel, omdat zij het stempel van het gezag Gods niet dragen. Om dezelfde reden verwerpen wij de Episcopaalse en Independistische kerkregering, en het bijgeloof en de ceremoniën van de Anglicaanse kerk; in met hen mee te gaan kunnen wij Zijn zegen niet verwachten. Anderzijds, waarom besprengen wij met water, wanneer wij dopen in de Naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes? Waarom eten en drinken wij aan de tafel des Heeren een weinig eenvoudig brood en wijn; dingen die voor de vleselijk rede ongepast zijn? Waarom prediken wij het Evangelie, dat voor de wijzen van deze wereld dwaasheid is? Waarom bidden en danken wij, en nemen wij andere plichten waar? Wel omdat die door God geboden en ingesteld zijn. Het Evangelie is een lamp, die door God toegericht is; daarom is het "een kracht Gods tot zaligheid, krachtig door God tot nederwerping der sterkten."

De zwakste en onbetekenendste dingen zijn, wanneer zij door God zijn toegericht, de enige middelen, die de gewenste uitwerkingen zullen hebben. Wat maakte, dat de ramshoornen de muren van Jericho deden instorten? Wat maakte, dat de wateren van de Jordaan krachtiger waren om de melaatsheid van Naäman te genezen, of, dat een mengsel van speeksel en stof krachtdadig waren om de ogen van de blinden te openen? Het was dit. Het waren de middelen, die God had toegericht, en daarom ging er Zijn kracht mee gepaard. Zo is het ook hier met het Evangelie en de evangeliebediening, hoe verachtelijk en onbetekenend die ook mogen zijn in de ogen van de wereld; omdat zij een lamp zijn, die God heeft toegericht, daarom mag men uitzien naar Zijn kracht om ze dienstbaar te maken tot zaligheid van de zielen: "Het heeft Gode behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken, die geloven." Door deze middelen worden zondaren tot de gezegende Silo vergaderd. Om u te doen zien hoe God bij deze lamp van het eeuwig Evangelie betrokken is, zal ik over verscheidene dingen spreken, die God daaromtrent heeft verordineerd.

1. Hij heeft verordineerd in welke plaatsen en delen van de wereld zij zal worden opgericht en schijnen. "Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten. Alzo heeft Hij geen volk gedaan." Vraagt u mij, waarom God het Evangelie tot ons land zendt, en niet tot vele rijke en volkrijke natiën, die in duisternis zitten? Dit is de reden: "Ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U." Paulus ziende op de gestrengheid Gods in het Evangelie van de joden weg te nemen, en het tot de heidenen te zenden, roept uit: (Rom. 11:33) "O diepte des rijkdoms beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!"

2. Gelijk Hij de plaatsen heeft verordineerd waar de lamp zal worden toegericht, zo heeft Hij ook verordineerd hoelang zij zal schijnen, voordat zij naar een andere plaats van de aarde zal worden overgebracht. Hij bepaalde hoelang zij onder de Joden zou schijnen, namelijk totdat Christus kwam. Hij verordineerde hoelang zij in de gemeenten van Azië zou lichten, voordat Hij kwam en Zijn kandelaar wegnam. Hij heeft vastgesteld wanneer en hoelang de kandelaar in ons land zijn licht zal doen schijnen, en er is maar al te veel grond om te vrezen, dat God Zijn koninkrijk ook van ons zal wegnemen, en het aan anderen zal geven, die het met vreugde en blijdschap zullen ontvangen. Hij heeft ook bepaald hoelang het Evangelie en een getrouwe bediening in een gemeente zal blijven.

3. Hij heeft verordineerd welke zielen of personen door het Evangelie bekeerd, of opgebouwd zullen worden. Wanneer Hij het tot een volk of een gemeente van Sion zendt, (dat is, de plaats waar de lamp van het Evangelie wordt toegericht) dan "zal gezegd worden: Die en die is daarin geboren." De uitverkorenen naar de verkiezing der genade hebben het verkregen, de anderen zijn verhard geworden. Voor de ene is het een reuk des levens ten leven, en voor anderen een reuk des doods ten dode: Hij zal bevel geven, dat een straal van deze lamp, onder het gehoor van het Evangelie, in het hart schijnt, wanneer er twintig, of dertig, of duizend, die evenzeer als anderen de uitwendige middelen genieten, worden voorbijgegaan.

4. Hij verordineert door welk instrument, of door welke dienaar, de lamp van het Evangelie tot een volk of persoon gebracht zal worden. Paulus is gesteld voor de heidenen, Petrus voor de joden, en elke apostel en leraar wordt door de regerende hand van de Vorst, de Heere, een plaats aangewezen, om in deze, of die, of in een ander deel van de wijngaard te arbeiden; want de sterren zijn allen in Zijn rechterhand, en Hij verordineert, dat zij in deze of die kring van Zijn gemeente zullen schijnen. En wanneer het Hem behaagt verplaatst Hij hen van de een plaats in Zijn strijdende Kerk, naar een andere, waar Hij enig werk voor hen heeft; of anders wanneer hun werk op aarde geëindigd is brengt Hij hen over naar de triomferende Kerk, waar zij, "die er velen gerechtvaardigd hebben, zullen blinken als de glans des uitspansels, en gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk."

5. Hij verordineert hoeveel voorspoed en welke vrucht een leraar met zijn lamp zal hebben, hoeveel zielen zullen worden opgebouwd, en wie door zijn licht verhard en verblind zullen worden. Het zijn niet altijd de voornaamste en beroemdste leraars, die het voorspoedigst zijn; want Christus en zijn apostelen moesten klagen, toen zij de lamp onder de Joden ophieven: "Wij hebben tevergeefs gearbeid, wij hebben onze kracht onnuttig en ijdellijk toegebracht. Wie heeft onze prediking geloofd? En aan wien is de arm des Heeren geopenbaard? Wij hebben u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst. Wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend." Tot zover over ons derde punt, namelijk, de toerichting van deze lamp.

IV. Ons vierde punt was, dat ik enige redenen zal noemen waarom God Zijn Gezalfde deze lamp heeft toegericht.

1. In de eerste plaats is zij toegericht ter ere van Gods Gezalfde, want het is de wil van God, dat "allen de Zoon eren, gelijk zij de Vader eren. Die de Zoon niet eert, eert de Vader niet, Die Hem gezonden heeft." Hij wil, dat Hij hoog verheven wordt, zowel op aarde als in de hemel.

2. God heeft deze lamp voor Zijn Gezalfde toegericht, opdat Zijn Naam gedacht worde onder alle volken en in alle geslachten. God heelt verordineerd, dat "Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden." Toen Paulus zijn lastbrief ontving, zeide de Heere hem, dat hij "Zijn Naam zou dragen voor de heidenen en de koningen" (Hand. 9:15). Door middel van de lamp van het Evangelie zal Zijn Naam gedacht worden van elk geslacht tot geslacht.

3. Hij heeft de lamp van het Evangelie voor Zijn Gezalfde toegericht, opdat de volken tot de gezegende Silo zouden worden vergaderd, volgens de oude voorzegging van Jakob op zijn sterfbed: (Gen. 49:10) "De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, tot dat Silo komt, en Dezelve zullen de volkeren gehoorzaam zijn," of, "tot Hem zal zijn de vergadering der volkeren." De reuk van de naam van Gods Gezalfde heeft zo’n trekkende kracht, dat zondaren, wanneer zij met hun harten de geur daarvan reuken, "als een wolk komen gevlogen, en als duiven tot haar vensteren." Nog meer redenen zou ik hieraan kunnen toevoegen; doch ik zal niet langer bij het leerstellig gedeelte blijven stilstaan. Ik ga nu over tot

V. Ons vijfde punt, namelijk de toepassing.

Het eerste gebruik zal zijn dat wij twee of drie gevolgtrekkingen maken.

1. Ziet hoe dierbaar Christus in de ogen van Zijn Vader is, hoe teer en liefderijk Hij hier, en overal in de Schriften, over Hem spreekt. Hij roemt als het ware in Hem en in Zijn betrekking tot Hem voor de gehele wereld. O! zegt Hij, Hij is Mijn Gezalfde; Hij is Mijn Knecht; Hij is Mijn Uitverkorene; Hij is Mijn Metgezel en Mijn Gelijke. Waarom anders spreekt God zo liefderijk over Hem tot een wereld van gevallen zondaren, dan opdat zij verliefd op Hem zouden worden? En spreken zoals Hij spreekt, en door een toepassend geloof met de Bruid zouden zeggen: "Mijn Liefste is Mijn, en ik ben Zijn. Zulk een is mijn Liefste, ja zo een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem". Of, met Thomas; Mijn Heere en mijn God."

2. Ziet uit hetgeen gezegd is de verbazende liefde Gods voor verloren zondaren uit de stam en het geslacht van Adam daarin, dat Hij de Zoon van Zijn liefde gegeven en gezonden heeft om onze Middelaar en Verlosser te zijn, en dat Hij Hem gezalfd en bekwaam gemaakt heeft met een onmetelijke mate van de Heilige Geest ten dienste van onze verlossing, en dat Hij de lamp van het Evangelie heeft toegericht om Zijn heerlijkheid en voortreffelijkheid door de gehele wereld en aan ieder schepsel ten toon te spreiden. Is dat geen wonderlijke liefde, die God tot verloren mensen heeft? Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." O vrienden! Bewondert de hoogte, en breedte, en lengte, en diepte, van deze liefde.

3. Ziet hieruit de sombere en droevige staat van hen, die de lamp van het Evangelie missen, of die God getergd hebben om Zijn lamp van hen weg te nemen en hen in duisternis te laten zitten. Salomo zegt ons, dat "als er geen profetie is," dat is, waar de lamp van het Evangelie niet is, "het volk ontbloot wordt." Hun verderf is onvermijdelijk, aangezien zij het enige middel van de zaligheid missen; want "er is onder de hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welke wij moeten zalig worden, dan door de Naam van Jezus." Zo redeneert de apostel (Rom. 10:14,15) dat alleen zij, "die de Naam des Heeren aanroepen, zalig zullen worden. Doch hoe zullen zij Hem aanroepen, in Wie zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder die hun predikt? En hoe zullen zij prediken indien zij niet gezonden worden?" Waardoor de apostel duidelijk schijnt te maken, dat de zaligheid van zondaren onmogelijk is, wanneer zij de lamp van het licht van het Evangelie missen, om hen de weg daarheen te wijzen. Dit moest onze ingewanden doen rommelen over de blinde volkeren, die de duistere plaatsen van de aarde bewonen, welke vol woningen zijn van afschuwelijk geweld, waar de arme zielen, omdat zij het Evangelie missen, door de briesende leeuw gedood en geslacht worden.

4. Ziet hieruit hoeveel reden er is ernstig te strijden voor het geloof, dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd, en kloekmoedig voor de waarheid op te komen. Als toch de lamp van het Evangelie uit het land wordt weggenomen, dan raken wij de Kerk kwijt, dan behoren wij onder de duistere plaatsen van de aarde, dan wordt ons huis ons woest gelaten. Wat zou de aarde zijn als dat grote licht, de zon, uit de hemel werd weggenomen? Wij zouden struikelen en de nek breken over alles wat op onze weg lag; het zou een zeer sombere en droeve woning zijn. Doch wij kunnen veel beter de zon in het uitspansel missen, dan de evangelielamp in het land. De hel en de aarde hebben door alle tijden heen krachtige pogingen gedaan om de lamp van Gods Gezalfde uit te doen, opdat zijn zielinnemende heerlijkheid niet door de kinderen der mensen zou gezien worden. Dit is het doel, en is altijd het doel geweest, van alle dwalingen, die op aarde verbreid zijn, sedert de Christelijke kerken de lamp van het Evangelie in de wereld werd opgericht. De Ariaanse ketterij heeft ten doel de heerlijkheid van Zijn allerhoogste Godheid te verduisteren. De Sociniaansche ketterij komt met de Arianen overeen, en bewolkt, of liever, vernietigt Zijn voldoening. De Arminiaanse dwaling verdonkert de vrijheid en kracht van Zijn genade, door de vrijheid van de mens zijn wil in zijn verdorven staat te verheffen. Roomsen en Wettischen, of hoe zij ook heten, bestrijden en verkleinen Zijn eeuwige gerechtigheid, door iets van hun eigen wettische werken, of persoonlijke hoedanigheden in de plaats daarvan te stellen. En heden ten dage vervangt de afgod van eigenliefde de plaats van de heerlijkheid Gods. Al deze en dergelijke dwalingen zijn als zoveel dampen of misten, die de hel door de boosaardigheid en listigheid van de oude slang uitwerpt, om de lamp van het licht van het Evangelie te verdonkeren en te verduisteren, opdat de mensen de heerlijkheid, volheid en gepastheid van Christus niet zullen bemerken, en zo in Hem geloven tot zaligheid van hun zielen. Door de overheersende hand Gods echter hebben deze misten en wolken tenslotte alleen gediend, om de lamp van het Evangelie en de heerlijkheid van Gods Gezalfde met des te groter glans te doen schijnen. Evenals de wolken in de lucht, die, naar u ziet, zojuist de zon in het uitspansel bedekken, verduisteren zij zijn licht voor een poosje, en dienen tenslotte toch slechts, om als een folie van een spiegel, de heerlijkheid van de zon te beter te doen uitkomen, wanneer zij door deze wolken heen breekt, en haar stralen onder de mensen op aarde neerschiet.

5. Ziet uit deze leer, wat wij hebben te denken van het gedrag van de gerechtshoven van de Staatskerk in deze tijd en gedurende vele verlopen jaren, die een samenzwering schijnen gemaakt te hebben, om de lamp van het Evangelie uit te doen, die God bij onze reformatie uit het Pausdom heeft aangestoken. Misschien zullen sommigen, die mij horen, denken, dat deze beschuldiging beide zwaar en lasterlijk is, en zeggen: Wat bent u nu liefdeloos geworden. Doch als het niet zo is moet u de volgende duidelijke vragen eens oplossen. Wat betekent het geblaat van de schapen? Wat betekent die zwerm lakse, wettische en dwaalzieke leraars, die bijna in alle hoeken van ons land gevonden worden? Wat betekent dat geweld waarmee mensen worden opgedrongen door voordrachten of voorgewende beroepen, zonder het beroep en tegen de begeerten van de Christelijke gemeente? Wat betekent het misbruik van de kerkelijke tucht waardoor de onrechtzinnigen tegen de kerkelijke tucht beschermd worden, de waarheid op de straten struikelt, en de dwaling beschermd wordt? Wat beduidt dit, dat zeven mannen van de heilige bediening geschorst, uitgeworpen, en afgezet worden, om geen andere reden dan, dat zij de lamp van het Evangelie omhoog houden en voor Gods gezalfde Profeet, Priester en Koning getuigen tegenover de toenemende afval en de verdorvenheden van onze tijd? Wat kunnen wij van deze dingen anders denken, voornamelijk wanneer zij de getuigen gedood en hun getuigenis veroordeeld hebben, dan besluiten, dat zij de Steen hebben verworpen, die God heeft verordend om de Hoofdsteen des hoeks te zijn? Omdat zij Hem verworpen hebben, (ik spreek niet van elk persoonlijk) daarom heeft God hen verworpen; Hij zegt van de kerkelijke gerechtshoven en de bediening van ons land: "Omdat gij de kennis verworpen hebt, heb Ik u ook verworpen, dat gij Mij het priesterambt niet zult bedienen; omdat gij de wet uws Gods vergeten hebt, zal Ik ook uw kinderen vergeten" (Hos. 4:6).

6. Ziet welke goede reden wij, die tot de Classis behoren, hebben om het werk te doen, waarmee wij deze dag bezig zijn. namelijk, in de onderscheiden hoeken van het land, in een weg van afscheiding van de tegenwoordige gerechtshoven, leraars te bevestigen, hoe ongeregeld dit ook in de ogen van sommige mensen mag schijnen. De lamp van het Evangelie toch moet op generlei wijze worden verloren of uitgeblust. Door de pogingen, die gedaan zijn om haar uit te doven, of nutteloos te maken, worden wij gedreven om haar in een weg van afscheiding van de gerechtshoven te bewaren, en wij kunnen geen andere weg zien om de lamp van het Evangelie in het land hoog te houden dan door het gebod, dat Paulus aan Timotheüs gaf te vervullen: (2 Tim. 2:2) "En hetgeen u van mij gehoorde hebt onder vele getuigen, betrouw dat aan getrouwe mensen, welke bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren."

Aangezien de drager van de lamp te K. uit zijn standplaats daar door kerkelijk en burgerlijk geweld is uitgeworpen, daarom veranderen wij op deze dag zijn standplaats en richten hem alhier, te Glasgow, op, op een beroep dat hem gegeven is door de zich afscheidende gemeente in en om deze plaats.

[Hierop werd de beroepen leraar bevestigd]

Ik zal nu dit werk besluiten door een paar woorden van raadgeving te spreken tot de leraar en het volk.

Ten eerste. Tot de leraar. Eerwaarde heer, het heeft God, Die de sterren in Zijn rechterhand heeft, in Zijn aanbiddelijke voorzienigheid goed gedacht u van een andere plaats weg te nemen en hier te plaatsen om op een zeer openbare en duidelijke zichtbare toren de lamp voor Zijn Gezalfde voor dit volk te dragen. Tot recht gebruik van de lamp van het Evangelie, zal ik alleen een paar raadgevingen voorstellen; en de raad, die ik u geef, zal ik ook mijzelf geven, en ik twijfel niet of mijn eerwaarde broeders zullen er ook naar luisteren.

1. Laat ons trachten in ons gemoed goed overreed te zijn, dat wij door Gods Gezalfde geroepen zijn, en ons door Hem is opgedragen de lamp van het Evangelie voor Hem uit te dragen, zodat wij in staat zijn tot ons volk te zeggen wat Mozes tot Israël zeggen moest: Ik Zal Zijn heeft mij tot u gezonden," of met de apostelen: (2 Kor. 5:20) "Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege, laat u met God verzoenen." Het bezielt het hart van een leraar met moed, en wapent zijn geest tegen de slaafse vrees voor de mens en alles wat de mens kan doen, het maakt hem moedig als een jonge leeuw in het overbrengen van zijn boodschap, wanneer hij mag geloven, dat hij de plaats van Christus vervult en in Zijn Naam spreekt.

2. Het is noodzakelijk, dat wij in het dragen van de evangelielamp gedenken, onder het oog en in de tegenwoordigheid van onze grote en heerlijke Meester, Jezus Christus, de Koning der koningen en de Heere der heren staan, Wiens ogen als een vlam vuur zijn, en Die de beweegredenen, doeleinden en beginselen gadeslaat, waardoor wij gedreven worden, en dat Hij ons binnenkort zal oproepen om rekenschap te geven van ons rentmeesterschap.

3. Het is noodzakelijk, dat wij gedenken waartoe wij de lamp van het eeuwig Evangelie voor ons volk dragen, namelijk, om hun de weg van de zaligheid te verkondigen, door hun zowel hun verloren staat van nature in de eerste Adam voor te stellen, als hoe zij door de tweede Adam verlost kunnen worden. Voor de zaligheid van de arme zielen is het noodzakelijk, dat zowel het licht van de wet, als het licht van het Evangelie, onder onze hoorders verspreid wordt.

4. Laat ons, in het hoog houden van de lamp van het Evangelie, gedurig onze lampen voor het heilig Woord van God schoonmaken, veel naarstig de Schriften der waarheid bestuderen; want die zijn het, die van Christus, de dierbare Gezalfde Gods, getuigen. Het is nodig. dat wij die raad opvolgen, die de apostel aan allen in ‘t algemeen, aan leraars en christenen, geeft: "Wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag (van de genade) aanlicht (in de zielen van de hoorders), en de morgenster opga in hun harten" (2 Petr. 1:19). "Het Woord Gods is als een lamp voor onze voet, en een licht op ons pad" (Ps. 119:105).

5. Om voorspoedig te zijn in het behandelen van de lamp van het Evangelie moeten wij gedurig verse olie voor onze lampen halen van Gods Gezalfde; op Wiens hoofd vreugdeolie is uitgegoten boven Zijn medegenoten. Al prediken wij, en al brengen wij de zuivere waarheden van het Evangelie tot onze mensen; toch zal de lamp van het Evangelie maar flauw branden, en niet in onze harten ingaan, als de olie des Geestes niet vloeit.

6. Laat ons, in het dragen van de lamp van het Evangelie en het prediken van het eeuwig Evangelie, ons benaarstigen, dat onze harten brandende mogen zijn van liefde tot Gods Gezalfde, ijver tot Zijn eer, en het welzijn van de zielen. Het is opmerkelijk, dat Christus, toen Hij Petrus weer in het ambt van de bediening bevestigde, tot driemaal toe zeide: Simon, zoon van Jona, hebt gij Mij lief?" en dat wanneer Petrus zich driemaal op Hem als de hartdoorzoekende God beriep: "Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb", Hij dit juist als een bewijs van zijn liefde tot Zich eiste, dat hij Zijn lammeren en schapen zal weiden en hoeden. De liefde van Christus en de liefde tot zielen is als een koord, dat een leraar trekt om getrouw, werkzaam en ijverig te zijn in zijn werk; "want de liefde van Christus dringt ons" (2 Kor. 5:14).

7. Het is nuttig, dat wij het licht van de lamp van het Evangelie recht in het aangezicht laten schijnen van die dwalingen en verdorvenheden, hetzij in beginsel of in praktijk, die zich in het land of de plaats waarin wij leven beginnen te verbreiden. Vele verderfelijke en zielverwoestende dwalingen verspreiden zich uit onze kweekscholen, voornamelijk uit die, welke hier dichtbij is.

Nu ik weet geen betere weg om hun afvalligheid te voorkomen, dan ze zo spoedig mogelijk tot het licht van het Woord te brengen; want gelijk de roofvogels en de roofdieren in hun holen kruipen, wanneer het licht van de zon zich over het gelaat van het aardrijk verspreidt, zo verdwijnt alle dwaling en verderf, in beginsel en praktijk, voor het licht van het Woord.

Doch ik zal nu nog een enkel woord spreken tot het volk, dat onder het opzicht is van de dienaar van Christus, die nu onder u geplant en bevestigd is. De tijd zal mij niet toelaten met de gebruikmaking van de leer, die ik behandelde, voort te gaan, daarom zal ik voor ditmaal sluiten met twee of drie raadgevingen, hoe u zich hebt te gedragen met betrekking tot uw leraar, die de lamp van Gods Gezalfde voor u uit draagt.

1. Gedenkt, dat er een verbond is tussen u en hem. Gelijk hij zich verbonden heeft al de delen van het ambt van de bediening tegenover u te vervullen, zo hebt u zich van uw zijde verbonden al de plichten te vervullen, die het Woord van God en de wetten van de Koning van Sion van u tegenover hem vereisen. Niet alleen de verbonden tussen God en de mens, maar ook de verbonden tussen mensen onderling zijn vertrouwelijke dingen, en God neemt de schending daarvan zeer kwalijk, gelijk u zien kunt in Ezech. 17. Het staat u nu niet vrij zijn bediening op te geven en te verlaten, of hem de rug toe te keren, vooral niet door terug te keren tot de bedorven kerk van welke u en ik ons hebben afgescheiden.

2. Opdat u mag beantwoorden aan de overeenkomst van deze dag tussen u en hem, raad ik u, dat u zorgvuldig en vlijtig zijn bediening waarneemt, in het bijzonder de openbare prediking van het Woord, de uitdeling van de bondzegelen, de catechisaties en de onderwijzingen bij het huisbezoek. Gedenkt wanneer u het Woord gaat horen, dat het Woord dat u hoort u zal vasthouden, en op het leven of de dood van u onsterfelijke zielen zal uitlopen; en wat zal de hele wereld een mens baten als hij zijn ziel verliest? Neemt ze dan vlijtig waar, neigt uw oren, hoort, opdat uw zielen leven, en het verbond met u mag gemaakt en bevestigd worden.

3. Mengt het woord, dat u uw leraar hoort prediken, met het geloof. Ontvangt zijn boodschap en neemt zijn Meester, Gods Gezalfde, aan. Wij lezen (Hebr. 4:2), dat het Woord van de prediking sommigen geen nut deed, omdat het met het geloof niet gemengd was in degenen, die het gehoord hebben. Laat uw leraar geen reden hebben om die klacht tegen u op te heffen: Wie heeft mijn prediking geloofd? En aan wie is de arm des Heeren geopenbaard? Hij komt een Heiland en Meester aanbieden, om u van zonde en toorn te verlossen. O wacht u, dat u het aangeboden middel niet verwerpt, want dat doende veracht u Gods heraut of boodschapper, en Hem, Die hem gezonder heeft. Wanneer Christus Zijn discipelen uitzendt om het Evangelie te prediken, zegt Hij: "Wie u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Degene, Die Mij gezonden heeft."

4. Ik raad u, dat u uw leraar en ouderlingen onderworpen bent in de bediening van de sleutel van de tucht, want zij zijn in de Naam van Christus daartoe aangesteld, om een wezenlijk hof van Christus te zijn. Dit wordt uitdrukkelijk, door God geboden: (Hebr. 13:7 en 17) "Gedenkt uw voorgangers, die u het Woord Gods gesproken hebben, en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst van hun wandeling. Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig. Want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen, opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende. Want dat is u niet nuttig." Gehoorzaamheid in de Heere is die onmisbare plicht van het volk tegenover hen, aan wie de sleutelen van het koninkrijk der hemelen zijn opgedragen; "want wat zij op de aarde binden zullen, zal in de hemel gebonden wezen, en al wat zij op de aarde ontbinden zullen zal in de hemel ontbonden wezen" (Matth. 18:18).

5. Ik raad u, dat u veel bidt voor uw leraar, die tot u gekomen is, om de lamp van het Evangelie onder u te dragen. De apostel zegt tot de Hebreeën: "Broeders, bidt voor ons."

Vraagt u: Waarom zullen wij bidden? Dan is mijn antwoord: Bidt, dat de ziel van uw leraar dagelijks ververst wordt met de olie van Gods Gezalfde, opdat de lamp helder mag blijven branden, en hij dagelijks tot u mag uitgaan in de betoning des Geestes en der kracht; en dat hij, als een Schriftgeleerde, die onderwezen is in de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen, nieuwe en oude dingen mag voortbrengen tot stichting en opbouwing van u zielen. Bidt, dat God hem de deur des Woords opent om te spreken de verborgenheden van het Evangelie, opdat hij mag weiden in de kracht des Heeren en in de hoogheid van de Naam des Heeren, Zijn Gods. O bidt, dat hij niet alleen toegerust wordt, maar dat hij ook gezegend mag worden om voorspoedig te zijn in zijn werk; want al plant Paulus, en al is het, dat Apollos nat maakt, toch zal hun bediening niets uitwerken als God de wasdom niet geeft. Bidt, dat God hem verstand moge geven, om zielen te winnen, en dat zijn Meester hem mag besturen, om het net van het Evangelie zo uit te werpen, dat een menigte van zielen gevangen mogen worden. Bidt, dat hij "gesteld mag worden tot een scherpe nieuwe dorsslede, die scherpe pinnen heeft, opdat hij bergen mag dorsen en vermalen, en heuvelen stellen gelijk kaf" (Jes. 41:15).

6. Ik zal u nog een raad geven, opdat de lampdrager van God onder u bemoedigd mag worden.

Vraagt u: Hoe zullen wij hem bemoedigen? Dan antwoord ik: ( 1 ) Door, zoals ik reeds gezegd heb, zijn Meester en zijn boodschap aan te nemen. (2.) Door zijn hart en zijn handen te versterken in zijn werk van prediken en getuigen, voornamelijk in deze tijd, nu er zoveel tegenpartijders zijn, en zoveel pijlen van smaad en lasten naar hem geworpen zullen worden. (3.) Door "de enigheid des Geestes in de band des vredes" onder u te bewaren. Onenigheden, verdeeldheden en verbitteringen onder een volk breken het hart van een dienaar van het Evangelie des vredes, terwijl het hem een sterke vertroosting is, als hij ziet, dat zij één van hart en weg in de Heere zijn. (4.) Door te zorgen, dat uw leraar voldoende in zijn onderhoud wordt voorzien, en dat er een geschikte plaats is waar u en hij kunnen samenkomen en de ordinanties bijwonen zonder aan de ongemakken van het weer blootgesteld te zijn. Doch ik weet, dat u deze dingen ter harte neemt, en zal daarom daarover niet verder uitweiden.

En nu, mijn broeders, laat mij nu weer het woord van vermaning opvatten. O gedenkt wat een zegen het Evangelie voor het volk is. Het is toch een lamp om de weg te ontdekken, hoe u tot Gods Gezalfde kunt komen, en zo uw zielen als een buit uitdragen. Zij, die de waarde van hun zielen kennen en enig belang stellen in hun zaligheid, kunnen niet anders dan het Evangelie in zijn zuiverheid waarderen boven al hun andere belangen in de wereld; want het is "begeerlijker dan goud, ja dan veel fijn goud; en zoeter dan honig en honigzeem."

Behalve hetgeen reeds in het leerstellig gedeelte gezegd is, zou ik nog enige andere beweeggronden kunnen voorstellen om uw achting op te wekken voor het heerlijk Evangelie.

1. De lamp van het Evangelie doet de mensen zien waar zij zijn, en hoever zij van God zijn afgeweken; hoe dicht zij bij hun uiterste verwoesting zijn, evenals de verloren zoon in een ver land, zonder God, zonder hoop, zonder hulp, zonder licht, zonder leven, zonder dat een oog medelijden met ons heeft, of een hand uitgestrekt wordt om ons te helpen, ver weg in een staat van duisternis, vijandschap, elk ogenblik toorn en veroordeling onderworpen, ja zijnde reeds veroordeeld.

2. De lamp van het Evangelie ontdekt een Heiland en een Meester (Jes. 19:20), Die "machtig is volkomen zalig te maken. Ik heb hulp besteld bij een Held; Ik heb een Verkorene uit het volk verhoogd. Ik heb David Mijn Knecht gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik Hem gezalfd" (Ps. 89:20,21.)

3. Bij het licht van deze lamp kan de zondaar zien, dat er verzoening gevonden is, opdat hij in het verderf niet nederdale, namelijk het bloed van Jezus, die offerande van een liefelijke reuk, waardoor de toorn van een vertoornde God is afgewend.

4. Bij deze lamp kunnen wij zien, dat een toornige God verzoend is en verklaart, dat Hij een God des vredes is, en dat grimmigheid bij Hem niet is. Hier kunnen wij zien, dat de witte vlag en de olijftak des vredes is opgestoken, en de Heere zegt: (Jes. 57:19) "Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede, dengenen die ver zijn, en dengenen die nabij zijn, en, Ik zal ze genezen."

5. Bij het licht van deze lamp worden zondaren, die door de val van Adam bedelaars en bankroetiers zijn geworden, tot een mijn van onnaspeurlijke rijkdommen geleid, waarop zij de hand mogen leggen, en die zij zich mogen toe-eigenen zonder diefstal te plegen, of verkeerd te handelen. "Mij", zegt Paulus, "de allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus" (Ef. 3:8). De roepstem van het Evangelie is: "Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden".

6. Door deze evangelielamp kunnen wij zien, dat een huis van barmhartigheid opgericht en geopend is, en dat allerlei leeftocht in overvloed gereed is voor de armen, de kreupelen, de verdorden en de lammen. (Ps. 89:3) "Ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden". (Spr. 9:1—5) "De opperste wijsheid heeft haar huis gebouwd; zij heeft haar slachtvee geslacht, zij heeft haar wijn gemengd, ook heeft zij haar tafel toegericht. Zij heeft haar dienstmaagden uitgezonden; zij nodigt op de tinnen van de hoogten der stad: Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts; tot de verstandeloze zegt zij: Komt, eet van mijn brood, en drinkt van de wijn, die ik gemengd heb" (Jes. 25:6) "En de Heere der heirscharen zal op deze berg allen volken een vette maaltijd bereiden, een maaltijd van reine wijn, van vet vol merg, van reine wijnen, die gezuiverd zijn".

7. Bij het licht van deze lamp kunnen wij zien, dat niet alleen spijze, maar ook het geneesmiddel bereid is voor de zieke ziel, die op het punt is van om te komen wegens haar wonden en melaatsheid Hier zult u zien, dat er balsem in Gilead is, en een Heelmeester aldaar. Hier zult u zien, dat een blik op de tegenbeeldige koperen slang het venijn van de oude slang in zijn doorwerking stuit, en het kwaad daarvan voorkomt. Hier kunt u zien de "Boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevend Zijn vrucht, en de bladeren des booms zijnde tot genezing der heidenen".

8. Door deze lamp kunnen wij de Steenrots zien, die Israël door de woestijn naar Kanaän volgde: u kunt de kloven van de Steenrots zien, die gemaakt weren door de roede van Gods toorn; u kunt het levend water zien, dat mild vloeit uit de geslagen Steenrots, en het geroep horen: "Wie wil, die kome, en drinke van het water des levens om niet". U kunt zien, dat de Steenrots een schaduw heeft, om de vermoeide reiziger op de weg naar de heerlijkheid te verkwikken: u kunt zien hoe Gods duiven in de kloven van de Steenrots verblijven, in het verborgene van een steile plaats.

9. Bij het licht van deze lamp kunt u de koets zien en vinden, die gemaakt is van het hout van Libanon, met haar vloer van goud, gehemelte van purper, en bespreid met de liefde van de dochteren Jeruzalems. Ik versta daardoor het verbond der genade en der belofte, dat eeuwig wel geordineerd en bewaard is. Het Evangelie doet u zien, dat u vrije toegang hebt tot deze wegen des heils, waarin u door alle gevaren heen veilig naar de heerlijkheid kunt rijden. (Jes. 56:5-7) "Want alzo zegt de Heere — tot hen, die vasthouden aan Mijn verbond: Ik zal hun ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwige naam zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden. – Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal ze verheugen in Mijn bedehuis".

10. Bij deze lamp kunnen wij zien, dat er een ladder is, die van de aarde tot de hemel reikt, waarlangs wij mogen toegaan tot die hemel van de heerlijkheid daar wij uit gevallen zijn, toen wij het eerste verbond in Adam hebben verbroken. Hier is een verse en levende weg tot het heiligdom.

11. Hier kunt u zien, dat er een Vrijstad is, waarheen u mag vluchten om de bloedwreker te ontkomen.

12. Hier zult u de ware Ark vinden, waarin u van de zondvloed zult behouden worden.

13. Hier kunt u zien dat er binnenkameren zijn, om u in de dag van de toorn te verbergen, totdat de gramschap overga.

14. Hier ontdekken wij door deze lamp een bevestigd testament, dat ons verzekert van de erfenis van het eeuwige leven, dat in de eerste Adam verloren werd, en van veel meer dan wij verloren hebben. Hier kunnen wij vinden, dat onze God zegt: "Ik ben de Heere uw God" hetwelk meer is dan ooit een oor gehoord, of een oog gezien heeft, of in het hart van de mens is opgekomen.

Zo ziet u welke grote, heerlijke en heilzame dingen het licht van de lamp van het Evangelie ontdekt. En bewijzen deze alle niet duidelijk, dat het bevoorrechte mensen zijn, voor wie de evangelielamp haar licht geeft, en onder wie zij is toegericht? Het was niet zonder grond, dat de Psalmist op het gezicht van deze dingen uitriep: (Ps. 89:16) "Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o Heere, zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen".

Ik zal sluiten met u een gedeelte uit de Schrift voor te lezen, dat een reeks noodzakelijke plichten bevat tegenover uzelf, uw leraar, uw ouderlingen en elkaar, (1 Thess. 5:12-28) "En wij bidden u, broeders, erkent degenen, die onder u arbeiden, en uw voorstanders zijn in den Heere, en u vermanen; en acht hen zeer veel in liefde, om huns werks wil. Zijt vreedzaam onder elkander. En wij bidden u, broeders, vermaant de ongeregelden, vertroost de kleinmoedigen, ondersteunt de zwakken, zijt lankmoedig jegens allen. Ziet, dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde; maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen. Verblijdt u te allen tijd. Bidt zonder ophouden. Dankt God in alles; want dit is de wil van God in Christus Jezus over u. Blust den Geest niet uit. Veracht de profetieën niet. Beproeft alle dingen; behoudt het goede. Onthoudt u van allen schijn des kwaads. En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest, en ziel, en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. Broeders, bidt voor ons. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen.

 

Een lamp toegericht voor Gods Gezalfde (2e preek)

Ps. 132:17. Ik heb voor Mijn Gezalfde een lamp toegericht.

Ik ga nu voort om enig verder gebruik van de leer te maken.

Een derde gebruik van de leer zal zijn bij wijze van beproeving en onderzoeking.

Vrienden. onder ons in dit land, en in het bijzonder onder u in deze plaats, heeft de lamp van het Evangelie reeds lange tijd haar licht doen schijnen, doch de grote vraag is: Heeft haar licht u ooit tot Gods Gezalfde geleid en Zijn heerlijkheid aan uw zielen ontdekt?

Ik zal u ter beproeving de volgende kenmerken voorstellen.

1. Heeft het licht van het Evangelie ooit de plagen van uw hart aan u ontdekt, zodat u vervuld bent met een walging van uzelf, zodat u met David moet zeggen: (Ps. 19:13) "Wie zou de afdwalingen verstaan", of met Jeremia (Jer. 17:9) "Arglistig is het hart meer dan enig ding, ja dodelijk is het; wie zal het kennen?" Toen Job’s ogen de Heere zagen, riep hij uit: "Met het gehoor der oren heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as."

2. Het licht van de evangelielamp doet een mens zien, dat al de wegen van heil en de wijzen van zaligmaken, die hij zichzelf heeft voorgesteld, terwijl hij in de staat van de natuur is, niets dan enkel bedrog zijn. De mens beeldde zich in, dat hij zalig kon worden door de algemene barmhartigheid Gods, door de werken van de wet, door een belijdenis van godsdienst, of het een of ander goed: doch zodra het licht van deze lamp in zijn ziel komt, ziet hij, dat het tevergeefs is naar die heuvelen en bergen op te zien, en dat hij, zolang hij blijft waar hij is, of geweest is, slechts wandelt in de vlam van zijn vuur, en in de spranken, die hijzelf ontstoken heeft, en daarom tenslotte in smart zal neerliggen; daarom werpt hij al die spinnenweb bedekkingen weg, en rekent ze schade om Christus wil.

3. Ik vraag u: Wat dunkt u van Gods Gezalfde? Want de evangelielamp is toegericht om de heerlijkheid van Gods Gezalfde te ontdekken. Wat dunkt u van Zijn Persoon, Zijn gerechtigheid, volheid, heerlijkheid en zaligheid, liefde en genade? Ik ben er zeker van, dat de heerlijkheid van Zijn Persoon en de overdenking daarvan uw zielen tot een eeuwige verlegenheid hebben gebracht, zodat u niet weet wat u zult zeggen of denken, maar verslonden bent in een stille verwondering over Hem, met de kerk uitroepende: (Jes. 63:1,2) "Wie is Deze, Die van Edom komt, met besprenkelde klederen van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Waarom zijt Gij rood aan Uw gewaad? En Uw klederen als van een, die in de wijnpers treedt?"

4. Indien de heerlijkheid van Gods Gezalfde u ooit ontdekt werd in het licht van deze lamp, dan zijn uw harten in liefde tot Hem, en met ijver voor Zijn eer, ontstoken geworden; zodat u niet weet hoe u uw achting voor Hem en uw verlangen naar Hem zult uitdrukken: O! "Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens u lust mij ook niets op de aarde." "Vele wateren zouden deze liefde niet kunnen uitblussen, ja de rivieren zouden ze niet verdrinken." Wel werpen de duivel, en de wereld, en een verdorven hart gedurig water op dit vuur, doch waar het echt is, vlamt het altoos weer op; de vlam verheft zich en breekt door alle tegenstand heen, en zendt haar vonken hemelwaarts.

5. Heeft de lamp van het Evangelie ooit iets van de olie van Gods Gezalfde op uw ziel doen druppen?

Het Evangelie is als het ware een gouden pijp waardoor de olie van de Heilige Geest in de vaten van het heiligdom van Gods Gezalfde wordt toegevoerd: (Gal. 3:2) "Wij ontvangen de Geest niet uit de werken der wet, maar uit de prediking van het geloof." Nu, ik vraag u: Hebt u een zalving van de Heilige ontvangen? Vraagt u: Hoe zal ik dat weten? Dan antwoord ik in de volgende bijzonderheden. Deze olie heeft enigermate dezelfde uitwerking op u gehad, die zij op Christus had.

1e De zalving van Christus maakte Hem vlug van verstand, of scherp van reuk. "Zijn rieken zal zijn in de vreze des Heeren" (Jes. 11:3; zie de kanttekening). Dezelfde uitwerkingen heeft zij ook in zekere mate op u gehad: zij heeft u een vlug verstand en heldere bevatting van de dingen Gods, de verborgenheden van Zijn verbond toegebracht: "U is het gegeven de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen te weten," zegt Christus, "maar anderen is het niet gegeven." (l Joh. 2:20) "Doch gij hebt de zalving van de Heilige, en gij weet alle dingen." "De geestelijke mens onderscheidt alle dingen;" hij heeft een ander onderscheidingsvermogen van de dingen van God en de eeuwigheid dan andere mensen. (1 Kor. 2:12) "Wij hebben niet ontvangen de geest der wereld, maar de Geest, Die uit God is; opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn."

2e De zalving van Christus maakte dat Zijn aangezicht blonk. "Olie doet het aangezicht blinken." Hierom roept de Bruid uit: "Zijn gestalte is als de Libanon, uitverkoren als de cederen." Als u de ook deze zalving bent deelachtig geworden, zult u in uw weg en wandel, en in uw spreken de leer van God uw Zaligmaker versieren; u zult dan naar hetzelfde beeld van Gods Gezalfde, door het aanschouwen van Zijn heerlijkheid van gedaante veranderd worden; uw licht zal schijnen voor de mensen, zodat anderen uw goede werken ziende, God, uw hemelse Vader, zullen verheerlijken.

3e De zalving van Christus maakte Hem werkzaam en vlug in het werk van onze verlossing, zodat Hij niet rustte voordat Hij kon zeggen: "Het is volbracht," Zo ook zult u, indien u Zijn zalving mede deelachtig bent, werkzaam en vlijtig zijn in het grote werk van de zaligheid, opdat u uw loop met blijdschap mag voleindigen. O! zegt David: "Ik zal de weg van Uw geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben," namelijk door de raderen van zijn ziel te zalven met de olie van de invloeden van de Geest.

4e De zalving van Christus verblijdde Zijn hart; daarom wordt het vreugdeolie genoemd. Dit verheugde Zijn hart onder alle ontmoediging en alle tegenstand, die Hij in Zijn werk ontmoette. Zo zullen ook uw harten, indien u met dezelfde olie gezalfd bent, daarmee verblijd zijn geworden. De Heilige Geest wordt dikwijls de Trooster genaamd, omdat Hij de harten van Christus’ volgelingen verblijdt onder alle moeiten en beproevingen, die hun deel zijn op hun weg door deze vermoeiende wildernis. Daarom zeide Christus Zijn discipelen, toen Hij over de Geest sprak: "En uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen." Nu, beproeft uzelf hierbij; weet u iets van de vertroosting van de Geest? O! zegt David: "Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd, als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn."

Vierde gebruik. Heeft God Zijn Gezalfde een lamp toegericht? Dan is mijn eerste raad of vermaning, dat u aan het doel van de evangelielamp beantwoordt, en door een waar geloof tot Gods gezalfde Zaligmaker en Verlosser komt. Dit is het eind en het doel van God in de ganse openbaring, die Hij van Christus in het Woord gedaan heeft: (Joh. 20:31) "Deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God; en opdat gij gelovende het leven hebt in Zijn Naam." Dit is het einde en het doel van de evangeliebediening, en van alle ordinanties van het Evangelie, dat u de heerlijkheid van Gods Gezalfde mag aanschouwen, en dat u door tot Hem te komen, opgebouwd mag worden in het heilig geloof.

Let op de volgende beweegredenen om u te verbinden tot Gods Gezalfde te komen.

1. Het licht van de lamp van het Evangelie wijst u rechtstreeks op Hem; want wij prediken Christus. "Wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus de Heere, en onszelf, dat wij uw dienaars zijn om Jezus’ wil." Iedere prediking van het Evangelie leidt tot Christus en doet u in Hem aanlanden, indien het aan zijn doel beantwoordt. O! zegt Paulus tot de Korinthiërs: "Ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en Die gekruisigd."

2. Christus werd om uwentwil gezalfd. "Hij heeft gaven genomen om uit te delen onder de mensen, ja ook de wederhorigen, om bij U te wonen, o Heere God." Zijn olie is voor ons tot gebruik. Hijzelf en al Zijn ambten, tot welke Hij gezalfd is, hebben de zaligheid van verloren zondaren van Adams geslacht ten doel. Waarom anders werd Hij gezalfd om een Profeet te zijn, dan opdat u verlicht zoudt worden in de kennis van God en Zijn wil? Waarom anders werd Hij tot Priester gezalfd, dan tot uw verzoening met God en uw rechtvaardigmaking voor Hem? Waarom anders werd Hij gezalfd tot Koning over Sion, dan om ons te verlossen uit onze gevangenschap onder de zonde en de duivel, en om ons te heiligen en Zijn wet in onze harten te schrijven? Hierom is Hij "ons geworden wijsheid van God,, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing" (1 Kor. 1:30). Aangezien het nu zo is, waarom zouden wij dan door ongeloof ver van Hem blijven staan, en door valse ijdelheden te volgen, onze weldadigheid verlaten?

3. O komt tot Gods Gezalfde door het licht van de lamp van het Evangelie; want er is een onmetelijke mate van de olie van de Heilige Geest bij Gods Gezalfde, en dat alles om te worden medegedeeld aan degenen, die tot Hem komen. "Het heeft de Vader behaagd, dat in Hem al de volheid wonen zou, opdat wij uit Zijn volheid zouden ontvangen, ook genade voor genade." Hier is geen vrees voor gebrek. Zijn volheid wordt niet uitgeput of verminderd door alles wat zij uitgeeft. Neen, Hij is zo vol als ooit, en even gereed om mee te delen. Wij lezen (2 Kon. 4) van de kruik met olie van de weduwe, dat alle vaten, die werden aangebracht, daaruit gevuld werden, en dat de olie niet ophield te vloeien, totdat er geen vaten meer gebracht werden. Christus houdt nooit op met Zijn genade en Zijn Geest mede te delen, zolang er nog ledige vaten tot Hem gebracht worden. Het enige, dat de mededeling van Zijn genade doet ophouden is, dat wij niet door het geloof tot Hem komen om uit Zijn volheid te ontvangen.

4. Gods Gezalfde roept, nodigt, en smeekt u, tot Hem te komen om Zijn genade en volheid. (Jes. 55:1—3) "O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk. Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is? En uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw zielen in vettigheid zich verlustigen. Neigt uw oor, en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden Davids."

5. Gods Gezalfde heeft beloofd, dat u welkom zult zijn. Die wil, die kome, Ik zal hem geenszins uitwerpen, Die tot Mij komt zal nimmermeer hongeren, en die in Mij gelooft zal nimmermeer dorsten. Want Hij verzadigt de dorstige ziel, en vervult de hongerige ziel met goed.

6. Indien u niet tot Gods Gezalfde komt, verliest u de weldaad van de lamp van het Evangelie, en haalt u zich het genoegen op de hals van die God, Die de lamp voor Zijn Gezalfde heeft toegericht. "Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos. Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid van Gods Gezalfde geen acht nemen?"

Als u niet tot Gods Gezalfde komt, en olie koopt, zullen uw vaten en lampen leeg bevonden worden bij de komst van Christus. Mijn vrienden, eerlang zal het middernachtelijk geroep gehoord worden: "Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet." U weet, hoe het de dwaze maagden gegaan is, die bij de komst van de Bruidegom geen olie in hun vaten hadden; zij gingen om olie te kopen, toen de tijd verstreken was; "de deur was gesloten," en zij werden buitengesloten in eeuwige duisternis en wee. O draagt zorg, dat het u zo niet vergaat tegen de komst van Christus bij de dood, of het oordeel. Luistert daarom naar de raad van Christus, terwijl de markt van de genade nog open is: "Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande van uw naaktheid niet geopenbaard worde, en zalft uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt (Openb. 3:18).

8. Wanneer een volk, dat bevoorrecht is met de lamp van het eeuwig Evangelie, niet aan het doel beantwoordt door tot Gods Gezalfde te komen, dan wordt God getergd de lamp weg te nemen en haar een volk te geven, dat beter gebruik zal maken van haar licht: (Matth. 21:43) "Daarom zeg Ik ulieden, dat het koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden, en een volk gegeven, dat zijn vruchten voortbrengt." Door het koninkrijk Gods moeten wij daar hetzelfde verstaan als door de lamp van het Evangelie, waardoor wij hier in het koninkrijk van de genade, en hiernamaals in het koninkrijk van de heerlijkheid ingaan. Nu, zegt Christus, dit zal van u weggenomen worden, en dan zal de deur van het koninkrijk Gods voor het joodse volk gesloten en de heidenen gegeven worden, gelijk het ook geschied is. De joden werden afgesneden wegens hun ongeloof, en de Kerk en de lamp van het Evangelie onder de volkeren van de aarde opgericht. Nu, indien God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, laat ons toezien, dat Hij ook mogelijk ons, die van nature wilde takken uit de heidenen zijn, niet spaart (Rom. 11:21). Wij hebben een woord tot dezelfde zaak dienend: (Joh. 12:35,36) "Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleine tijd is het licht bij ulieden, wandelt terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt weet niet waar hij heengaat. Terwijl gij het licht hebt, gelooft in het licht, opdat gij kinderen des lichts moogt zijn." Uit dit alles ziet u, dat wij gevaar lopen het licht van de evangelielamp te verliezen, en in duisternis te worden gelaten, indien wij niet tot Gods Gezalfde komen.

Ik zal u hier over verscheidene soorten van duisternis spreken, die op de wegneming van de lamp van het Evangelie zullen volgen.

1e De duisternis van grove onkunde; welke er zover vanaf is, dat zij de moeder van de godsvrucht zou zijn, zoals de Roomsen leren, dat zij de moeder is van het verderf: (Hos. 4:6) "Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is:" Indien wij onze ogen maar door de wereld laten gaan, of door ons land en die delen bezien waar de evangelielamp niet schijnt, of weer iets anders in haar plaats gesteld is, dan zullen wij niets vinden dan grove onkunde van bovennatuurlijke waarheden, en de mensen niet anders dan gedoopte heidenen.

2e Niet alleen de duisternis van ongeloof, maar ook van ontrouw volgt op de wegneming van de lamp van het Evangelie. Wel vindt men, helaas! maar al te dikwijls ongeloof waar de evangelielamp brandt: "Wie heeft onze prediking geloofd?" Maar wanneer de evangelielamp vanwege het ongeloof wordt weggenomen, dan worden de mensen ontrouwen. Een ongelovige kan een gelovige worden, omdat het Voorwerp van het geloof hem nog door de evangelielamp wordt geopenbaard en voorgesteld; maar een ontrouwe kan geen gelovige worden, omdat het Voorwerp van het geloof is weggenomen; de dingen, die tot zijn vrede dienen, zijn voor zijn ogen en oren verborgen. Zo redeneert de apostel, (Rom. 10:14) "Hoe zullen zij in Hem geloven van Welke zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder die hun predikt?" Wanneer beiden de lamp en de dragers van de lamp die van God gezonden zijn, zijn weggenomen, hoe zullen zij dan geloven? De mensen kunnen in dat geval evenmin geloven, dan het oog van het lichaam kan zien zonder het licht van de zon in het uitspansel.

3e De duisternis van afgoderij en bijgeloof in de godsdienst volgt op de wegneming van de lamp van het Evangelie, gelijk wij zien in die landen of volken waar de evangelielamp eenmaal was, maar die nu overdekt zijn met Paapse en Mohammedaanse bedriegerijen en gruwelen.

4e Naarmate de lamp van het Evangelie wordt weggenomen, neemt ook trapsgewijze de duisternis van de dwaling toe. Deïstische dwalingen, welke de bovennatuurlijke verborgenheden in het Woord verwerpen; Ariaanse en Sociniaansche dwalingen, die de heerlijkheid van Gods Gezalfde in Zijn Persoon, ambten of voldoening afbreuk doen; Arminiaanse dwalingen, die de vrijheid en soevereiniteit van de genade van God bestrijden, zowel in de verkiezing en de krachtdadige roeping, als in de volharding van de heiligen: waardoor de leer van de rechtvaardigmaking alleen door de gerechtigheid van Christus wordt omvergeworpen, en iets anders in haar plaats wordt gesteld, opdat de mensen iets zullen hebben om in te roemen. Als deze en dergelijke dwalingen hand over hand toenemen in een land waar het Evangelie zuiver gepredikt werd, wijst dat op een ondergaan, niet op een opgaan van de zon, omdat de schaduwen langer worden.

5e De duisternis van een dode, levenloze, dorre, onheilige, of onkundige bediening krijgt de overhand, wanneer de lamp van Gods Gezalfde wordt ingetrokken. Wel kan God iets in het land achterlaten, dat de naam van Evangelie draagt, en een stel mensen, die zich evangeliedienaars noemen; maar welk soort van lamp is het, die overblijft wanneer de ware lamp van het Evangelie wordt weggenomen? Het is de lamp van de duivel; het is niet de nauwe weg, maar een lamp van de brede weg, waardoor de mensen rechtstreeks naar de bodemloze put gevoerd worden. En welke soort van leraars of lampdragers blijven er over? Wel het zijn blinde leidslieden, die de blinden leiden, en zij zullen beiden in de gracht vallen.

6e De duisternis van een geweken God en een weggevoerde eer volgt op de wegneming van de lamp van het Evangelie. De naam van dat volk of die gemeente wordt dan Ikabod, dat is: "De eer is weggevoerd." En dan volgen die ontelbare weeën: "Wee hen als Ik van hen zal geweken zijn." Volkomen verderf en verwoesting grijpen dan plaats: "Ziet uw huis wordt u woest gelaten" Matth. 23:38). "Nu dan, Ik zal ulieden nu bekendmaken, wat ik Mijn wijngaard doen zal: Ik zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding, zijn muur zal Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding. En Ik zal hem tot woestheid maken, hij zal niet besnoeid noch omgehakt worden, maar distelen en doornen zullen daarin opgaan, en Ik zal de wolken gebieden, dat zij geen regen daarop regenen. Want des Heeren der heirscharen wijngaard is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn een plant van Zijn verlustigingen; en Hij heeft gewacht naar recht, maar ziet het is schurftheid, naar gerechtigheid, maar ziet het is geschreeuw" (Jes. 5:5-7). Zo ziet u wat een duisternis er volgt op de wegneming van de lamp van het Evangelie wegens het verwerpen van en het weigeren om te komen tot Gods Gezalfde. O laat mij u dan bidden alsof God door mij bade, "laat u met God verzoenen," door Hem aan te nemen, op Hem alleen te vertrouwen tot de verlossing van zonde en toorn, zoals Hij u in het Evangelie wordt aangeboden.

O, dat ik wist hoe bij u te overmogen om Gods Gezalfde aan te nemen! Komt dan en laat ons samen rechten over deze gewichtige zaak. Vrienden, wanneer u Gods Gezalfde verwerpt, verwerpt u God Zelf, Die God in Wie u zich beweegt, en leeft, en ziet; want God is in Zijn geliefden Gezalfde. Doch wanneer u Hem aanneemt, neemt u God aan als uw God en uw Deel voor tijd en eeuwigheid; dan wordt Zijn Vader uw Vader, en Zijn God uw God.

Zegt mij toch, wat hebt u op Gods Gezalfde tegen, dat u niet tot Hem wilt komen? Verwerpt u Hem omdat Hij een ongenoegzame Zaligmaker is? Wel, de evangelielamp ontdekt het tegendeel, en dat juist het tegenovergestelde waar is: "Ik heb hulp besteld bij een Held," zegt God. Verwerpt u Hem onder voorwendsel, dat Hij onwillig is u aan te nemen? De evangelielamp weerlegt die gedachte; want u ziet hoe Hij er over klaagt, dat de zondaren niet tot Hem willen komen; hoe Hij zweert bij Zijn leven, dat Hij gewillig is, en geen lust heeft in de dood van de goddelozen; hoe Hij de hemelen en de aarde oproept, en om voor Hem te getuigen tegen de zondaars wegens hun dwaasheid en hardnekkigheid: Jer. 2:12,13) "Ontzet u hierover, gij hemelen, en zijt verschrikt, wordt zeer woest, spreekt de Heere. Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, den Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden." En wederom zegt Hij: (Jes. 1:2) "Hoort, gij hemelen, en neemt ter ore, gij aarde, want de Heere spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd, maar zij hebben tegen Mij overtreden." Staat u ver van Gods Gezalfde, omdat u geen recht of aanspraak op Hem hebt? Wendt dit niet voor, want u hebt evengoed recht op Hem, en bent evenzeer gemachtigd Hem te gebruiken tot uw zaligheid, als iemand van de heiligen, die in de hemel of op aarde is, ooit gehad heeft, voordat hij dadelijk in Hem geloofde. U hebt recht op Hem uit kracht van de menselijke natuur, die Hij draagt, waardoor Hij aan het ganse menselijk geslacht verwant is. U hebt recht en aanspraak op Hem krachtens Zijn ambt; Hij is de Zaligmaker van alle mensen, die gewillig zijn om zaliggemaakt te worden. Gelijk iedereen in Israël toegang had tot de koperen slang, die een gemeengoed voor het gehele leger was; zo heeft elke zondaar recht om op Christus te zien en gezaligd te worden. U hebt recht op Hem door de openbaring, het aanbod, de gift en de schenking van het Evangelie: (Joh. 6:32,33) "Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg ik u, Mozes heeft u niet gegeven het brood uit de hemel; maar Mijn Vader geeft u dat ware brood uit de hemel. Want het brood Gods is Hij, Die uit de hemel nederdaalt, en Die de wereld het leven geeft. Jes. 9:6) "Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven." (Jes. 55:1) "O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren." (Openb. 22:17) "En de Geest en de Bruid zeggen, komt. En die het hoort zegge, komt. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme van het water des levens om niet." Blijft u ver staan van Gods Gezalfde uit gemis van kracht en bekwaamheid om tot hem te komen? Wel, Gods Gezalfde strekt in het Evangelie Zijn verlossende arm uit om elke onmachtige ziel te helpen, zeggende: "Ik geef de moede kracht, en vermenigvuldig de sterkte dien, die geen krachten heeft." Komt u niet tot Christus, omdat u onzeker bent of God Hem voor u, of u voor Hem, heeft toegericht in Zijn eeuwig voornemen of besluit? Wel, vrienden, ik heb u dikwijls gezegd, en zeg het nu weer, dat u, in het stuk van geloven, in het geheel niets te maken hebt met de besluiten Gods: "De verborgen dingen zijn voor de Heere onze God; maar de geopenbaarde zijn voor ons, en onze kinderen." Nu, het behoort tot de geopenbaarde dingen, dat u in Gods Gezalfde moet geloven. "Dit is het werk Gods, dat u gelooft in Hem, Die Hij gezonden heeft," en op hetzelfde ogenblik, dat u met het hart gelooft, mag u uw naam lezen in het boek des levens des Lams; nooit kan of zal iemand in een andere weg of op een andere wijze het besluit Gods ten opzichte van zichzelf uitvinden. O komt dan en kiest onmiddellijk Gods gezalfde Zaligmaker, en de weg van de zaligheid door Hem, waardoor u tegelijk God in de hoogste hemelen eer zult geven, en uw zaligheid voor eeuwig zult zeker maken. Doch indien u Gods Gezalfde, en de lamp die Hij voor Hem heeft toegericht, blijft verwerpen, zal uw lamp in duisternis uitgaan, en zult u met geveinsden en ongelovigen in eeuwige smart neerliggen: (Jes. 50:11) "Ziet gij allen, die een vuur aansteekt, die zich met spranken omgordt; wandelt in de vlam van uw vuur, en in de spranken, die gij ontstoken hebt. Dat geschiedt u van Mijn hand, in smart zult gijlieden liggen."

Vraagt u: Welke raad geeft u ons, opdat wij een recht gebruik zullen maken van de lamp van het Evangelie, om een zaligmakend aandeel te krijgen aan Gods Gezalfde? Dan antwoord ik in de volgende bijzonderheden.

1e Beziet uzelf veel in het licht van Gods heilige wet, die niets minder dan een volstrekte en onzondige volmaaktheid eist in elke man en vrouw, die uit Adam is voortgekomen, zal hij of zij een recht op het leven en de heerlijkheid hebben, en die een ieder, die geen persoonlijke en volmaakte gehoorzaamheid daaraan kan bewijzen, onder het vonnis van de hel en het verderf van het aangezicht des Heeren brengt. De taal van de wet is: "Die deze dingen doet zal door dezelve leven;" maar "vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen." (Gal. 3:10,12).

2e Overweegt ernstig of u bekwaam bent om te doen wat de wet van u eist. Drie dingen worden voor de rechtbank van de wet door God van u geëist, welke een veroordelend vonnis over u zullen brengen, indien u daaraan niet voldoende kunt beantwoorden. (1.) God zal u afvragen: Waar is die onzondige natuur, die u bij uw schepping van Mij hebt ontvangen? Want Ik heb u recht gemaakt. (2 ) Waar is die onzondige gehoorzaamheid des levens, welke de wet vereist? Hebt u alles gedaan wat de wet eist? Niet een van Adams geslacht kan aan deze twee eisen beantwoorden; "want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods." Daarom volgt (3.) een derde vraag: Welke voldoening geeft u aan Mijn rechtvaardigheid? Hierop zal de zondaar, die onkundig is van het Evangelie met zijn antwoord gereed zijn: "Zal God een welbehagen hebben aan duizenden van rammen, of aan tienduizenden van oliebeken? Zal Hij mijn eerstgeborene aannemen voor mijn overtredingen? Of de vrucht mijns buiks voor de zonde van mijn ziel?" Doch zal God hiermede genoegen nemen? Neen, Hij acht al die grote aanbiedingen niet hoger dan, dat men een hond de hals breekt, of zwijnenbloed offert op Zijn altaar: Zulke offeranden begeer Ik niet, zegt de Heere. Wel, aangezien de zondaar geen bevredigend antwoord kan geven op deze vragen, aangezien zijn natuur geschonden en verdorven is, elke gedachte van zijn hart boos is, en hij ontelbare malen de wet in gedachten, woorden en daden overtreden heeft; wat moet hierop volgens de inhoud van de wet en de rechtvaardigheid anders volgen dan, dat het zwaard van de gerechtigheid tegen de misdadiger ontwaakt, en hij evenals Agag, voor de Heere in stukken gehouwen wordt? Nu, ik raad u dan: beschouwt ernstig hoe deze zaken tussen God en u staan. Zolang u nog op de bodem van de wet staat, "verbolgenheid en toorn, verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen, die het kwaad werkt."

3e Dus nauwkeurig onderzocht hebbende hoe de zaken tussen God en u staan in het licht van de wet, raad ik u daarop de lamp van het Evangelie te nemen en te zien welke hulp God voor u in deze treurige toestand voorzien heeft in zijn Gezalfde. Ziet of er niet een gepast en voldoend antwoord op deze moeilijke en tot zwijgen brengende vragen is in Gods Gezalfde, als een tweede Adam, een nieuw Verbondshoofd. Wanneer de vraag wordt gesteld: Waar is die zuivere en heilige natuur, die wij in onze eerste schepping van God hadden? Beschouwt dan Gods Gezalfde bij het licht van de lamp van het Evangelie, en u zult Hem horen antwoorden: Hier is zij, in Mijn Persoon als hun publiek Hoofd en vertegenwoordiger, en Ik stel hun natuur aan God voor, even heilig en rein als zij bij haar eerste schepping was. Nog eens, wanneer de vraag gesteld wordt; Waar is de volmaakte, personele en onzondige gehoorzaamheid, die zij aan Mijn heilige wet verschuldigd zijn, welke de voorwaarde van het leven was volgens de inhoud van Mijn verbond, dat ik met hen gemaakt heb? Wel, dan zal de lamp van het Evangelie u Gods Gezalfde, als uw Borg doen zien, antwoordende: Ik heb alle gerechtigheid vervuld, die de wet in hun plaats vereiste; Ik ben het einde der wet tot rechtvaardigheid een ieder die in Mij gelooft; Ik heb de wet grootgemaakt, en het recht van de wet wordt door toerekening vervuld in allen, die tot Mij komen door het geloof. Nog eens, wanneer de vraag gesteld wordt: Welke voldoening zal de schuldige zondaar aan Mijn rechtvaardigheid geven? Het antwoord van Gods Gezalfde is: Ik ben om hun overtredingen verwond, om hun ongerechtigheden ben ik verbrijzeld: de straf, die hun de vrede aanbrengt, was op Mij. Ik ben een vloek geworden voor hen; Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; ik heb hun zonden in Mijn lichaam gedragen op het hout, en daarom kan de rechtvaardigheid niets tegen hen inbrengen. Zo ziet u hoe de lamp van het Evangelie een weg van uitkomst ontdekt voor deze arme zondaar, die door de rechtbank van de heilige wet veroordeeld is, hoe dit al die vragen beantwoordt, die door alle eindige verstanden, hetzij van mensen of engelen, niet beantwoord konden worden.

4e Wanneer u dus bezien hebt hoe de zaken staan in het licht van de wet, en in het licht van de evangelielamp, overweegt dan met bedaardheid, welke plaats u zult innemen voor Gods rechterstoel, en voor een ontzaglijke eeuwigheid. Zult u het wagen God die vragen in uw eigen persoon te antwoorden, door Hem de werken van de rechtvaardigheid, die u gedaan hebt, voor te stellen tot voldoening van de rechtvaardigheid? Of wilt u die alle als vuile vodden loslaten en laten varen, en u tot Gods Gezalfde begeven, als "de Heere uw gerechtigheid," zeggende: In Hem alleen zal ik gerechtvaardigd worden, en in Hem zal ik mij beroemen? Ik ben er zeker van, als u enige bevatting hebt van God in Zijn oneindige, ontzaglijke heiligheid en rechtvaardigheid; enige bevatting van de heiligheid, rechtvaardigheid, volmaaktheid en uitgebreidheid van de wet; enige bevatting van uw verloren, jammerlijke en ellendige staat; enige waardering voor uw kostelijke zielen, die reeds door de wet veroordeeld zijn; enig gezicht van Gods Gezalfde bij het licht van de lamp van het Evangelie, dat u zich dan niet lang zult behoeven te bedenken om te besluiten, op welke grond u het wilt wagen. O zal de ziel met Paulus zeggen: "Ja gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen, en in Hem gevonden worden, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk, de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof." Dat is de taal van het geloof, dat zich aan de rechtvaardigheid van Gods gezalfde Zaligmaker en Borg onderwerpt. De ziel verdwijnt met al haar werken en gerechtigheid in het niet, en stelt zich voor God in Christus, en zegt: "O God, mijn Schild, zie, en aanschouw het aangezicht Uws Gezalfden " (Ps. 84:10). In deze weg wordt de ziel met Christus verenigd, en krijgt zij een zaligmakend deel aan Hem; en op deze wijze wordt de oneindige kracht Gods betoond en te werk gesteld, wanneer Hij het werk van het geloof met kracht vervult.

5e Aangezien de lamp van het Evangelie Christus niet alleen als een verzoenende Priester, maar ook als een onderwijzende Profeet, en als een heersende en regerende Koning ontdekt, daarom moeten wij zorgdragen, dat wij, op dezelfde tijd als wij ons aan Zijn rechtvaardigheid tot rechtvaardigmaking onderwerpen, ons ook aan de gehele geopenbaarde wil van God onderwerpen, en al de beloften Gods, als ja en amen in Hem, verzegelen, ja de gehele openbaring van het Evangelie; en dat wij ons tegelijkertijd ook aan de wet onderwerpen zoals die in de hand des Middelaars is, zeggende: "De wet is heilig, en het gebod is heilig, en rechtvaardig, en goed;" omdat Gij mij uit de hand van mijn vijanden hebt verlost, heers daarom over mij. Zo wordt de wet in het hart van die mens geschreven, het koninkrijk Gods binnen hem opgericht, en elke gedachte gevangen geleid tot de gehoorzaamheid van Christus, Gods Gezalfde. Zover tot raadgeving hoe de lamp van het Evangelie moet gebruikt worden, om deel te krijgen aan de zaligheid door Gods Gezalfde.

Ik zal besluiten met een woord van raadgeving aan gelovigen, die bij het licht van de lamp van het Evangelie en de daarmede gepaard gaande kracht Gods, er toe gebracht zijn door een waar geloof tot Gods Gezalfde te komen, tot al de doeleinden van Zijn middelaarschap.

1. O, dankt God voor Zijn Gezalfde en voor de lamp, die Hij voor Zijn Gezalfde heeft toegericht; en dat het Hem heeft behaagd door die lamp Zijn heerlijkheid aan uw zielen te ontdekken, en de olie van de Geest over u uit te gieten. Het is alles uit genade. "Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u: het is Gods gave. Niet uit de werken, opdat niemand roeme." Daarom, zingt de lof van die God, Wiens Naam is Genadig, zeggende: "Niet ons, o Heere, niet ons, maar Uw Naam zij de eer."

2. Heeft de evangelielamp u tot Gods Gezalfde geleid? Blijft dan in Hem en bij Hem. Christus zegt tot Zijn discipelen: (Joh. 15:4) "Blijft in Mij, en Ik in u." Blijft in Hem door een leven van het geloof, en laat Zijn Geest in u blijven, zonder Zijn Geest te bedroeven of Zijn werkingen en roeringen uit te blussen. Het is niet genoeg, dat u eens geloofd hebt, maar u moet door het geloof in en uit Hem leven. Paulus zegt: (Gal. 2:20) "Het leven, dat ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad en Zichzelf voor mij overgegeven heeft." In deze weg van een voortdurend komen tot Christus, worden wij "opgebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus." Op deze wijze wordt het leven van genade onderhouden, totdat het uitloopt in een leven van heerlijkheid. Het geloof ontvangt altijd uit Zijn volheid ook genade voor genade; en zo werden wij met verse olie gezalfd, en gaan van kracht tot kracht voort, totdat wij voor God in het hemels Sion verschijnen, waar wij het einde van ons geloof en onze hoop zullen ontvangen, namelijk de zaligheid van onze zielen.

3. Geeft Gods Gezalfde eer, want dit is de wil van Degene, Die Hem gezonden heeft, "dat allen de Zoon eren, gelijk zij de Vader eren." Ons wordt geboden onze aardse ouders te eren, omdat zij de instrumenten zijn door wie wij ons natuurlijk aanzijn in deze wereld hebben gekregen; hoeveel temeer moet dan het zaad van Christus Hem eren als hun eeuwige Vader die de Bewerker is van hun geestelijk aanzijn hier in de wereld, en in de wereld van de heerlijkheid hiernamaals? "Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken."

Vraagt u: Hoe zullen wij Gods Gezalfde eren? dan antwoord ik in de volgende bijzonderheden.

1e Door Hem te gebruiken en op Hem te vertrouwen in al Zijn zaligmakende ambten, tot welke Hij gezalfd is, en al onze zorgen op Hem werpen. God de Vader, Die Hem gezalfd heeft, heeft Hem zowel Zijn als onze Gevolmachtigde gemaakt, Hij heeft Hem al de belangen van Zijn eer toevertrouwd, en Hij eist van ons, dat wij Hem al de belangen van onze zaligheid zullen toevertrouwen. "Vertrouw op de Heere tot in der eeuwigheid, want in de Heere Heere is een eeuwige rotssteen."

2e Eert Hem door al Zijn mededingers, alles wat Zijn plaats met geweld wil innemen, weg te doen. Er zijn vele valse Christussen in het hart van de mens. Soms overweldigt de wet als een verbond Zijn plaats, door eigengerechtigheid. Soms neemt de wereld Zijn plaats in door het hart van Hem weg te rukken. Soms overweldigt die snode afgod, het Ik, Zijn plaats, door onze eigen doeleinden boven Zijn eer te verkiezen. Soms zullen wij geneigd zijn geschapen genade in Zijn plaats te stellen, door meer bij de geschapen genade te leven dan bij de genade, die in Christus Jezus is, en zijn wij niet tevreden met een leven. dat met Christus in God verborgen is, als wij het leven van onze hand niet vinden. Deze en vele andere valse christussen nemen met geweld de plaats in van de Christus Gods. Ik zeg dan, als wij Gods Gezalfde willen eren, laat Hem dan de voornaamste plaats in onze harten hebben, en legt deze alle onder Zijn voeten, opdat Hij ze vertreedt, en Hij alleen verheven is.

3e Eert Hem door Hem na te volgen, beide in Zijn geaardheid en in Zijn wandel. "Laat hetzelfde gevoelen in u zijn, hetwelk ook in Christus Jezus was. Gelijk Hij, Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook gijzelf heilig in al uw wandel." Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat wij Zijn voetstappen zouden navolgen; laat ons daarom onze loopbaan lopen, ziende op Jezus.

4e Roept gedurig om verse druppels van de olie van de Geest van Gods Gezalfde: want de zeven Geesten, die uitgezonden zijn tot al de heiligen, die op de aarde zijn, komen van het Lam, staande als geslacht in het midden van de troon. Zijn belofte is: "Indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden." O roept, dat Hij als een geweldig gedreven wind tot uw zielen, en tot de dorre beenderen in ons dal des gezichts, en tot al de gemeenten mag komen.

5e Wanneer u enige druppelen krijgt van de olie van Gods Gezalfde, tracht dan van uw olie iets over te druppen in de ledige vaten, die u overal om u heen zult vinden. Dit moet u doen door het licht van de lamp van het Evangelie zover als u kunt te verspreiden, en door te spreken tot lof van Gods Gezalfde. Wanneer het hart een goede rede opgeeft van Gods Gezalfde, dan zal uw tong zijn als de pen eens vaardigen schrijvers, om Zijn lof te verkondigen. De Samaritaane vrouw liep, toen zij Gods Gezalfde leerde kennen, tot haar buren, zeggende: "Komt, ziet de Mens, Die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb: is Deze niet de Christus," dat is, de Gezalfde Gods? En zo werden anderen tot Christus getrokken, door de reuk van de oliën van Christus op haar.

6e Maakt naarstig gebruik van alle middelen, om de lamp van het Evangelie in veiligheid en zuiverheid onder ons te bewaren, tegen allen, die trachten ons van zo’n onuitsprekelijke goedertierenheid te beroven. Indien toch de lamp van het Evangelie weggaat, zal Gods Gezalfde met haar weggaan. Hij zal Zich niet openbaren door enigerlei lamp van menselijke vinding of maaksel, maar alleen bij het licht van de lamp, die God Hem heeft toegericht, namelijk, het Evangelie in zijn zuiverheid en eenvoudigheid. Ziet daarom toe, dat u hen niet volgt, die zich voor lampdragers uitgeven, maar die een ander Evangelie prediken, en vreemd licht uitdragen, dat niet aan de Zon der gerechtigheid, maar aan een dwaallicht van menselijke bedenking is aangestoken. "Beproeft de geesten of zij uit God zijn." Beproeft ze aan "de wet en de getuigenis, want zo zij niet spreken naar deze woorden, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben."

7e Indien u de lamp van het Evangelie wilt bewaren, en Gods Gezalfde eren, benaarstigt u dan Zijn getuigen te zijn, en te getuigen voor Hem, Zijn leer, Zijn dienst, en Zijn regering in het land, zoals die gegrond zijn op de openbaring van het woord. Vele beledigingen worden in onze tijd Gods Gezalfde aangedaan, beide door de kerk en door de Staat. O neemt het voor Zijn zaak en twist op, en belijdt Hem voor de mensen, indien u zult kunnen verwachten, dat Hij in de dag van Zijn verschijning u zal belijden voor Zijn Vader en de heilige engelen.

Eindelijk. Indien verdrukking en vervolging om Christus’ wil over het land komen, en omwille van het Evangelie, weest dan gereed uw getuigenis voor Hem met uw bloed te bezegelen, evenals zij, "die hun leven niet liefgehad hebben tot de dood toe, en de beroving van hun goederen om Zijnentwil met blijdschap hebben aangezien." Tracht met Paulus te zeggen: "Ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven voor de Naam, de waarheid en de getuigenis van de Heere Jezus." Amen.

 

De schat van het Evangelie in aarden vaten

2. Kor. 4:7. Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons.

Om tijd uit te winnen zal ik niet uitweiden over het voorafgaand verband, hoe belangrijk dat ook is, maar dadelijk de woorden zelf behandelen. Wij kunnen daarin de volgende bijzonderheden aanmerken.

1. Het verband van de woorden met hetgeen daaraan voorafgaat in het woordje maar: Maar wij hebben deze schat in aarden vaten. De apostel had over grote en heerlijke dingen gesproken, die hij en de andere apostelen predikten, en die hij noemt "het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is." Hij had aangetoond, dat dezelfde almachtige kracht, als in de eerste schepping was geopenbaard, toen God gebood, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, in en door het Evangelie in hun bekering en in die van anderen betoond was. Opdat nu niemand deze krachtige werking van het Evangelie aan de apostelen, of aan anderen, die het predikten, zouden toeschrijven, voegt hij er onmiddellijk aan toe: Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons. Waarmee hij wil zeggen, dat God, in ons de uitdeling van het Evangelie toe te vertrouwen, juist het tegengestelde van die inbeelding ten doel heeft, namelijk, dat Zijn Eigen kracht des te luisterrijker zou geopenbaard worden.

2. Hier zien wij de naam, die aan het Evangelie van de genade van God wordt gegeven: een schat. Wij lezen in de Schrift van twee soorten van schatten. De gehele wereld is met de ene of andere ingenomen, namelijk, met een aardse of een hemelse schat. De lieden van de wereld, van welken hun deel in dit leven is, zijn met de eerste ingenomen; maar de wezenlijk bekeerden of de ware gelovigen met de laatste, volgens dat woord van Christus: (Matth. 6:19,20) "Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en de roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen. Maar vergadert u schatten in de hemel, waar ze nog mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen." De apostel spreekt hier van de laatste, namelijk, de hemelse schat. Waarom het Evangelie van de genade van God onder het begrip van een schat wordt uitgedrukt, zullen wij hierna zien.

3. Hier is het voertuig van deze schat, of de zwakke middelen of instrumenten waardoor deze schat tot Gods. zichtbare Kerk wordt overgebracht, dat is, in aarden vaten. De evangeliedienaars worden zo genoemd, opdat niemand van hen zou denken boven hetgeen men behoort te doen. Wij, die aarden vaten zijn, roepen tot mensen, die met ons van hetzelfde maaksel zijn: (Jer. 22:29) "O land, land, land, (of volgens de Eng. Overz.) O aarde, aarde, aarde! Hoort des Heeren woord." U en wij zijn aarde in onze oorsprong, aarde in ons dagelijks onderhoud, en aarde in ons einde, want het stof zal tot stof terugkeren. God acht het gepast, dat mensen, die uit aarde zijn voortgekomen in aarden vaten zullen bediend worden.

4. Hier zien wij de reden waarom God wil, dat de schat van het Evangelie in zulke aarden vaten wordt overgebracht, namelijk, "opdat de uitnemendheid van de kracht zij van God, en niet uit ons;" dat is in één woord, opdat de gehele heerlijkheid van de bekering van zondaren, en van de opbouwing van de heiligen tot het eeuwige leven, niet aan ons zal worden toegeschreven, die van onszelf geheel onbekwaam zijn iets te denken of te doen, als uit onszelf, maar alleen aan God, die zulke zwakke middelen verkiest, opdat geen vlees zou roemen voor Hem.

De leer is vrijwel dezelfde als de woorden, namelijk: "Dat God wil, dat de schat van Zijn Evangelie aan Zijn gemeente en Zijn volk in aarden vaten wordt overgebracht, opdat alle mensen zullen weten, dat de uitnemendheid van de kracht van het Evangelie tot bekering en zaligheid van Hem en niet van de mens is."

Met Gods hulp zal ik de volgende wijze van behandeling in acht nemen.

I. Zal ik een weinig spreken over de schat van het Evangelie.

II. Over de aarden vaten waardoor hij tot Gods Kerk wordt overgebracht.

III. Over de uitnemende kracht van God, welke met de uitdeling van deze schat gepaard gaat.

IV. Zal ik aantonen, dat de uitnemendheid van de goddelijke kracht luisterrijk geopenbaard wordt, daarin de schat van de genade van het Evangelie op zo’n wijze wordt overgebracht.

V. Zal ik het geheel toepassen.

I. Ons eerste punt is, dat ik een weinig zal spreken over de schat van het Evangelie. Ik zal hier aantonen: l. Wat het te kennen geeft, dat het een schat genaamd wordt. 2. Zal ik u enige delen van deze schat voorstellen, want het is onmogelijk die geheel open te leggen, omdat hij onnaspeurlijk is

1e Wat geeft die benaming te kennen, die aan het Evangelie wordt gegeven, als het een schat wordt genoemd? Hierop antwoord ik in de volgende bijzonderheden:

1. Een schat bestaat uit iets zeer kostbaars, want wat de mensen niet hoog waarderen, dat houden zij niet voor een schat. Wat is zo kostbaar als het Evangelie van de genade van God! O, zegt David: Hoe kostelijk zijn mij de woorden van Uw mond! Zij zijn mij beter dan duizenden van goud en van zilver. Elk gebod, elke belofte, iedere waarheid van God is een kostbaar juweel, dat wij tot elke prijs moeten kopen, doch tot geen prijs verkopen. De koophandel van de Wijsheid is beter dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud. Zij, die er de waarde niet van kennen zullen het de voorkeur geven boven al de schatten van deze wereld, en eerder de beroving van hun goederen met blijdschap aanzien, dan dat zij het geringste stukje van de waarheid van het Evangelie zullen loslaten; ja zij zullen hun leven niet liefhebben tot de dood toe, in vergelijking met de schat van het Evangelie. Hierom wordt ons dan ook geboden, "ernstig te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heiligen overgeleverd is."

2. Een schat bestaat uit iets, dat zeer nuttig en voordelig is voor het leven van de mensen in de wereld; de mensen houden dat nooit voor hun schat, dat voor hen nergens toe dient. O wat is voor de onsterfelijke ziel zo nuttig als dat, waardoor het leven en de onsterfelijkheid voor hen aan het licht gebracht wordt! "Het is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is; opdat de mens Gods volmaakt zij, tot allen goed werk volmaaktelijk toegerust" (2 Tim. 3:16,17).

3. Een schat bestaat uit iets zeer zeldzaams; wat aan iedereen gemeenschappelijk is, wordt niet voor een schat gehouden. Wat is zo zeldzaam als het Evangelie, namelijk wat de uiterlijke openbaring daarvan betreft? Het is niet iets, dat aan elk volk gemeenschappelijk is: (Ps. 147:19,20) "Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten. Alzo heeft Hij geen volk gedaan, en Zijn rechten, die kennen zij niet." Er is een groot deel van de wereld, dat niets kent van de schat van het Evangelie; en wat zijn er weinigen onder die volken tot welke het gekomen is, die het in zuiverheid genieten. Er is ook in vele kansels in ons land maar weinig Evangelie te horen. Ik heb onlangs gedrukte preken gezien. die door sommigen zeer worden toegejuicht, terwijl er van het begin tot het einde geen greintje van de schat van het Evangelie in te vinden was, niet meer dan in de geschriften van Plato, Seneca, en Cicero. En wat zijn er weinigen, die, zelfs waar het Evangelie zuiver wordt gepredikt, het waarlijk door het geloof ontvangen en hartelijk aannemen.

4. Een schat ligt gewoonlijk diep in de aarde verborgen. Zij, die naar de schat van het Evangelie zoeken, moeten graven voordat zij hem vinden. Christus noemt het daarom: "een schat verborgen in de akker." De akker waarin hij ligt is het woord van God; en hun die hem willen vinden. wordt voorgeschreven (Spr. 11:4), dat zij, "hem moeten zoeken als zilver, en naspeuren als verborgen schatten." Tot hetzelfde doel vermaant de Heere ons: (Joh. 5:39) "Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het, die van Mij getuigen."

5. Een schat geeft te kennen, dat er grote overvloed van die kostbare en nuttige dingen is; men kan van iemand, die maar weinig geld heeft, niet zeggen, dat hij een schat bezit. David en Salomo, en andere koningen hadden hun schatkamers, waarin overvloed van rijkdommen waren. Nu, het Evangelie ontsluit een onuitputtelijke mijn van rijkdommen. Paulus zegt: (Ef. 3:8) "Ik verkondig onder de heidenen door het Evangelie de onnaspeurlijke rijkdom van Christus." Hier is een volheid, alle volheid, ja, al de volheid van de Godheid; rijkdommen, die geen oog gezien, waarvan geen oor gehoord heeft, noch in het hart van de mens zijn opgekomen; doch God, zegt de apostel, heeft ze ons geopenbaard door Zijn Geest (1 Kor. 2:9,10).

6. Een schat geeft niet alleen te kennen, dat er overvloed van grote en goede dingen is, maar ook, dat zij wezenlijk en duurzaam zijn. De mensen geven niet veel om de schatten van sneeuw, die smelten en vergaan. Zodanig zijn alle aardse schatten, zij vergaan in het gebruik; rijkdommen maken zich vleugelen, en vliegen weg als een arend, die naar de hemel opstijgt, totdat hij geheel uit het gezicht is. Wij lezen in het Evangelie van een rijke mens, die, toen hij zijn schuren vol koren, en zijn kisten vol geld had, tot zijn ziel zeide: "Ziel, gij hebt vele goederen, die opgelegd zien voor vele jaren, neem rust, eet, drink, wees vrolijk." Maar waar waren zijn schatten, toen God tot hem zeide: "Gij dwaas, in deze nacht zal men uw ziel van u afeisen, en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn?" Ja, wereldse schatten smelten dikwijls weg, voordat zij uit deze wereld worden weggenomen, zoals wij dat zien in het geval van Job, die, hoewel hij heden de rijkste man van het oosten was, morgen spreekwoordelijk arm werd. Maar de schatten van het Evangelie zijn duurzaam en wezenlijk Christus; de wezenlijke Wijsheid Gods zegt: (Spr. 8:21) "Ik doe Mijn liefhebbers beërven, dat bestendig is, en Ik zal hun schatkameren vervullen." Dit is inderdaad een begeerlijke schat, omdat hij eeuwig duurt; de mot en roest verderven hem niet, en de dieven kunnen daar niet doorgraven en stelen. Tot dusverre over wat de uitdrukking te kennen geeft, dat het Evangelie een schat wordt genoemd.

2e Ik zal u nu verder iets doen zien van de schat van het Evangelie, opdat u mag weten wat die is. Er zijn echter twee dingen, die ik u eerst wil meedelen, voordat ik verder ga. (1.) Dat deze schat zo groot is, dat de tongen van mensen of engelen het niet ten volle kunnen bekendmaken; het is niet in het hart van de mens opgekomen, hoe groot hij is, zodat wij er u slechts een schijntje van kunnen tonen uit de openbaring van de Schrift. (2.) U moet deze schat niet beschouwen als iets waarbij u geen belang hebt, want het is alles het uwe. Daarom, als wij er u over spreken, moet u de hand van het geloof uitstrekken, en het uzelf toepassen en toe-eigenen; want "de geopenbaarde dingen zijn voor ons en onze kinderen; en tot u is het woord van deze zaligheid gezonden. Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal." Laat daarom wat u hoort met het geloof gemengd worden, opdat u zodoende voor eeuwig rijk mag worden. Wel, zegt u, vertel ons dan eens wat deze evangelieschat is, laat hem eens uit de aarden vaten te voorschijn komen, opdat wij hem mogen zien en kennen.

Nu dan, in het algemeen, maak ik u bekend, dat Jezus Christus de Alfa en de Omega, de Hoofdsom en de Hoofdzaak van de schat van het Evangelie is. Christus is alles en in allen, en indien u Christus gewint, gewint u de gehele schat van het Evangelie, waarover ik spreek. Paulus zegt: (Filip. 3:8) "Ja gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid van de kennis van Jezus Christus mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen." Toen hij de wereld door reisde, gaande van volk tot volk, en de schat van het Evangelie onder hen rondstrooiende; wat anders was de inhoud daarvan dan Christus? (Ef. 3:8) "Mij, de allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus." (1 Kor. 1:23,24) "Wij prediken Christus de Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid; maar hun, die geroepen zijn, beide Joden en Grieken, prediken wij Christus de kracht Gods, en de wijsheid Gods." (1 Kor. 2:2) "Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en Die gekruisigd". (Kol. 1:27,28) "God heeft willen bekendmaken, welke daar zij de rijkdom van de heerlijkheid van deze verborgenheid onder de heidenen, welke is Christus onder u, de hoop van de heerlijkheid; Dewelke wij verkondigen." Ik zeg dan ook, dat de gehele inhoud van het Evangelie Christus is; en geen wonder, want God is in Christus, die het enige genoegzame deel is voor de redelijke en onsterfelijke ziel. Het heeft de Vader behaagd, dat in Hem al de volheid wonen zou, opdat wij allen uit zijn volheid zouden ontvangen, ook genade voor genade. Maar, zult u zeggen, wij zouden wel iets meer bijzonders willen horen over deze evangelieschat. Nu dan, ik zal u over enkele kostelijke en kostbare dingen spreken, die in de schat van het Evangelie kunnen worden gevonden.

1. Van alle dingen in de wereld is het leven het kostbaarste. Het was een waar gezegde van de vader der leugenen: "Huid voor huid, en al wat iemand heeft zal hij geven voor zijn leven." De zeeman zal al zijn kostbaarste goederen en lading, die hij in heeft, overboord werpen, om zijn leven te redden. Als het leven van het lichaam zo dierbaar is, wat moet dan wel het leven van de ziel zijn? (Matth. 16:26) "Wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint, en lijdt schade zijner ziel? Of wat zal een mens geven tot lossing van zijn ziel? De verlossing van de ziel is te kostelijk, en zal in eeuwigheid ophouden; geen mens zal Gode zijn rantsoen kunnen geven." Wel vrienden, wij zeggen u, dat het leven en de zaligheid van de kostbare ziel in de schat van het Evangelie te vinden is; indien iemand slechts door het geloof naar dit Evangelie hoort, zal zijn ziel leven. Het Evangelie wordt een woord des levens en een woord der zaligheid genoemd. "Gaat heen," zeide de engel tot de apostelen, die in de gevangenis zaten, en staat, en spreekt in de tempel tot het volk al de woorden dezes levens" (Hand. 5:20). (Hand. 13:26) "Mannen broeders, kinderen van het geslacht Abrahams, en die onder u God vrezen, tot u is het woord van deze zaligheid gezonden." Een ieder, die de getuigenis van het Evangelie aangaande Christus gelooft, zal niet verderven maar het eeuwige leven hebben.

2. Op het leven volgt het licht als het lieflijkste en kostbaarste wat op deze aarde is. Wat een sombere donkere woning zou deze wereld zijn, als er het licht van de zon in het uitspansel gemist werd! Zeker, "het licht is zoet, en het is de ogen goed de zon te aanschouwen." Nu, het Evangelie geeft een veel kostelijker licht aan de wereld, dan het licht van de zon in het uitspansel, namelijk het licht, dat een andere, een veel betere wereld dan deze is, ontdekt, want het leven en de onverderfelijkheid worden door het Evangelie aan het licht gebracht. Overal waar het Evangelie komt, heeft het volk, dat in duisternis zat, een groot licht gezien, en dengenen, die zaten in het land en de schaduw des doods, dezelve is een licht opgegaan (Matth. 4:16). Christus zegt: (Joh. 8:12) "Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben." Waar dit licht van het Evangelie in het hart schijnt, is het een voorspel van het licht van de heerlijkheid.

3. In deze evangelieschat is een schat van wijsheid te vinden, waardoor de dwaze en eenvoudige zondaars wijs kunnen worden tot zaligheid. "In Christus," Die wij prediken, "zijn al de schatten van wijsheid en kennis verborgen," en Hij is ons Wijsheid van God geworden. David vond zo’n mate van wijsheid en kennis in deze schat, dat hij verstandiger was dan de ouden, en wijzer dan al zijn leraars. Door de openbaring van het Evangelie worden deze dingen, die voor de wijzen en verstandigen verborgen zijn, aan de kinderkens geopenbaard. U kunt een verhandeling over de uitnemendheid van de wijsheid van het Evangelie lezen in Job. 28:12—23. "Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats."

4. In deze evangelieschat wordt die kroon van de heerlijkheid gevonden, die van het hoofd van Adam afviel, op de dag toen hij tegen God zondigde. (2 Kor. 3:18) "En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest." Christus is het afschijnsel van de heerlijkheid van Zijn Vader; en door Zijn heerlijkheid in het Evangelie te aanschouwen worden wij vernieuwd tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen, Die ons geschapen heeft.

5. Het Evangelie ontsluit een schat van "rein en blinkend fijn lijnwaad, want dit fijn lijnwaad zijn de rechtvaardigmakingen der heiligen" (Openb. 19:8). De oordeelkundige Durham merkt over die plaats op, dat door deze rechtvaardigmakingen of rechtvaardigheden van de heiligen de toegerekende gerechtigheid van Christus moet verstaan worden, hetwelk hij door verscheidene gronden bewijst. Dit zijn die witte klederen, die Christus aan de gemeente van de Laodicensen raadt van Hem te kopen, opdat de schande van hun naaktheid niet mocht geopenbaard worden (Openb. 3:18). Dit brengen wij tot en nabij u in de openbaring van het Evangelie. (Rom. 1:16,17) "Want ik schaam mij het evangelie van Christus niet, want het is een kracht Gods tot zaligheid, een ieder die gelooft. Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof." Komt dan, o naakte zondaars, en koopt witte klederen, mantels der gerechtigheid, klederen des heils, zonder geld en zonder prijs, want het is een gegeven rechtvaardigheid. (Rom. 5:17)

6. Hier is een schat van levendmakende, reinigende, versierende, versterkende en heiligende invloeden van de Heilige Geest; want wij ontvangen de Geest niet door de werken van de wet, maar door het gehoor van het geloof. Christus is een Hoofd van invloed, Die de Geest bovenmate heeft ontvangen, opdat Hij de Geest en al Zijn invloeden aan Zijn verborgen lichaam kan meedelen, en het Evangelie is het toevoerkanaal; hierdoor worden wij door de grote en dierbare beloften de goddelijke natuur deelachtig. Die plaatsen van de wereld, waar het Evangelie niet gepredikt wordt, zijn als de bergen van Gilboa waarop niets van de dauw en de regen van de Heilige Geest valt.

7. Hier, in dit Evangelie, is een schat van edele waarborgen voor alles wat tot het leven en de godzaligheid, voor tijd of eeuwigheid nodig is. Het verbond van het Evangelie is een grote oorkonde, onder het zegel van de hemel, waarbij de gehele erfenis van de heerlijkheid, en alles wat daartoe behoort, wordt overgedragen; en de beloften van het verbond zijn zoveel bijzondere bepalingen van de oorkonde, waarbij de verschillende zegeningen gewaarborgd worden, en deze alle ja en amen zijn in Christus: Het is een eeuwig verbond, dat in alles wel geordineerd en bewaard is. "Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere uw Ontfermer" (Jes. 54:10).

8. In dit Evangelie hebt u een schat van onovertroffen medicijnen en tegengiffen tegen al die geestelijke ziekten van de ziel, aan welke wij sedert de val van Adam onderhevig zijn. Hier zijn de bladeren van de Boom des levens, die tot genezing van de heidenen zijn: (Ps. 107:20) "Hij zond Zijn woord uit, en heelde ze". Wij brengen u de blijde boodschap, dat er balsem in Gilead is, en een zeer ervaren Heelmeester, Die volkomen kan zaligmaken allen, die tot Hem komen en gebruik van Hem willen maken; hoe hopeloos hun gevallen ook zijn, al zijn hun krankheden zodanig, dat er anders geen middelen tegen zijn. Hij opent de ogen van de blinden, Hij doet de kreupele springen als een hert, en de tong des stommen zal juichen; ja de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven. (Joh. 5:25).

9. In dit Evangelie wordt een schat ontsloten van grote en heerlijke verborgenheden, die van alle eeuwigheid verborgen waren in God. De Leeuw van Juda’s stam heeft het boek geopend en zijn zegelen opgebroken, dat niemand in de hemel of op aarde kon doen dan Hij; en nu onder het Nieuwe Testament worden deze verborgenheden, op bevel van de eeuwige God, aan alle volken bekend gemaakt, tot gehoorzaamheid van het geloof. In dit Evangelie is een openbaring van de verborgenheid van de Drie-eenheid, Drie in Één, en Één in Drie; de verborgenheid van de vleeswording van de eeuwige Zoon van God: "Buiten allen twijfel de verborgenheid der godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vlees"; de verborgenheid van de dood en de voldoening van Christus, waardoor het zwaard van de gerechtigheid dronken geworden zijnde in Zijn bloed, weer in de schede gestoken, en de toorn Gods van ons afgewend is; de verborgenheid van Zijn opstanding uit de doden, waardoor Hij gerechtvaardigd werd in de Geest, en de schuld werd uitgedelgd, die wij aan de wet en de rechtvaardigheid schuldig waren; de verborgenheid van Zijn hemelvaart, als onze Voorloper, waardoor de weg tot de heerlijkheid, door het gebied van de Overste van de macht van de lucht, voor ons geopend is; de verborgenheid van Zijn voorbidding, waardoor onze aanneming bij God verkregen is, en alle beschuldigingen en aanklachten tegen ons worden afgewezen. Het Evangelie brengt de verborgenheid aan het licht van de nieuwe geboorte waardoor wij in het koninkrijk van de hemel worden ingeleid; de verborgenheid van de rechtvaardigmaking door de toerekening van Zijn gerechtigheid aan ons, waardoor het recht van de wet vervuld wordt in een ieder, die gelooft; de verborgenheid van de aanneming tot kinderen in het huisgezin van God, waardoor de erfgenamen van de hel en van de toorn onder de kinderen worden gezet; de verborgenheid van onze heiligmaking door de Geest van Christus, waardoor wij bekwaam gemaakt worden om deel te hebben in de erve van de heiligen in het licht. Deze en dergelijke verborgenheden worden in het eeuwig Evangelie ontsloten, die vlees en bloed niet kunnen verstaan, noch ontvangen, omdat zij geestelijk onderscheiden worden.

10. In deze schat van het Evangelie worden voorraden van voedsel gevonden, spijze voor de hongerige en drank voor de dorstige ziel; waarlijk spijs en waarlijk drank. De vleeswording en de voldoening van de Zoon van God, door het geloof aangegrepen, is dat verborgen manna, dat de wereld niet kent. Van dit feestmaal lezen wij: (Jes. 25:6) "En de Heere der heirscharen zal op deze berg allen volken een vetten maaltijd maken, een maaltijd van reine wijn, van vet vol merg, van reine wijnen, die gezuiverd zijn." Een proefje van dit voedsel verzadigt de ziel zo, dat zij niet meer naar de zwijnendraf hongert, waarmee de wereld zich voedt. Ziet de vrije nodiging aan allen, om tot dit evangeliefeestmaal te komen: "O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk (Jes. 55:1). "Tot u, o mannen, roep Ik, en Mijn stem is tot der mensen kinderen" (Spr. 8:4 en 9:5): "Komt, eet van Mijn brood, en drinkt van de wijn, die Ik gemengd heb."

11. Hier in dit Evangelie is een schat van rijke buit, die Christus, de Overste Leidsman van onze zaligheid van de vijand heeft genomen, toen Hij hem op het slagveld beroofde, en over de overheden en machten getriumfeerd heeft. Hier is de kop van de draak, die oude slang, de duivel, de verderver van het menselijk geslacht, die Christus geeft tot spijze voor hen, die in de wildernis wonen. Hier is het handschrift van de vloek van de wet, dat tegen ons was en de Satan een wettige macht over ons gaf, ingetrokken en uitgewist. (Kor. 2:14). Hier zijn de sleutels der hel en des doods, die Christus met kracht en geweld de cipier heeft ontnomen: (Openb. 1:18) "Ik leef, en Ik ben dood geweest, en ziet, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods." Hier is de dood haar prikkel ontnomen, en het graf zijn overwinning, zodat u over hem als over een overwonnen vijand mag triomferen, zeggende: "Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? God zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus." Al deze buit heeft Christus van de vijand genomen, toen er niemand van het volk met Hem was; en toch doet Hij ons, evenals de vrouwen die thuis bleven, in de buit delen. En zo is de belofte vervuld: (Jes. 53:12) "Daarom zal ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen."

12. In dit Evangelie worden alle rijkdommen en heerlijkheid voortgebracht van het land van Immanuël, dat aan de overzijde van de doodsjordaan ligt. Het nieuwe Jeruzalem met al zijn pracht en heerlijkheid, daalt in de uitdeling van het Evangelie neer van God uit de hemel (Openb. 21:1-3). In Openb 21:10—21 hebben wij een beschrijving van het hemelse Jeruzalem, waar de vrijgekochten des Heeren van uit de mensenkinderen zullen worden binnen gelaten, wanneer zij hun werk en hun pelgrimstocht in deze benedenwereld zullen hebben voleindigd. Zo ziet u welke rijke schatten het Evangelie aan zondaren overbrengt. O hoe gepast wordt het dan "het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods genoemd, dat ons toebetrouwd is" (1 Tim. 1:11)

II. Ons tweede punt was, dat wij een weinig zullen spreken over de aarden vaten, waarin de evangelieschat vervoerd of tot Gods huisgezin overgebracht wordt; want de apostel zegt hier: Wij hebben deze schat in aarden vaten. Zoals ik in de opening van de woorden heb gezegd moeten wij daardoor de dienaars van het Evangelie verstaan, tot wie Hij zegt: "Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen." Wat nu deze benaming betreft, die de dienaars van het Evangelie wordt gegeven, zal ik slechts twee of drie vragen voorstellen en beantwoorden.

Vraag 1. Wat kan in deze benaming van aarden vaten worden te kennen gegeven?

Antwoord. (1.) Het wil zeggen, dat God de grote Pottenbakker is, Die al de vaten van Zijn huis vormt, hetzij het vaten van de bekers of vaten van de flessen, vaten van kleinere of van grotere inhoud zijn, Hij vormt ze alle voor Zichzelf, opdat zij Zijn lof zullen verkondigen (2.) Het geeft te kennen, dat de dienaars van het Evangelie niet tot hun eigen gebruik, maar tot nut van de Kerk verordineerd zijn, evenals vaten tot gebruik voor het huisgezin zijn. Christus Zelf, als de Middelaar en Hogepriester van onze belijdenis, is gesteld voor de mensen in de zaken, die bij God te doen zijn; en zo zijn alle leraars, en de door hen uitgedeelde ordinanties, tot gebruik en tot nut van de Kerk: (Ef. 4:11,12) "Hij, Die opgevaren is, heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars. Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus." (3.) Aangezien de evangeliedienaars aarden vaten worden genoemd, geeft dit te kennen, dat zij evenals anderen maar sterfelijke mensen zijn; zij zijn uit de aarde voortgekomen; hun grondslag is uit het stof, en tot stof zullen zij weder keren. (Zach. 1:5) "Uw vaders waar zijn die? En de profeten, zullen zij in eeuwigheid leven?" (4.) Het wil zeggen, dat God wil, dat Zijn Kerk gediend wordt, niet door engelen, maar door mensen van hun eigen maaksel en vorm, opdat Zijn verschrikking hen niet bevreesd maakt, evenals toen de wet op de berg Sinaï werd gegeven.

Vraag 2. Vanwaar hebben deze aarden vaten deze rijke schat, of hoe komen zij door die?

Antwoord. De aarden vaten hebben allen hun schat uit de grote voorraadschuur van de volheid van de Verlosser. Alle stichtelijke en zaligmakende gaven en genaden zijn door de Vader in de handen gesteld van Christus, als de Koning, het Hoofd en de Wetgever van Zijn gemeente; Hij heeft gaven ontvangen voor de mensen, en dienovereenkomstig geeft Hij gaven aan de mensen. Wanneer Christus iemand tot het werk van het Evangelie roept, zal Hij hem niet op zijn eigen kosten in de strijd zenden, neen. Evenals een koning, wanneer hij zijn gezanten naar vreemde hoven zendt, hen niet voor eigen rekening en op eigen kosten laat gaan, maar op kosten van de koning wiens afgezanten zij zijn, evenzo is het hier: wanneer de heerlijke Koning van Sion Zijn gezanten in deze benedenwereld zendt, gebiedt Hij hun, dat zij niet van het hunne, maar van het Zijne zullen leven. In dit geval zal hun niets ontbreken, dat zij nodig hebben, gelijk de discipelen het ondervonden, toen Hij hen uitzond om het Evangelie te prediken in de steden van Israël. Wanneer zij optreden om de mensen het eeuwig Evangelie te prediken, en zichzelf als slechts aarden vaten bezien, kunnen zij daar niets zien dan zwakheid en leegheid, niettegenstaande al hun studie en voorbereiding, en in dat geval zijn zij geneigd te besluiten, dat zij de gemeente niets tot haar stichting kunnen voortbrengen, en dat zij het Evangelie en de godsdienst nog in opspraak zullen brengen. Doch o, hoe beschaamt onze heerlijke Meester dikwijls die ongelovige vrezen, door, tot Zijn eer, op een verborgen wijze de schat van het Evangelie in de aarden vaten te leggen, tot stichting en opbouwing van zijn leden! Evenals de melk in de borst van de moeder wordt voortgebracht terwille van de zuigeling, zo ook wordt de redelijke onvervalste melk van het Woord in onze borsten gelegd, tot nut van de zuigelingen in de genade: (2 Kor. 5:19) "Hij heeft het Woord der verzoening in ons gelegd." Aldus legt Hij de schat in de aarden vaten, bij wijze van toevertrouwen, tot nut van anderen. Gelijk de aalmoezenier van de koning de milddadigheid en liefdadigheid van de koning wordt toevertrouwd tot nut van de armen, om hun overeenkomstig hun behoeften mee te delen, zo ook zijn de leraars aalmoezeniers van de Koning van Sion, hun is de evangelieschat toevertrouwd tot nut van de armen; want "de armen wordt het Evangelie gepredikt." En wij mogen mild uitgeven, wanneer wij de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus als een kapitaal hebben om over te beschikken; hoe meer wij uitgeven, hoe meer wij hebben om uit te delen, want door uit te strooien vermeerdert onze voorraad.

Vraag 3. Om welke reden wil God, dat de schat van het Evangelie in de aarden vaten wordt overgebracht?

Het antwoord hebt u in de woorden van onze tekst: Wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons.

III. Ons derde punt was, dat wij een weinig zullen spreken over de uitnemende kracht, welke de uitdeling van deze schat vergezelt. Over deze kracht wordt in de Schrift dikwijls gesproken, soms in de eigenlijke betekenis, soms in overdrachtelijke bewoordingen. Zo wordt het Evangelie soms (Rom. 1:16) "de kracht Gods tot zaligheid genoemd". (1 Thess. 1:5) "Ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in de Heilige Geest". Soms wordt het overdrachtelijk uitgedrukt, bijv. (Ps. 110:2,3) als "de scepter van de sterkte des Middelaars", en, "Zijn volk zal zeer gewillig zijn op de dag Zijner heirkracht". In Jes. 53:1 wordt het "de openbaring van de arm des Heeren" genoemd. Soms wordt het uitgedrukt door een voorttrekken van Christus, als een machtige Overwinnaar, "op een wit paard rijdende: overwinnende, en opdat Hij overwon". (Openb. 6:2 en Ps. 45:4,5). Doch om de uitnemendheid van die kracht Gods duidelijk te maken, die aan zondaren en heiligen betoond wordt in de uitdeling van het Evangelie door gering aarden vaten, zal ik twee dingen trachten te doen: 1. Zal ik u enkele van de uitnemende eigenschappen noemen; 2. Enige van haar uitnemende uitwerkingen.

1e Laat ons de hoedanigheden van deze kracht bezien, dan zal ons daaruit de uitnemendheid van die kracht in haar geheel blijken.

1. Zij is geheel goddelijk en bovennatuurlijk, zij is machtig door God. De Arminianen mogen zoveel het hun lust, over de kracht van hun wil praten om zichzelf te bekeren; doch de Schriften onderrichten ons dat de kracht van een gehele Drie-eenheid te werk gesteld wordt in het werk van de bekering van een zondaar. De kracht van de Vader wordt er in te werk gesteld, gelijk Christus verklaart: (Joh. 6:44) "Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft hem trekke". De kracht van de eeuwige Zoon wordt er in betoond: (Joh. 12:32) "En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal ze allen tot Mij trekken". De kracht van de Vader en van de Zoon wordt uitgeoefend door de Heilige Geest, de derde Persoon van de Drie-eenheid. Daarom wordt gezegd, (Tit. 3:5) dat "Hij ons heeft zaliggemaakt door het bad van de wedergeboorte en vernieuwing van de Heilige Geest". Zodat de Arminianen, die over de kracht van hun wil praten om zich te bekeren, te geloven, berouw te hebben, enz., afbreuk doen aan het voorrecht van een gehele Drie-eenheid, en het getuigenis van God tegenspreken, waardoor wij verzekerd worden, dat "het niet is desgenen, die wil noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods"; en dat het God is, "Die in ons werkt beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen". Zodat het een goddelijke kracht is. Hieruit volgt

2. Dat het een uitnemende grote en sterke kracht is. In de formering van het nieuwe schepsel in het hart, door middel van het Evangelie, wordt grotere kracht te werk gesteld dan in de schepping van de wereld, waarom het laatste het werk van Zijn vingeren, en het andere het werk van de arm van Zijn kracht wordt genoemd. De apostel zegt, dat dezelfde almachtige kracht, die God gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, gewerkt wordt in hen, die geloven, Hij "vervult in ons het welbehagen van Zijn goedheid, en het werk van het geloof met kracht"; en de apostel zegt in de zo-even aangehaalde plaats, dat het niet alleen. kracht, maar grootheid van kracht, een uitnemende grootheid van Zijn kracht, een grootheid van almachtige kracht is, die gewrocht en te werk gesteld is in de opstanding van Jezus Christus uit de doden; hetgeen duidelijk toont dat de opstanding van Christus groter wonderwerk is dan, dat het gehele geslacht van Adam in een ogenblik uit het graf werd opgewekt. Christus was in de gevangenis van het graf, als onze Borg ingekerkerd of opgesloten, "de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen"; daarom was het graf van Christus toegesloten door de hand van de rechtvaardigheid, die Hem voor onze schuld in de gevangenis zette. De vloek van de verbroken wet lag als een ontzaglijk gewicht op Zijn graf; een gewicht, dat alle mensen op aarde en alle engelen in de hemel met vereende krachten nooit hadden kunnen torsen. O wat een oneindige kracht word dan vereist om Christus van onder al dit gewicht uit de doden op te wekken! En toch wordt diezelfde almachtige kracht, waardoor Christus uit de doden is opgewekt, te werk gesteld in zondaren te doen geloven, en wanneer zij daartoe gebracht zijn, moeten zij "door de kracht Gods bewaard worden door het geloof tot de zaligheid".

3. Hieruit volgt, dat het een onweerstaanbare kracht is, die met de uitdeling van de schat van het Evangelie gepaard gaat. In de verwerving van het werk van onze zaligheid werd een krachtige tegenstand geboden; de hel en de aarde spanden samen tegen de Heere en tegen Zijn Gezalfde, doch door alle tegenstand heen trok Hij voort in Zijn grote kracht, totdat Hij kon zeggen: "Het is volbracht". Evenzo wordt door de machten van de hel een krachtige tegenstand geboden wanneer de verlossing wordt toegepast. De duivel tracht zijn gevangene met kracht en geweld vast te houden, hij versterkt zijn sterkten tegen de nadering van de goddelijke genade, zoals de duisternis van het verstand, de hardnekkigheid van de wil, de vleselijkheid van de genegenheden; doch wanneer de dag van Zijn kracht komt, dan verbreekt God alle koperen deuren en ijzeren grendels; want wie kan Zijn almachtige hand weerstaan, wanneer Hij zegt: "De gevangene des machtigen zal hem ontnomen worden, en de vang des tirans zal ontkomen"? Dan vallen de sterke boeien af, waarmee de ziel werd gevangen gehouden, en "die de Zoon zal vrijgemaakt hebben, die zal waarlijk vrij zijn". Daarom zeg ik, dat de kracht, die het Evangelie vergezelt, overwinnend en onweerstaanbaar is.

4. Hoewel het zo is nochtans wordt deze kracht op een allerlieflijkste en aangenaamste wijze betoond, zonder dat de natuurlijke krachten en vermogens van de redelijke ziel enig geweld wordt aangedaan. Weliswaar wordt de verdorvenheid van de natuur geweld aangedaan, maar niet de ziel, of haar natuurlijke vermogens. Al de krachten van de zielen waren door de val verlamd en ontwricht. Het verstand was verduisterd; de wil van zijn oorspronkelijke rechtheid en gelijkvormigheid aan de wil van God afgeleid; de genegenheden van God, het hoogste goed, afgewend en in plaats van op de Schepper, op het schepsel gezet; en deze verdorven neigingen van de ziel regeren en heersen in plaats van in het verstand, in alle haar werkingen. Nu, wanneer de kracht Gods door het Evangelie wordt betoond tot vernieuwing van de ziel, dan is "al het oude voorbij gegaan, en het is alles nieuw geworden"; ieder vermogen van de ziel wordt als het ware in zijn eigen gewricht gezet; het bedenken of het verstand, wordt "van de macht van de duisternis verlost, en vernieuwd tot kennis naar het evenbeeld Desgenen, Die hem geschapen heeft;" de wil wordt verlost van zijn vijandschap tegen God en in een rechte ondergeschiktheid gebracht aan de wil van God, zoals die geopenbaard is in Zijn beloften, geboden en voorzienigheden; de genegenheden worden afgewend van het navolgen van de zonde en van de ijdelheid, en vestigen zich op God Zelf, het bekwame deel van de redelijke ziel; en al de inwendige krachten van de ziel die aan het verstand ondergeschikt zijn, worden door het Woord en de Geest van God verlicht. Welk geweld wordt nu in al deze dingen de ziel aangedaan? Het is niets anders dan, dat de ziel in zekere mate in haar oorspronkelijke rechtheid wordt hersteld, zoals zij uit de scheppende hand voortkwam, dat niet anders dan overeenkomstig de natuurlijke vermogens van de ziel kan zijn; en daarom verheugen zich de beenderen, die door de zonde verbrijzeld waren.

5. De uitnemendheid van deze kracht blijkt hieruit dat dit gehele werk op een verborgen, stille en geheimzinnige wijze geschiedt, zonder enig uiterlijk geraas of vertoon. Wanneer mensen enig aanmerkelijk werk doen, in het bijzonder wanneer zij overwinningen behalen, geschiedt het "met gedruis, en de klederen in het bloed gewenteld." Wanneer koningen en grote in optocht door hun gebieden trekken, geschiedt dit met veel vertoon, en er wordt gewoonlijk geroepen: Ziet, hier is hij, of, ziet daar is hij; doch wanneer God Zijn koninkrijk in de ziel opricht, geschiedt dit niet met zulk vertoon, en daarom wordt het vergeleken bij het vallen van de dauw; het opschieten van gras en koren; het groeien van bomen en planten. De almachtige kracht Gods is in al die dingen werkzaam, doch deze kracht wordt betoond zonder enig geraas of gedruis. Evenzo gaat het werk van de genade in de ziel; er wordt een uitnemend grote en machtige kracht te werk gesteld, doch zij werkt op een verborgen, stille en geheimzinnige wijze, die beter onderscheiden kan worden in haar uitwerkingen, dan in de wijze van haar werking. Christus vergelijkt daarom de werking van de Geest, als Hij over de nieuwe geboorte spreekt, bij de niet te onderscheiden werking van de lucht of de wind: (Joh. 3:8) "De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet van waar hij komt en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk, die uit de Geest geboren is."

2e Laat ons de uitnemendheid bezien van deze kracht, die het Evangelie vergezelt in een dag van Zijn heirkracht, in haar uitwerkingen, die waarlijk wonderlijk en verbazend zijn, waarvan ik er enkele zal noemen.

1. Zodanig is de uitnemendheid van deze kracht, dat daardoor een nieuw schepsel wordt verwekt en voortgebracht uit de onvruchtbare baarmoeder van niets. Schepping toch is het voortbrengen van iets uit hetgeen, dat geen bestaan had, wat niets dan almachtige kracht kan uitwerken. Toch wordt dit door de uitdeling van de schat van het Evangelie uitgewerkt: een nieuw schepsel wordt geformeerd, en in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde gebracht, waarin gerechtigheid woont. (Ef. 2:10) "Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus," en dat alles "door het Woord der waarheid." (Jak. 1:18).

2. Door de uitnemendheid van deze kracht wordt het leven uit de dood voortgebracht; want de bekering van een zondaar is de opstanding van de dode ziel: (Ef. 2:1) "U heeft Hij mede levendgemaakt daar gij dood waart door de misdaden en de zonden." Wanneer wij het Evangelie gaan prediken, zien wij het dal des gezichts vol dorre beenderen liggen, die verstrooid zijn aan de mond van het verslindende graf, en wij zijn geneigd die vraag te stellen: "Zullen deze beenderen levend worden?" Nochtans laat de Heere ons soms zien, dat Hij wonderen kan doen aan de doden, want door de stem van Christus in het Evangelie worden dode zondaren levend gemaakt. Als Hij maar, evenals Hij bij Lazarus deed tot een dode ziel zegt: "Kom uit uw graf," de wordt onmiddellijk de eerste opstanding verwezenlijkt, en de tweede dood zal geen macht hebben over die ziel.

3. Door deze kracht Gods wordt het licht uit de duisternis voortgebracht. Het verstand van de mens is van nature niet alleen duister, maar duisternis: "Eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in de Heere." Evenals in de eerste schepping duisternis op de afgrond was, zo ook is de duisternis van onkunde, ongeloof, dwaling en vooroordeel op de ziel; doch wanneer God zegt: "Daar zij licht," wordt de ziel terstond door het licht van de kennis van de heerlijkheid Gods, in het aangezicht van Jezus Christus, overgezet uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.

4. De uitnemendheid van deze kracht is zodanig, dat daardoor, gelijk ik reeds heb aangestipt, schoonheid en orde wordt verwekt uit mismaaktheid en verwarring: "AI laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duif overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven geluwen goud."

5. Door deze kracht Gods in het Evangelie wordt een nieuwe tempel en woning opgebouwd uit de donkere groeve van de natuur, en uit stenen worden Abraham kinderen verwekt. (Ef. 2:22) "Gij wordt ook mede gebouwd tot een woonstede Gods in de Geest."

Om de bijzonderheden niet te vermeerderen; door deze kracht Gods in het Evangelie wordt de vijandschap van het hart tegen God gedood, en de zondaar wordt zover met God verzoend, dat hem gegeven wordt de Heere zijn God lief te hebben uit geheel zijn hart, en uit geheel zijn ziel, en uit geheel zijn verstand, en uit geheel zijn kracht. Door deze almachtige kracht wordt de verloren zoon, die in een vergelegen land is, waar hij zich voedt met zwijnendraf, teruggebracht naar het huis van zijn Vader, en in de voorrechten van de kinderen hersteld.

Door de kracht Gods, die met het Evangelie gepaard gaat, wordt de nooddruftige, die door armoede verdrukt wordt, uit de drek verhoogd en onder de prinsen gezet, en een erfgenaam van God en mede-erfgenaam met Christus gemaakt. De sterkgewapende wordt gebonden door Hem, Die sterker is dan hij, en zijn vaten worden hem ontroofd; de sterkten van de satan en de overleggingen worden neergeworpen, en alle hoogte, die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachten worden gevangen geleid tot de gehoorzaamheid van Christus; de machtige wordt de vang ontnomen, en de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen. Zo heb ik u een weinigje doen zien van de uitnemendheid van de kracht Gods, die het Evangelie vergezelt, en van haar eigenschappen en uitwerkingen.

IV. Ons vierde punt was, dat ik zal aantonen, hoe de uitnemendheid van deze kracht luisterrijk geopenbaard wordt daarin, dat de evangelieschat in aarden vaten wordt overgebracht.

Ik zal hierover niet breedvoerig uitweiden, alleen zal ik opmerken, dat het Gods gewone weg is Zijn almachtige kracht te betonen in Zijn grootste werken uit te voeren door middelen, waarvan de verstandelijke wereld zou denken, dat zij volstrekt niets zullen uitwerken. Toen het grote gebouw van de hemel en de aarde tot aanzijn werd gebracht, geschiedde dit met een enkel woord: "Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, en door de Geest Zijns monds al hun heir." Wanneer de hovaardij van Farao en de sterkte van Egypte verbroken moeten worden; wanneer Israël uit de dienstbaarheid verlost, en de Rode Zee gekliefd moet worden, wordt dit uitgewerkt door het uitstrekken van de staf Gods in de hand van Mozes. Wanneer de sterke muren van Jericho neergeworpen moeten worden, zal dit niet door oorlogswerktuigen, zoals stormrammen, geschieden, maar eenvoudig door het blazen op ramshoornen en een gejuich uit de legerplaats van Israël. Wanneer het heir van de Midianieten verslagen moet worden, wil God niet dat dertig duizend mannen dit zullen doen, maar Hij wil dat dit aantal tot driehonderd wordt teruggebracht, en dat die driehonderd het zwaard niet zullen trekken, maar alleen, dat zij op hun bazuinen zullen blazen, hun kruiken aan stukken zullen slaan, en hun fakkels in hun handen zullen houden, roepende: "Het zwaard des Heeren en van Gideon; en daarop verliep het Midianietische leger, en iedere man moest zijn zwaard steken in de ingewanden van zijn naaste. Wat is het doel van de hemel, dat Hij door zulke onbetekenende verachtelijke middelen zulke heerlijke dingen uitwerkt? De duidelijke reden is, dat Zijn arm en Zijn macht des te duidelijker zichtbaar zouden zijn, en dat Israël mocht weten, dat hun boog en hun zwaard hen niet had verlost, maar dat God hun de overwinning had gegeven door Zijn rechterhand en Zijn heilige arm. Zo ook, wanneer God het koninkrijk van de Messias in de wereld wil oprichten, en het koninkrijk van de duisternis van de Satan wil neerwerpen, gaat Hij de ploeterende staatslieden, de geleerde wijsgeren, en de sierlijke redenaars van de wereld voorbij, en Hij maakt gebruik van twaalf arme vissers, die geen andere taal kenden dan hun moedertaal, geen andere opvoeding dan, dat zij hun netten hadden leren maken en repareren. Hen begiftigde Hij met kracht uit de hoogte, waardoor zij bekwaam gemaakt werden het Evangelie in alle bekende talen van de wereld te verspreiden, en allerlei wonderwerken te verrichten tot bevestiging van de waarheid van hun leer, waardoor het koninkrijk van de satan als een bliksem uit de hemel kwam vallen; de afgoderijen van de volkeren, in welke zij vele eeuwen en geslachten ingeworteld waren, werden afgebroken: de orakelen van de duivel onder hen tot stilzwijgen werden gebracht; de Mozaïsche huishouding, die een goddelijke instelling was geweest, uit haar hengsels werd gelicht, het Romeinse rijk, waarvan de kracht gebruikt was om het Christendom uit te roeien, zich komt overgeven onder de scepter van een gekruisigde Jezus. Evenzo wil God, wanneer Hij Zijn koninkrijk in het hart komt oprichten, dat doen door aarden vaten, die beladen zijn met de schat van de waarheid en de genade van het Evangelie. Nu, wat anders heeft God met dit alles ten doel dan, dat het mag blijken, dat de uitnemendheid van de kracht zij Godes, en niet uit ons De apostel handelt zeer sierlijk over dit onderwerp: (1 Kor. 1:26—31) "Want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen. Maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen. En het onedele der wereld, en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, te niet zou maken." En het doel van dit alles is: "Opdat geen vlees zou roemen voor Hem. Die roemt, roeme in den Heere." Het gesprokene is genoegzaam tot verduidelijking van de tekst en van de leer. Ik ga nu over tot:

De toepassing.

Ik zal trachten de gehele toepassing, die ik heb voorgenomen, voor ditmaal in een paar gevolgtrekkingen af te doen.

1. Ziet hieruit welk een uitnemende en verrijkende zegen het Evangelie is, wanneer het gelovig wordt aangenomen. Het is een schat, en de beste schat, die ooit een volk bezat; het is waarlijk een gezegend volk dat God wezenlijk kent.

Hier zou gevraagd kunnen worden: Waarin bestaat de uitnemendheid van de schat van het Evangelie? Dit werd in het leerstellig gedeelte reeds duidelijk gemaakt, doch ik zal er het volgende aan toevoegen.

1e Het is een hemelse schat; het is een van die "goede gaven en volmaakte giften, die van boven van de Vader der lichten afkomen, bij Wie geen verandering of schaduw van omkering is." De wet wordt in een grote mate gekend, door het licht van de natuur, doch het Evangelie is iets geheel bovennatuurlijks, zowel wat de voorwerpelijke als de onderwerpelijke openbaring daarvan betreft.

2e Het is een geestelijke en zielverzadigende schat. O hoe kostbaar moet die schat zijn, die de ziel verrijkt, en haar tot het leven en de onsterfelijkheid brengt! Al zou iemand alle rijkdommen van Oost en West-Indië bezitten, toch moet, zolang hij vervreemd of onkundig van de evangelieschat is, het karakter van Laodicea aan hem worden toegeschreven, dat hij "ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt" is.

3e Hoe meer iemand van de schat van het Evangelie heeft, hoe ootmoediger en verloochenender hij is. Recht het tegengestelde is het gevolg van het bezitten van aardse schatten. Niet zodra hebben de mensen door eerlijke of oneerlijke middelen een beetje van de wereld bijeengeschraapt, of zij worden opgeblazen van hoogmoed, en zien met een voorkomen van verachting en versmading op anderen, die het niet zover hebben kunnen brengen in het verkrijgen van werelds goed. Doch de evangelieschat heeft een geheel verschillende uitwerking, want hoe meer een mens daarvan heeft, hoe geringer hij van zichzelf denkt in vergelijking van anderen, zoals dit te zien is in de grote apostel Paulus. Wie had meer van de schat van het Evangelie dan hij? En toch zegt hij: (Ef. 3:8) "Mij, de allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus."

4e Hoewel het een verootmoedigende schat is, nochtans is het werkelijk een zielverheffende schat. Het verheft hem, in wiens hart deze schat verborgen is, van uit de gewone richting van de mensenkinderen en zet hem onder de heerlijken van de aarde; het zet hem onder de prinsen en onder de erfgenamen van het koninkrijk der hemelen; het begiftigt hem met een vorstelijke geest, zodat hij met verachting neerziet op de drek van deze wereld, en zijn genegenheden zich vestigen op de dingen, die boven zijn, waar Christus is zittende aan de rechterhand Gods: "Omdat wij niet aanmerken de dingen, die men niet ziet. Want de dingen, die men ziet zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig."

5e Zoals wij reeds aanstipten, is de schat van het Evangelie duurzaam, blijvend, en eeuwig; hij gaat met de mens mee door de dood, die hem van al zijn andere wereldse schatten losmaakt: (Ps. 49:17,18) "Vreest niet wanneer een man rijk wordt, wanneer de eer van zijn huis groot wordt. Want hij zal in zijn sterven niet met al meenemen: zijn eer zal hem niet nadalen". Doch de evangelieschat is van zo’n natuur en zo goed beveiligd, dat noch dood, noch leven, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, hem ooit daarvan zullen kunnen beroven (Rom. 8:38 39).

Wel dan, vrienden, als het Evangelie zo’n kostbare schat is, tracht dan om ‘s Heeren wil u daarvan zeker te maken, opdat uw zielen voor eeuwig rijk mogen worden. Vraagt u: Hoe zullen wij ons daarvan zeker maken? Dan antwoord ik: Door het geloof te verzegelen de getuigenis van God aangaande zijn Zoon Jezus Christus. Vraagt u: Wat is de getuigenis van God? Wij hebben hierop het antwoord in 1 Joh. 5:11: "Dit is het getuigenis, namelijk, dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft, en ditzelve leven is in Zijn Zoon. Die de Zoon heeft. die heeft het leven". Zodra een mens deze getuigenis van God verzegelt, als een getrouw woord, en aller aanneming waardig, is hij verzekerd van al de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus.

2. Heeft God deze schat in aarden vaten gelegd, zoals de dienaars van het Evangelie hier genoemd worden? Ziet dan hoe waardig een getrouw evangeliedienaar is, dat men hem ontvangt en gunstig onthaalt. En waarom? Wel, hoewel hij maar een aarden vat is hij brengt nochtans een heerlijke schat met zich mee tot het volk, waarheen hij gezonden wordt. Salomo zegt, dat "de gift van de mens hem ruimte maakt" hoeveel temeer dan hem, die een schat van giften brengt. Die leraar, die Christus en al de schatten van de hemel met zich meebrengt, is waardig, dat allen hem ontvangen volgens die woorden: (Rom. 10:15) "Hoe lieflijk zijn de voeten desgenen, die vrede verkondigen, desgenen, die het goede verkondigen!" Hoewel over de leraars wordt gesproken bij deze verkleinende benaming van aarden vaten, nochtans worden hun in de Schrift verscheidene grote en eervolle titels en namen gegeven, die duidelijk aantonen welke ontvangst zij waardig zijn. Elke gezonden dienaar van Christus is een engel (Engelse overzetting "bode") des Heeren (Mal. 2:7). Een bode of gezant, die door de Heere der heirscharen van de hemel, van de aarde, en van de hel, gezonden wordt, behoort goed ontvangen te worden, en het is gevaarlijk hem te mishandelen. Leraars worden gezanten van Christus genaamd: (2 Kor. 5:20) "Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege, laat u met God verzoenen." Dienaars van het Evangelie worden gezanten genaamd, met zinspeling op wat de vorsten doen, die hun gezanten naar vreemde hoven zenden. De gezant vertegenwoordigt de persoon van de koning, die hem gezonden heeft, en indien de gezant wordt beledigd, wordt dit aangemerkt als een oneer zijn grote meester aangedaan. De gezanten van de koningen worden naar vreemde hoven gezonden om te onderhandelen over dingen in betrekking tot de vrede, of de handel, of over huwelijkszaken, en in al deze opzichten zijn de leraars gezanten van het hoge hof van de hemel. Want

1e Zij worden gezonden om vrede te maken tussen God en de mens. Zij prediken het Evangelie des vredes: hun is het woord van de verzoening opgedragen: "Alsof God door ons bade, wij bidden u, laat u met God verzoenen." Wij komen tot een schare oproerlingen met de witte vlag van de vrede van de hemel, om u te verzekeren, op de eed van God, Die ons gezonden heeft, dat Hij geen lust heeft in uw dood, maar daarin, dat u zich tot Hem bekeert en leeft: daarom roepen wij u toe: "Bekeert u, bekeert u, bekeert u; want waarom zoudt u sterven?" Wij komen met de olijftak in onze mond, om u te doen weten, dat de vloed van Gods toorn, die tegen het gehele menselijk geslacht was losgebroken, is ingehouden, dat Zijn toorn is afgewend door de dood en de voldoening van Zijn eeuwige Zoon. Daarom heeft Hij, die onze lippen geschapen heeft, ons last gegeven om te roepen: "Vrede, vrede, dengenen, die ver zijn." Juist hiertoe is ons de bediening van de verzoening opgedragen, namelijk: Dat God in Christus de wereld met zichzelf verzoenende was, hun zonden hun niet toerekenende: hoewel, helaas! wij, die de gezanten des vredes zijn, ten opzichte van de grote hoop van de hoorders, dat woord wel mogen toepassen: (Jes. 33:7) "De boden des vredes wenen bitterlijk." En waarom anders wenen zij, dan omdat de aanbiedingen van de vrede van hun Meester verworpen, en de gezanten van de vrede mishandeld worden? Om deze reden volgen wij het voorbeeld van Christus ten opzichte van Jeruzalem; toen Hij de stad zag, weende Hij over haar, zeggende: Jeruzalem, Jeruzalem, gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn: Och of u ook bekende, ook nog in deze uw dag, hetgeen tot uw vrede dient!"

2e Evangeliedienaars zijn niet alleen gezanten des vredes, maar ook gezanten voor de handel. Wanneer er oorlog tussen volken is, dan staat de handel stil, en die houdt op. Gelijk ons opgedragen is vrede te verkondigen, zo ook is ons gelast u te zeggen, dat er een vrije handel is op Immanuels land, en dat de handelsartikelen van dat hemelse land oneindig veel beter zijn dan alle rijkdommen, handelswaren, en geriefelijkheden van deze tegenwoordige wereld. Daarom komen wij u aanmoedigen om handel te gaan drijven, en roepen wij u van de spits van de hoge plaatsen toe, dat de markt van de hemel geopend is: (Jes. 4:1) "O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk." Dit is hetzelfde als de raad van Christus aan Laodicea: (Openb. 3:18) "Ik raad u, dat gij van mij koopt goud beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande van u naaktheid niet geopenbaard worde; en zalft uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt." Vrienden, wij zeggen u, dat u een voordelige handel met de hemel kunt drijven, dat de handelsartikelen van dat land goedkope en duurzame goederen zijn, en dat de koning van dat hemels land uw handel waarborgt tegen alle vijanden, die u kunnen hinderen. Wanneer u met vreemde landen in deze wereld handel drijft, kunnen uw schepen door zeerovers worden genomen, of vergaan; doch u loopt dat gevaar niet, als u handel drijft op de hemel. De Koning, Wiens Naam is, "Heere der heirscharen en Heere der heerlijkheid," heeft Zijn Woord van eer gegeven, dat uw handel door Hem beschermd zal worden: (Jes. 33:21) "De Heere zal daar bij ons heerlijk zijn, het zal een plaats zijn van rivieren,van wijde stromen; geen roeischuit zal daar door varen, geen treffelijk schip zal daar over varen." Daarom smeken wij u, geliefde vrienden, dat u zich aan deze hemelse handel gaat wijden.

3e Leraars zijn gezanten van de hemel om een huwelijk met de Zoon van de Koning te bewerkstelligen. Hij had van alle eeuwigheid een huwelijksvoornemen tussen Zijn Zoon, en een Bruid, die Hij voor Hem had uitverkoren uit de stam en het geslacht van Adam; Hij was van eeuwigheid voorverordineerd en gezalfd als de Bruidegom van de zielen: van de aanvang, van de oudheden der aarde aan. Het hart van de Bruidegom en van Zijn koninklijke Vader, was zozeer op het huwelijk gezet, dat oneindige kracht en wijsheid, met oneindige liefde bezield, te werk gesteld zijn om alle beletselen uit de weg te ruimen, die het huwelijk in de weg stonden. Want

(1.) Omdat er een oneindige, natuurlijke afstand was tussen de goddelijke en de menselijke natuur, daarom kwam de Zoon van God in ons geslacht, is Hij geworden uit een vrouw, en heeft Zijn Vader hem een lichaam toebereid, dat Hij dienovereenkomstig in de volheid des tijd heeft aangenomen. Zo is Hij als het ware op één hoogte met de Bruid komen staan, zeggende: "Uw Maker is uw Man, Heere der heirscharen is Zijn Naam." (Hos. 2:18,19) "Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid, en in gericht, en in goedertierenheid, en in barmhartigheden. En ik zal u Mij ondertrouwen in geloof, en gij zult de Heere kennen."

(2.) Omdat de Bruid onder de schuld aan de wet en de rechtvaardigheid, en onder de vloek en veroordeling van het eerste verbond als begraven lag, en dat zowel op een oneindige zedelijke, als op een natuurlijke afstand; daarom wordt de Bruidegom om het huwelijk te verwezenlijken Borg voor de betaling van haar schuld. Dienovereenkomstig heeft de Heere van ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen; zij werd van Hem geëist, en Hij heeft ze gedragen; Hij heeft Zijn mond niet opengedaan voordat Hij kon zeggen: "Het is volbracht." De schuld door Hem betaald zijnde, wordt de schuldbrief, het handschrift, dat tegen ons was, door Hem met de nagels van Zijn kruis verscheurd, en Hij vertoont het ontslag van de schuld in Zijn opstanding uit de doden, want "Hij is gestorven om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking."

(3). Omdat de Bruid op bevel van de rechtvaardigheid gevangen gezet was onder bewaring van de cipier en de beul, daarom komt Hij, en berooft de overheden en de machten, en triumfeert over hen door Zijn kruis, op grond van Zijn voldoenende gehoorzaamheid tot de dood. Hij beveelt, dat de gevangene losgelaten, en de gevangen Bruid in vrijheid gesteld zal worden: (Zach. 9:11) "U ook aangaande, o Sion, door het bloed uws verbonds, heb Ik uw gebondenen uit de kuil daar geen water in is uitgelaten". Zo ontkomt de gevangene van een rechtvaardige, en wordt de vang van een machtige hem ontnomen.

(4). Omdat de bruid in een vergelegen land is, onkundig van de Bruidegom en Zijn heerlijkheid, daarom zendt Hij Zijn dienaars als Zijn gezanten, om Zijn heerlijke volheid en genoegzaamheid te verkondigen, en hoe gewillig Hij is, dat het huwelijk voltrokken wordt, en wat Hij gedaan en geleden heeft om het teweeg te brengen. De leraars worden de vrienden van de Bruidegom genoemd, die staan en hem horen, en zich met blijdschap verblijden om de stem van de bruidegom. En deze hun blijdschap wordt vervuld wanneer het gelukkig huwelijk wordt voltrokken (Joh. 3:29).

(5.) Omdat de vijandschap en vervreemding van het hart van de bruid van het huwelijk zodanig is, dat alle zedelijke overreding in het minst niets kan uitwerken, daarom komt de Bruidegom op een dag van Zijn heirkracht, en maakt haar op die dag gewillig, door zich aan haar in de heerlijkheid van Zijn Persoon en middelaarsbediening te openbaren, en door de ijzeren zenuw van haar weerspannige wil met het scepter van Zijn sterkte aan te raken, en zo krijgt Hij het jawoord van de bruid, waarop zij uitroept; "Ik ben des Heeren, en zal met Zijn Naam genoemd worden: (Hos. 2:15) "En het zal op die dag geschieden, spreekt de Heere, dat gij Mij noemen zult, mijn Man, en Mij niet meer noemen zult, mijn Baäl"

Zo ziet u, dat de getrouwe leraars, hoewel zij slechts aarden vaten zijn, nochtans gezanten van de hemel zijn om een vrede, een voordelige handel, en een eervol huwelijk, met de Zoon van de Koning tot stand te brengen. Volgt uit dit alles niet, dat een getrouwe dienaar van Christus waardig is door allen ontvangen en gunstig onthaald te worden?

3. Ziet uit deze leer de dwaasheid en krankzinnigheid van zeer vele erkende Christenen en hoorders van het Evangelie, die prullen en rommel de voorkeur geven boven de kostelijke schat van het Evangelie, die hun om niet en geheel wordt aangeboden.

Sommigen verkiezen hun tijdelijk goed, voordelen, genoegens en eerbewijzen van dit leven, boven al de voordelen, vermaken en eer van de godsdienst en de ware godzaligheid. De grote hoop roept: "Wie zal ons het goede van deze wereld doen zien? Wat zullen wij eten? Wat zullen wij drinken? Waarmee zullen wij ons kleden?" Doch wat de eeuwige schatten van het Evangelie aangaat, die achten zij niet, zij geven om die dingen niet. Ik heb er in deze plaats gekend, die enige jaren geleden een veelbelovend vertoon van godsdienst hadden en goed schenen te lopen, maar zich weer in de modder van tijdelijke zaken gedompeld hebben, en naar de rijkdommen van deze wereld zijn gaan grijpen, en van die tijd af in de godsdienst achteruit gegaan zijn, in plaats van vooruit; zodat wij van hen kunnen zeggen, wat Paulus van Demas zeide: "Hij heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen". In zulken wordt dat woord van de apostel vervuld: (1 Tim, 5:9,10) "Doch die rijk willen worden vallen in verzoeking en in de strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelf met vele smarten doorstoken".

Sommigen weer (en zo gaat het gewoonlijk met hen over wie ik het laatste sprak) geven de voorkeur aan een gerammel van woorden, een praal van heidense zedeleer, boven het Evangelie van Christus; zij hebben liever, dat hun oren gekitteld worden met woorden van menselijke wijsheid, dan dat hun harten geraakt, en hun zielen gespijzigd en gevoed worden met de duidelijke en eenvoudige waarheden van het eeuwig Evangelie. Zij, die van deze geest zijn, verklaren duidelijk, dat hun smaak bedorven is door de een of andere vreselijke zielsziekte, hun verstand is verduisterd en hun genegenheden zijn met iets anders ingenomen dan met de dierbare Christus en Zijn onnaspeurlijke rijkdommen. Van zulke leraars, die hun hoorders onthalen op de bloemrijke taal van welsprekende en zedelijke redevoeringen, in plaats van Christus en de bovennatuurlijke verborgenheden van het Christendom te prediken, hoe zij ook onder hun vereerders bekend staan, zij zijn dienaars van Satan, die zich voordoen als dienaars van Christus, en dat ontzaglijk woord is maar al te toepasselijk op hen en hun handlangers: (Matth. 15:14) "Zij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde de blinde leidt, zo zullen zij beiden in de gracht vallen".

Hiermede komen nauw overeen zij, die hoge waarde hechten aan hun eigen gerechtigheid door de wet, en die hoger schatten dan de toegerekende gerechtigheid van Christus en al de rijkdommen en schatten van het Evangelie. Vele hoorders van het Evangelie zijn aan de wet als een man getrouwd, die, evenals de Joden, hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten, en zich aan de rechtvaardigheid Gods niet willen onderwerpen. Anderen hebben misschien zeer orthodoxe hoofden, terwijl zij nochtans wettische harten hebben; en zo zoeken zij de gerechtigheid niet rechtstreeks, maar, "als uit de werken van de wet" (Rom. 9:32). Zij zijn nooit waarlijk aan de wet gedood door het lichaam van Christus, opdat zij van een andere Man zouden worden, namelijk van Degene, die van de doden opgewekt is, en kunnen daarom nooit vruchten voortbrengen, die Gode welbehaaglijk zijn. Op hen is het karakter van Efraïm toepasselijk: "Zij zijn uitgeledigde wijnstokken, zij brengen vrucht voort voor zichzelf."

Nu, van al de zodanigen mag ik zeggen, wat Christus van de hooggevoelende Laodicensen zei, die zich inbeeldden, dat zij rijk en verrijkt waren, en geens dings gebrek hadden, en toch in werkelijkheid maar "ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt waren"; "u voedt zich met as, een bedrogen hart heeft u terzijde afgeleid, zodat u uw ziel niet kunt redden, noch zeggen:Is er niet een leugen in mijn rechterhand?" Hoe treurig zal het er voor u uitzien, wanneer u in de weegschaal Gods zult gelegd en gewogen worden, en dat ontzaglijk handschrift tegen u zal worden geschreven; mene, tekel, u bent in weegschalen gewogen, en u bent te licht bevonden. Daarom, merkt op hoe de Heere u nog lieflijk vermaant over uw dwaasheid, dat u uw legpenningen de voorkeur geeft boven het goud en de schat van het Evangelie: (Jes. 55:2) Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is? En uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? "Ziet hoe Hij Zich op de hemelen beroept om voor Hem te getuigen tegen uw dwaasheid: (Jer. 2:12,13) "Ontzet u hierover, gij hemelen, en weest verschrikt, wordt zeer woest, spreekt de Heere. Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan. Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelf bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden".

4. Zijn de evangeliedienaars aarden vaten, waardoor de schat van het Evangelie tot Gods huisgezin wordt overgebracht? Dan dient dit om ons te onderrichten aangaande

1e De wonderlijke en verbazende neerbuiging van God tot arme zondaren van Adams geslacht; het is uit medelijden met ons, dat Hij de schat in aarden vaten overbrengt, die van hetzelfde maaksel zijn als u. Toen God op de berg Sinaï onmiddellijk, of door de dienst van de engelen tot Israël sprak, begon het gehele leger te beven, zodat zelfs Mozes, zo vreselijk was het gezicht, zeide: "Ik ben geheel bevreesd en bevende" (Hebr. 12:19—21). Toen de apostel Johannes een boodschap werd overgebracht door een Engel van de hemel, zou hij in afgoderij of engelendienst gevallen zijn, als niet de Engel tot hem had gezegd: (Openb. 12:8,9) "Zie, dat gij het niet doet, want ik ben uw mededienstknecht, en van u broederen van de profeten, en van degenen, die de woorden dezes boeks bewaren. Aanbid God." Zo ziet u, dat God, wanneer Hij het Evangelie van Zijn genade tot u overbrengt door aarden vaten, zich daarin schikt naar de zwakheid en onbekwaamheid van de mens in zijn gevallen staat.

2e Ziet hieruit, dat de dood in de huwelijksvereniging tussen leraars en hun gemeente is, evenzeer als tussen man en vrouw. Wanneer een gemeente een leraar van de Heere krijgt, dan moeten zij er op rekenen, dat zij hem op Gods bestemde tijd weer moeten missen; het aarden vat moet tot de aarde wederkeren: "Uw vaders, waar zijn die? En de profeten zullen zij eeuwiglijk leven?" Doch hoewel uw getrouwe leraars sterven, nochtans sterven hun woorden niet met hen, neen, "het Woord des Heeren bestaat in der eeuwigheid". Het grijpt u aan en laat u niet los, evenals het uw vaders deed, en het zal met u naar de hemel of naar de hel gaan, het zal u of "een reuke des levens ten leven, of een reuke des doods ten dode zijn".

3e Ziet ook, dat de dienaars van Christus maar broze vaten zijn, en nodig hebben zorgvuldig behandeld te worden, want een aarden vat zal spoedig barsten en in scherven breken, en dan dient het nergens meer toe. Uw leraars zijn mensen van gelijke bewegingen en zwakheden naar lichaam en ziel als u, en hebben uw deelneming zeer nodig, voornamelijk als men aanmerkt dat de macht van de oorlog van de hel en de aarde tegen hen is. Wat een ruwe en wrede behandeling enkelen van die aarden vaten in Stirling ondervonden hebben is vrij goed bekend; sommigen van hen zijn gestenigd; van sommigen zijn hun grauwe haren met smart naar het graf gedaald, en een ander is uit de wettige synagoge en uit zijn onderhoud geworpen, wegens zijn getuigen tegen de zonde van de plaats, en de tirannie en het verval van de gerechtshoven van de Kerk van Schotland. Ik meld deze dingen, niet uit wrok, maar opdat ik mag bevonden worden een getrouwe getuige voor de Heere te zijn tegen de zonden van deze plaats; de overheden en de gemeenteraad van deze plaats moeten voor God verantwoorden wat zij in deze zaak gedaan hebben. Alles wat ik hierover zal zeggen is, dat ik met mijn koninklijke Meester, toen zij Hem zijn leven ontnamen, zeg: "Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen," en met de eerste martelaar Stefanus, toen zij hem stenigden en hij uit de tijd in de eeuwigheid overging. "Heere, reken hun deze zonde niet toe."

Ziet uit deze tekst en deze leer wat (1.) een bekwame, en (2.) een voorspoedige evangeliedienaar maakt.

1e De apostel zegt van zichzelf en van zijn broeders in hetzelfde ambt, dat "God hen bekwaam gemaakt heeft om dienaars des Nieuwe Testaments te zijn" (2 Kor. 3:6). Indien nu gevraagd wordt: Wat maakt iemand een bekwaam dienaar van het Nieuwe Testament? Dan is het antwoord: Wanneer zijn aarden vat welvoorzien en gevuld is met de schat van dat Evangelie van de genade en van de waarheid, dat door Jezus Christus komt; zo één wordt door Christus Zelf genoemd: "Een schriftgeleerde, die in het koninkrijk der hemelen onderwezen is, is gelijk een heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt," tot opbouwing van de Kerk van God (Matth. 13:52). Hij heeft melk voor de kinderkens, en vaste spijze voor de meer geoefenden.

2e Deze tekst toont ons ook aan, wat iemand een voorspoedig dienaar van her Nieuwe Testament maakt. Vele bekwame leraars hebben slechts weinig voorspoed gehad, zoals wij zien in Jesaja; (Hoofdst. 53:1) "Wie heeft onze prediking geloofd?" en (hoofdst. 49:4) "Ik heb tevergeefs gearbeid, ik heb mijn kracht onnuttig en ijdellijk toegebracht; want Israël zal zich niet laten verzamelen;" en Christus Zelf zegt in de dagen van Zijn vernedering met betrekking tot de Joden, tot wie Hij predikte: "Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst. Wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend." Wat, zult u zeggen, maakt dan een leraar voorspoedig? U hebt het antwoord in de woorden van de tekst, het is de uitnemende kracht Gods, die met de uitdeling van de evangelieschat gepaard gaat; "opdat de uitnemendheid van de kracht zij Godes en niet uit ons." (1 Kor. 3:6) "Paulus heeft geplant, Apollos heeft nat gemaakt; maar God heeft de wasdom gegeven." Sommige mensen zijn spoedig klaar met te denken, dat alles goed genoeg is, als zij maar leraars krijgen, die begiftigd zijn met grote gaven; doch er is geen reden daarop te betrouwen, want al zou Paulus, of Apollos, of Christus zelf u prediken, dat zou alles niets geven als er de kracht Gods niet mee gepaard ging. Daarom is het van groot belang voor hen, die de stichting en zaligheid van hun ziel op het oog hebben, dat zij aan de troon der genade veel en ernstig met de Heere pleiten, dat Hij, in Wie al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn, niet alleen het aarden vat met de schat van het Evangelie mag vullen, maar dat het Evangelie tot hen mag komen, niet alleen in woorden, maar ook in kracht, en in de Heilige Geest: (2 Kor. 10:4) "want de wapenen van onze krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God tot nederwerping der sterkten."

De laatste gevolgtrekking, die ik uit deze tekst en deze leer trek is deze: Hieruit kunnen wij zien wat de natuur is van dat werk, dat wij nu op het punt zijn te verrichten. Wat is de bevestiging van een leraar anders dan de inwijding of de toewijding van een aarden vat tot de dienst van de Kerk van Christus, die het huis van de levende God is, opdat daarin, of daardoor de schat van het Evangelie tot het gehele huisgezin mag worden overgebracht? welke inwijding, volgens de machtiging van de Schrift, moet geschieden "met vasten en bidden en met oplegging der handen des ouderlingschaps". Aangezien wij nu tot dit werk zullen overgaan, zullen wij de verdere toepassing van deze leer tot een andere gelegenheid uitstellen.

 

Het kenteken van een getrouwe dienaar van Christus

Kol. 1:7. Epafras, dewelke een getrouw dienaar van Christus is voor u.

Het is zeer in het belang van de godsdienst, dat de mensen hun herders liefhebben en hoogachten, en eervolle gevoelens van hen koesteren; want als het zover komt, dat een leraar door zijn kudde veracht wordt, is hij voor haar niet meer bruikbaar, en zijn leer, al is die nog zo overeenkomstig de gezonde woorden, zal hen niet meer stichten. Het doel van de apostel, in de woorden van onze tekst, is dan ook de achting van de Kolossensen voor Epafras, hun gewone leraar aan te kweken, door hem de rechte lof en het gunstig kenteken te geven, dat hij verdiende: Gelijk gij ook geleerd hebt van Epafras, onze geliefden mededienstknecht, die een getrouw dienaar van Christus is voor u.

Wij zullen dat gedeelte van het kenteken van Epafras overslaan, dat zijn betrekking tot de apostel, als een geliefde mededienstknecht, betreft. In het deel van de tekst, dat wij hebben voorgelezen, namelijk: Die een getrouw dienaar van Christus is voor u, hebt u een drievoudige aanprijzing van hem. 1. Uit zijn ambt of roeping: een dienaar van Christus. 2. Uit zijn getrouwheid in de uitoefening van dat ambt: een getrouw dienaar van Christus. 3. Uit het doel en einde van zijn bediening onder de Kolossensen: het is voor u, dat is, voor uw welzijn, voor uw zaligheid. Het oogmerk van deze aanprijzing in haar geheel is, dat de Kolossensen Epafras zouden eren en hoogachten omwille van zijn werk, zodat wij het doel van de woorden kunnen samenvatten in de volgende

Leer. "Dat getrouwe dienaars van Christus, die de stichting en de zaligheid ten doel hebben van het volk waaronder zij arbeiden in het werk van de bediening, door hen behoren geëerd en geacht te worden": (1 Thess 5:12,13) "En wij bidden u broeders, erkent degenen die onder u arbeiden en uw voorstanders zijn in de Heere en u vermanen; en acht hen zeer veel in liefde om huns werk wil."

In de verhandeling van dit onderwerp zullen wij trachten

I. Te onderzoeken wat de Schift zegt van het kenteken en de plicht van een getrouwe dienaar van Christus.

II. De redenen geven waarom zulke leraars door het volk daar zij onder arbeiden behoren geëerd en geacht te worden.

III. Enige gevolgtrekkingen afleiden tot toepassing.

I. Ons eerste punt is dat wij zullen onderzoeken wat de Schrift zegt van het kenteken en de plicht van een getrouwe dienaar van Christus.

1. Hij is iemand, die "spreekt hetgeen de gezonde leer betaamt". zoals de apostel Titus vermaant (Tit. 2:1). Die leer is gezond, die een schalm is van die keten van de waarheid, die in de Heilige Schrift geopenbaard is, want er is zo’n nauwe aaneenschakeling van de waarheden Gods, en zo’n schone overeenstemming tussen die alle, dat de dwaling in geen geval met haar kan verbonden worden, evenmin als leem met goud tot één kan worden gemaakt. Wij spreken dan hetgeen de gezonde leer betaamt, wanneer wij al de goddelijke volmaaktheden in overeenstemming brengen in de beraming van onze verlossing, wanneer wij Christus in alle dingen de voorrang geven, en wanneer wij de hovaardij van zondige mensen in het stof leggen. Zullen wij dus spreken hetgeen de gezonde leer betaamt, dan is het noodzakelijk, dat wij goed bekend zijn met de Heilige Schrift, met beproefde stelsels van de godgeleerdheid, en in het bijzonder met onze Formulieren van Enigheid, onze uitnemende Geloofsbelijdenis en Catechismus, die wij wel voorbeelden van de gezonde woorden mogen noemen.

2. Een getrouw dienaar van Christus is iemand, die gezet is tot de verdediging van het Evangelie van Christus evenals Paulus. Hij zegt: (Filip. 1:17) "Ik ben tot verantwoording van het Evangelie gezet", Niets wordt in de Schrift met meer warmte aangedrongen dan de verdediging van de evangeliewaarheden; (Spr. 23:23) "Koopt de waarheid, en verkoopt ze niet;" (Filip. 1:27) "Staat in één geest, met één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof van het Evangelie"; (Hebr. 10:23) "Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden;" (Jud.: 3) "Ik heb noodzaak gehad aan u te schrijven, en u te vermanen, dat u strijdt voor het geloof, dat eenmaal de heiligen overgeleverd is." Tot verdediging van het Evangelie is het nodig, dat wij "in de tegenwoordige waarheid versterkt zijn" (2 Petr. 1:12); dat is, in de waarheden, die tegenwoordig worden tegengesproken, of die tegenwoordig betwist worden. Het is inderdaad zeer beklaaglijk, dat in onze tijd nauwelijks een bijzonder leerstuk van de Christelijke godsdienst is, dat door mensen van verdorven verstand, die van de waarheid vervreemd zijn, niet weersproken en in twijfel getrokken wordt, zoals: het goddelijk gezag van de Schrift; de toerekening van Adams eerste zonde aan zijn nageslacht; de algemene verdorvenheid van onze natuur; de onweerstaanbare kracht en werkdadigheid van de genade van God; de onderscheiden persoonlijkheid en hoogste Godheid van de Zoon en de Heilige Geest; de wezenlijkheid van de vleeswording van Christus, of de aanneming door Zijn goddelijke Persoon van een heilige menselijke natuur; de volstrekte volmaaktheid en oneindige waardij van Zijn voldoening in onze plaats; de noodzakelijkheid van de toerekening van Zijn borggerechtigheid tot onze rechtvaardigmaking; de vrije verkiezing van sommigen tot het eeuwige leven; de volharding van de heiligen; de eeuwigheid van de helse pijnigingen; en vele andere gewichtige punten, die gemeld zouden kunnen worden. Er zijn weer anderen, die belijden, dat zij al de gemelde waarheden erkennen, en toch de wet en het Evangelie zo vermengen, dat zij het verbond der genade weinig beter maken dan een nieuwe uitgave van het verbond der werken; de heiligmaking van de zondaar met zijn rechtvaardigmaking verwarren; de noodzakelijkheid stellen van voorafgaande goede hoedanigheden om tot Christus te komen; en iets, dat in hem gewerkt, of door hem gedaan is, in meerdere of mindere mate als grond van vertrouwen stellen, dat zij door God zullen worden aangenomen. En ten opzichte van de regering van het huis van Christus, dan schijnt, helaas! de grote hoop in deze tegenwoordige tijd daarin overeen te stemmen, dat het een zaak van volkomen onverschilligheid is, hoe iemand daarover denkt of hij het daarin met de Episcopalen, met de Independenten of met de Presbyterianen eens is; hoewel ’t het verklaarde beginsel van deze kerk, op het Woord van God gegrond, plechtig bezworen, en met het bloed van velen van de getuigen des Heeren verzegeld, is: dat de geestelijke macht en het gezag, aan Christus het enige Hoofd ontleend, tot stichting en opbouwing van Zijn gemeente, niet gesteld is in de hand van de burgerlijke overheid, noch in de gemeenschap van de gelovigen, zoals zij hen noemen, maar in de handen van de ambtsdragers van de kerk, leraars en ouderlingen, die met gelijk gezag bekleed zijn, en gerechtshoven, die aan elkaar ondergeschikt zijn. Nu, wij zeggen, dat een getrouw dienaar van Christus voor de verdediging van het Evangelie gezet is, namelijk, beide tot verdediging van de waarheid van het Evangelie en van de bestuursomtuining. die het heerlijk Hoofd om haar gezet heeft.

3. Een getrouw dienaar van Christus is iemand, die niet aflaat zijn hoorders de gehele raad Gods te verkondigen, zoals Paulus van zichzelf getuigt aan de ouderlingen van Efeze: (Hand. 20:27) "Want ik heb niet achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al de raad Gods." Hij zegt niet, dat hij hun niet werkelijk de raad Gods verkondigde, maar alleen, dat hij niet schuwde die geheel te verkondigen. Daar wij toch slechts ten dele kennen en ten dele profeteren, kan men niet veronderstellen, dat al de waarheden Gods, die in de grondeloze diepte van de goddelijke openbaring begrepen zien, door iemand, of zelfs door allen, die ooit het Evangelie gepredikt hebben, kon worden voortgebracht; want indien de wereld zelf de boeken niet zou kunnen bevatten, die over Christus geschreven konden worden, zoals de apostel Johannes verklaart, dan konden allen, die ooit in de wereld waren, de Zoon van God alleen uitgezonderd, nooit alles uitputten wat gezegd zou kunnen worden over hetgeen de rol van Gods boek bevat, zoals enigermate kan blijken uit het ontelbaar aantal verklaringen, verhandelingen en preken, die in deze vervlogen jaren geschreven en uitgesproken zijn over het Nieuwe Testament, benevens al de verhandelingen over de Oudtestamentische profeten; en toch is de helft nog niet gezegd van hetgeen gezegd kon worden. Niets achter te houden van allen de raad Gods te verkondigen is, geen waarheid, die wij kennen, van onze hoorders achter te houden; het is, tot het uiterste van onze bekwaamheid en kennis voort te brengen, wat naar onze mening, als voor Gods aangezicht, op de rechte tijd, tot hun geestelijk voordeel kan strekken, òf, om de onwetenden te onderrichten, de zekeren wakker te schudden, en de zwakken te versterken, en terecht te brengen, die afgeweken zijn; òf, om de treurigen Sions te troosten, en hen, die onder enigerlei geestelijke benauwdheid zijn nedergebogen, op te richten; en zo te trachten het Woord Gods recht te snijden, en elk op de rechte tijd zijn deel spijze te geven, zodat enerzijds niemand in zijn zonde wordt toegegeven of gevleid, of anderzijds gelegenheid krijgt voor twijfelmoedige vrezen.

4. Een getrouwe dienaar van Christus is iemand, die aanhoudt in het lezen, en in het overdenken van de stof waarover hij zal preken, volgens de raad van de apostel aan Timotheüs: (1 Tim. 4:13,15) "Houd aan in het lezen: bedenk deze dingen;" dat is, bestudeer ze van te voren. De apostel had hem in een andere plaats geraden de gave, die in hem was, op te wekken, hetgeen zonder lezen en overdenken niet kon geschieden. Indien nu een Evangelist van buitengewone gaven vermaand werd ijverig te studeren, dan moet het des te meer onze plicht zijn, nu de buitengewone gaven van de Geest zijn opgehouden, rijp te overdenken in welke orde en op welke wijze wij zullen behandelen wat wij in het openbaar zullen preken, en onze mensen niet te voeden met hetgeen ons niets heeft gekost.

5. Een getrouw dienaar van Christus is iemand, die aangename woorden zoekt uit te vinden. Salomo maakte daar werk van: (Pred. 12:10) "De Prediker zocht aangename woorden uit te vinden." Wij moeten trachten de waarheden Gods op zo’n duidelijke en eenvoudige wijze voor te stellen, dat de zwakken en onwetenden ze kunnen verstaan, enerzijds alle verwarde en opgeblazen, en anderzijds alle niets zeggende en lompe uitdrukkingen vermijdende. De stijl van de Schrift is verreweg de verkieslijkste, en tegelijkertijd de sierlijkste voor de kansel; hoe vollediger wij een leerstuk verstaan, hoe bekwamer wij zullen zijn het duidelijk aan anderen te prediken.

6. Een getrouw dienaar van Christus is iemand, die acht geeft op zichzelf, zowel als op zijn leer, opdat hij niet, wanneer hij Christus aan anderen predikt, zelf verworpen wordt. Het wordt als een van de kentekenen en hoedanigheden van een leraar aangegeven, dat hij heilig is: (Tit. 1:8) "matig, rechtvaardig, heilig, kuis." Want een leraar kan beide gaven en geleerdheid hebben, alsmede zekere mate van voorspoed, en toch genade missen, zoals duidelijk genoeg blijkt in hen, (Filip. 1:15) die Christus predikten door nijd en twist. Nochtans is genade een zeer gewichtig gedeelte van het kenmerk van een leraar; want zonder genade kunnen wij in onze eigen zielen geen bevinding hebben van de waarheden, die wij anderen prediken, noch kunnen wij oprecht medelijden hebben met hen, die in enigerlei geestelijke benauwdheid verkeren. Zonder genade kunnen wij nooit in staat zijn met de apostel te zeggen: (2 Kor. 1:3,4) "Geloofd zij de God en Vader van onze Heeren Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden, en de God aller vertroosting, Die ons vertroost in al onze verdrukkingen, omdat wij zouden kunnen vertroosten degenen, die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroostingen met welke wij zelf van God vertroost worden." Nog eens: gelijk een leraar acht op zichzelf meet geven door de staat van zijn eigen ziel te onderzoeken, zo moet hij ook acht geven op zijn uitwendige wandel, om "een voorbeeld te zijn van de gelovigen, in het woord, in wandel, in liefde, in de geest, in geloof, in reinheid," gelijk de apostel Timotheüs vermaant: (1 Tim. 4:12). Voorbeelden doen soms goed, waar geboden van weinig kracht zijn. Het zou goed voor ons leraars zijn, als wij enigermate met de apostel konden zeggen: (Filip. 4:9) "Hetgeen gij ook geleerd, en ontvangen, en gehoord, en in mij gezien hebt, doet dat." Gelijk wij anderen smeken, dat zij de genade van God niet tevergeefs mogen ontvangen, zo moeten wij er bijzonder zorg voor dragen, dat wij geen aanstoot geven in enig ding, opdat de bediening niet gelasterd worde, maar trachten zelf te beoefenen wat wij anderen prediken, opdat men van onze bediening ten volle verzekerd zij.

7. Gelijk een getrouw dienaar van Christus acht zal geven op zichzelf, zo ook op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest hem als opziener gesteld heeft. Want hoewel elke leraar in betrekking staat tot de Kerk in ‘t algemeen, toch heeft hij een meer bijzonder belang bij die kudde onder welke hij geroepen is in het werk van de bediening te arbeiden. Hij moet bij hen aanhouden, tijdig en ontijdig, geen moeite nog arbeid sparende in de vervulling van zijn plicht als leraar, zeer graag de kosten doende en ten koste gegeven wordende, wakende voor hun zielen, als die rekenschap geven zal. Een getrouwe dienaar van Christus toch beijvert zich dagelijks aan de Heere Jezus verslag te doen van de staat van zijn kudde; als zij bloeien en toenemen, dan doet hij het met verheuging, en hij looft Hem voor de uitlatingen van Zijn genade aan hen; als zij kwijnen of afnemen, of zich hebben misdragen, dan doet hij daar verslag van met droefheid en smart voor de Heere. In één woord, een getrouw leraar is iemand, die tracht in al zijn bedieningen met eenvoudigheid van het hart de eer van zijn Heere en Meester te beogen, zich geheel aan zijn dienst te wijden, en het welzijn van hun zielen aan Hem op te dragen en toe te vertrouwen; hij draagt zijn gemeente op zijn borst voor het aangezicht des Heeren, en heeft een innerlijke bezorgdheid voor hun geestelijk en eeuwig welvaren. Hij is iemand, die niet zichzelf predikt, maar Jezus Christus de Heere, en vastbesloten is niets te weten dan Jezus Christus, en Die gekruisigd. Hij is iemand, die ziet, dat hij een onnutte dienstknecht is, en dat zijn bekwaamheid alleen uit God is; want waarlijk, "wie is tot deze dingen bekwaam?"

II. Ons tweede punt was, dat wij de redenen zullen geven, waarom de getrouwe dienaars van Christus behoren geëerd en geacht te worden door het volk daar zij onder arbeiden.

1. Zij behoren geacht te worden omwille van Hem Wiens boodschap zij overbrengen. Zij zijn gezanten van Christus wege. Zij ontvangen hun opdracht en hun gezag van Hem: (Joh. 20:21) "Gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden." (Matth. 28:18,20) "Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde. Gaat dan heen, onderwijst al de volkeren – en ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld." Gezanten ontvangen eer en achting overeenkomstig de rang van hun heren, die hen gezonden hebben; hoe groter de vorst is, hoe meer eer zijn boodschapper ontvangt. Evangeliedienaars zijn gezanten van de Koning der koningen, en de Heere der heren, aan Wie een Naam gegeven is, die boven allen is; u kunt de bode niet verachten, indien u de Meester eert, Die hem zendt. Christus zegt: (Matth. 10:40) "Die u ontvangt, ontvangt Mij."

2. Getrouwe dienaars van Christus behoren geacht te worden om huns werks wil, of omwille van de boodschap, die zij brengen. Het is een boodschap des vredes: (Rom 10:15) "Hoe lieflijk zijn de voeten desgenen, die vrede verkondigen, desgenen, die het goede verkondigen!" Hoe wonderlijk is het, dat die God, tegen Wie wij gezondigd hebben, vrede op aarde en welbehagen in mensen laat verkondigen. De boodschap van een leraar is een huwelijksverdrag met de Zoon van de Koning; en wat is dat verbazingwekkend, dat onze Maker onze Man wordt, dat Hij tot zulke schuldige opstandelingen als wij zijn, wil zeggen: "Ik zal u mij ondertrouwen in eeuwigheid." Het is een boodschap waarin de vrijheid om zaken te doen en handel te drijven met de hemel wordt bekend gemaakt. Dat moet zeker een winstgevende handel zijn, die om niet de rijkste schatten aanbrengt, want hier zijn al de rijkdommen van de hemel te verkrijgen, en toch wordt geen geld vereist om ze te kopen: (Jes. 55:1) "O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk." Zodat getrouwe leraars geëerd moeten worden om Christus’ wil, Die hen zendt, en om de boodschap, die zij van Hem brengen, die, zoals ik u breedvoerig in de vorige preek verklaard heb, een vredes-, huwelijks- en handelsverdrag is. Ik zal er daarom niet verder over uitweiden, maar voortgaan en enkele gevolgtrekkingen uit het gesprokene afleiden ter Toepassing.

Ziet hieruit, dat de bediening van het Evangelie een goddelijke instelling is. Epafras wordt hier een dienaar van Christus genaamd, wat duidelijk zegt, dat hij zijn aanstelling van Hem had. Dat de bediening van het Evangelie een goddelijke instelling is, is duidelijk uit de uitdrukkelijke aanstelling van sommigen tot dat ambt door onze Heere Jezus: Hij stelde er twaalf, en daarna stelde de Heere nog andere zeventig, om in Zijn oogst te arbeiden. Zegt men, dat dit buitengewone ambtsdragers waren, het is toch dezelfde Heere, die sommigen heeft gegeven tot apostelen, profeten en evangelisten, die ook sommigen gegeven heeft tot herders en leraars, met een uitdrukkelijk bevel, het woord te betrouwen aan getrouwe mensen, welke bekwaam zullen zijn ook anderen te leren.

2. Ziet hieruit, dat het ambt van de bediening voortdurend nuttig en nodig is. Wat Epafras was voor de Collossensen, zullen andere leraars door Gods genade voor andere gemeenten zijn tot aan het einde van de tijd; hij was voor hen een getrouw dienaar, dat is, tot hun nut, hun ten goede. De ordinanties zijn voortdurend nodig in de kerk, en daarom moet er een bediening zijn om ze uit te delen, zoals duidelijk blijkt uit de belofte, dat Christus met Zijn dienaars zal zijn, in het onderwijzen en dopen, tot de voleinding der wereld. De einden waartoe de evangeliebediening is ingesteld zijn voortdurend nodig; de uitverkorenen moeten vergaderd, de monden van de tegensprekers gestopt, de heiligen gesticht en bevestigd worden, totdat zij allen komen tot de enigheid van het geloof en van de kennis van de Zoon van God, tot een volkomen man, tot de mate van de grote van de volheid van Christus.

3. Ziet hieruit, dat een bedorven onrechtzinnige bediening een van de ergste plagen is; want dan wordt het volk uitgeroeid omdat het zonder kennis is. De apostel Petrus zegt, (2 Petr. 2:1) dat er "ook valse profeten onder het volk zijn geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, en dat velen hun verderfenissen zullen navolgen." Dit wordt in deze tegenwoordige tijd droevig bewaarheid, en deze arme kerk in dit land, die nu opgepropt is met een lakse en verdorven bediening, die in de erfenis van God zijn ingedrongen; en helaas! de grote hoop van het volk is, als Issaschar, "nederliggende onder de pakken."

4. Ziet hieruit, dat de wegneming van het Evangelie een droevig oordeel is: "Wee u," zegt de Heere, "als ik van u zal geweken zijn." Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot." Een honger naar het gehoor van Gods Woord, is onuitsprekelijk veel erger dan een honger naar brood: (Amos. 8:11) "Ziet de dagen komen, spreekt de Heere Heere, dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden des Heeren."

5. Indien de leraars getrouw zijn in de vervulling van hun ambt, zullen zij, die hun boodschap verachten, het zwaar te verantwoorden hebben, want die hen verwerpt, verwerpt Degene, Die hen gezonden heeft, en zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht geven?

Een verder woord van toepassing zal bestaan in een woord van vermaning,: eerst, aan de leraar die nu bevestigd is, en dan aan het volk over wie hij het toezicht heeft. Deze taak is mij opgedragen door uw ouden herder, die, omdat het tot een bevestigingspredikatie behoort, het zelf zou gedaan hebben, als zijn kracht het hem had toegelaten.

1e Ik zal dan trachten eerst een woord te spreken tot de broeder, die nu bevestigd is.

U bent nu gesteld tot een dienaar van Christus, en het is uw plicht en de mijne, ons te beijveren getrouwe dienaars te zijn.

1. Wees getrouw aan uw Heere en Meester Wiens boodschap u overbrengt. Houd u nauw aan de last, die Hij u in Zijn Woord heeft gegeven, opdat u in staat mag zijn tot uw gemeente te zeggen, wat Paulus tot die van Korinthe zeide: "Want ik heb van de Heere ontvangen hetgeen ik ook u overgeven heb". U moet toch het woord uit Zijn mond horen, en hen van Zijnentwege waarschuwen.

2. Laten zij onder wie u arbeidt, zien, dat u de zaken van uw Meester behartigt, dat uw hart er zo op gezet is, dat niets u voldoening kan geven, als zij niet vriendelijk met uw Meester handelen, door hetgeen het Evangelie van Hem bericht te geloven, als de gave Gods tot zaligheid, tot aan het uiterste van de aarde.

3. Laat niets u verleiden of afschrikken van de getrouwe vervulling van hetgeen u is toevertrouwd; laat noch vrees noch gunst, noch fronsen noch vleitaal van mensen u verhinderen hun de raad Gods te verkondigen. Tracht enigermate te bereiken wat in 1 Thess. 2:4,5 geschreven staat. "Gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden, alzo spreken wij, niet als mensen behagende, maar God, Die onze harten beproeft. Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk u weet, noch met enig bedeksel van gierigheid, God is getuige. Noch zoekende eer uit mensen, noch van u, noch van anderen."

4. Indien u een getrouw dienaar van Christus bent, moet u op veel tegenstand in uw werk rekenen; u moet u niet inbeelden, dat u altijd voor de wind zult zeilen; u zult met vele stormen te kampen hebben van de duivel, van boze mensen, en misschien wel van goede mensen. De duivel zal aan uw rechterhand staan om u te verontrusten, zowel in uw binnenkamer, als op de kansel; de ene tijd trachtende u met zelfverheffing te slaan, en op andere tijden, om u in de diepten van moedeloosheid te doen verzinken. Wat de boze mensen betreft, hoe getrouwer u bent, hoe meer hun toorn en woede u zullen treffen. Ja, ook de goeden kunnen soms onredelijke plannen hebben, die zij tot onverantwoordelijke hoogten willen doordrijven, welke u, als u ze tegenstaat, gelijk u in getrouwheid verplicht bent te doen, ook van hen overvloedige wrok zal doen ontmoeten. Zodat u, als u een getrouwe dienaar bent, van alle kanten op tegenstand moet rekenen. (Matth. 10:16) "Ziet", zegt Christus,:" zend u als schapen in het midden van de wolven".

5. Gedenkt, dat de getronwe vervulling van uw bediening een zwaar werk is, zo zwaar, dat dikwijls de ouderdom ons reeds in de jeugd komt overvallen. De Joden schatten Christus op bijna vijftig jaar, toen Hij maar weinig boven de dertig was. De meeste andere beroepen vereisen alleen inspanning van de natuurlijke krachten, maar het werk van een dienaar verteert zijn levensgeesten, en doet hem, evenals een kaars, afnemen terwijl hij zijn licht doet schijnen. De leraars worden daarom bij krijgsknechten, en wachters vergeleken, die beiden aan zwaar werk en groot gevaar zijn blootgesteld.

6. Als u een getrouw dienaar van Christus wilt zijn, zie dan om alles wat u voor uw werk nodig hebt op naar de handen van uw heerlijk Hoofd, Die gaven genomen heeft voor de mensenkinderen. Wat de apostel tot Timotheüs zei, zeg ik tot u: (2 Tim. 2:1) "Gij dan, mijn zoon, word gesterkt in de genade, die in Christus Jezus is". Hoewel uw werk zwaar en moeilijk is, nochtans zendt Hij niemand in de krijg op zijn eigen kosten. Vertrouw in het gebruik van de ingestelde middelen, dat Zijn genade u genoeg zal zijn, en dat Zijn kracht in uw zwakheid zal volbracht worden. Klem u daarom vast aan de beloften van Zijn tegenwoordigheid, tot uw ondersteuning, en dat Hij u door alle moeilijkheden heen zal helpen: "Zie, Ik ben altijd met u. Vrees niet vanaf te trekken naar Egypte, want ik zal met u aftrekken, en ik zal u doen weer optrekken" (Gen. 46:3,4).

7. Benevens de beloofde tegenwoordigheid en hulp van het heerlijk Hoofd, kan het u tot grote bemoediging zijn, dat u geroepen bent om deze bediening waar te nemen met een bejaarde en ervaren dienstknecht van Jezus Christus, die altijd gereed zal zijn u zijn beste raad te geven; en wees er zeker van, dat uw volkomen eensgezindheid, wederkerige liefde en gezamenlijk overleg er toe zullen bijdragen, om als ambtgenoten in dit deel van ‘s Heeren wijngaard uw handen te sterken.

Ik besluit wat ik u heb te zeggen met enkele raadgevingen te herhalen, die de apostel aan Timotheüs gaf. "Verwerp de ongoddelijke en oudwijfse fabelen, en oefen uzelf tot godzaligheid. — Ik betuig, zegt de apostel, voor God, en de Heere Jezus Christus, en de uitverkoren engelen, dat u deze dingen onderhoudt, zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. — Jaag naar gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. Strijd de goede strijd van het geloof, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk u ook geroepen bent. – Schaam u dan niet de getuigenis van onze Heeren. – Houd het voorbeeld van de gezonde woorden. – Lijd verdrukkingen als een goed krijgsknecht van Jezus Christus. – Benaarstig u om uzelf Gode beproefd voor te stellen, een arbeider, die niet beschaamd wordt, die het woord der waarheid recht snijdt. — Vlied de begeerlijkheden der jonkheid, en jaag naar rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede met degenen, die de Heere aanroepen uit een rein hart. – Zijt vriendelijk jegens allen, bekwaam om te leren, en die de kwaden kan verdragen; met zachtmoedigheid onderwijzende degenen die tegenstaan. — Predik het Woord; houd aan tijdig, ontijdig; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer. — Wees wakker in alles, lijd verdrukkingen, maak, dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij." En eindelijk: "Bedenk deze dingen, wees hierin bezig, opdat uw toenemen openbaar zij in allen. Volhard in deze; want dat doende zult u en uzelf behouden, en die u horen." Deze en verscheidene andere onderrichtingen, die voor leraars noodzakelijk zijn, zowel om hun kudden te onderwijzen als te regeren, zijn te vinden in de zendbrieven aan Timotheüs en Titus, die u en ik, en ieder ander leraar gedurig nauwkeurig behoren te doorlezen, zullen wij getrouwe dienaars van Christus bevonden worden.

Ik zal nu, in de tweede plaats een woord spreken tot u, die tot deze gemeente behoort.

Geliefde vrienden, uw ogen zien heden uw leraars, en ik vertrouw, dat God, volgens zijn belofte u leraars naar uw hart heeft gegeven, die u zullen weiden met wetenschap en verstand. U bent nu bevoorrecht er twee te hebben, terwijl er streken zijn waar er zelfs niet één is. Denkt er om, dat van hen, die veel gegeven is, veel geëist zal worden.

Een van uw herders gaat gebogen onder de zwakheden van de ouderdom, die nu reeds ongeveer vijftig jaren in de wijngaard des Heeren heeft gearbeid, waarvan ongeveer twintig jaren onder u. O past op, dat u zijn grauwe haren niet met droefenis naar het graf doet nederdalen, door de raad Gods tegen uzelf te verwerpen, en te weigeren de boodschap te ontvangen, die hij u uit Gods mond brengt. Indien hij enigen van u in Christus Jezus door het Evangelie heeft gesteld, (gelijk ik geloof, dat met niet weinigen het geval is geweest) dan zal hij "geen meerdere blijdschap hebben dan hierin, dat zijn kinderen in de waarheid wandelen", en dat hij met Paulus kan zeggen: (1 Thess. 2:19,20) "Want welke is onze hoop, of blijdschap, of kroon van roem?" Zijt gij die ook niet voor onze Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? Want gij zijt onze heerlijkheid en blijdschap.

Uw andere herder is nog jong van jaren en met betrekking tot hem wil ik u zeggen, wat Paulus met het oog op Timotheüs zeide: "Niemand verachte uw jonkheid." Gedenkt, dat David maar een jongeling was, toen hij Goliath de Filistijn tegemoet ging: doch omdat hij tegen hem uitging in de Naam des Heeren van de heirscharen, "de God van de slagorden Israëls," kwam hij als overwinnaar uit de strijd. Jeremia werd tot profeet of tot leraar geroepen, toen hij nog jong was, zoals blijkt uit het eerste hoofdstuk van zijn profetie, en toch maakte de Heere die jonge profeet bekwaam voor de moeilijke taak, die hem werd opgedragen.

Ik zal u slechts enkele dingen zeggen in betrekking tot uw plicht tegenover uw beide leraars.

1. Moeten uw leraars getrouw zijn in het verkondigen van de zin des Heeren, dan behoort u bereid en gewillig te zijn om het te geloven en te beoefenen. Het is een droeve beschuldiging, die de Heere de hoorders van Ezechiël ten laste legt: (hoofdstuk 33:31) "Zij komen tot u gelijk het volk pleegt te komen, en zitten voor uw aangezicht als Mijn volk, en horen Uw woorden, maar zij doen ze niet, want zij maken liefkozingen met hun mond, meer hun hart wandelt hun gierigheid na." Indien u dor en onvruchtbaar blijft onder zulke genademiddelen, als u geniet, zal het voor honderden gemeenten verdraaglijker zijn dan voor u, in zoverre zij niet zo hoog bevoorrecht zijn.

2. Hoe getrouwer uw leraars zijn in betrekking tot de zonde en de plicht, hoe welkomer hun boodschap u behoort te zijn. Sommigen kunnen niet verdragen, dat men hen op hun zeer tast, of de zondigheid van hun praktijken helder en duidelijk voor hen openlegt; doch als het recht bij u ligt, dan zult u, hoe dichter uw leraars door het woord tot uw gewetens komen, hoe onderzoekender en beproevender zij prediken, des te meer hun personen en hun leer liefhebben. (Ps. 139:23,24) "Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie of bij, mij een schadelijke weg is, en leid mij op de eeuwige weg."

3. Bidt veel voor uw leraars, dat hun het woord gegeven wordt in de opening van hun mond met vrijmoedigheid, om de verborgenheid van het Evangelie bekend te maken. Hoe meer u voor hen bidt, hoe meer voordeel u onder de bediening kunt verwachten. Als u enigerlei geestelijke behoeften hebt, die vervuld, of ziel overstelpende twijfelingen, die opgelost moeten worden; als u onder de overmacht van enigerlei verzoeking verkeert, waarvan u bevrijd zoudt willen worden; in één woord, als u begerig bent naar de redelijke onvervalste melk van het Woord, opdat u door dezelve mag opwassen, dan zult u zeker werkzaam zijn in de gebed, opdat uw leraars bestuurd mogen worden een woord op de rechte tijd tot u te spreken, en dat de kracht Gods ermee mag gepaard gaan, tot overtuiging of bekering, naar uw nood vereist.

Indien u begeerte hebt, dat de getrouwheid van uw leraars u tot nut is, zorgt er dan voor, dat u hen in hun plaats houdt; verwacht niet van hen wat de Heere u alleen kan geven. Gedenkt, dat de schat in aarden vaten is, "opdat de uitnemendheid van de kracht zij Godes, en niet uit ons." zoals u van de vorige spreker hebt gehoord. Hoewel u geen afgoderij met uw leraars mag plegen, nochtans bent u hen tegelijkertijd een meer bijzondere liefde verschuldigd dan iemand anders. U behoort alle getrouwe dienaars van Christus lief te hebben, doch meer in het bijzonder uw eigen herders, die in het Woord en de leer onder u arbeiden, zoals blijkt uit de tevoren aangehaalde woorden: (1 Thess. 5:12) "Erkent degenen, die onder u arbeiden, en uw voorstanders zijn in de Heere, en u vermanen: en acht hen zeer veel in liefde om huns werks wil." En, (Hebr. 13:17) "Zijt uw voorgangers gehoorzaam, en zijt hun onderdanig. Want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap zullen geven, opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende."

Ik sluit met die bede van de apostel: (2 Kor. 9:10) "Doch Die het zaad den zaaier verleent, Die verlene ook brood tot spijze, en vermenigvuldige uw gezaaisel, en vermeerdere de vruchten uwer gerechtigheid." Dat op die belofte gegrond is: (Jes. 55:10,11) "Want gelijk de regen en de sneeuw van de hemel nederdaalt, en derwaarts niet wederkeert, maar doorvochtigt de aarde, en maakt, dat zij voortbrengt en uitspruit, en zaad geeft de zaaier en brood de eter; alzo zal Mijn Woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig tot Mij terugkeren, maar het zal doen hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zend. Amen.