Leerrede over Joh. 5:25
van
in leven bedienaar van het heilige Evangelie in Schotland
De herdruk van deze praktikale Leerrede van de godzalige Ralph Erskine werd ter hand genomen door enige vrienden van de Waarheid, naar aanleiding van het droeve feit, dat van zo vele kansels in de Ned. Herv. Kerk de geestelijke doodstaat des mensen voor God en de Eeuwigheid meer of minder bedekt wordt ontkend.
Natuurlijkerwijze vloeien hieruit vele zielsverderfelijke leringen voort die de fundamentele grondslagen der Goddelijke Waarheid dermate zoeken te ondermijnen, dat de kennis hiervan schier dreigt verloren te gaan en de zielen voor de eeuwigheid doen rusten en. bouwen op valse gronden.
"Een fris, ruim en vrolijk Christendom" zijn slagwoorden in hedendaagse kanseltrant, doch voor een niet gering deel de oorzaak van de los- en lichtzinnigheid van onze eeuw.
Een z.g. "geloof in Jezus" is de vakterm van het natuurlijke Christendom - een geloof dat vreemd is aan de werkingen van de Geest van Christus - in een Jezus, die niet is geopenbaard van de Vader, doch "genomen" door de wilskracht van de verdorven natuur.
De onderwerpelijke bediening der genade wordt smadelijk zelfs een pest geacht.
De zielen worden gedreven naar de bloemhoven van valse vrede, profanen in de ambten gesteld, de deur der instellingen op 't breedst geopend voor een Stoïsch koud belijder en zo sterft het thans levende geslacht "zacht en kalm" af om te ontwaken in eeuwige jammer, als God dat beeld zal verachten en zeggen: "Ik heb u nooit gekend."
De uitgave bedoelt het oprichten van ene Banier der Waarheid tegen de meesleurende stroom van de tijdgeest en het verderf dat in de wereld en in de kerk is.
Of de Geest des Heeren Zich van dit zwakke instrument beliefde te bedienen in Zijn Soevereine Vrijmacht tot overtuiging van onbekeerden, zich zelf voor de eeuwigheid bedriegende zielen en tot bemoediging van degenen, die door het geloof der werkingen Gods leren verwachten de hoop der Rechtvaardigheid, om uit de Volheid van Christus te worden bediend met genade voor genade.
Woerden, April 1928.
Leerrede over Joh. 5: 25.
Voorwaar, voorwaar zeg ik u, het uur komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons God, en die ze gehoord hebben zullen leven.
Mij dunkt dat hier geen liefhebber van Christus is, of hij zal in zijn hart, op het horen van deze tekst, wensen dat het heden de gelukkige dag en het uur mocht zijn, waarin dit woord vervuld mocht worden. Daar is geen dode ziel, geen dodelijk geval, in deze gehele vergadering, daar dit woord geen deur der hoop voor opent. De tafel van het Avondmaal, die voor uw aangezicht is, is niet voor de doden, maar voor de levenden; dit Sacrament wordt de Eucharist, ene dankzegging, een lied des lofs genaamd. Maar wie zijn in staat om hetzelve te zingen? Daar wordt in Jesaja 38: 19, gezegd: "De levenden, de levenden, die zullen U loven." Maar zo wij heden een dood gezelschap zijn, dan zal het einde en oogmerk van het Sacrament verloren zijn, en God zal geen lof van ons ontvangen. Zo er mochten zijn welke vrezen dat dit het geval mocht wezen, en mij dus vragen is er enige grond om te mogen hopen, dat zulke dorre doodsbeenderen zullen leven? zo antwoord ik: ja, daar is dienaangaande hoop; want de Heere des levens heeft er Zijn Woord voor gegeven, op hetwelk gij uw geloof en uw hoop bouwen mag, dat er een levendmakende uur te komen staat, en reeds gekomen is; want zo, zegt Hij: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, het uur komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven.
De Heere Jezus had op de Sabbath een mens genezen van zijn acht en dertig jarige krankheid, waarover de Joden Hem boosaardig vervolgden, als een Sabbatschender; Hij had tot de kranke gezegd: Sta op, neem uw beddeken op, en wandel, opdat dus het werk Gods, in deze wonderbare genezing, openbaar mocht worden voor de aanschouwers; maar onder een schijn van ijver voor de Sabbath, zochten zij het licht van dit wonderwerk te verdonkeren, doch omdat zij het werk zelf niet konden kwaad keuren, vielen zij op de omstandigheid van de tijd, en vertoonden het als ene schending van de Sabbath, van vs. 5-16. De Godsdienst is nooit meer geweldig vervolgd geworden dan onder een masker van godsdienstigheid. De mensen geven voor, ja menen ook, dat zij God een dienst doen, wanneer zij Zijn dienaren doden, gelijk zij dit de Meester zelf hebben gedaan. Omdat onze Heere Jezus zich, zelf verantwoordde door te zeggen: mijn Vader werkt tot hiertoe, en Ik werk ook, waren zij nog meer ontstoken en verbitterd, omdat Hij gezegd had dat God Zijn eigen Vader was, en Hij zichzelf dus God even gelijk maakte, vs. 17, 18. Christus was zo ver verwijderd van deze beschuldiging af te weren, dat Hij integendeel daaruit gelegenheid neemt, om deze waarheid meer duidelijk te verklaren; want Hij bewijst zich zelf de natuurlijke Zoon van God te zijn, door bondige bewijsredenen, waarvan de woorden van onze tekst er een is, waarin Hij zichzelf een ander werk toeeigent, hetwelk niemand dan de Zoon van God, die de Vader even gelijk is, doen kan. De woorden behelzen twee algemene zaken:
1. De ernstige stof, die hier gesteld wordt: De doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven.
2. De plechtige manier waarop het gesteld wordt: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, het zal zo zijn.
1. Aangaande de stof, die heeft betrekking op de geestelijke opstanding der ziel, gelijk zulks uit de samenhang klaar blijkt. In het voorgaande vers was gezegd: die Mijn Woord hoort en gelooft Hem, die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven. Dit schijnt nauwkeurig overeen te komen, met hetgeen hier gezegd wordt van, het horen Zijner stem, in het voorgaande vers "het horen van Zijn Woord" genaamd. En in vs. 28, 29, wordt uitdrukkelijk van de tweede en algemene opstanding gesproken, van welke Hij niet zegt, dat die nu is, gelijk hier, maar dat die komt; maar dit vers, tegelijk met de voorgaande, spreekt van die geestelijke opstanding, welke in Openb. 20: 5 de eerste opstanding genaamd wordt, zijnde die levendmaking, daar men van leest Efeze 2: 1, welke komt door het horen van de stem van Christus in het Evangelie, zodat men in He m gelooft en Hem aanneemt. Ook is dit vers geen ijdele herhaling van hetgeen in het voorgaande gezegd was; schoon de zaak ernstig en gewichtig is, en wel waardig om herhaald te worden, zo is de herhaling nochtans met ene verscheidenheid van verschillende omstandigheden. Want ...
... 2. Wat de plechtige manier aangaat op welke het gesteld wordt, die is onder de vorm van een eed: Amen, amen, voorwaar, voorwaar, en met ene uitdrukkelijke melding van de tijd wanneer het geschieden zal: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, het uur komt en is nu, enz. Het is opmerkelijk, dat dit de derde maal is, dat Christus deze bevestiging gebruikt, in Zijn antwoord op de bedilling der Joden alhier, tegen Zijn Goddelijk Zoonschap vs. 19, 24, 25, en elk van deze verzekeringen wordt voorgesteld met ene zonderlinge betrekking op Hem zelf, dat Hij de God is, Die de doden zielen levend maakt, die Levend maakt wie Hij wil, vs. 21, die dode zielen levend maakt door Zijn Woord, en dat Hij ze Zijn stem doet horen en leven, gelijk in de tekst. Zulk een plechtigheid van spreken wordt niet gebruikt omtrent de opstanding van dode lichamen op de laatste dag, waarvan gesproken wordt vs. 28, 29, waarom het dan schijnt aan te wijzen, hoezeer Zijn hart gezet is op het werk van dode zielen levend te maken, waarin Zijn macht en de uitnemende grootheid van dezelve meer geoefend wordt, dan die geoefend zal worden in het opwekken van de doden uit hun graven; ook spreekt Hij met deze herhaalde plechtigheid zowel om de grootheid aan te tonen van het onderwerp daar Hij van spreekt, als om het verzekerde geloof op te wekken. van degenen die oren hebben om te horen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, het uur komt en is nu, wanneer de doden zullen horen, enz.
In deze woorden mag gij meer bijzonder deze zes zaken aanmerken: 1. De droevige staat daar de zondaren in zijn: zij "zijn dood" zo zijn wij allen van nature. 2. De gepaste hulp, en het aanmerkelijke voorrecht dat beloofd wordt, namelijk, leven: "zij zullen leven". 3. Het krachtige middel van dit geestelijke leven, namelijk: "de stem des Zoons Gods". 4. De wijze van toepassing van dit gezegende middel, namelijk, "het horen" van de stem des Zoons Gods. 5. De zekerheid van die ze hulp, of de verzekering die gegeven wordt, dat het geschieden zal, wij worden er van verzekerd door een dubbele eed: voorwaar, voorwaar, en met ene dubbele belofte uit de mond van Jezus: Ik zeg u, de doden zullen horen, en die horen, zullen leven. En 6. de gelukkigen tijd die tot dit alles gezet in, namelijk "een uur"; opdat het geloof en de hoop niet in het onzekere mochten wandelen, maar iets in de handen zouden hebben zowel als in verwachting; zowel iets in het tegenwoordige als iets voor het toekomende om er op te zien; hierom wordt die gelukkige ure, van welke een eeuwigheid afhangt, voorgesteld, niet alleen als een toekomende, maar ook als een tegenwoordig uur. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, het uur komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. Hier is dan een goed fondement, om heden het geloof te oefenen. Ik zou hier kunnen aanmerken:
Dat de gelukkige tijd, waarin dode zondaars de stem des Zoons Gods zeker horen zullen, en dat zij, die horen, leven zullen, een tijd is, die gezet is tot ene uur.
Dezelve is niet alleen gezet tot een jaar, genaamd het jaar van des Heeren welbehagen; en tot een dag, genaamd de dag Zijner heirkracht, maar als het ware een uur van een dag, ja tot een ogenblik van een uur. Men leest van een ogenblikkelijke bevochtiging, Jes. 27: 3, maar daar is geen ogenblik des tijd, waarin wij niet op Christus mogen zien om het leven, en om een levendmakende kracht; want het uur komt en is nu, wanneer de doden zullen horen, enz.
Doch omdat de bijzonderheden hier velen zijn, zo zal ik de formaliteit van ene lering voorbij gaan, en alleen voorstellen,: 1. Ene korte verklaring van de bijzonderheden in de tekst. En 2. de toepassing ervan.
A. Wat de verklaring aangaat, ik zal, door des Heeren ondersteuning, een kort woord over elk van die zes bijzonderheden, zo-even gemeld, voordragen.
Het eerste hoofdstuk behelst dan, de droevige staat daar wij allen van nature in zijn; wij zijn doden, en in een staat des doods. Gij zult de dood niet sterven, zei de Satan, schoon gij van de verboden vrucht eet; maar hij is een leugenaar, want ziet, wij zijn allen zeker dood, en dat in een tweevoudig, opzicht: 1. In een betrekkelijke zin, uit kracht van onze betrekking op de eerste Adam, en het geschonden verbond der werken; wij zijn opzichtelijk en wettisch dood, zijnde onder het vonnis des doods, Rom. 5: 12, 15. Wij zijn schuldige, vervloekte en veroordeelde schepselen, liggende onder de vloek van de wet en des toorns Gods, als een vijand. 2. In een ware zin, zijnde het vonnis der wet reeds ten dele uitgevoerd, en dat beiden over lichaam en ziel. Wat het lichaam aangaat, dat is nu aan de dood onderworpen, als ook aan al de ellenden, die er voorlopers van zijn; ja het is ook in gevaar van het helse vuur, en de pijniging van de tweede dood voor eeuwig; want "de bezoldiging der zonde is de dood," Rom. 6: 23. En wat de ziel betreft, die is in vele opzichten dood; "dood door de misdaden en de zonden," Efeze 2: 1, 2, 3. Geestelijk en inwendig dood, en onderworpen aan een eeuwige afscheiding van God. Want de dood kan aangemerkt worden óf als uitwendig, hetwelk het lichaam levenloos doet zijn: óf als inwendig, hetwelk de ziel genadeloos stelt; of als eeuwig, waardoor lichaam en ziel beiden voor eeuwig ongetroost gelaten worden. Een zondaar buiten Christus is een dood mens, en zo zijn wij allen van nature. In de natuurlijke dood is het lichaam zonder de ziel; zo zijn wij dode de mensen, omdat onze zielen buiten God zijn; gelijk de dood het lichaam ontsiert, alzo heeft ook de zonde onze ziel ontsiert, en ons van Gods beeld beroofd; in de dood verliest een mens zijn natuurlijke hitte en warmte, maar zo heeft ook onze ziel haar natuurlijke hitte en warmte van liefde tot God verloren; in de dood verliest een mens alle recht op zijn goederen, alzo die tot de naasten erfgenaam overgaan, maar zo hebben wij ook door de zonde alle recht verloren op de minste zegening, veel minder hebben wij dan recht op de hemelse erfenis; een dood lichaam heeft geen gebruik van zijn verstand, in natuurlijke dingen, maar zo heeft ook de dode ziel het gebruik van haar verstand niet in geestelijke dingen; want "de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn," 1 Kor. 2: 14. Een dood lichaam heeft geen bekwaamheid tot natuurlijke daden, maar zo hebben de dode zielen geen bekwaamheid tot geestelijke daden; die zijn haar tot een last; een dood lichaam heeft geen vermaak in natuurlijke dingen, maar even weinig heeft of kan ook een dode ziel vermaak hebben in geestelijke dingen; een dood lichaam kan zichzelf niet levend maken, maar zo kan ook een dode ziel zulks niet doen. Christus zal heden als een levendmakende Geest weinig gebruikt worden, door degenen die niet weten of geloven dat zij zeker dood zijn. Al de heiligen, die door de Zoon van God zijn levend gemaakt, erkennen, in zo ver zij weten dat zij "uit de dood overgegaan zijn in het leven,' " (1 Joh. 3: 14) dat zij zeker dood waren. Alle ware gelovigen gaan, volgende de even voorgaande woorden van onze tekst, uit de dood over in het leven, hetwelk te kennen geeft dat zij, zo lang zij in het ongeloof blijven, zeker dood zijn; ook toont de noodzakelijkheid der wedergeboorte (Joh. 3: 3) dat wij zeker dood zijn, en dat wij nodig hebben opnieuw geschapen te zijn in Christus Jezus. Het einde en oogmerk van het Evangelie, hetwelk het woord des levens is, toont dat wij zeker dood zijn; het einde en oogmerk van het geloof en van alle vermaningen om tot Christus te komen om het leven, verklaren dat wij zeker dood zijn; gelijk ook het einde van de dood van Christus, welke wij heden vieren, zulks doet want "indien een voor allen gestorven is, dan zijn wij allen gestorven," 2 Kor. 4: 14. Dus wordt de duivel bewezen een leugenaar te zijn; en zo wij heden in Christus geloven, dan zullen wij eerst het tegendeel van de leugen van de satan geloven, namelijk dat wij zeker dood zijn, ja tweemaal gestorven, zowel door de toegerekende oorspronkelijke, als door de inklevende zonde, zijnde zulks de schuld van Adams zonde; zowel door het missen van oorspronkelijke gerechtigheid, als door de verdorvenheid van uw gehele natuur, en de ontelbare dadelijke zonden en ellenden, enz. Daar is hier mogelijk niemand, die voormaals in Christus Jezus levend gemaakt is, of hij is opnieuw in een doodsheid gevallen; schoon hij verlost is van een staat des doods, zo is hij mogelijk in ene doodse gestalte, zodat hij opnieuw een levendmakend uur nodig heeft. Zijn wij dan zeker dood, zo is het ...
... Tweede hoofdstuk, dat wij aan te merken hebben, de gepaste hulp die voorgesteld en beloofd wordt, namelijk, het leven; de doden zullen leven. De staat is droevig dat wij allen dood zijn, maar de genezing is gepast, en het voorrecht is groot en overeen komende met het geval; het leven en de onverderfelijkheid zijn aan het licht gebracht door het Evangelie, hetwelk Christus als het leven voorstelt; en het leven, dat in Hem te verkrijgen is, beantwoordt nauwkeurig aan de dood, of aan de staat des doods, daar wij van nature in zijn. Zijn wij in een betrekkelijke. zin wettisch dood en in een ware zin geestelijk dood? Om dit te beantwoorden, zo is er 1. Een betrekkelijk leven, namelijk een leven van rechtvaardigmaking in Christus als de Heere onze gerechtigheid, ons de vergiffenis der zonde schenkende, Hand. 10: 43: "Deze geven al de profeten getuigenis, dat een ieder die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn naam, de vloek van ons wegnemende, Gal. 3 13: "Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons;" ook is Hij "voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem," 2 Kor. 5: 21. Ons van het vonnis der wet verlossende, "zodat er nu geen verdoemenis is voor degenen, die in Christus Jezus zijn," Rom. 8: 1. Ons met God verzoenende en vrede makende door het bloed des kruises," Kol. 1: 20; de vloek uit alle tijdelijke oordelen wegnemende, en doende "alle dingen medewerken ten goede", Rom. 8: 28: "de prikkel des doods en de overwinning des grafs wegnemende," 1 Kor. 15: 55 en ons makende "erfgenamen naar de hoop van het eeuwige leven," Titus 3: 7. - 2. Hier wordt ook een waar geestelijk leven te kennen gegeven, waardoor wij uit de geestelijke dood worden opgewekt, Efez. 2: 1 "En u heeft Hij mee levend gemaakt, daar gij dood was door de misdaden en zonden." Want door het geloof worden wij verenigd met Christus, die ons leven is; en met dit levend Hoofd verenigd zijnde, moeten wij noodzakelijk leven; want "die de Zoon heeft, die heeft het leven; die de Zoon Gods niet heeft, die heeft het leven niet," 1 Joh. 5: 12. Dit leven is de uitvinding van God de Vader, de verwerving van God de Zoon, en het werk van God de Heilige Geest alleen, door middel van de ordinanties van het evangelie; het is ene geestelijke verandering, gewerkt in de ziel der mensen, waardoor het beeld der zonde en der ongerechtigheid in elk vermogen ten dele weggenomen, en het beeld der heiligheid en der gerechtigheid aangedaan wordt; het is ene verlossing van de macht der zonde en der verdorvenheid; het is het nieuwe hart, de nieuwe geest, en alle geestelijke. zegeningen, ja het is de Geest en Zijn genade, wonende in de ziel, als ene fontein van water, springende tot in het eeuwige leven, Joh. 4: 14. Dit betrekkelijke en ware leven is niets anders, dan het eeuwige leven, daarin het voorgaande vers van gesproken was; die Mijn Woord hoort, en gelooft Hem die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven; het is een herstelling van alles, en nog meer, dan wat wij verloren hebben in de, eerste Adam, doordien de tweede Adam ons van God geworden is, wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing," 1 Kor. 1: 30. Wij hebben de kennis Gods verloren; deze wordt ons wederom in Christus hersteld, als onze wijsheid; wij hebben de gunst Gods verloren, welke wederom in Christus hersteld wordt, als onze rechtvaardigheid: wij hebben liet beeld Gods verloren, hetwelk ook wederom hersteld wordt in en door Christus als onze heiligmaking; wij hebben de genieting van God verloren, maar die wordt wederom in Christus hersteld, hier in genade, en hiernamaals in heerlijkheid, door Hem als onze volkomen verlossing. Hier is die gezegende overgang van de dood in het leven; de doden zullen leven, en wel eeuwig leven; want al deze delen van het leven zijn eeuwig: zij zijn naar de beginselen van het eeuwig leven, hetwelk in de hemel volmaakt zal worden. Want gelijk Christus het brood des levens is" alzo zal ook hij, die dit brood eet, in eeuwigheid leven," Joh. 6; 58. De doden zullen horen en leven, gelijk er gezegd wordt, Jesaja 26: 19: Uw doden zullen leven; ook mijn dood lichaam, zij zullen opstaan, en voor eeuwig leven; want iedere eigenschap van dit leven strekt zich uit naar de eeuwige gelukzaligheid en heerlijkheid; waar leven is, daar is beweging, appetijt en wasdom; maar dit geestelijke leven beweegt zich tot, verlangt naar, en wast op voor de heerlijkheid. Het verborgen lichaam van Christus dat in de dood ligt, moet opstaan en voor eeuwig leven met het heerlijke hoofd; want hij heeft daar gezegd: "waakt op en juicht, gij die in het stof woont," en daarom moet Zijn Woord stand grijpen. Derhalve is ...
... Het derde hoofdstuk in onze woorden, het krachtige middel van dit geestelijke leven, namelijk, de stem des Zoons Gods. Hier hebben wij 1. de Persoon die spreekt, namelijk, de Zoon Gods. de tweede Persoon van de heilige Drie-eenheid, die bekleed is met onze natuur, en met het ambt van profeet, opdat Hij ene goede boodschap zou brengen de zachtmoedigen," Jes. 61: 1. Hij is de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid," gezonden om des Vaders wil te verklaren: "Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard," Joh. 1: 14, 18. En tot dit einde werd Hij door de Vader met ene hoorbare stem uit de hemel voor de Zoon van God verklaard, zeggende: deze is mijn geliefde zoon, in welke Ik mijn welbehagen heb, hoort Hem!" Matth. 17: 5. Dit werd verscheidene malen herhaald; en toen is Hij daarna krachtiglijk bewezen de Zoon van God te zijn, naar de Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden," Rom. 1:4. De prediker is hier dan de Zoon van God, die de Vader even gelijk is, welke Hij zichzelf hier bewijst te zijn tegen de Farizeeën, die Hem beschuldigden omdat Hij zulks staande hield; doch schoon Hij bekleed was met Zijns Vaders commissie, zo zijn Hij en de Vader nochtans een; "Hij heeft het geen roof geacht, Gode even gelijk te zijn," Filip. 2: 6, te weten Hij, "de geboren koning der Joden uit welke Christus is zo veel het vlees aangaat, welke is God, boven allen te prijzen in eeuwigheid." Deze is dan de Persoon die spreekt, of de heerlijke Prediker.
2. Hier is ook het liefelijk geklank Zijner woorden; namelijk, de stem des Zoons Gods; door welke ik het woord Zijner genade, vergezeld gaande met de kracht zijns Geestes, versta; en zo moet Zijn stem aangemerkt worden, óf als uitwendig, zijnde deze Zijn bedienende stem in de prediking van het evangelie, hetwelk zijn woord is, en de leraren worden zijn mond genaamd, Jer. 15: 19: "Gij zult als mijn mond zijn;" hierom wordt er gezegd: die u hoort, hoort Mij," Lukas 10: 16; óf als inwendig en krachtig, wanneer het "Evangelie niet alleen in woorden komt, maar ook in kracht." De uitwendige bedienende stem van Christus is het werktuig om Zijn almachtige stem te doen doordringen door het oor tot het hart; daar is hier een stem binnen in een stem, een inwendige krachtdadigheid, welke leven en kracht geeft, als het ware, aan het geluid der ramshoornen, om de muren van Jericho te doen omvallen, namelijk al de hoge muren van zonde en vijandschap in des zondaars hart; dus zijn de wapenen van het evangelie niet vleselijk, maar krachtig door God tot nederwerping der sterkten," 2 Kor. 10: 4.
Doch meer bijzonder versta ik door de stem des Zoons Gods, Zijn Woord der waarheid, namelijk het Evangelie der zaligheid," Efeze 1: 13. Het gehele Woord van God in de Schriftuur is Zijn stem, als ook de stem der roede, de stem des geestes, de stem der consciëntie, en de stem der Voorzienigheid, is Zijn stem als God; maar daar is nochtans ook een stem van Hem in het Evangelie, welke inzonderheid Zijn stem is, gelijk Hij de Zoon van God en de Gezondene van God is, om onze Zaligmaker te zijn, door welke Hij de weg baant tot der zondaren hart, om hetzelve te openen, Openb. 3: 20 en Hoogl. 5: 2: "De stem mijns liefsten die klopte, was: doe mij open." Dezelve wordt ook genaamd het geklank, en zulken die het horen en kennen., worden welgelukzalig genaamd; Ps. 89: 16: Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent." De eerste klank van deze stem, is in het Paradijs gehoord door Adam en Eva, onmiddellijk na de val; "het zaad der vrouw zou het serpent de kop vermorzelen," Gen. 3: 15. Naderhand heeft dezelve zeer liefelijk geklonken in de oren van Abraham, zeggende: "In uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde," Gen. 22: 18; dit wordt genaamd "het Evangelie dat aan Abraham verkondigd was," Gal 3:8. Dit is waarlijk een deel van de geestelijke wijsheid, om recht te onderscheiden tussen Gods stem in de wet, en tussen Zijn stem in het Evangelie; tussen God, sprekende in de wet door geboden en dreigementen, en tussen Christus, de Zoon van God, sprekende in het Evangelie der genade en der belofte. De stem Gods in de wet is gelijk de stem eens krakenden donders; door dezelve is de kennis der zonde en des toorns en dus ook van de noodzakelijkheid eens Zaligmakers; waarom de wet ene tuchtmeesteres tot Christus wordt genaamd. Gal. 3: 24. Maar de stem van Christus in het Evangelie is gelijk het suizen van een zachte stilte, dat Elia gehoord heeft; hebbende noch wet, noch toorn, noch dood in zich, maar enkel genade, leven en zaligheid. De "goedertierenheid en waarheid ontmoeten en kussen hier elkaar," Ps. 85: 11. Want de wet is door Mozes gegeven, maar de genade en waarheid is door Jezus Christus geworden," Joh. 1: 17. De wet is een woord van toorn. en verdoemenis, het vonnis des doods openende dat tegen de zondaar is uitgesproken, zeggende, Gal. 3: 10: Vervloekt is een ieder, die niet blijft in al wat er geschreven is in het boek der wet, om dat te doen," Maar de stem van Christus in het Evangelie, heeft niet een woord van toorn of verdoemenis in zich, maar alleen van leven, zaligheid en bevrijding; "want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden," Joh. 3: 17. Het is waar, Hij maakt doorgaans gebruik van de wet, in ene ondergeschiktheid aan het Evangelie, schrik en vrees, overtuiging van zonde en van toorn verwekkende langs welke Hij zijn weg baant; maar de eigenlijke stem van Christus, gelijk Hij de Zoon van God en de Verlosser is, die "tot Sion gekomen is om de goddeloosheden af te wenden van Jakob, Rom. 11: 26, is ene stem die niet dan van liefde, van genade, van barmhartigheid en van zaligheid klinkt,. voor de allergrootste zondaar die dit Evangelie hoort. De stem des Zoons Gods is hier een. stem van vergiffenis aan schuldige zondaren, zeggende: Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg, om mijnent wil, enz. Het is ene stem van genezing aan kranke zondaren, zeggende: "Ik ben de Heere uw Heelmeester, Exodus 15: 26. Het is ene stem van zaligheid aan verloren zondaren, zeggende, De Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Het is een stem van reiniging aan vuile zondaren, zeggende: "Daar is ene fontein geopend tegen de zonde en de onreinheid," Zach. 13: 1, en het bloed van Jezus Christus, de Zoon van God, reinigt van alle zonden," 1 Joh. 1:7.
Deze stem is de stem Gods in Christus, de wereld met zichzelf verzoenende, en het woord der verzoening in onze mond leggende. Het is het geluid van ene blijde boodschap, dat "ons geboren is een Zaligmaker, welke is Christus de Heere" Luk. 2: 11. Het is de stem van een vriend, en van een wonderlijke liefhebber in de hemel; een stem die gehoord wordt boven de top van al de bergen van zonde, schuld en afscheiding, Hoogl. 2: 8: Dat is de stem mijns liefste; ziet Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen."
Ik kan nu niet blijven staan om de eigenschappen en uitwerkingen van deze stem voor te dragen, hetwelk mogelijk in het vervolg wel zal voorkomen. wij mogen verzekerd zijn, dat dezelve ene stem is vol Goddelijke Majesteit, verklarende dat die is de stem des Zoons Gods, zodat wanneer dezelve gehoord wordt zij de ziel vervult met ontzaggelijke indrukken van Gods Majesteit: het is ene stem vol Goddelijke barmhartigheid aan ten ellendig zondaar, alzo de zaligheid daardoor meegedeeld wordt; het is ene stem vol Goddelijke kracht, want het is de scepter Zijner sterkte, die uit Sion gezonden wordt, waardoor Zijn volk zeer gewillig wordt gemaakt op de dag Zijner heirkracht, Ps. 110: 2, 3, en dus is het ook ene stem vol van leven; het is ene levende stem, namelijk de levende adem van de Zoon Gods, waardoor de doden horende en levend gemaakt worden, want het is de levende en leven gevende stem van de Zoon van God; ja deze stem is niet minder dan de Zoon van God zelf, sprekende door Zijn Woord en Zijn Geest, Zijn koninklijke ordinanties, Zijn krachtige bevelen en Zijn soevereine wil voortbrengende, dat de doden horen en leven zullen. Het is de levendmakende adem van een Almachtig God in Christus, de dode zielen levend makende. Dus is dan ...
... Het vierde hoofdstuk, daar mij de tekst toe leidt, de wijze van toepassing van dit krachtige middel des levens, namelijk, het horen van deze stem; de doden zullen horen, en die gehoord hebben zullen leven. Het horen waarvan hier gesproken wordt, is niet het uiterlijk horen van het oor, maar het inwendig horen van het geloof; het is een horen van de stem niet der mensen, maar van God; niet van God volstrekt, maar van God in Christus, de stem van de Zoon van God. Het is een horen dat vergezeld gaat met geloven, waarvan in het voorgaande vers gesproken wordt; als ook het horen, waarvan gesproken wordt, Jesaja 55: 3: Neigt uw oren, en komt hoort, en uw ziel zal leven," Dit geeft te kennen: 1. De uitwendige voorwerpelijke openbaring in ene Goddelijke getuigenis; want ",het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods," Rom. 10: 17. 2. Het geeft te kennen, ene inwendige openbaring van hetgeen uitwendig geopenbaard is; want God openbaart ze ons door Zijn Geest, waardoor wij weten de dingen die ons van God geschonken zijn, 1 Kor. 2: 10, 12, en op ene andere plaats zegt de apostel.: God, die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is degene, die in onze harten geschenen heeft, om ons te geven verlichting der kennis Zijner heerlijkheid, in het aangezicht van Jezus Christus," 2 Kor. 4: 6. 3. Het geeft te kennen, ene toestemming des geloofs aan het Goddelijk getuigenis, omtrent de waarheid en goedheid van hetgeen geopenbaard is; hetzij ten aanzien van de Persoon des Middelaars, de beloofde Messias, zeggende met de Samaritanen, Joh. 4:42: "Zij zeiden tot de vrouw, wij geloven niet meer om uws zeggens wil, want wij zelf hebben Hem gehoord, en weten dat deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld;" of ten aanzien van Zijn leer en belofte, dit horen van het geloof is ene toestemming aan de waarheid en goedheid van Christus' leer, gelijk die een boodschap van God is; het is "een aannemen van Zijn getuigenis, en een verzegelen dat God waarachtig is," Joh. 3: 33; hetgeen nu goed en waar is, dat is ook aller aanneming waardig, 1 Tim. 1: 15: dit is "de liefde der waarheid aan te nemen", 2 Thess. 2: 10. En dit horen is ook ene toestemming aan de waarheid en goedheid van de belofte, als ja en amen in Christus," 2 Kor. 1:20; aan de beloftenissen Gods niet twijfelende door ongeloof, maar sterk zijnde in het geloof, gevende God de eer," Rom. 4:20; ook is het ene toestemming met ene hartelijke en bijzondere toepassing; want "met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid, Rom. 10: 10, en gelovende, omhelzen wij de beloften,." Hebr. 11: 13, en geloven de boodschap des levens en der zaligheid, voor onszelf in het bijzonder zeggende: "Wij geloven door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden," Hand. 15: 11, berustende dus op de macht en de getrouwheid van God, ter vervulling van al Zijn woorden der genade, "ten volle verzekerd zijnde dat hetgeen beloofd is, Hij ook machtig is te doen," Rom. 4:21. - 4. Het geeft te kennen zulk een horen van Zijn stem, dat men de Goddelijkheid van die stem erkent, als ene stem die zijn Godheid verklaart, en dat Hij de Zoon van God is; het is de wil God, dat zij allen de Zoon eren, gelijk zij de Vader eren," vs. 23. Een gelovig oor dat Zijn stem hoort, eert Hem, in de Goddelijkheid van Zijn persoon, als de Zoon van God; in de Goddelijkheid van Zijn ambten, als de van God gezonden en gezalfde Middelaar; in de Goddelijkheid van Zijn bloed en gerechtigheid, als zijnde dat het bloed en de gerechtigheid van God; in de Goddelijkheid van Zijn Woord, als het Woord Gods; en dus in de Goddelijkheid van Zijn stem, als de stem Gods, als de stem van de Zoon van God.
Merkt, ten opzichte van dit horen op: 1. Dat de stem van een mens het oor raakt, met een uitwendig geluid; maar de stem van de Zoon van God raakt het hart, met een inwendige krachtdadigheid. De stem van de Zoon van God dan te horen, is niet alleen een horen met het oor, maar een geloven met het hart - de doden zullen Zijn stem horen, en die ze gehoord hebben zullen leven. 2. Allen die ze horen, zullen leven; het is waar, allen die dood zijn zullen niet horen, want velen hebben oren, maar horen niet, en horende horen zij niet in die zin als ik verklaard heb; maar "dat wat Mij de Vader geeft, zegt Christus, zal tot Mij komen," Joh. 6: 37, namelijk, allen die God de oren doorboort en opent, om de stem Zijns Zoons Jezus Christus te kennen, welke hen levend, maakt.. 3. Ja Christus verheft hier onderscheidenlijk ene tweeërlei genade en kracht van Zijn stem; de doden zullen de stem horen, en dezelve gehoord zijnde, zullen zij leven; het is niet minder bovennatuurlijk dat de doden horen, dan het is, dat de doden leven; het is evenzeer boven de natuur om het ene te werken als het andere; maar zulks wijst de wijze der toepassing van de Goddelijke genade aan, en de orde van des Geestes werking. De soevereine krachtdadige genade doet eerst de doden horen de stem des Zoons Gods; en dan doet ze degenen die horen, leven; de Almachtige hand van God opent eerst de oren der ziel, en dan laat Hij door het geopende oor het leven daarin komen. 4. Deze beiden zijn de verborgen uitwerkingen van de Goddelijke kracht; de Heere spreekt gelijk Hij tot Jesaja sprak, hoofdst.. 8: 11, met ene sterke hand, doende de stem klinken tot in het middenpunt van de ziel; hetgeen alleen tot het oor gesproken wordt, blijft in het oor sterven; maar deze stille stem des Geestes neemt haar intrek, door verborgen ingangen in het hart, op hetwelk zij enen indruk van God laat. Anderen horen de klank van de woorden en syllaben zowel als zij, maar zij horen niet de stem des Zoons Gods, de ziel rakende, gevangen nemende en levend makende. 5. Het is geen bedriegende orakelstem die in het natuurlijke oor klinkt, en een ingebeeld denkbeeld en een vertoning van Christus geeft, als mens, die zo en zo heerlijk is, o, neen: de Heere verlosse Zijn volk van zulke Satans verleidingen, welke door sommigen in onze dagen maar al te veel gesterkt worden; maar hier is geen geluid van menselijke stemmen, noch een gezicht van menselijke gedaanten, maar een geestelijk gezicht van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus, gelijk Hij is de wijsheid Gods en de kracht Gods; als ook een geestelijk horen van Zijn levendmakend Woord der genade in het Evangelie, hetwelk niet alleen komt met woorden, maar ook in kracht en in de Heilige Geest, en in vele verzekerdheid," 1 Thess. 1:5-6. Het is Gods profeteren over de dorre doodsbeenderen, zeggende: "Gij dorre beenderen, hoort des Heeren Woord" Ezech. 37:4: "Gij Geest kom aan van de vier winden,. en blaas in deze gedoden, opdat zij levend worden," vs. 9. Dezelfde woorden worden van anderen gehoord, maar niet met dezelfde kracht en uitwerking; want nu worden de verborgen dingen van het hart openbaar, en God wordt erkend in dat Woord der waarheid te zijn, 1 Kor. 14:25. De kracht van Christus gaat met de stem des leraars vergezeld, zodat er geen macht meer is om te kunnen weerstaan, omdat zij in der mensen stem, de stem Gods horen; totdat het nu hiertoe komt, heeft het Woord geen zaligmakende werking op de ziel; ja totdat het hiertoe komt, hebben de mensen ogen maar zij zien niet, en oren maar zij horen niet, Jesaja 16:9. ja het Evangelie is hun een reuke des doods, en niet des levens.
Het vijfde hoofdstuk is de zekerheid van deze hulp, ter levendmaking van dode zondaren; of de verzekering die gegeven wordt dat het geschieden zal. Nu is er voor al de dode zielen die hier vergaderd zijn, een deur der hoop en van het geloof geopend; hier worden in deze bedeling van het Evangelie der genade, geen van de doden uitgezonderd; want daar wordt verzekerd dat de doden horen en leven zullen; en dat 1. In het algemeen, met een: "Zo zegt de Heere dat het geschieden zal;" Ik zeg u, zegt Christus. Wie is hier anders de Spreker, dan de Zoon van God die de Vader gelijk is, en die de woorden van het eeuwige leven heeft? Hij die de wereld uit een enkel niet met een woord spreken, voortgebracht heeft, is hier de Spreker; zal dan Zijn Woord niet stand grijpen? Hier is een grond voor de verzekering van het geloof, namelijk, de getuigenis van God, sprekende in Zijn Woord. God is onzienlijk, en daar is geen andere spiegel waarin wij Hem zaligmakend kunnen zien, dan in Zijn Woord, 2 Kor. 3:18. God is een oneindige Geest, die met geen lichamelijke ogen gezien, noch met lichamelijke oren gehoord, noch met lichamelijke handen getast kan worden; het verstand kan Hem niet begrijpen, en de rede, die door de val verdonkerd is, geeft maar duistere en onwaardige gedachten van Hem; want God, en de dingen die des Geestes Gods zijn, zijn voor de natuurlijke mens een dwaasheid," 1 Kor. 2:14. Wij moeten derhalve God beschouwen in Zijn Woord, ja in een getrouw Woord gelijk, dat Christus gekomen is om de zondaren zalig te maken, en om dode zondaren levend te maken; welk woord Hij hier spreekt, dat de doden zullen horen en leven. Ons geloof berust niet op de wijsheid der mensen, maar op de macht van God; dat is, op de getuigenis van God, welke zich bewijst krachtig te zijn, door de ziel haar toestemming daaraan af te vorderen, op Zijn eigen autoriteit, als zijnde het Woord van God. 2. De verzekering wordt dus niet alleen opgegeven in het algemeen, met een "Ik zeg u," maar met een plechtigheid van aanspraak waarmee Zijn Woord vergezeld gaat, om het te brengen aan onze harten. Dus verkondigt Hij hier Zijn Woord met een dubbel voorwaar, en met een dubbel het zal zo zijn, zij zullen horen, zij zullen leven. a. Met een dubbel voorwaar, zeggende: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de doden zullen: horen de stem des Zoons Gods. De trouwe en de waarachtige Getuige maakt dikwijls van deze vorm van een eed gebruik; het is de heilige eed van een Heilige Jezus, zeggende: Amen, amen; amen is Zijn naam, en amen, amen is Zijn dubbele eed; en wij mogen zeggen, dat de wijl Hij niemand meer had om bij te zweren, zo zwoer Hij bij zichzelf, dat de doden Zijn stem zouden horen en leven. Wij mogen verzekerd zijn van hetgeen Hij zegt; en zouden wij niet verzekerd zijn van hetgeen Hij zweert? Soms vinden wij dat God bij zijn leven zweert, of dat "zo waarachtig als Hij leeft, Hij geen lust heeft in de dood van de zondaar," Ezech. 33: 11, en hier vinden wij dat de Zoon van God bij zichzelf zweert, dat dode zondaren zullen leven. b. Hier wordt ook verzekering gegeven met een dubbel het zal zo zijn; want daar zijn twee zullen in de tekst; de doden zullen horen, en zij die horen zullen leven Hier is een tweevoudige belofte, met een dubbel amen. Wij hebben elders niet alleen Zijn gebiedend woord tot grond van onze plicht: hoort, en uw ziel zal leven," Jes. 551: 3, maar hier hebben wij Zijn belovend Woord, om ons geloof, onze hoop en bemoediging daarop te gronden; de doden zullen horen, en die gehoord hebben zullen leven; daar is derhalve een noodzakelijkheid dat de belofte vervuld wordt aan een getal dode zondaren, Joh. 10: 16: "Ik heb nog andere schapen, die van deze stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen." Ik moet ze toebrengen, en zij zullen horen en leven. Hier is meer plechtigheid dan in dat scheppende Woord, hetwelk zei: daar zij licht en daar werd licht; dat was maar een woord "daar zij", en de uitwerking is aanstonds gevolgd; maar hier zijn twee woorden: het zal zijn, het zal zijn, zij zullen horen, en zij zullen leven. Waarom sprak God maar eens en het geschiedde, als Hij alles uit niets voortbracht? En waarom, spreekt Hij meer dan eens, wanneer Hij alles nieuw wil maken? Omdat Zijn hart meer gezet is op dit nieuwe scheppingswerk der verlossing, dan op dat van de oude schepping, en omdat Zijn heerlijkheid daar meer belang in heeft; de heerlijkheid van Zijn macht, barmhartigheid en waarheid en alles, heeft hierin belang. In dat werk was Hij een volstrekt God, hebbende niets om Hem te kunnen weerstaan.; maar hier is het het belang van enen God in Christus, de wereld met zichzelf verzoenende; een weerspannige wereld verzoenende, en een dode wereld levend makende; hierom is het niet alleen een gebod, maar ook een belofte die menigmaal herhaald wordt, en hier tweemaal in een tekst: de doden, zullen horen, en die horen zullen leven, en daarom zal het zeker geschieden: "God heeft een ding gesproken; ik heb dit tweemaal gehoord, dat de sterkte Godes is. En de goedertierenheid, O, Heere! is Uwe!" Ps. 62: 12, 13. Het is een God van macht, die dit Woord van genade en barmhartigheid spreekt. Och! of de dode zielen deze dubbele verzekering mochten aangrijpen, die Hij hier geeft, namelijk, dat zij horen en leven zullen. Maar wanneer mag dit verwacht worden? Dit wijst ...
... Het zesde hoofdstuk in de tekst ons aan, namelijk, de gelukkige tijd die tot dit werk gesteld is, door Hem die tevoren gezegd had: "Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook," vs. 17. De tijd wordt gezet tot een uur; het uur komt en is nu, wanneer het zijn zal. Om dit meer algemeen te beschouwen, zo spreekt de Heere Jezus dit: 1 Als van een zaak die onbekend en ongewoon was gelijk ook de nieuwe verkondiging van het Evangelie in de nieuwe bedeling van hetzelve, en de schielijke opstanding van een dode wereld door dat middel, waarlijk een nieuwe zaak was; waarom wij ook vinden dat de wereld over Zijn ongewone leer verbaasd was, gelijk er zo gezegd wordt, Markus 1:27: "En zij werden allen verbaasd, zodat zij onder elkaar vraagden, zeggende: Wat is dit? Wat nieuwe leer is deze, dat Hij met macht ook de onreine geesten gebiedt, en zij Hem gehoorzamen?" En wanneer Paulus, Hand. 17: 18, de opstanding der doden predikte, zo zeiden sommigen van de Epicurische en Stoïsche filosofen: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; en waarom? Omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde. Vraagt men hier: Heeft niet het Woord altijd de mensen levend gemaakt zelfs zonder het Oude Testament? Ik antwoord: Dat omdat de leer der wet en der profeten bestemd was voor het volk Gods, zo was het werk daarvan meer om zulken die reeds levend gemaakt en Zijn volk waren, op te voeden, dan hen te herstellen van de dood als een zichtbare Kerk; maar daar was ten aanzien van de Evangelische bedeling een andere reden; want de Heidenen die het volk Gods niet waren, zijnde vreemdelingen van het burgerschap Israëls, en geheel zonder God, moesten tot Zijn volk gemaakt, en in dit opzicht van de dood tot het leven gebracht worden, Efeze 2: 11, 12. - 2. Maar dan mogen wij ook bijzonder de tijd beschouwen, waarvan in de tekst gesproken wordt: dezelve heeft niet alleen opzicht op de Evangelische bedeling, waardoor de mensen gebracht worden om een zichtbare Kerk te zijn, en om een uur der genade. of een dag van zaligheid te genieten, maar het heeft ook betrekking tot de heerlijke bediening des Geestes, de bediening des Woords vergezellende, 2 Kor. 3: 8. Het is niet alleen een uur die Hij ons gesteld heeft, zeggende: nu is het de welaangename tijd om tot Christus te komen; maar het is een uur die Christus zichzelf zet, tot Zijn komen in de kracht van Zijn Geest, om dode zielen levend te maken, door de levende adem van Zijn Woord. "De ure komt en is nu", enz.
Hier is een tweeledig uur voor het geloof en de hoop van de hoorders van het evangelie, om op te merken: 1. Een toekomend uur: Voorwaar! voorwaar! zeg Ik u, het uur komt, het levendmakende uur komt, Ik ben al op weg. O arme ziel! die lang hebt uitgezien naar een aanmerkelijk uur van leven uit de doden, naar een dag van Gods heirkracht, en die van gedachten bent dat die nog nooit gekomen is; het uur is van alle eeuwigheid gezet, en de tijd is bepaald, zodat Hij maar wacht om genadig te zijn", Jes. 30: 18. Hij die aan de ooievaars en de zwaluwen, de tortelduiven en de kranen wijsheid gegeven heeft om hun gezette tijden van komen en heen gaan te weten, weet zelf ook zeer wel de bekwaamste tijd voor Zijn eigen komst. Christus zei in sommige andere gevallen: Mijn ure is nog niet gekomen; dit toont dat Hij Zijn uur heeft op hetwelk wij in het gebruik der ingestelde middelen te wachten hebben; Hij heeft Zijn roepend uur, in hetwelk Hij Zijn schapen als bij name roept, Zijn levendmakende uur, Zijn verzegelend uur, Zijn bijstaande uur, Zijn vertroostend uur, Zijn versterkend en ondersteunend uur, en dan eindelijk Zijn heerlijkmakend uur, wanneer Hij komt om ze tot zich te nemen om voor eeuwig bij Hem te zijn. Onze Heere Jezus stelt dikwijls, ja altijd, Zijn genadige handelingen uit tot de bekwaamste tijd, en dat om Zijn majesteit en soevereinheid te openbaren, opdat het blijken mag het uur te zijn dat Hij gezet heeft en de dag die Hij gemaakt heeft, Ps. 118: 24: "Dit is de dag die de Heere ons gemaakt heeft; laat ons op dezelve ons verheugen, en verblijd zijn;" als ook tot openbaring van Zijn oneindige macht, opdat het blijken mag "van de Heere geschied te zijn, en dat het wonderlijk mag zijn in onze ogen," Ps. 118: 23. Ook doet Hij het met betrekking op ons, teneinde Zijn levendmakende genade ons te wonderlijker en te aangenamer mocht zijn; Hij komt wanneer Hij ziet dat onze "hand is weggegaan, en de beslotene en verlatene niets is," Deut. 32: 36. Hij komt in een tijd van nood, in het uiterste tijdstip, opdat wij, als Hij ons gedachtig is in onze nederigheid, dan zien en zeggen zouden, dat "Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid." Ps. 136 23. "Ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost," Ps. 116:6. Ja Hij stelt menigmaal Zijn komst uit om de genaden van Zijn volk te oefenen, en om hen tot hun gebeden en plichten op te wekken. O arme bezwijkende ziel! de stem van Christus is waardig om gehoord te worden; maar wat zoudt gij denken, als ik zei dat Hij begerig is om uw stem te horen? "Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrotsen, enz.! doe mij uw stem horen, want uw stem is zoet, en uw gedaante is lieflijk," Hoogl. 2: 14. Hij stelt dikwijls uw troostrijk en gevoelig horen van Zijn stem uit, totdat Hij uw stem hoort. En omdat Hij zegt: Voorwaar voorwaar, het uur komt, zo wacht dan op Zijn komst. Wacht op Zijn uur, want het zou een grote zonde zijn, de Heilige Israëls tot uw tijd en uur te willen bepalen; het wachten geeft God de heerlijkheid van Zijn soevereinheid, die komt wanneer het Hem behaagt; het geeft Hem de heerlijkheid van Zijn waarheid en getrouwheid, wetende dat alle dingen, zelfs ook het uitstellen van Zijn komst, ten goede zullen medewerken, omdat wij Hem, die het beloofd heeft, getrouw achten. Dus ziet gij dan wat voordeel het voor ons geloof is, dat onze Heere Jezus hier spreekt van een toekomend uur; het uur komt. O laat ons dan Zijn tijd afwachten, zonder Hem te bepalen, gelovende dat Hij die te komen staat, zeker zal komen! doch die gelooft zal niet haasten. 2. Hij spreekt van een tegenwoordig uur; het uur komt en is nu, wanneer de doden zullen horen en leven. En nu is het het uur, zegt Christus; dit is reeds nu een gedeelte van de stem van de Zoon van God tot ons; en daarom, ofschoon wij Hem niet mogen bepalen tot onze tijd, wanneer Hij zich zelf nochtans door Zijn eigen Woord tot dit tegenwoordige uur bepaalt, zo mogen wij ons verblijmoedigen om Hem in gedachtenis te brengen, dat Hij zichzelf bepaald heeft tot een tegenwoordig uur, en dat Hij ons vergunt om Hem te houden bij Zijn Woord, en te zeggen: Nu, nu is het de ure wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, enz. Zo iemand mocht denken dat het zulk een lange tijd, sedert Christus, geleden is, zelfs zoveel honderden van jaren, deze woorden gesproken en gezegd heeft: het uur is nu; en daarom: hoe zal mijn geloof dat beschouwen met opzicht op dit tegenwoordige uur? Laat ons bedenken, dat, gelijk de Heere Jezus voor eeuwig leeft, het Woord des Heeren ook zo blijft in eeuwigheid, 1 Petrus 1: 25, en dat, gelijk Hij gezegd heeft: "Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot aan de voleinding der wereld, Matth. 28:20, gij ook, zolang de tijd niet in de eeuwigheid verslonden is, en zolang Zijn uurglas van de tijd nog loopt, en Zijn zilveren bazuin van het Evangelie nog gehoord wordt, nog besluiten mag, dat het nu nog het uur is. Ja, daar is niet een uur van deze tegenwoordige dag, noch een ogenblik van dit tegenwoordig uur, waarin gij geen recht zoudt hebben om op de Zoon van God te zien, door de spiegel van Zijn Woord, en om een levendmakend Woord, en een horen van Zijn levendmakende stem te verwachten. En omdat Hij zegt, dat het gezegende uur dat te komen stond, nu reeds gekomen is, om de doden levend te maken, zo is het goed, als hier enige dode zielen die hun doodstaat of doodsgestalte kennen, het voordeel nemen, dat de Heere hier door Zijn Woord geeft, en dat zij Hem bij Zijn Woord houden, zeggende. Amen, Heere! laat dit het uur zijn; amen, ja kom Heere Jezus, kom haastig, met het levende en levengevende Woord; gezegend is Hij, die komt in de naam des Heeren. Zeggen uw harten amen, laat dit het uur en de tijd zijn van een krachtige levendmaking? Dan hopen wij, dat het nu in de daad, zowel als in het woord, bewaarheid zal worden, dat het uur nu gekomen is, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods. En dat die ze gehoord hebben, zullen leven.
B. Nu komen wij tot de toepassing van deze bijzonderheden. Ik zou alle zes de gemelde zaken in het brede kunnen toepassen, indien de tijd zulks toeliet; doch ik zal maar een kort besluit uit elk voordragen.
1. Ziet hieruit, de beklaaglijke staat der zondaren buiten Christus; want eer zij Hem ontmoeten, en Hij hen ontmoet door Zijn levendmakende stem, liggen zij dood in het graf der zonde en der zorgeloosheid; en ofschoon zij natuurlijk leven, en mogelijk ook in vermaak leven, zo zijn zij nochtans geestelijk dood, dood in de zonden en dood naar de wet. Vele zulke doden zijn er onder ons. O dat de Geest van God hen eens overtuigde, dat zij waarlijk dood waren! Ja het geval van de gelovigen is zelfs een droevig geval, wanneer zij niet luisteren naar de stem huns Heeren; wanneer Hij tot hun harten spreekt, zijn zij levend; maar wanneer Hij zulks niet doet, en zij zijn levendmakend Woord vergeten, dan komt er een doodsheid over hen, totdat Hij weer een woord des levens spreekt om hun zielen te genezen, en om ze weer te brengen van de poorten des doods.
2. Ziet hier ook uit, de wonderbare genade Gods, in het verzorgen van een gepast hulpmiddel, voor zulke droevige en dodelijke kwalen, als daar zijn de geestelijke dood, en het vonnis des eeuwige doods. Want God die de doden levend maakt, en roept de dingen die niet zijn alsof ze waren, Rom. 4: 17, heeft deze Zijn naam geopenbaard, door ons een levendmakend Hoofd, en een levende en levengevende Zaligmaker te verzorgen. Hij heeft Jezus, Zijn eeuwige Zoon gezalfd en aangesteld, om levend te maken wie Hij wil. Hij heeft het leven en de onverderfelijkheid aangebracht door het Evangelie, een Fontein van levende wateren openende, met een vrije uitroep en nodiging: "Die wil die kome, en neme het water des levens om niet," Openb. 22: 17. O wat een bekwaam Zaligmaker is Christus voor ons! Hij is een levend en levengevend Zaligmaker voor dode zondaren, teneinde Hij hen opwekke tot een leven der genade hier, en der heerlijkheid hiernamaals. Doch ofschoon het leven in Christus verzorgd is, als in de Heere des levens zo hebben wij noch leven, noch kracht, noch wil om tot Hem om het leven te komen, totdat er een trekkende kracht van boven komt.
3 Ziet hier derhalve dan ook uit, waar wij te gaan, of op wie wij te zien hebben, om de krachtige toepassing van dat leven en die zaligheid, welke in Christus verzorgd is. Waar zouden wij anders gaan dan tot Hem, in wie al de schatten des levens, zowel als de schatten der wijsheid en der kennis opgelegd zijn? Tot wie zullen wij heen gaan? zei Petrus tot Christus, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens, wiens stem de doden kan doen horen en leven. Hij alleen is de krachtdadige Prediker die voor de doven en doden prediken kan en hen kan doen horen en leven. Zonder deze levendmakende stem van de Zoon van God, zullen wij maar als zovele lijken zijn aan de tafel van het Heilige Avondmaal, onbekwaam om geestelijk te kunnen eten of drinken; laat ons dan naar Hem uitzien om een levendmakend woord. Ik heb van de leeuwin gelezen, dat wanneer haar jongen dood geboren worden, zij dan zolang over hen brult, totdat zij levend worden; maar dit is waar van de Leeuw uit de stam van Juda; Hij brult over degenen die dood geboren zijn, en wekt hen tot het leven op. 0 mijn vrienden! gelooft gij dat Hij machtig is om met een woord spreken u te kunnen levend maken? "Die in Mij gelooft, zal leven, al ware . bij ook gestorven.," Joh. 11:25: Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde," Matth. 28: 18. Zijn stem is een stem van macht.
4. Ziet derhalve hier uit, hoe wij tot hem te gaan hebben om het leven. Het is maar door Zijn stem te horen met een gelovig oor. Dit is de wijze van toepassing: Zijn stem te horen; gij behoeft niet van uw plaats te gaan, want Hij is in dit Zijn Woord nabij; daarin spreekt Hij tot u; o wilt dan naar Hem luisteren, want God gebiedt u dat gij Hem horen zult, zeggende: deze is mijn geliefde Zoon, in dewelke Ik mijn welbehagen heb, hoort Hem," Matth. 17: 5. Luistert naar een stem in een stem, naar de stem van Christus in de stem van de leraar. Dit horen veronderstelt het geloof, omdat het een gepast middel is tot levendmaking van een dode ziel.
1. Omdat het is het uitgaan van de ziel uit zich zelf naar hetgeen zij hoort. 2. Omdat dit middel gevoegd is naar het geval van een dode, die niets tot zijn levendmaking doen kan, dan alleen horen wat de Heere spreken wil, en spreekt; wat de Heere doen wil en doet; Hem hartelijk inroepende om te komen, en te doen gelijk Hij gesproken heeft. Hoort dan wat de Almachtige zeggen wil en doen wil; hoort niet alleen wat de leraar zegt, maar hoort de Meester zelf. Hoort en uw ziel zal leven.
5. Ziet hier ook, wat grond er is om op een levendmakend woord te hopen, schoon de kwaal de dood zelf zijn mocht, terwijl er zulk een verzekering gegeven wordt uit de mond van Jezus, met een dubbel voorwaar, en met een dubbel het zal zo zijn; met een dubbele eed en een dubbele belofte, zeggende: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. De Apostel Paulus zei in een ander geval, Dood, waar is uw prikkel! maar zo mogen wij ook in het geval van de geestelijke dood en doodsheid zeggen, in het geval van de geestelijke dood: 0 dood waar is uw macht! Bent gij machtig om voor de stem des Zoons God te kunnen bestaan? 0 dode ziel! kunt gij de levendmakende stem van de Zoon Gods weerstaan? Weet gij wie hier spreekt, en hoe Hij zweert en belooft dat de doden zullen horen en leven? Indien gij weet dat het de stem des Zoons Gods is, hoe kunt gij dan uw toestemming weigeren, aan hetgeen Hij hier zo plechtig bevestigt? ja maar, zult gij zeggen, ik weet niet of Hij wel tot mij spreekt! Maar hoe! wie zijt gij dan? Bent gij waarlijk dood, afgezonderd onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen? Dan bent gij de man tot wie Hij spreekt, en tot wie Hij zegt: de doden zullen horen. Ziet! de Meester roept u: 0 dode en verharde zondaar, die lang dood en rottend geweest bent in het graf! tot u zegt Hij: Lazarus kom uit! O hoort gij de stem des Zoons Gods, dan zult gij leven! Neen, zult gij zeggen, ik hoor Zijn stem niet, ik hoor alleen uw stem; het is goed, maar bedenkt evenwel dat ik tot u spreek in Zijn naam, en daarom moet Zijn stem gehoord worden in onze stem; de stem van de leraar alleen zal maar een dode stem zijn; maar wanneer gij er de stem van Christus in hoort, dan zal dezelve u levend maken, en u tot een nieuwe en levende hoop wederbaren. 0 mijn vrienden! is u geen deur der hoop open gezet in deze belofte: de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven? Zegt gij: Hier is wel enige grond van hoop, en mij dunkt dat ik ook enige hoop van levendmaking heb, maar ik ben niet levend gemaakt? Ik antwoord: Gij bent mogelijk in een misvatting; want iemand kan tot een levend geloof en tot een levende hoop levend gemaakt zijn, op grond van Gods Woord, en nochtans menen dat hij niet is levend gemaakt, omdat hij een levendig gevoel en een gevoelige genietingmist; maar gelijk het een stof van dankzegging is, wanneer het geloof komt door het gehoor, schoon het gevoelige nog niet daar is; en wanneer men tot een levende hoop is wedergeboren, schoon de gevoelige genieting er nog niet is, alzo is ook de ziel, zo ver het geloof en de hoop levend gemaakt zijn, levend gemaakt. Acht het derhalve geen kleine zaak, indien gij, die tevoren een dood zondaar was, door de verzekering die hier van de stem des Zoons Gods gegeven wordt, dat de doden zullen horen en leven, zo ver door Zijn Woord bent levend gemaakt, dat gij tot de hoop des levens bent wedergeboren. Zegt gij: ja maar de uitgestelde hoop krenkt het hart; och! wanneer, wanneer mag ik hopen dat ik levend gemaakt zal worden? Ziet hier dan eindelijk,
6. Dat de tijd gezet is tot een uur; voorwaar, voorwaar zeg Ik u, het uur komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. Hier is 1. een deur der hoop voor het toekomende; 2. Een deur der hoop voor het tegenwoordige; want het uur komt, en is nu. O wacht dan op Zijn toekomend uur, en omhelst Zijn tegenwoordige! a. Wacht op Zijn toekomend uur, want Hij zegt: de ure komt. Ja de Heere is een God des gerichts; welgelukzalig zijn allen die Hem verwachten, Jes. 30:18. Indien gij zulks doet, dan bent gij in zo ver horend en levend gemaakt. Want de wachtende ziel is een levende ziel. b. Omhelst Zijn tegenwoordig uur, want Hij zegt, dat dit nu is; o wilt die dan omhelzen, en geloven dat dezelve gekomen is terwijl Hij tot u spreekt. Opent de Zoon u heden niet, en wel aan u in het bijzonder, een deur van het geloof en der hoop, terwijl Hij zegt, "Nu is de ure, wanneer de doden zullen horen en leven?" Wie bent gij? bent gij onder de doden? Is dat uw naam? Bent gij een arm dood schepsel dat door mensen noch engelen kan levend gemaakt worden? Bent gij zowel doof als dood, zodat gij geen andere stem, dan die van een mens horen kunt? Is dit uw geval, is dit uw naam, daar Hij van spreekt? Dan spreekt Hij tot u bij name. Wat dunkt u, bent gij het, dien Hij als het. ware uitkiest uit deze grote menigte? Is het uw geval daar Hij van spreekt? Bent gij bij uzelf bewust dat de wachter u gevonden, dat het woord u uitgevonden, en u met name genoemd heeft? Wie is het dan anders dan de Zoon van God die juist nu, wanneer het uur gekomen is, een woord naar uw geval spreekt? 0 hoort gij de stem van de Zoon van God? Dan is een gedeelte van dit woord vervuld geworden: nu is het het uur wanneer de doden de stem des Zoons Gods horen. Wat is het, dat de stem des Zoons Gods u doet horen? Immers dat het tot u is, daar Hij nu tegen spreekt; noch mensen noch engelen weten in wat dode staat gij bent, noch kunnen u daar uit verlossen; maar de Zoon Gods spreekt hier, zeggende: Ik, die het geval en uw genezing beiden kent, spreekt tot u: Wat dood hart hebt gij? In wat doodslaap bent gij, dat het woord noch de roede u hebben kunnen wakker maken? Maar nu Ik, gepast op uw geval, sprekende ben, zo weet, dat Ik, die spreek, de opstanding en het leven ben; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven. Ik ben gekomen opdat gij het leven en overvloed zoudt hebben. O, zeg mij, hoort gij Zijn stem? Dan zullen zij die horen, leven. Gelooft gij dat het uur nu gekomen is, wanneer de Zoon van God zelf tot u spreekt als tot een dood zondaar? Dan is het uur waarlijk gekomen, dat de doden zullen horen en leven; "Heb Ik u niet gezegd, dat zo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult?" Joh. 11: 40.
Nu is het het uur van de dag, waarin wij leven, welke Zijn krachtige levengevende tegenwoordigheid vereist; thans, nu de duivel woedend is en de bedriegerijen menigvuldig zijn; thans nu de afwijkingen toenemen en de verdoemelijke dwalingen vermeerderd zijn tot een schrikkelijke hoogte; thans, nu de afgrond open gaat, en de zon en de lucht door de rook des puts verdonkerd worden; thans, nu het grof geschut van de drukpersen, en predikstoelen, losbrandt, tegen een kleine poging om een gezworen verbondswerk te herstellen; thans, nu de versmadingen en bittere lasteringen zich verspreiden, en de vijanden uitroepen: waar is uw God? thans, nu in dit geslacht het de ure en de macht der duisternis, het uur en de macht des doods is, zouden wij nu verwachten dat wij herleven zouden, dat het nu de ure zal zijn, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods. En zullen wij ook thans, nu er zoveel dode zielen hier tegenwoordig zijn voor de Heere des levens, voor de God die de doden levend maakt, kunnen denken dat het het uur. is, wanneer de doden zullen horen en leven? Wat zullen wij hierop zeggen? Wij mogen tot God spreken wat wij te zeggen hebben: Het is tijd dat de Heere werkt; het is tijd voor u om te spreken, tot de dorre doodsbeenderen, nu de dood zo zegepraalt; Gij Geest kom aan van de vier winden, en blaas in deze gedoden, opdat zij levend worden, en opdat God, in Zijn macht over de dood en de duivelen, verheerlijkt mag worden, nu de zaken tot zulk een uiterste gebracht zijn.
Nu is het het uur om het geloof te oefenen op het woord des levens, nu het in de donkere nacht is, waarin Christus in Zijn zaak gekruist, en een zware grafsteen op Zijn waarheid gelegd wordt. Daar wordt gezegd: te middernacht geschiedde een geroep: ziet, de bruidegom komt. Het is te middernacht dat Hij zowel in Zijn barmhartigheid, als in Zijn oordeel komt; de middernacht uur is Zijn levendmakende uur; want God, die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis schijnen zou, is degene die het leven uit de dood doet voortkomen. Indien de vraag mocht zijn: Wachter, wat is er van, de nacht? hoe laat is het? 0 is het niet bij u in het meest doods van de nacht? Wel, dan is het de gepaste tijd en uur om het geloof en de hoop te oefenen, op deze grote belofte van het leven uit de doden; want ofschoon gij dood bent en in uw bloed ligt, de Meester roept u nochtans, zeggende: in uw bloed leeft, ja, in uw bloed leeft; schoon gij al uw dagen dood gelegen hebt in uw zonden, tot op dit tegenwoordige uur, ziet nu is het nochtans de welaangename tijd, nu is het het uur, het gelukkige uur, van welke een eeuwigheid afhangt: luister derhalve naar de stem van Hem, die van de hemel spreekt: 0 land, land, land! hoor des Heeren woord, en zo er in het horen van het lichamelijke oor, een beweging is onder de dorre beenderen een roering, zonder dat er nochtans een Geest in is, o, ziet dan toe dat gij Dien niet verwerpt, die van de hemel spreekt! Keert toch uw oren niet af, want indien gij Zijn roeping niet afslaat en verwerpt, zo wordt het werk des geloofs met kracht begonnen; gij kunt niet het allerminste toebrengen tot bevordering van het geestelijk leven; wilt daarom maar plaats maken voor Hem, die alles zonder uw hulp doen kan; geeft Hem nu in dit uur plaats, terwijl Hij tot u spreekt, dan zult gij op dit ogenblik leven. Laat uw harten amen zeggen op Zijn Woord, terwijl Hij met een bevestiging zegt: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. O mocht de Almachtige Spreker amen zeggen, en mocht al het volk amen zeggen! 'Zijn naam zij de eer en de dankzegging. Amen.
Mijn vrienden! de openbare ordinanties van het evangelie zijn van twee soorten: zij zijn of lerende, of verzegelende ordinanties; het Woord is tot lering, en het Sacrament, dat heden staat bediend te worden is tot verzegeling; het Woord is tot levendmaking, of om leven te geven aan de doden; maar het Sacrament is tot opvoeding of tot bewaring van het leven in de levenden. Zij, die in de zonde en in het graf van hun natuurlijke staat blijven liggen, zijn niet bekwaam om geestelijk te kunnen eten en drinken aan des Heeren tafel, evenmin als een dood lichaam aan een tafel natuurlijk eten of drinken kan. Dit Sacrament is alleen gegeven en ingesteld voor zulken, die de stem des Zoons Gods gehoord, en daardoor leven ontvangen hebben; deze hebben niet alleen, een leven om onderhouden te worden, maar ook een vermogen ontvangen door genade, om met het vlees en bloed van de Zoon van God gespijsd te worden en daarom moet deze tafel des Heeren beveiligd, de doden daarvan afgeweerd, en die door het Woord zijn levend gemaakt, daartoe genodigd worden, enz.
De mens beproeve dan zichzelf, en ete alzo van het brood, enz. Onderzoekt of gij tot het leven bent opgewekt door het horen van de stem van Christus; want dit is het middel waardoor dode zielen tot het leven opgewekt worden.
Indien gij dus bent opgewekt, dan is de stem van Christus voor u geweest een wakker makende stem, doende u uw dode staat zien, alsook uw zonde en schuld, uw onreinheid en dwaasheid. Die heeft u doen inkeren in uzelf, om uw wegen te overwegen, en dan heeft ze u doen uitkeren tot de wegen des Heeren; "ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijne voeten gekeerd tot uw getuigenis," Ps. 119: 59.
Nog eens: Indien gij tot het leven bent opgewekt, door het horen van de stem van Christus, dan is Zijn Woord een hartdoorzoekend woord voor u geweest, zodat het de deur van dat graf geopend, en u heeft doen zien in de donkere kamers des doods: ook heeft het uw verborgen zonden in het licht uws aangezichts gesteld; gij hebt het Woord des Heeren bevonden te zijn Levend en krachtig, en scherpersnijdend dan enig tweesnijdend zwaard, en dat het doorgaat tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen, en des rnergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen van het hart," Hebr. 4: 12.
Nog eens, indien dat zo is, dan is Zijn Woord u een hartaandoenend, hartbrekend, en hartsmeltend woord geweest; het heeft u dan zeker gebracht tot die uitroep: Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? Helaas wat heb ik gedaan! Hoe heb ik de toorn Gods tegen mij ontstoken! Het heeft uw hart gebroken over de zonde, en ook afgebroken van de zonde; uw zonden zijn u onder het oog gesteld, en hebben zeer zwaar op u gelegen. De nieuwe mens wordt niet geboren zonder enige smart en angst.
Verder, indien het zo is, dan is het een verlichtend woord geweest, aan u ontdekkende, dat, ofschoon er in uzelf geen hulp is, God nochtans hulp besteld heeft bij enen held, die volkomen kan zaligmaken," Ps. 89:20. Hebr. 7: 25. Dit licht beurt de ziel op.
Vervolgens is het ook een. hartopenend woord geweest; zo ras het geestelijke leven begonnen is, wordt het hart geopend, zodat de ziel haar volstrekte nooddruft aan een Zaligmaker ziet, als ook de gewilligheid van Jezus om arme zondaren te omhelzen en zalig te maken. Een gezicht van Christus is als een sleutel geweest om uw harten te openen, gelijk het hart van Lydia geopend werd. Het is een hartoverwinnend woord geweest; een harttrekkende stem is het middel om een dode ziel levend te maken, haar met Christus verenigende, zodat zij Hem volgt; "Zijn schapen kennen Zijn stem en volgen Hem", Joh. 10: 27. Zij waren nooit levend gemaakt, die Hem niet volgen.
Al verder, zij die door Christus' Woord zijn levend gemaakt, die leven door het geloof op Hem en kunnen zonder Hem niet leven; hierom heeft de ziel zulke uitgangen van het hart, en zulk een verlangen naar Hem, dat zij uit moet roepen: "O wanneer zult Gij tot mij komen? kom haastig, mijn liefste," enz. Hooglied 8: 14. Hierom is het ook dat zij het Lam volgen waar het ook heenga," Openb. 14: 4.
Nog eens, de stem van Christus, sprekende in Zijn Woord, zal u allerdierbaarst zijn, zoeter dan honig en honigzeem; en waarom? omdat Zijn woord het Woord der waarheid is, waardoor Hij Zijn volk wederbaart, alzo Hij naar Zijn wil ons baart door hel woord der waarheid; maar omdat het ook is een woord des levens hen opvoerende tot het eeuwige leven. Hierom zijn ze als nieuw geboren kinderen, zeer begerig naar de redelijke en onvervalste melk van het woord, opdat zij door hetzelve mogen opwassen," 1 Petrus 2:2. Het is de spijze daar zij bij leven; want "een mens zal bij brood, alleen niet leven, maar bij alle woord dat door de mond Gods uitgaat," Matth. 4: 4. Zij omhelzen de beloften in hun armen, als het ware, als zijnde die hun schat en hun zekerheid voor de hemel en het eeuwige Christus, "in wie al de beloften ja en amen zijn",": 2 Kor. 1:20. Waar de ziel levend gemaakt is door de stem van Christus, daar laat het Woord een indruk na; de ziel wordt naar het Woord gelijkvormig gemaakt, Rom. 6: 17. Het is een stem die een bijblijvende kracht heeft; de ziel die er door levend gemaakt is, zal nooit wederom sterven. zij mag in een doods gestalte komen en zich verbeelden dat zij in een dode staat is; maar gelijk het Woord, des Heeren blijft in eeuwigheid, alzo blijft ook het uitwerksel van hetzelve eeuwig; zij kan het niet geheel vergeten: ik zal uw bevelen in eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt;" Ps. 119: 93. De levendgemaakte ziel kan nooit het woord der genade vergeten, noch de belofte die haar heeft levend gemaakt; zij mag de zoete gevoelige smaak daarvan verliezen, maar zolang zij bij haar verstand is, kan zij nooit de geheugenis daarvan geheel vergeten.
Is hier enige ziel, die klagende en gevoelig is over doodsheid, en die zich zelf daarom uitsluit? Dit behoorde gij niet te doen; want waar een gevoel is van doodsheid, daar is ook een enig; terwijl zij die geheel dood zijn, niet het minste gevoel hebben.
Mogelijk zijn hier ook sommige, wie de tijd heugt dat hun zielen levend zijn gemaakt door het Woord van Christus, maar die nu menen dat zij geheel dood zijn? O, gelovigen! waarom zegt gij dat uw leven geheel weg is, terwijl gij op dit ogenblik een levend geheugen daarvan hebt? Heugt het u niet nog hoe Hij u ontmoette te Bethel, en hoe Hij daar met u sprak? Wat een troostrijk bezoek Hij u op zulk of zulk een plaats gegeven heeft, met zulk of zulk een woord? Mogelijk heb ik dit niet zo gauw gemeld, of gij hebt er een levendige geheugenis van; wel, dan bent gij niet geheel dood; de God van Bethel leeft nog, en omdat Hij leeft, zult gij leven. 0 komt dan om uw leven hersteld en gevoed te krijgen aan Zijn tafel.
Maar ofschoon gij leven noch levendigheid voor het tegenwoordige had, indien gij nochtans tevreden bent dat gij leven hebt in uw heerlijk Hoofd, dat uw leven met Christus verborgen is in God, dat uw gehele schat in Zijn hand en niet in de uw is, en dat gij Zijn belofte, Zijn woord en Zijn toezegging hebt, schoon gij niets in handen hebt, o komt, komt dan maar om des Heeren wil! uw leven is genoeg verzekerd; want een levend geloof op Zijn woord, is beter dan een levendige gestalte in uw hart.
Nu mijn vrienden! gelijk het Woord des levens is voorgesteld als een woord dat gelovig gehoord moet worden, alzo wordt u ook nu dat zelfde Woord voorgesteld om gehandeld en gesmaakt te worden op een sacramentele wijze; onze ogen mogen het Woord des levens zien, en onze handen mogen het tasten, terwijl Jezus Christus tevoren voor uw ogen geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde. In Zijn dood is ons een fontein des levens geopend; hier is het woord des levens, het brood des levens, het water des levens, en ik hoop dat wij er bij mogen voegen: de Geest des levens; onder Zijn invloeden en op Zijn bevel, moeten wij u de tekenen van zijn gebroken lichaam en vergoten bloed toedienen. Onze Heere Jezus heeft, in de nacht in welke Hij verraden werd, het brood genomen, en als Hij gedankt had, brak Hij het, enz.
Gij, die de stem des Zoons Gods gehoord hebt, tot levendmaking van uw dode zielen, datzelfde brood des levens, dat gij gehad hebt in de belofte, hebt gij nu in uw handen, als een onderpand tot versterking van uw geloof, en tot onderhouding van uw leven; terwijl gij het brood in uw lichamelijke handen neemt, en het met uw mond eet, zo neemt toch het woord in de hand van het geloof, en bewaart het in uw hart.
Desgelijks nam Hij ook de drinkbeker na het eten des avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het nieuwe Testament in mijn bloed, enz. Laat nu het geloof drinken, ja overvloediglijk drinken van het bloed des verbonds; het is een verbond waarvan deze grote belofte een artikel is, dat de doden horen en leven zullen. Dit is onder anderen een belofte, die verzegeld is met het bloed van Christus; en daar zijn twee dingen in, welke op dode zondaren betrekking hebben: 1. Een gezegend horen; en dan, 2. Een gezegend leven; de doden zullen horen, en die gehoord hebben zullen leven.
Vooreerst. Het gezegend gehoor is een horen van de stem des Zoons Gods. Deze stem is geen voorbijgaand geluid, maar een altijddurend woord; want het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid," 1 Petr. 1 25. Gelijk het altijd blijft in zijn vrucht en uitwerking, zo mag u altijd dat Woord horen, en u in hetzelve verblijden, zeggende: "God heeft gesproken in Zijn heiligdom, dies zal ik van vreugde opspringen," Ps. 60:8: "Als uw woorden gevonden zijn, zo heb ik ze opgegeten; en uw Woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijns harten," Jer. 15: 16. Zijn stem maakt de doden levend; wanneer gij dan doodsheid gewaar wordt, zo gedenkt aan Zijn woord, en het zal uw ziel herstellen. "Gedenkt hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galilea was," Luk. 23: 6; als gij "onder de vijgenboom was, zag Hij u," Joh 1: 49; en Hij sprak tot u door Zijn Woord en Zijn Geest; en ofschoon Hij u weer zien en tot u spreken zal, zo mag nochtans in die tussentijd Zijn Woord uw gedurige troost, ondersteuning en hartsterking zijn.
Ten andere. Door het gezegend leven, hier beloofd, namelijk, die horen, zullen leven, moet niet verstaan worden een levendige voorbijgaande gestalte voor een tijd, noch ook een levendmakende optocht die gauw weer weg gaat, maar dit leven geeft oneindig meer te kennen. Het geeft te kennen een eeuwigdurende vereniging met het levende Hoofd; een eeuwige gerechtigheid in Hem, tot een leven van rechtvaardigmaking; een eeuwige volheid tot vervulling van al uw noden, naar Zijn rijkdom in heerlijkheid, totdat gij tot de volle genieting van Hemzelf zult komen in de heerlijkheid. Dit is het gezegende leven, voor de tijd en de eeuwigheid, dat door deze belofte te kennen gegeven wordt. Zij, die maar een weinig in deze wereld bezitten, worden gezegd te kunnen leven; maar o gelovigen! dat is niet waardig om op een dag genoemd te worden bij dat gezegende leven, dat gij in Christus en in de belofte hebt.
Maar tot verdere bevestiging van uw geloof, gelijk er twee dingen ten behoeve van de doden beloofd worden, namelijk dat zij horen en leven zullen; alzo worden er behalve de aanmerking van de Spreker en de Belover, die de Zoon van God is, de Vader in alles gelijk, zodat gij verzekerd mag zijn, dat Hij hetgeen beloofd is ook machtig is te volbrengen, nog in de manier op welke Hij spreekt, drie paar sterke zuilen voorgesteld, om uw geloof en hoop daarop te bouwen; namelijk een dubbel voorwaar, een tweeërlei uur, en een dubbel: Het zal: zo zijn; want daar is niet een syllabe in de tekst vergeefs gesproken.
1. Het eerste paar zuilen, om uw geloof daarop te bouwen., is een dubbel voorwaar; "voorwaar, voorwaar" zeg Ik u; deze twee hebt gij, om u te verzekeren van het gezegend horen en het gezegend leven, hier beloofd. Eén voorwaar zou te veel neerbuiging geweest zijn om zijn woord te bevestigen, wiens blote woord genoeg is om uw geloof daarom te gronden; maar tot meerdere verzekering, wil Hij, hetgeen Hij zegt, plechtig bezweren: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u.
2. Een ander paar zuilen, zijn de twee uren waarvan gesproken wordt, om de tijd te bepalen wanneer gij die zegeningen verwachten mag, namelijk, een toekomend en een tegenwoordig uur; het uur komt en is nu. Daar is van een verleden uur; wat zegeningen gij uit Zijn hand ontvangen, of welke ondervindingen gij van Zijn goedertierenheid genoten hebt, dat haalt niet bij wat nog te komen staat; ook hebt gij te vergeten hetgeen achter is, en u te strekken naar hetgeen dat voor is, en te jagen naar het wit tot de prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. Maar het toekomende uur legt een grond voor een wachtend geloof, en het tegenwoordige uur legt een grond voor een aannemend geloof. Wat grond zoudt gij beter kunnen hebben voor een wachtend geloof, dan juist dit hetwelk Christus zegt: het uur komt? Schoon u een doodsheid van het hart en der gestalte wederom mocht overkomen, zo komt het uur nochtans, wanneer de doden weer de stem des Zoons Gods zullen horen en leven. Daar is altijd meer en meer van dit gezegende horen en leven te verwachten, zolang Zijn Woord duurt en Hij zelf leeft en ziet, Zijn Woord blijft en Hij zelf leeft in eeuwigheid. Wacht daarom op Zijn uur, en verwacht altijd meer en meer van Hem, die gezegd heeft: het uur komt. Nog eens, wat grond zoudt gij beter kunnen hebben voor een aannemend, of voor een tegenwoordig toepassend geloof, dan zijn zeggen, dat het uur niet alleen komt, maar nu is, nu Hij nog tot u spreekt, en gij aan Zijn tafel zit? Nu is het het uur, nu, tegenwoordig, om hetgeen Hij geeft aan te nemen, neemt er Zijn Woord voor, hoewel de dood of doodsheid in de weg mocht zijn, dat de doden zullen horen de stem des Zoom Gods. Is het tegenwoordig een uur van doodsheid en duisternis bij u? Welnu, Hij zegt, dat het uur nu is, dat de doden zullen horen; neemt dan dit Zijn Woord, door Zijn stem te horen, en zijn Woord te geloven; hoort, en uw ziel zal leven. Is het Zijn tegenwoordig uur om u Zijn Woord te geven,? Dan moest het ook uw uur zijn om het aan te nemen; het Avondmaals uur is Zijn gevend, en moest uw nemend uur zijn; gij hebt het teken genomen, en ik hoop dat gij ook de betekende zaak zult nemen, Zijn Woord met zichzelf, en het leven met de levendigheid die Hij u geeft. Zolang Hij nog zegt: het uur is nu, hebt gij grond tot een tegenwoordige oefening van het geloof. Nu is het de welaangename tijd. Dus er is altijd plaats voor een tegenwoordige geloofsoefening, voor een tegenwoordige geloofsaanneming, en voor een tegenwoordige toenadering tot de troon der genade, om geholpen te worden te bekwamer tijd.
3. Het derde paar zuilen, om daarop te bouwen, is een dubbel het zal zo zijn; de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven. Indien God u maar een misschien gegeven had, zo mocht het geloof dat aangrijpen, gelijk, wanneer Hij zegt: misschien zult jij verborgen worden in de dag des toorns des Heeren, Zef. 2: 3, of "misschien zal de Heere de God der heirscharen, Jozefs overblijfsel genadig zijn," Amos 5: 15. Zijn misschien is een grond des geloofs; maar wanneer Hij zegt, het zal zo zijn, ja dat zeggen zelfs verdubbelt dan is er niet de minste plaats om daaraan te twijfelen. Dit dubbele het zal zo zijn, schijnt hier op twee levens, of op twee gedeelten van het leven, betrekking te hebben; de doden zullen horen. Dat is een leven, namelijk, leven om te horen; want de doden kunnen niet horen totdat zij leven ontvangen; zodat dit dan een belofte van de Geest des levens, om de dode zielen levend te maken, opdat zij de stem des Zoons Gods zouden mogen horen. Nog eens, en die ze horen, zullen leven. Dit is een ander leven, namelijk, een leven om te leven, een leven om een geestelijk en eeuwig leven te leven. Want ofschoon u het leven gegeven is, zo kunt gij nochtans niet leven, tenzij dezelfde macht het leven onderhoudt, die hetzelve eerst heeft ingestort. Hier is dan een horend leven en een levend leven beloofd; leven om te horen, en leven om te leven; en daarom wordt het van elk gezegd dat het zo zijn zal; de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven.
O gelovigen! hoe groot is Gods goedertierenheid ten opzichte van u, dat onder dit dubbele "het zal zo zijn" in de tekst al de andere dierbare zuilen van het verbond der belofte begrepen zijn die gij nodig hebt. Gij hebt een dubbel "zal" voor uw verzorging, en tot uw doorhelping door de woestijn: uw brood zal u gegeven worden, en uw wateren zijn gewis. Gij hebt een "zal" tot uw bezorging in tijden van gevaar, "de sterkten der steenrotsen zullen zijn hoog vertrek zijn," Jes. 33: 16. Gij hebt een "zal" om u door de Geest, van tijd tot tijd in de weg van uw plicht, en in geval van doodsheid en verval, te verlevendigen; "het water dat Ik u geven zal, zal in u worden ene fontein van water, springende tot in het eeuwige leven," Joh. 4: 14. Gij hebt een "zal" om een hartsterking voor u te zijn, "wanneer gij door het dal der schaduwen des doods zult gaan", namelijk: "de dood zal verslonden worden tot overwinning," 1 Kor. 15: 54. Gij hebt een "zal" voor uw gelukkige verwelkoming in der dag des oordeels; "zij zullen, zegt de Heere, te dien dage dien Ik maken zal, Mij een eigendom zijn," Mal. 3: 17. En gij hebt een "zal" voor een gelukzalige eeuwigheid; want de Schrift zegt, "en alzo zullen wij altijd met de Heere zijn," 1 Thess. 4: 17. Hier is spijze voor het tegenwoordige, en spijze voor het toekomende. Hier kunt gij u op weiden in een boze tijd, wanneer het dagen zijn van dwalingen, van verdorvenheid, van afval, van versmadingen en lasteringen, vau strikken en verzoekingen, van verleidingen en van gedreigde verwoestingen. O is het dan niet zalig om enige van Gods zullen te hebben, om er op te zien? Gelijk deze: "Over al wat heerlijk is, zal een beschutting wezen," Jes. 4:5: "Op de berg des Heeren zal het voorzien worden; de Heere zal het voorzien," Gen. 22: 14. Als ook: "en die Man zal zijn als een verberging tegen de wind, en een schuilplaats tegen de vloed, als waterbeken in een dorre plaats," Jes. 32: 2. Zij die door het geloof op deze Man, op deze Emmanuël, Godmens, leven, die zullen, van welke kant de wind ook waait, of de storm bulderen mag, in de luwte zitten: want "deze zal vrede zijn, wanneer Assur in ons land zal komen," Micha 5:4. Wanneer het bloedige zwaard, dat buitenslands is uitgetrokken, voorbij mocht gaan, en tot ons afvallige land overkomen om het tot een akker des bloeds te maken, dan is het het veiligst om in de schoot van een belovende God te rusten.
0 gelovigen! wanneer gij de gevoelige verlevendigingen missen moet, zo kunt gij nog wel genoeg leven, door te luisteren naar de stem van Christus, en door te betrouwen op hetgeen Hij zegt. Hij is niet altijd de sterkste gelovige, die de meeste gevoelige tegenwoordigheid geniet; het zwakke geloof kan die ondersteuningen nodig hebben, terwijl het sterkste geloof staan kan zonder een staf, en wandelen zonder die ondersteuningen. Het is waar, het leven van de beste heiligen in deze wereld, is maar een vallen, en een opstaan; doch zij staan het meest vast, die door het geloof op de beloften des levens staan, welke zij in Christus Jezus hebben, zelfs dan, wanneer zij een gevoelige levendigheid in zichzelf missen; zij leven gans treffelijk, die een gevoel des doods in zichzelf hebben, en nochtans door het geloof leven in Christus, gelijk Paulus zo spreekt, 2 Kor. 1: 9: "Wij hadden al zelf in onszelf het vonnis des doods, opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden, maar op God die de doden verwekt." Velen denken dat zij niet leven tenzij ze gevoelige blijdschap en vertroosting hebben; maar als dat al het leven is dat zij hebben, ach! wal een kort voorbijgaand leven is dat! Maar zij, die door het geloof leven, die leven op de volheid der genade en des levens die zij in Christus hebben, en op Zijn Woord "hetwelk blijft in eeuwigheid," 1 Petrus 1: 25. Zij leven meer op hetgeen zij horen, dan op hetgeen zij gevoelen, ja zij leven meest op het gehoor, want gelijk het geloof uit het gehoor is, en het gehoor door het Woord Gods, Rom. 10: 17, alzo leeft het geloof door het horen van de stem des Zoons Gods; en daarom leeft het in het gezicht des doods, en ten spijt van de dood. Wanneer u derhalve de schaduwen des doods omringen, zo is het de kortste weg tot verlevendigingen, om te horen naar de stem van Christus, en te luisteren naar hetgeen Hij zegt, dat de doden horen en leven zullen. Ziet niet op uzelf, of op uw eigen hart en gestalte, om leven daarin te zoeken; dat is maar de levenden te zoeken onder de doden of het leven te zoeken in het huis des doods; maar luistert gelovig naar de stem van Christus, welke zegt: "Ik ben de opstanding en het leven; die in mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven," Joh. 11: 25. Hij kan u in een ogenblik het leven toespreken. Bedenkt dan gedurig wie Hij is, die van de hemel tot u spreekt; dat het de Zoon van God is, die al de genade Gods, al de volheid Gods, al de wijsheid, al de macht, en al het leven Gods in zich heeft. Dit horen van Hem als de Zoon van God, en de Gezondene van God, om de doden het leven te geven, is Gods middel en instelling om de doden levend te maken. De hoop des levens wordt langs deze weg in een ogenblik verkregen, en ik hoop dat er enigen zijn die heden bewust zijn dat het zo is.
Hoe. Hebt gij geen hoop, dat gij die dood bent, levend gemaakt zult worden? Is dit zulk een grote zaak? Gij zult u daar niet zo over verwonderen, wanneer gij de stem van de Zoon van God hoort zeggen van de hemel: Ik ben dood geweest, en Ik leef; Ik, de eeuwige Zoon van God, die eenwezig met de Vader en de Heilige Geest ben, heb uw menselijke natuur aangenomen, opdat Ik voor uw zonden zou moeten sterven, en opdat Ik de levende zonden doden, en de dode zielen levend maken mocht; "Ik ben het, die leef, en Ik ben dood geweest, en ziet, Ik ben levend in alle eeuwigheid. En Ik heb de sleutels der her en des doods," Openb. 1: 18. Ik heb de macht der sleutelen, om de poorten des doods te sluiten, en om de poorten des levens te openen, en daarom, wanneer Ik u mijn stem horen laat, en tot u spreek, zo acht het niet vreemd, dat de doden horen en leven zouden; »hoort dan, en uw ziel zal leven,." Jes. 55:3. "Waakt op en juicht, gij die in het stof woont," Jes. 26: 19. 0! mogen wij dan hopen, dat er enige oren geopend zijn geworden om te horen, en dat er enige harten zijn levend gemaakt door het horen van de stem des Zoons Gods? 0, gelukkig uur, in welke deze levengevende stem wordt gehoord!
De stem van Gods Zoon in het Evangelie, is geen dodende, maar een levendmakende stem; zij verderft noch de ziel, noch het lichaam; en daarom kan het de stem van Gods Zoon niet zijn, die de lichamen in zulke doodsvlagen ter nederwerpt, en in zulke schrikkelijke vertrekkingen, scheeften en wanorde brengt. Wiens stem kan dit zijn? O! hoe verschrikkelijk is het bedrog in deze dagen, in welke men datgene voor een werk van Gods Geest allerwege verheft, dat een dodende invloed heeft op lichaam en ziel beiden. Hoe bedrieglijk moet het werk zijn dat de mensen eerst in zulke doodsvlagen werpt, en ze dan in verrukkingen opvoert, en hen nochtans laat die zij tevoren waren (indien niet veel erger) namelijk, vijanden van God en het werk Gods te weten, een heerlijk werk der reformatie, hetwelk God voor dit land gewrocht, en door plechtige verbond, en voortgezet heeft. De levendmakende stem des Zoons Gods strekt nooit tot verderf van het leven des lichaams, noch tot verderf van het belang der ziel, omtrent de openbaring Zijner heerlijkheid, en omtrent de belijdenis van Hem en van Zijn zaak. Het kan het Evangelie der genade Gods niet zijn (wat ook de donderende stem der wet zou mogen doen,) hetwelk strekkende is om het leven van het lichaam te verderven, en ook om de ziel te doden, door alle zielsbelang omtrent een openbare reformatie, en omtrent de heerlijkheid van God te verderven, en door de mensen doodsvijanden te maken van het tegenwoordige verbondswerk, en tegen het getuigen van de al te blijkbare afval in deze dagen.
O mijn vrienden! zoekt toch van de vreemde leringen, de vreemde dwalingen en de vreemde goden van de tijd, waarin wij leven, verlost te worden. Want behalve de algemene dwalingen van deze dagen, worden sommigen, die voorgeven tegen de dwalingen te strijden, hetwelk in zoverre goed gedaan is, nochtans in een stroom van nieuwe dwalingen van hen zelf gestort; inzonderheid, in die vreemde leer van ingebeelde denkbeelden van Christus als mens aangemerkt. 0! wacht u voor een ingebeeld denkbeeld van Christus als mens, en dit te houden voor een ware kennis of voor het geloof. Want dit is niet anders dan een dood beeld van Christus in de hersenen, en is zelfs geen deel van de redelijke kennis, veel minder van de geopenbaarde Godsdienst. Zo lang gij maar een ingebeeld denkbeeld van Christus hebt als mens, zo hebt gij geen gezicht van de Persoon Christus Jezus; want Christus als mens, was nooit een persoon; de eeuwige Zoon van God in onze natuur, is de Persoon van onze Emmanuël. Terwijl gij op een Christus ziet, die in de verbeelding geschilderd is als een mens, zo zal Zijn stem uw dode zielen nooit levend maken; maar wanneer gij door het geloof de mens Christus, als de Emmanuël, Godmens, beschouwt, en gij naar Zijn stem hoort, gelijk die de stem is van God Zoon, dan zullen de doden horen, en horende zullen zij leven.
O roept dan sterk tot God, opdat het uur dat Christus zegt dat komen zal en nu is, niet voorbij mag gaan, zonder dal gij de stem des Zoons Gods zoudt horen. De uren van de natuurlijke dag gaan voorbij, en zo ook van de dag van het evangelie. De samenvoeging van het Woord en de Geest van Christus maakt dit gelukkige uur, deze dag der zaligheid, deze tijd der minne, en deze tijd des levens. Daar is een "rivier" welker beekjes verblijden de stad Gods," Ps. 46:5, en "deze rivier is voortkomende uit de troon Gods en des Lams", Openb. 22: 1. "Alle levende ziel, die daarin wemelt zal leven," Ezech. 47: 9, 10. O roep dan om de beloofde Geest, om de beloofde stromen van deze rivier; "Ik zal rein water gieten op de dorstige," zegt God, en stromen op het droge," Jes. 44: 3. Daar zijn aanmerkelijke tijden van de neerdaling des Geestes, en ook gelukkige tijden, waarin Christus Zijn almachtige stem doet horen in het Woord. Wanneer er zulk een tijd komt, dan is het een uur dat niet vergeten, maar altijd herinnerd moet worden; want het opent de verborgenheden die van eeuwigheid in Gods hart waren, en het brengt in het licht de geheime raadslagen des hemels, 1 Thess. 1: 4, 5: "Wetende, geliefde broeders, uw verkiezing van God; want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht en de Heilige Geest". Dit is het uur van een geestelijke opstanding, veel groter en heerlijker dan die van uw lichamen, op de laatste dag; zelfs zoveel groter als de waardij van de ziel is boven het lichaam, omdat de gelukzaligheid van uw lichamelijke opstanding van deze geestelijke opstanding, door de stem van Christus, afhangt; ook zal de stem van Christus in de opstanding van uw lichamen verschrikkelijk zijn, tenzij gij eerst deze levende stem hoort om u geestelijk levend te maken. O, roept dan tot God, dat het uur des Evangelies niet voorbij mag gaan, zonder dat er een levendmakende kracht van het Woord gepaard gaat, doende hetzelve diep in uw harten zinken, zowel als in uw oren klinken. Indien er een waarachtig zielsbelang van die soort in u geschapen werd, zulks zou enig beginsel des levens in u bewijzen, en ook dat er enige hoop, u aangaande, in Israël zou zijn.
Einde.