VI Predikatie van de Samaritaansche vrouw aan de lieden van de stad.

Johannes 4 : 26

1. Hoe vriendelijk spreekt Hij met haar!

O wonder ! al waart gij nog zulk een groot zondaar, zoo wil Christus tot u en met u spreken tot uw eeuwig behoud ; o ! dat gij dan wildet toelaten, dat Christus met u spreekt. Was het niet wonderlijk, dat Christus met deze vrouw sprak, op zulk eene wijze als Hij hier doet ? O ! hoe vriendelijk spreekt Hij tot haar, opdat Hij haar hart moogt overwinnen, en haar, als het ware, dooden door zijne liefde. Men zou mogen denken, dat Hij haar veeleer een snoode en onreine duivelin zou genoemd hebben, gelijk Hij zelf op eene lasterlijke wijze eens alzoo genoemd werd, Joh. 8 : 48. Want de Joden antwoordden en zeiden tot Hem : Zeggen wij niet wel, dat gij een Samaritaan zijt, en den duivel hebt ? Dit was van deze waar ; zij was eene Samaritaansche, welke een onreinen duivel had, ja de Joden hielden al de Samaritanen genoegzaam voor vleeschelijke duivels ; doch wordt zij nu van Christus zoo genoemd ? O neen ! en hetgeen dit wonder nog te grooter maakt, is dit : zij was een verachtster van den Heere Christus, en Hij werd bij haar zeer licht geacht, want zoo zegt ze, vers 12 : Zijt gij meer, dan onze vader Jakob ? Ja, zij weigerde Hem een dronk koud waters ; en nochtans verdraagt Hij al die versmadingen, en openbaart zich aan haar; o wonder ! ja Hij openbaart zich echter aan haar.

2. Hij zegt haar al wat zij gedaan heeft.

Wanneer de zon in een donker huis door een klein venstertje henen schijnt, dan ontdekt zij door hare stralen ontelbare vezeltjes en stofdeeltjes in dat gedeelte van het huis, waar het licht schijnt, waardoor wij dan begrijpen en verstaan, dat het geheele huis vol stofjes is ; zoo is het ook hiermede ; als Christus, de Zon der gerechtigheid, opgaat, en schijnt in den duistere kerker van eens zondaars hart, en aldaar dan enige vezeltjes en vlekken ontdekt, dan wordt het blijkbaar, dat het geheele huis, het geheele hart en de gansche natuur vol is van het stof der zonde, hoe dierbaarder Christus in iemands oogen is, hoe geringer hij in zijne eigene oogen is, en hoe meer hij zich op het laagst vernedert ; als Christus hem alles zegt wat hij gedaan heeft, dan denkt hij van zich zelven, dat hij het walgelijkst schepsel is, dat er ooit geweest is.

3. Daarop getuigt zij van Hem voor al het volk.

Haar spreken is een openbaar aanprijzen van Christus ; want de vrouw ging henen naar de stad en zeide : O volk ! komt, ziet een mensch, die mij gezegd heeft, alles wat ik gedaan heb ; is deze niet de Christus ? Zij, voorheen eene ontuchtige vrouw, had openbare ergernis gegeven aan de lieden van de stad ; maar nu, ontvangen hebbende eene ontdekking van hare zonden en van den Zaligmaker, zoo geeft ze een openbaar en gereed blijk en getuigenis van haar berouw en hare bekering. door het noodigen van hen allen, om te komen en te zien, Hem, die haar overtuigd had van hare zonden en ellenden, welke zijne heerlijkheid en genade nu aan haar geopenbaard had. Zaligmakende ontdekkingen van Christus zullen den mensch er toe leiden, om Hem openlijk te verheerlijken, naarmate hij hem eertijds openlijk onteerd heeft.

4. Ook leidt zij anderen tot Christus.

Komt, ziet Hem, zegt ze, dat is, komt gaat met mij mede, ik zal u zelve als overste voorgaan en leiden ; ik heb Hem tot vergenoeging mijner ziel gezien, en ik verlang zeer een nieuwe gezicht van hem te mogen ontvangen , ook wenschte ik wel, dat al het volk van Samaria met mij gaan wilde ; ik ben eene goddelooze vrouw geweest, welke voorheen sommige uwer tot zonde heb verleid ; o ! mocht ik u nu eens een gelukkig instrument zijn, om u te leiden tot een Zaligmaker ; ik heb u geleid tot aan de poorten van de hel, o ! laat ik u nu leiden tot aan de poorten van den hemel , indien ik iemand uwer moge verzocht hebben tot goddeloosheid, laat ik nu weder eens het middel zijn, om u te bekeeren tot de gerechtigheid, ja tot den Heere mijner gerechtigheid, van wien ik een zaligmakend gezicht ontvangen heb , laat ik dan eens een goed voorbeeld geven voor al die kwade voorbeelden, welke ik aan u gegeven heb.

5. Zonder Christus verontschuldigt men zich.

Onbegenadigde menschen zullen hunne kwade woorden en werken doorgaans zelven rechtvaardigen. Wat zegt gij sabbathschender ? Wel, zult gij zeggen, het was een werk der noodzakelijkheid, wat ik gedaan heb ; was dat niet wel gedaan ? Wat zegt gij dronkaard ? Het was maar één fleschje met mijne vrienden ; is dat niet wel gedaan ? Wat zegt gij hoereerder ? Het was maar eene drift der jeugd ; en wat is daaraan gelegen ? Wat zegt gij vloeker en zweerder ? Het was maar een woord en drift gesproken, en ik had nog vloeken nog zweren in den zin. Wat zegt gij, lasteraar en kijver ? Ik denk, zegt gij, dat hij alles, wat ik gezegd heb, wel verdiend heeft ; ik meen, dat ik het hem eens terdege gezegd heb, en hem eens helder uitgeluid ; was dat niet wel gedaan en wel gezegd ? Wij zullen gewis wel nauwelijks een zondaar vinden kunnen, indien wij de uitvluchten en verschooningen, als ook het oordeel van elk over zich zelven wilden aannemen, of zij zullen alles wat zij gedaan hebben, doorgaans zoeken te rechtvaardigen, of het eene zaak van weinig aangelegenheid doen zijn.

6. De Zon der gerechtigheid doet de zonde zien en betreuren.

Bij het licht der sterren kunnen wij wel sommige dingen zien ; en bij het licht der maan nog meer , maar bij het licht der zon het meest ; door het licht der natuur kan een mensch wel eens sommige zonden te zien krijgen, en door het licht der wet, nog merkelijk meer ; want door de wet is de kennis der zonde : doch door het licht van de Zon der gerechtigheid worden ze het meest ontdekt en gekend ; met dit onderscheid, dat het maanlicht der wet maar alleen de kwaal aanwijst en anders niet, latende den zondaar aan zijne ziekte sterven en verloren gaan ; doch het zonlicht des Evangelies ontdekt integendeel de remedie en genezing, want, de Zon der gerechtigheid gaat op met genezing onder hare vleugelen, Mal. 4 : 2. Wanneer nu gezien wordt, dat niets minder dan het bloed en de gerechtigheid van God het genezende middel kan zijn, dan blijkt het, dat de kwaal en de ziekte oneindig groot geweest moeten zijn, en nochtans is dat gezicht oneindig zoet en aangenaam, omdat het een gezicht is van de wonderbare genezing, welke onder de vleugelen en de stralen van de Zon der gerechtigheid gevonden wordt ; dit brengt eerst eene diepe, doch aangename vernedering te weeg.

7. De Geest Gods binnen en buiten den mensch.

Gods Geest binnen in den mensch, ontdekt hem de snoodheid en lelijkheid der zonde, en doet hem deze beklagen en betreuren, hem doende uitroepen : onrein ! onrein ! O ik ellendig mensch ! enz. en, ziet ik ben gering, enz. Dit beweegt hem meer, dan de toorn Gods, ja zelfs dan, wanneer hij ziet dat de toorn Gods is afgekeerd, en dat de storm over zij hoofd gewaaid en gevallen is op het hoofd van zijn Borg ; ja juist dan verfoeit hij zich zelven, wegens zijn goddeloosheid het allermeest ; dit komt van den Geest Gods binnen in den mensch, en van een Evangelischen Geest. De Geest Gods binnen den mensch, of buiten hem, verschilt zoo veel als het daglicht van een bliksemvlaag. Eene bliksemvlaag van Sinaï, of van de vurige wet, verschrikt en ontstelt den mensch, en doet hem beven onder een gevoel van zonde ; maar het daglicht van eene zaligmakende ontdekking van Christus, doet hem zich zelven wel zien, als den voornaamsten der zondaren, doch het vervult hem tevens met een heiligen roem in den Heer en Zaligmaker Jezus Christus.

8. Verlaat de wereld, gelijk de vrouw haar watervat.

Indien gij op deze wijze Christus hebt ontmoet, dan is uw gemoed ook los gemaakt van de wereld, en gij hebt deze, als het ware, vergeten en verlaten, gelijk de vrouw haar watervat verliet en naar de stad liep. O ! wanneer Christus aan de ziel wordt ontdekt, dan heeft zij niet meer achting voor de wereld, dan voor eene potscherf ; zij acht alles dan maar schade en drek te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus ; ja de allerdierbaarste dingen der wereld worden licht geacht, wanneer Christus aan iemand wordt geopenbaard. De zeilsteen (zeggen de natuurkundigen) trekt het staal niet tot zich, als er een diamant bij ligt ; alzoo zal de wereld, met al hare heerlijkheid en luister, het hart ook niet tot zich trekken in de tegenwoordigheid van Christus ; de reden hiervan is, dat de Zon der gerechtigheid, al de sterren van geschapene genieting verdonkert en uit het gezicht doet verdwijnen. Een dronk uit de fontein der levende wateren doet al de wereldsche vertroostingen maar zijn als gebroken bakken, die geen water kunnen houden , zij, wier harten niet gespeend zijn van de wereld, hebben Christus nooit ontmoet.