De heerlijkheid van het evangelie

Christmas Evans

Getrouw uit Engels vertaald

 

Naar het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods (1 Timotheüs 1:11).

Het wezen van God, en enige van Zijn eigenschappen, worden geopenbaard aan ons door de natuurlijke godsdienst. Het bewijs wordt gezien in al Zijn werken, waardoor het zichzelf aanbeveelt aan de rede en het geweten, zelfs van de heidense naties. "Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard. Want Zijn onzienlijke dingen worden, van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn. Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden. (Rom. 1:19-21)

De preek van Paulus in Athene was gefundeerd op de openbaringen van de natuurlijke godsdienst. "En Paulus, staande in het midden van de plaats, genaamd Areopagus, zeide: Gij mannen van Athene! ik bemerk, dat gij alleszins gelijk als godsdienstiger zijt. Want de stad doorgaande, en aanschouwende uw heiligdommen, heb ik ook een altaar gevonden, op hetwelk een opschrift stond: den onbekenden God. Dezen dan, Dien gij niet kennende dient, verkondig ik ulieden. De God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is; Deze, zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt; en wordt ook van mensenhanden niet gediend, als iets behoevende, alzo Hij Zelf allen het leven, en den adem, en alle dingen geeft. En heeft uit één bloede het ganse geslacht der mensen gemaakt, om op den gehelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, en de bepalingen van hun woning. Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten. Hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons. Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij. Gelijk ook enigen van uw poëten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht."

Maar hoewel de natuurlijke godsdienst het wezen en de eigenschappen van God openbaart, kan het de wet van de zaligheid niet onderwijzen, en ons ook niet leiden in het pad van de heiligheid. Het kan duizenden vrezen opwekken, waarvan het niet één kan beantwoorden. Het laat ons met de deïst achter in een gebied van twijfel en verbijstering. En geen één van zijn vier orakels – schepping, voorzienigheid, rede, en geweten – kan de ziel bevredigen die vraagt: "wat moet ik doen om zalig te worden?" Het licht ervan verschaft ons geen leiding in het pad van de deugd, geen zekere aanwijzingen van de plicht, zowel tot God als tot mensen. Onze verstanden zijn zo verduisterd, onze willen zo bedorven, onze genegenheden zo vleselijk, dat we niet kunnen vertrouwen op enige aanwijzingen van uiterlijke natuur, of van rede en geweten, voor de besturing van ons moreel gedrag. Daarom heeft God, in Zijn oneindige genade, ons het geschreven Woord gegeven – een volmaakte regel zowel van geloof als van praktijk – een wet waarbij wij behoren te leven, en waardoor we zullen geoordeeld worden – een openbaring van het raadsel dat verborgen is geweest voor eeuwen, maar nu openbaar gemaakt is aan de heiligen, waardoor het de vrees van het geweten verjaagt, en het verdriet van het hart verzacht, en leven en onsterfelijkheid aan het licht brengt.

Hoewel de Goddelijke openbaring oneindig boven de menselijke rede is, staat het er niet in het minst tegenover. Dat God Zijn wil duidelijk bekend zou maken aan de mens, is er zo ver van om tegengesteld te zijn aan de rede, dat we in waarheid mogen zeggen: niets is redelijker. De gevolgtrekkingen van de rede, van de ontoereikendheid van de natuurlijke godsdienst, geven de noodzakelijkheid van zo’n openbaring krachtig aan. En wat de mogelijkheid daarvan aangaat; we weten dat er geen onmogelijkheid kan zijn aan de kant van God, om het te geven. En er is geen onmogelijkheid aan de kant van de mens om het te ontvangen. God is in staat om Zijn wil aan Zijn schepselen bekend te maken, op elke manier die Hem behaagt. Hij kan het in het verstand griffen, en ons bekend maken dat Hij het is, Die tot ons spreekt. Maar Hij heeft een andere manier verkozen. Hij heeft ons een verslag van Zijn wil gegeven in de Heilige Schriften. "God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon; Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft. Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien."

Is het evangelie de waarheid van God, of niet? Veel is er geschreven over deze vraag. De argumenten die naar voren gebracht zijn tot bevestiging, zijn nooit omver geworpen, en zullen nooit kunnen, door alle sceptici in de wereld. De openbaring van de wijze van de zaligheid was in het paradijs gegeven aan onze eerste ouders. Sinds die periode zijn vele talenten aangewend, talenten die een betere zaak waard waren, in het bespotten van de Bijbel; maar met zeer weinig resultaat. Het karakter van het Boek van God staat stevig als een berg temidden van de wolken, de donders, en de wervelwinden. En al de tegenstand van ongelovigen en lasteraars heeft, in plaats van het te bezoedelen, zijn luister alleen maar verhelderd. En vanuit elke beproeving waar het was doorgegaan, is het voortgekomen als fijn goud uit de oven. De godsdiensten van de wereld, de ondeugden en de deugden van de wereld, al zijn wijsheid en scherpzinnigheid, en al zijn macht en autoriteit, in verbond met de boze geesten van de put, zijn niet in staat geweest om het evangelie te vernietigen, of de wielen van zijn koets tot stilstand te brengen. Hoewel ze bestuurd waren door de prins van duisternis – de prins van deze wereld – de prins van de macht van de lucht, die machtig werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, in Palestina, in Griekenland en Rome, en over heel de wereld; toch heeft het evangelie bewezen zegevierend te zijn. Zijn vijanden, menselijk en hels, kunnen verbaasd staan, en versteld staan over zijn voorspoed. Maar laat ze zich herinneren dat de Auteur ervan de levende God is, en Die eeuwig leeft. Hoewel de dienaars ervan vervolgd zijn geweest, en gevangen gezet, gestenigd, in stukken gezaagd, gedood met het zwaard, en in de vlammen verbrand zijn; toch is het Woord van de Heere niet gebonden, maar het wordt vrij gepredikt in vele delen van de wereld. En de leerstukken en praktijken ervan worden onderhouden in hun zuiverheid door menigten van christenen, ondanks de meest vreselijke pogingen die aangewend zijn in verschillende tijden, om ze te verderven en te vernietigen. "Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord, en zijn bloem is afgevallen. Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid; en dit is het Woord, dat onder u verkondigd is."

We wilden nu uw aandacht richten op de Goddelijke autoriteit van het evangelie, en zijn karakteristieke heerlijkheid.

I. Het is "het Evangelie des zaligen Gods" – een boodschap van God aan de mens – een openbaring van Gods genadige wijze van het zaligmaken van zondaars, door de dood van Zijn Zoon – een verklaring van Zijn soevereine liefde en genade aan de volkomen ellendige en omkomende kinderen van de mensen. Het getuigt van het komen van de beloofde Messias; van de heerlijkheid van Zijn Persoon als Godmens; van de uitmuntendheid van Zijn ambten, als onze Profeet, Priester, en Koning; de eer die Hij verleend heeft aan de wet die wij hebben overtreden, en de voldoening die Hij heeft gegeven aan de Goddelijke rechtvaardigheid die wij beledigd hebben. Het geeft een verslag van het lijden en de dood van Christus, Zijn overwinning over de machten van de duisternis, Zijn opstanding uit het graf, Zijn opvaren tot de heerlijkheid, Zijn zitten aan de rechterhand van de Vader, en Zijn voorbede voor zondaars op grond van Zijn plaatsvervangend lijden. En het voorzegt Zijn tweede komst in heerlijkheid, op de wolken van de hemel, om te oordelen de levenden en de doden.

Ik bedoel niet te zeggen dat er geen andere waarheid noodzakelijk is om te predikt en om geloofd te worden. Maar al de waarheden van de Goddelijke openbaring zijn onmiddellijk verbonden met het leerstuk van het kruis. Dit is het getuigenis dat de Vader getuigd heeft van Zijn Zoon. Dit is de grote blijdschap, die al den volke wezen zal. Dit is het getrouwe woord, of het waarachtige bericht, dat alle aanneming waardig is, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om de voornaamste van de zondaars zalig te maken. Dit is "het heerlijk evangelie des zaligen Gods"; dat uitvloeit vanuit Zijn Geest, en dat leidt tot Zijn koninkrijk. Laten we de bewijzen van de Goddelijke autoriteit ervan overwegen.

De volmaaktheden van God worden in enige mate zichtbaar gemaakt in al Zijn werken en woorden. Zijn karakter wordt gegrift in elk ding dat Zijn handen geformeerd hebben, en dat Zijn mond gesproken heeft. Zodat er een enorm verschil is tussen het werk en de taal van God, en het werk en de taal van mensen. Dit is in het bijzonder het geval in verband met de christelijke openbaring. Het is "het evangelie des zaligen Gods", en draagt door en door het stempel van de Auteur ervan. Toen Johannes het Lam zag in het midden van de troon, had hij geen moeilijkheid in het besluiten dat Hij een passend Voorwerp was van aanbidding en lof. Zo gauw iemand de steen met zeven ogen ziet, die gelegd is voor Zerubbabel, weet hij dat het geen gewone steen is. Wanneer u kijkt naar het boek van het firmament, dan worden de vingers van de eeuwige macht en Godheid van de Schepper, duidelijk gezien in de zon, de maan en de sterren. Zo bespeuren we in de Bijbel dezelfde Goddelijke hand. Zo vaak als ik het lees, dan zie ik de eeuwigheid, met zijn vlammend oog, op mij staren. Het ontvouwt voor mij de raadsels van de schepping en de voorzienigheid. Het informeert mij wie het heelal heeft gemaakt, en nog steeds onderhoudt en bestuurt. Het leidt mij tot de bron en eerste oorzaak van alle dingen. En het plaatst me direct voor de ogen van de eeuwige God. En ik vind mezelf, in Zijn aanwezigheid, beide gedood en levend gemaakt – zeer vreselijk benauwd, en in volmaakte vrijheid gezet – gezonden in de vallei van berouw en vernedering, en verheven op de top van de Pisga – vol van vrezen, en vol van vreugde – terwijl ik wens mezelf uit Zijn gezicht te verbergen, en toch wens om voor altijd te blijven in het licht van Zijn aangezicht!

Ik zie het oog van de Alwetendheid uitkijken naar mij vanuit elk hoofdstuk van de Bijbel – vanuit elk leerstuk, elk voorschrift, elke belofte, elke instelling van het evangelie – op dezelfde manier de duisternis doordringend, en het licht – mij door en door onderzoekend, totdat ik niets meer kan verbergen van de strakke blik ervan – terwijl het mij een getrouwe weergave geeft van mijn geweten en van mijn hart – en het maakt dat ik mezelf haat, en mijn onreinheid belijd, en uitroep voor het scheppen van een vaste geest in mij. En ook zie ik het ver in de toekomst kijken – waardoor het vele honderden jaren van tevoren ontdekt de kleinste omstandigheden in het leven en de dood van Jezus, zelfs tot de prijs van Zijn verraad, de gal die gemengd was met Zijn drank, en het lot dat geworpen was over Zijn gewaad. Hoe kan ik twijfelen dat dit het oog van God is?

Opnieuw: ik zie Heiligheid, Rechtvaardigheid, en Waarheid op mij staren vanuit het hart zelf van het evangelie, als zoveel ogen van een verterend vuur. Ik vrees voor ze, zoals Mozes voor de brandende braambos, of Israël aan de voet van de Sinaï. Toch wens ik om deze verschrikkelijke heerlijkheid te aanschouwen, want het is vermengd met mildere stralen van genade. Ik doe mijn schoenen uit, en nader dat ik mag aanschouwen. "In waarheid, God is in deze plaats!" Ik kan niet in de zonde leven onder de intens felle gloed van Zijn aangezicht. Maar hier vind ik ook de kloof van de Rots, ja de Rots der eeuwen, Waarin Hij mij verbergt met Zijn hand, terwijl Hij al Zijn goedheid voor mij voorbij doet gaan, en mij verklaart in Zijn Naam – "Heere, Heere, God, barmhartig en genadig, Die de ongerechtigheid, en overtreding, en zonde vergeeft, Die den schuldige geenszins onschuldig houdt!"

"Het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel, en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler" – openbarend – veroordelend – corrigerend – "der gedachten en der overleggingen des harten." Het onthult mijn ziel, en zit op de troon ervan; een onfeilbare rechter over al mijn geheime voostellingen, doelstellingen, en gevoelens. En het brengt ze onder zijn eigen volmaakte wet. Het onderzoekt ze in het licht van de vlekkeloze heiligheid, onkreukbare gerechtigheid, en eeuwige waarheid. En wanneer ik terugdeins voor het nauwkeurig onderzoek, overmand door een gevoel van mijn verdorvenheid, en wanneer ik mijn schuld belijd met een gebroken en verslagen hart, dan spreekt het tot mij van een grenzeloze liefde van God, en de oneindige verdienste van Christus. En ‘het suizen van een zachte stilte" leidt mijn blik naar het heilige der heiligen, waar ik door het gescheurde voorhangsel de Koning van Zion zie zitten op Zijn troon van genade, meer heerlijk dan de oude Shechinah op het verzoendeksel. Ik nader met blij vertrouwen, en vind Hem bekleed met mijn eigen natuur, "God geopenbaard in het vlees", Zijn koninklijke klederen rood van offerbloed. En opnieuw hoor ik het suizen van een zachte stilte – "uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede!" En als de donkere bergen van rampspoed voor mij oprijzen, dan zie ik hun toppen vervuld met stralen van liefde. En als ik kijk in de vallei van de schaduw des doods, dan zie ik het opklaren met de voetstappen van de Zoon van God. En als mijn ziel eenzaam en neerslachtig zit in haar sterfelijke gevangenis, terwijl het verlangt naar de vleugels van een duif, dat ze mag wegvliegen en in rust zijn, dan ziet ze de ogen van haar Verlosser kijken door de spleten van de muur, en hoort Zijn stem aan het getraliede venster – "vrees niet, want Ik ben met u; zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God!"

Zo beveelt het evangelie zich aan bij mijn geweten en mijn hart, als "het evangelie des zaligen Gods". Maar er is een ander, en zo mogelijk nog sterker bewijs van de Goddelijkheid daarvan; namelijk zijn kracht om de menselijke ziel te vernieuwen, en het menselijke karakter te reformeren. De Graaf van Rochester was een grote scepticus, en een van de geestigste en sarcastische mensen van zijn tijd. In zijn laatste ziekte was hij het drie en vijftigste hoofdstuk van Jesaja aan het lezen. Daar beschrijft de profeet op zo’n treffende en roerende manier het plaatsvervangend lijden van Christus. Het verdreef al zijn atheïstische twijfels, zoals de zon de mist van de morgen verdrijft. Het leidde hem met een gebroken en gelovig hart naar het verzoenende Lam van God. En het veranderde zijn doodsbed in een voorportaal van de hemel. Dit is niet een op zichzelf staand geval. Duizenden en miljoenen zijn op dezelfde manier ontwaakt en bekeerd door het evangelie, en gebracht tot de kennis van de waarheid zoals het in Jezus is. Het is "krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; ter nederwerpend de overleggingen, en alle hoogte, die zich verheft tegen de kennis van God, en alle gedachte gevangen leidend tot de gehoorzaamheid van Christus" – terwijl het mensen overbrengt van de duisternis tot het licht, en van de macht van Satan tot God, dat ze vergeving van zonden mogen ontvangen, en een erfenis onder die allen die geheiligd zijn door het geloof in Jezus. Mattheüs zat in het tolhuis; de vrouw van Samaria aan de bron van Jakob; de stervende moordenaar op het kruis, de boetvaardige gevangenbewaarder in Filippi; de lasterende vervolger op de weg naar Damaskus, en drieduizend zielen onder de prediking van Petrus op Pinksteren; zij allen ervaarden het "de kracht van God tot zaligheid". En nog steeds behoudt het zijn overtuigende en levendmakende kracht. Overal waar het verkondigd wordt in zijn zuiverheid, en vergezeld wordt door de kracht van de Heilige Geest, worden trotse en verharde zondaars verslagen in hun harten, en gedwongen uit te roepen – "wat zullen wij doen mannen broeders?" Het beantwoordt de vraag. Het wijst naar de Gekruisigde, en zegt – "geloof en word zalig!" Het verzoent de vijand met God. Het maakt de lasteraar een man van gebed, de wellusteling een man van reinheid, de dronkaard een man van gematigdheid; en waar de zonde te meerder werd, daar wordt genade veel meer overvloedig. De doden die Jezus opwekte, hadden geen tijd om het raadselachtige proces, waardoor het werk gedaan was, te onderzoeken. Ze sprongen direct in het leven door de macht van God. Toch was het bewijs van de verandering duidelijk en onweerlegbaar. Zo is het met de veranderende effecten van het evangelie. We kunnen redelijkerwijs niet twijfelen aan de macht ervan, om de ziel op te wekken van de dood in zonden en misdaden. Stel, ik ben lang geteisterd geweest door een kanker, of ben gebeten door een dolle hond, of door een ratelslang; en ik vind een soevereine en ogenblikkelijk geneesmiddel; maar nadat ik genezen ben, roept een scepticus naar mij, en probeert mij te overtuigen dat het geneesmiddel nergens goed voor is, en houdt vol dat het bedrog is dat kort geleden verzonnen is door een schurk, en eist van mij dat ik bewijs dat zulke dingen gebruikt waren voor de zondvloed, en vraagt mij duizend vragen over het geneesmiddel, die Salomo niet kon beantwoorden. Hoe kan ik zien op zo’n mens als beter dan een waanzinnige? Ik heb de proef genomen, en bevond dat het succesvol was. En al zijn schijnbaar wijsgerige redeneringen tuiten in mijn oren als een klinkend koperen instrument, of een tingelende cimbaal. De wijsheid van de mensen heeft vele geneesmiddelen verzonnen voor de schuld en de liefde van de zonde. Maar de waardeloze filosofie van de wereld heeft nooit, zoals het evangelie, één enkele ziel teruggebracht tot vrede, reinheid, en geluk. Ik kan in waarheid zeggen, na het meest zorgvuldige zelfonderzoek, en miljoenen meer kunnen hetzelfde ding betuigen, dat het evangelie, in de hand van de Geest van God, de liefde tot de zonde onderworpen heeft, en het vuur van de schuld binnen in mij uitgeblust heeft; en dat het de angel van de dood weggenomen heeft, en de verschrikkingen van het graf. Als de ongelovige wil toestemmen dat ik iemand ben die bij zijn volle verstand is, en een mens van waarheid, welk verder bewijs wil hij dan hebben dat dit "het evangelie des zaligen Gods" is?

Nog eens. Het karakter van God, zoals dat vertoond wordt in het evangelie, is volmaakt, op elke manier Zichzelf waardig, oneindig boven elke originele opvatting van de menselijke geest. De goden van Homerus en Virgilius zijn wreed en wraakgierig. De god van Mohammed verheugt zich in verderf en misdaad. De god van Voltaire is een hansworst, en de god van Paine een tiran. Maar het evangelie geeft de Godheid in Zijn ware karakter, als de concentratie en de fontein van alle morele uitmuntendheid.

Al dit bewijs van de Goddelijke autoriteit van het evangelie wordt bekrachtigd door een overweldigende reeks van onafhankelijke bewijzen. Het was zeker geschreven door de mensen van wie het de naam draagt. Zij waren mensen van een onberispelijk karakter. Hun geschreven verklaringen werden bevestigd door het getuigenis van wonderen, en de vervulling van profetie. Jezus van Nazareth was gekruisigd op Golgotha, stond op uit de doden op de derde dag, en voer op naar de hemel, volgens de Schriften. Dit waren feiten die geloofd werden door de eerste christenen, en erkend door hun vijanden. Zij werden ontvangen met het meest volmaakte vertrouwen door de onmiddellijke opvolgers van de originele getuigen. En verder werden ze bevestigd door het getuigenis van onpartijdige mensen, door afvalligen, en door de meest verstokte tegenstanders. De kwestie is daarom vastgesteld; alles is erkend, dat nodig is om te bewijzen dat het evangelie van de christen "het evangelie des zaligen Gods" is.

II. Het is "het heerlijk evangelie" – onbetwistbaar en bij uitstek heerlijk. En dit is ons tweede onderwerp van verhandeling.

Het is een wonderlijke tentoonspreiding van de heerlijkheid van God – de meest volmaakte openbaring van de Goddelijke eigenschappen, die ooit aan de mens gegeven was – dat de soevereine genade van de Vader toont, in de gave van Zijn geliefde Zoon; het oneindige medeleven van Christus, in dat Hij Zichzelf offert op het kruis voor onze zonden; en de genadige macht van de Heilige Geest, in het bekeren van ons van de duisternis tot het licht, en in het vernieuwen van ons in gerechtigheid en ware heiligheid, naar het beeld van God.

Maar het is hoofdzakelijk uit een vergelijking van het evangelie met de wet, zowel in de bedeling als het karakter ervan, dat wij zijn alles overtreffende heerlijkheid zien. Laten we onze aandacht op dit punt richten.

"De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden." De bediening van de wet bracht de engelen van de hemel naar de aarde, maar de bediening van het evangelie vereiste de menswording van de God van de engelen. De Middelaar van het nieuwe verbond is Jehovah, omsloten door mensheid – "Immanuël" – "God met ons" – "God geopenbaard in het vlees" – "de volheid van de Godheid", die "alles in allen vervult", verpersoonlijkt en zichtbaar gemaakt in de nederige Zoon van David.

Dit is het fundament van het argument van de apostel, waardoor hij de verachters van het evangelie beschuldigt van grotere schuld dan de overtreders van de wet. "Indien het woord, door de engelen gesproken" – dat is, de wet die op Sinaï gegeven is – "vast is geweest, en alle overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft; hoe zullen wij ontvlieden" – wij die de blijde boodschap van het evangelie gehoord hebben – "indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? Dewelke, begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, aan ons bevestigd is geworden van degenen, die Hem gehoord hebben. God bovendien medegetuigende door tekenen, en wonderen, en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes." Als God groter is dan de mens, dan is het evangelie groter dan de wet. En de alles overtreffende uitmuntendheid doet daarvoor een buitengewone aanspraak op ons geloof en onze genegenheden. En de kracht van die eis vergroot de schuld van de verwerping ervan. Er is een vuur dat intenser is dan dat, wat vlamde op Sinaï; en er is een oordeel dat verschrikkelijker is dan dat van Korach en zijn samenzweerders. "Als iemand de wet van Mozes heeft te niet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid, onder twee of drie getuigen. Hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zoon van God vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan?"

De ceremoniële wet bevatte menig type en schaduw van de Messias. Maar het evangelie is de geschiedenis van Zijn komst en bemiddelend werk. De ceremoniële wet wees naar de komende Vredevorst. Maar het evangelie brengt Hem naar Zijn troon, en zet de kroon op Zijn hoofd. Christus is "het Afschijnsel van de heerlijkheid van de Vader, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid". En Mozes en Aäron zijn verloren in Zijn licht, zoals de maan en de sterren in het volle licht van de rijzende zon. De uitmuntendheid van Zijn Persoon, de verdienste van Zijn offerande, en de nuttigheid van Zijn ambten, geven Hem een immense superioriteit. De vele profeten, priesters, en koningen, van de vorige bedeling, waren slechts de schaduwen die geworpen werden door de ene grote Profeet, Priester, en Koning, die Zijn komst aanduidden. Een licht ontstond uit het kruis van Golgotha, dat de zwarte wolk op Sinaï veranderde in een pilaar van heerlijkheid.

Symbolisch bloed beschermde de kinderen van Israël tegen de arm van de verdervende engel, genas de melaatse, zalfde tot heilige ambten, betaalde voor ceremoniële zonden, en verzegelde het verbond van God met Zijn volk. Maar het wiste nooit de schuld van de zondaar uit, en bevredigde ook nooit zijn geweten; ook heiligde het zijn genegenheden niet, of kalmeerde zijn bevende geest in het uur van de dood. Al deze zegeningen vloeien echter vanuit het bloed van Christus – deze, en oneindig meer – meer dan een tong kan uitspreken, of het hart kan bevatten.

Het evangelie is nadrukkelijk de bediening van genade – het verbond der genade, "in alles wel geordineerd en bewaard" – een stevig schip, bevracht met het brood des levens, en waarover het bevel gevoerd wordt door de Zoon van God, Die koers gezet heeft naar de haven van onze uitgehongerde wereld, en Die de kostbare voorraad uitdeelt aan allen die het willen aannemen. Dit zijn "de gewisse weldadigheden van David".

De wet is slechts een gedeeltelijke openbaring van de Goddelijke eigenschappen, die in het evangelie alle in dezelfde mate worden vertoond, en alle in dezelfde mate worden verheerlijkt. Hier "zullen de goedertierenheid en waarheid elkander ontmoeten; zullen de gerechtigheid en vrede elkander kussen." De gerechtigheid van God ziet meer verschrikkelijk op het kruis van Christus, dan op de poort van de hel. En het wordt meer verheerlijkt in het lijden van Zijn Zoon, dan in de eeuwige folteringen van al de verdoemden. Terwijl Zijn genade indrukwekkender is, omdat het meer eervol is ten opzichte van Zijn bediening, dan als zondaars verlost waren geweest zonder een verzoening.

Bijgevolg, terwijl de wet de rechtvaardigheid van God openbaart, verheldert het evangelie de openbaring van Zijn rechtvaardigheid, en voegt de openbaring van Zijn genade toe. Terwijl de wet de zondaar gevangen zet, bevrijdt het evangelie hem, maar bevrijdt hem volgens de wet. Terwijl de wet de schadelijkheid van de zonde laat zien, en de zondaar tot de dood verdoemt, stemt het evangelie met die beide in, maar overwint de ene en doet de andere teniet.

De wet overtuigt ons van onze val. Het evangelie verzekert ons van onze verlossing. De wet laat ons zien wie we zijn, en wat we behoorden te zijn. Het evangelie vertelt ons wat we kunnen worden, en hoe de verandering teweeggebracht moet worden. De wet scheurt onze wonden open. Het evangelie giet er de genezende balsem in. De wet maakt onze plicht bekend. Het evangelie helpt ons om het te volbrengen. De wet stort ons in de sloot. Het evangelie opent voor ons de reinigende fontein. De wet is een spiegel waarin we onze eigen vuiligheid en mismaaktheid zien. Het evangelie is een spiegel die de heerlijkheid van God in Christus weerkaatst, en de gelovige verandert in hetzelfde beeld.

De wet heeft geen omgang met de zondaar – biedt geen vergeving aan de zondaar – kan de liefde van de zonde in zijn hart niet genezen – kan geen vonk van leven geven, zonder volmaakte gehoorzaamheid, en volledige genoegdoening voor vroegere overtredingen. Daarom beschuldigen sommigen de wet van wreedheid – en kunnen de alles overtreffende heerlijkheid van het evangelie niet voorstellen, zonder de wet weer te geven als een tiran of landloper. Maar het is niet de wreedheid van de wet, maar de rechtvaardigheid van de wet die de zondaar veroordeelt. Dit is de reden dat het geen armenhuis, en ook geen vrijstad binnen zijn grondgebied heeft. Toch "is de wet onze tuchtmeester geweest tot Christus". Door ons te overtuigen van zonde, laat het ons de noodzaak van een Zaligmaker zien. Het ontmoet de zondaar op zijn wet naar de hel, en drijft hem terug naar Golgotha!

Maar het evangelie is heerlijker. Het komt het hart van de zondaar binnen, en verjaagt de liefde van de zonde, en geselt de zwarthandelaars uit de tempel van God. Het komt de cel van de gevangene binnen, kapt zijn boeien af, en gelast hem vrij heen te gaan. Het daalt af in de vallei van de dorre beenderen, maakt de verrotte skeletten levende mensen, en leidt ze tot de berg Zion met liederen van eeuwige vreugde. Het geeft ogen aan de blinden, oren aan de doven, voeten aan de verlamden, tongen aan de stommen, gezondheid aan de zieken, leven aan de doden, en het doet zulken die bezwijken onder de verschrikkingen van de wet weer tot leven komen. Het is "een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft."

De Moravische zendelingen in Groenland predikten verschillende jaren over de grote leerstukken van de natuurlijke godsdienst, en de eisen van de morele wet, zonder enige zichtbare reformatie te bewerkstellingen in hun hoorders. Maar onder de eerste de beste preek die "Jezus Christus en Die gekruisigd" vertoonde, "werden zij verslagen in het hart", en werden doeltreffend tot bekering geleid.

We hebben een opvallend voorbeeld van de kenmerkende heerlijkheid van het evangelie – de genade daarvan – in de gelijkenis van de verloren zoon. Nadat de jonge man zijn deel van zijn vader had gekregen, ging hij naar een ver land, en bracht al zijn goederen door in dronkenschap en losbandigheid. Nadat hij teruggebracht was tot de laatste uiterste van gebrek, verhuurde de trotse jonge edelman zich aan een burger van dat land, en werd een hoeder van zwijnen – de slechtste baan waartoe een Jood gedegradeerd kon worden. Op de uiterste rand van de hongerdood zien we hem de waardeloze omhulsels wegrukken uit de monden van de walgelijke beesten, om zijn honger te verzadigen. Nu stelt hij het heden tegenover het verleden. "Het huis van mijn vader! O, het huis van mijn vader!" Een bevende hoop springt op in zijn boezem. "Ik zal opstaan en gaan!" Ik zie hem komen, vol van schuld en schaamte – weifelend – bevend – klaar om terug te keren, of neer te gaan liggen aan de kant van de weg, en te sterven. Terwijl hij nog ver weg is, ziet de vader hem – o, niet met een oog van boosheid en wraak! en komt aansnellen om hem te ontmoeten – , niet met een getrokken zwaard, of een opgeheven stok! Hij voelt in zich het smachten van het hart van een vader, springt vooruit om de verloren zoon te omhelzen, en stort over hem een vermengde stortvloed van kussen en tranen uit. Niet één verwijtend woord wordt uitgesproken – niet de minste berisping – niets dan liefde. "Vader, ik heb gezondigd! Ik ben niet waardig om …" – "Vrede, mijn zoon! Knechten, breng een gewaad, een ring, een paar schoenen; en haast om het gemeste kalf te slachten; en laten we eten en vrolijk zijn; want deze mijn zoon was dood en is levend, was verloren en is gevonden!" "En zij begonnen vrolijk te zijn."

Mijn broeders, zo is de onuitsprekelijke genade van het evangelie, dat de karakteristieke heerlijkheid ervan vormt. Het is de wet die de hongersnood maakt in het "verre land" van zonde. De arme verloren zoon gaat rond, bedelend om brood. Maar niemand zal hem een korst geven, of een kruimel. De woestijn van de berg Sinaï is een arm land voor een verhongerende ziel. Er is in heel dat gebied geen brood, en geen verdraagzaamheid voor bedelaars. Als de zondaar aanbiedt te werken voor iemand van de burgers – of voor mijnheer Heiligheid, of mijnheer Gerechtigheid, of mijnheer Waarheid – dan wordt hij gezonden in de velden om zwijnen te hoeden, totdat hij grondig overtuigd is van de naaktheid van het land, en de ellende van zijn lot. En als hij bezwijkt door honger of vermoeidheid, en niet in staat is om zijn taak waar te nemen, dan wordt hij geworpen in de tuchtschool, en gezet op het tredwiel van wroeging, totdat de dienaars van genade komen tot zijn verlichting. Het is het evangelie dat fluistert – "keer terug tot uw Vader!" Het is het evangelie dat de hoop op aanneming inblaast. Het is het evangelie dat hem ontmoet met een meer dan vaderlijk welkom, en op hem de doop van zegeningen en tranen regent. Het is het evangelie dat de mantel van rechtvaardigheid brengt, en de ring van gunst, en dat zijn feest van vreugde bereidt, en de engelen roept tot vreugde bedrijven "over één zondaar die zich bekeert."

O, de liefde van God! O, de rijkdommen van Christus! Zijn zaligheid is meer dan een teruggeven van de vreugden van het paradijs. Hij kwam opdat wij leven mochten hebben, en dat wij het meer overvloedig mochten hebben. Waar zonde overvloedig was onder de wet, is genade veel meer overvloedig geweest onder het evangelie. Het is een oceaan van zegeningen – "zegeningen van de hemel boven, en van de diepte die beneden ligt" – de zegeningen van Jakob, "die te boven gaan de zegeningen van zijn voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen" – zegeningen die niet begrensd kunnen worden door tijd, die over de bergen heen gaan die ons nu scheiden van het beloofde land, en die naar beneden vloeien aan de andere kant in de vreedzame valleien van onsterfelijkheid!

Zo is "het heerlijk evangelie des zaligen Gods." U hebt de bewijzen gezien van de Goddelijkheid ervan, en de bijzondere voortreffelijkheid van het karakter ervan. Sta me toe te vragen: gelooft u de leerstukken ervan? Gehoorzaamt u de voorschriften ervan? Ondervindt u de zegeningen ervan? Verheugt u zich in de beloften ervan? Het beveelt zichzelf op elke manier aan bij uw geloof, en uw genegenheden. Het is alle aanneming waardig. Het is het licht van de wereld – wandel daarin! Het is een feest voor de ziel – eet en wordt verzadigd! Het is een rivier van levend water – drink en dorst niet meer!

Hoe ellendig is die mens die op dezelfde manier al zijn bewijzen verwerpt, en al zijn aanbiedingen! Hoe ellendig in het uur van de dood! Zoals Thistlewood van zichzelf zei, toen hij op het punt van afvallen stond bij Newgate: hij "neemt een sprong in het duister!" Hoe ellendig in de oordeelsdag! God zegt – "dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte; en gij al Mijn raad verworpen, en Mijn bestraffing niet gewild hebt; zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt – wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw verderf aankomt als een wervelwind – wanneer u benauwdheid en angst overkomt!"