De Leeuw uit Juda's stam

Ds. Elias Fransen

 

Tekst: Openb. 5:5.

"En een van de ouderlingen zeide tot mij: Ween niet; zie de Leeuw Die uit de Stam van Juda is, de Wortel Davids, heeft overwonnen om het boek te openen en zijn zeven zegelen open te breken".

Voorzang Ps. 130:3, 4.

Geliefde toehoorders,

De joodse kerk komt in dit godvruchtig lied, Ps.130, voor in een donkere nachtwaak voor de morgenstond van het Nieuwe Testament. Het IsraÎl Gods verlangt verlost te worden "uit de kuil daar geen water in is," nl. van de ceremoniÎle banden en nachtschaduwen, waar geen leven of zaligheid in gesmaakt werd, Zach. 9:11. En als heilbegerige morgenwachters reikhalsden zij dat de Zon der Gerechtigheid mocht opgaan, Mal. 4.

Maar wij worden door deze profetische beloften geleid naar onze tegenwoordige tijd, nl. de laatste nachtwaak: als het deksel zal weggenomen worden, dan zal de Heere IsraÎl verlossen van al zijn ongerechtigheden. Die morgenstond schijnt aan te breken.

De Zoon van God heeft in de gelijkenis (Matth. 25) van de vijf wijze en vijf dwaze maagden, ons op duidelijke voortekenen opmerkzaam gemaakt die Zijn gezegende komst tot Zijn kerk vooraf zullen gaan; nadat de Heere het Pausdom, nl. de schijnvriend zonder bruiloftskleed, buiten Zijn kerk heeft gesloten door de heerlijke Reformatie, (Matth. 22). Sedert die tijd hebben de vromen heilbegerig uitgezien naar het duizendjarig rijk. Voor en na Wilhelmus ý Brakel hebben velen met hem de tijd te kort bepaald, omreden het geloof de begeerde zaken zo nabij vertoont; en daarbij komt dat duizend jaar bij de Heere zijn als de dag van gisteren.

Maar wij moeten op Christus voorspellingen acht geven, die wij nu maar brengen zullen tot vijf.

1. Daar zullen voorafgaan verschrikkelijke oorlogen, pestilentiÎn, hongersnood en aard- bevingen.

De koning der aarde maken zich tegenwoordig gereed om met hun wapenen Gods raad uit te werken in die Joodse landen, om te voltrekken hetgeen in den hemel nog staat opgetekend: "Zijn bloed kome over ons en onze, kinderen."

"En vele valse profeten zullen opstaan en zullen er velen verleiden," dat zijn die ijvervolle wachters die Jezus' bruid slaan, wonden en de sluier van de bevindelijke Waarheid en de geestelijke kleinheid en ootmoed, willen afnemen, Hooglied 5. O, vrienden het rijke Laodicea zijn nu helaas de kwade dienstknechten die eten en drinken en gaan vrolijk op de hemel aan! Dezen, zegt Christus, zullen vooraf Zijn dienstknechten, het arme volk van God, beginnen te slaan, Matth. 24.

2. "Alsdan zal het Koninkrijk der Hemelen gelijk zijn aan tien maagden". "Als dan", niet in de oordeelsdag, dat lezen wij aan het slot van dit kapittel. O neen, ten jongsten dage zal niet meer tot de dwaze maagden worden gezegd: "gaat liever tot de verkopers", dan is de genadetijd voorbij. De geleerde Vitringa heeft verklaard, dat voor Christus' komst de zichtbare kerk in partijen zou verdeeld zijn: elke maagd verbeeldt een kerkgenootschap. Dit zien wij thans helaas vervuld. Het geroep vermenigvuldigt: "ziet hier is de Christus". De Zoon van God zegt: "Ziet, Ik heb het u voorzegd". Matth. 24.

3. "Als nu de Bruidegom vertoefde werden zij allen sluimerig en vielen in slaap". O vrienden, onze tegenwoordige sluimer- en slaapziekte kent geen weerga. Ofschoon vele wijze maagden door de dwaze worden verleid en zich inbeelden dat wij een ijverig en bloeiend Christendom beleven; maar de weinigen te Sardis roepen uit: O, wat al dodige, beklagenswaardige en hard slapende tijden die ons van alle zijden omringen! Christus maakt ons opmerkzaam dat deze jammervolle slaapziekte bij de leden zou beginnen.

De volgende gelijkenis ziet meer op de leeraren, tot waarschuwing als de gemeente begint te slapen, dat het gevaarlijk is; dat de dienstknechten dan wakende blijven. Daarom lezen wij: "als nu de Bruidegom vertoefde". Gelijk wij hebben opgemerkt, na de verwachting en 't verlangen van onze vrome voorvaderen, daarna "wierden zij allen sluimerig en vielen in slaap". En velen worden ongelukkig door den tijdgeest in slaap gewiegd en met rijke droombeelden ingenomen.

4. "En te middernacht geschiedde een geroep: ziet de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet". O vrienden, laat ons aandachtig horen, dat de Zone Gods voorzegt, dat voor Zijn komst tot Zijn kerk een middernachtelijke duisternis zal voorafgaan, n.l. van verregaande onkunde in de geestelijke geheimen van Gods Woord, en een diep slaap van zorgeloze gerustheid. Dit zijn thans twee hoofdkwalen die een doodswezen over de zichtbare kerk verspreiden.

5. Eindelijk slaan wij gade, dat Christus ons op ÈÈn bijzonder tijdperk in Zijn Koninkrijk opmerkzaam maakt, door het woord "Als dan", ons terugwijzende naar hoofdstuk 24. "En leert van de vijgenboom deze gelijkenis: Wanneer zijnen tak nu teder wordt, en bladeren uitspruiten, zo weet gij dat de zomer nabij is". De vijgenboom was een beeld van de Joodse kerk, die de Heere op een vette heuvel in Kana”n geplant had, Jes. 5. In de dagen van Jezus' omwandeling op aarde hongerde hij reeds om daarvan de vrucht te eten. Doch helaas, Hij vond daar niets op dan bladeren van wettische plichten en ceremoniÎle plechtigheden, "Want het was de tijd der vijgen niet", Marcus 11 : 13.

Merkt wel op, van de algemene bekering van 't Joodse volk, slechts een enkele werd toegebracht, gelijk een vroegrijpe vrucht voor de zomer", Jes. 28 : 4. De hemelse Hovenier zegt: "Ziet, Ik kom nu drie jaren zoekende vrucht op dezen vijgenboom, en vind niet, houw hem uit". Lucas 13. Het vonnis werd hier reeds uitgesproken: "de bijl aan de wortel der bomen gelegd," Matth. 3. Doch de Wijngaardenier Christus zegt: "laat hem ook nog dit jaar totdat Ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben", n.l. door de Wet behouwen om klaagliederen over hen te zingen, en lieflijk op de fluit des Evangelies gespeeld met beloftenissen. Indien dit vruchteloos is, "zo zult Gij hem namaals uithouwen". Dit is na verloop van veertig jaren geschied. De Zone Gods vermaant ons ernstig om daar niet overheen te lezen, (die het leest merke daarop) Marcus 13 :14. DaniÎl had reeds voorspeld: "Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, staande daar het niet behoort", n.l. de Romeinen. Deze behoorden volgens de Goddelijke Wet niet te staan in Jeruzalem en in de heilige Tempel, doch vanwege der Joden verharding en zonden, werden de Heidenen als roofzuchtige arenden gebruikt om het dode lichaam van de Joodse kerk uit te roeien, Matth. 24 : 8; en de onvruchtbare vijgenboom uit te houwen. "En de kwade landlieden een kwaden dood aan doen, en Hij zal de wijngaard aan andere landlieden verhuren", n.l. aan 't Heidendom, Matth. 21 : 41. Toen heeft Christus de vloek uitgesproken: "uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid", Matth. 21:19. Doch het woord "eeuwigheid" sluit niet altijd de eindeloze eeuwigheid in. Van vele schaduwwetten lezen wij: "dit zij u tot een eeuwige inzetting", n.l. de eeuwen van het Oude Testament. Alzo ligt Christus' vloek over IsraÎl; die heeft nu bijna al negentien eeuwen geduurd, dat allen verloren zijn gegaan, slechts enkelen uitgenomen.

Doch wij hebben in onze voorgaande leerrede gezien, "zij blijven evenwel beminden om der vaderen wil', Rom. 11. Daarom zijn zij tot op den huidige dag een afgezonderd en kenbaar volk.

Er wordt vermeld dat Julianus de Afvallige met alle macht Jeruzalem wilde herbouwen om Christus' profetie leugenachtig te maken, dat het eeuwen lang 'tot een woonstede der draken zou zijn.' Maar wie kan Gods macht weerstaan? Hij heeft door vuurpijlen en 't openen van de aarde 't werkvolk verteerd.

Doch nu is het al jaren en in de laatste tijd met vlijt herbouwd. Zodat uit dit alles duidelijk blijkt dat de vijgenboom begint uit te botten, in hoop dat de zomer nabij is, van Christus gezegende komst tot Zijn kerk. Maar geen lichamelijke komst van de verheerlijkte Immanuel om duizend jaren op aarde te zijn, gelijk de Chiliasten drijven. O neen, maar een ruime uitstorting van Zijn Geest en genade, tot wegneming van onze middernachtelijke duisternis, en tot leven en vruchtbaarheid van de kerk. Dan zal het vrome volk huppelen van ziele vreugde en uitroepen "Komt mijn Liefste, laat ons uitgaan.... naar de wijnbergen of de wijnstok druifkens voortbrengt en de granaatappelbomen uitbotten, Hoogl. 7.

Doch mijne geliefden, wij moeten nog terugkeren tot onze gelijkenis, om kortelijk de geestelijke leringen toe te lichten.

Vooreerst de overeenkomst van de wijze en dwaze maagden, dat zullen wij maar aanstippen.

Zij droegen samen den naam van maagden, afgezonderd van openbare dwalingen.

Zij waren samen metgezellen en hielden gezelschap onder elkander.

Zij hadden enerlei lampen, n.l. in belijdenis en leefden in kerkgemeenschap.

De dwaze maagden hadden zowel olie in de lampen als de wijzen, n.l. algemene gaven van de Geest.

De lampen van de dwazen waren evengoed brandende in ijver, godsdienst en wandel.

De dwazen hadden met de wijzen kennis aan de Bruidegom.

Er bestond een overeenkomst van verlangen, om samen de Bruidegom op te wachten.

Er was ook een overeenkomst in afwisselende gestalten van sluimeren en slapen.

Er was nog een overeenkomst in werkzaamheid, zij bereiden samen hare lampen.

Eindelijk de wijzen verdachten de dwazen niet, zij begeerden samen bruiloft te houden.

O, vrienden, wat kunnen genadeloze belijders in schijn nabij aan 't Koninkrijk Gods komen! Daarom luidt des Heeren Woord: "doorzoekt uzelf nauw, ja doorzoekt nauw", Zef. 2.

Laat ons nu het groot verschil aantonen.

De dwazen droegen alleen de naam van maagden, omdat zij niet tot het Pausdom behoorden. Haar dwaasheid bestaat dat zij heimelijk vertrouwen op hare lampen, n.l. op hare belijdenis, gevuld met olie van gaven, plichten en kerkijver. Maar ach geliefden, in verdrukking en geloofsbeproeving wordt het openbaar bij wie de genade-olie ontbreekt. "De dwazen zeiden tot de wijzen: geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit". Zij openbaren al weer haar dwaasheid dat zij naar de vromen vluchten; gelijk thans helaas naar de predikanten. Doch de wijzen betoonden hare wijsheid, zij zeiden: "gaat liever tot de verkopers", n.l. tot de Drie-enige Jehovah. De dwazen, ofschoon maagden genoemd, ware van binnen niet van 't Pausdom gezuiverd, dat zij de wijzen tot voorbidders begeerden, of om haar genadeolie mee te kunnen delen; "maar niemand zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen, hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven, want de verlossing hunner ziel is te kostelijk en zal in eeuwigheid ophouden", Psalm 49.

De wijze maagden bezitten de kracht van haar naam "maagd", dat betekent >verborgen', zij dragen inwendig het deugdenbeeld Gods. Die verborgen reine maagden hebben met een kuise liefde haar Bruidegom volmaakt lief en volgen "het Lam waar Het ook henen gaat", Openb. 14. Om gelijk Mozes, liever met Gods volk de versmaadheid van Christus te lijden dan de genietingen van 't rijke Egypte. Zij dragen de naam van wijze maagden omdat zij olie in haar vaten hadden meegenomen. Hoewel voor een tijd mee geslapen, ja door zielsduisternissen onderdrukt, de olie der genade komt en drijft toch altijd weer boven. Daardoor bezitten zij de wijsheid der rechtvaardigen, om uit Christus volheid "te ontvangen genade voor genade". Dit wordt in een profetisch gezicht vertoond dat uit Hem de zevenvoudige gaven van de Heilige Geest neerdalen in de uitverkoren maagdenkerk, zodat haar lampen zelfs in de aller donkerste nachten niet uitgeblust kunnen worden, maar tot in alle eeuwigheid zullen branden, Zach. 4.

Eindelijk hebben wij nog kort gade te slaan de komst van de Bruidegom. De wijze maagden waren gereed, n.l. door Christus' gerechtigheid, "zij gingen met Hem in tot de bruiloft en de deur werd gesloten", n.l. in de zalige feestvreugde van de heerlijke kerkstaat "van de bruiloft des Lams", Openbaring 19. Dan zal de deur voor alle vervolgingen en ketterijen gesloten worden. Daarna kwamen en riepen de dwaze maagden: "Heere, Heere, doe ons open". O vrienden, wat wordt in tijden van oordeel het grote onderscheid gezien. Het vlees van 's Heeren lievelingen kan er wel eens voor schrikken, toch blijft er een heimwee van verlangen naar. Maar de dwaze maagden zullen dan als kaf van de dorsvloer buiten gesloten worden. Ik heb wel eens tijdgelovigen bij 't naderen van de dood wanhopend horen uitroepen: "onze lampen gaan uit"! O, wat zal het eenmaal zijn voor eeuwig buiten gesloten te worden! Laat ons nu met deze korte inhoud van de gelijkenis overgaan tot onze gekozen tekstwoorden.

Tekst. Openbaring 5 : 5.

"En een van de ouderlingen zeide tot mij: Ween niet, ziet de Leeuw De uit de stam van Juda is, de wortel Davids heeft overwonnen, om het boek te openen en zijn zegelen open te breken."

Na het schrijven en verzenden van de zeven brieven, werd aan Johannes door een deur aan de hemel de strijdende kerk vertoond, gelijk kapittel 12 : 7: "daar werd krijg in de hemel, Michael (n.l. Christus) en de Draak krijgden", enz. Dit geschiedt niet in de hemel, maar de strijd op aarde wordt geregeerd naar het Raadsbesluit des hemels.

Laat ons vooraf letten op de zes aangetekende zinnebeelden.

1. "En ziet, daar was een troon gezet in de hemel; en van de troon gingen uit bliksemen en donderslagen en stemmen"; tot verschrikking en verdelging van de vijanden. "En zeven vurige lampen brandende voor de troon, welke zijn de zeven Geesten Gods", tot licht, leven en blijdschap van de kerk.

2. "En daar zat Een op de troon"; n.l. God de Vader omringd met een regenboog die bij donkere wolken zijn heldere kleuren vertoont tegenover de zon. Alzo verenigen zich en stralen de deugden Gods af in Christus, de Zon der gerechtigheid, Jes. 54 : 9, 10; Openb. 10 : 1.

3. "En voor de troon was een glazen zee, kristal gelijk"; dit geeft ten eerste te kennen de broze, onbestendige en vergankelijke wereld. Ten andere, de strijdende Kerk; gelijk in de zee zich ook alle monsterdieren bevinden, zo zouden er onder Gods wijze toelating, uit de kerk bittere, verslindende vijanden opkomen, Openb. 13:l, die de ware leden met vuur van ketterijen of met het zwaard zouden vervolgen Openb. 15:2. Ten derde, de kristallijnen zee in Gods kerk was ook een zinnebeeld van Christus' heilfontein, en de stromen van de Heilige Geest, >welker beekjes de stad Gods verblijden' Ps. 46.

4. "En rondom de troon waren vier en twintig tronen, met vier en twintig ouderlingen, bekleed met witte klederen, en zij hadden gouden kronen op hun hoofden." Dit zijn de uitverkorenen, de verzegelden en vrijgekochten uit het Oude en Nieuwe Testament, die tot Koningen en Priesters gemaakt zijn. Deze worden allen samen aan Johannes vertoond in hun hemelse luister, hoewel tot lering en bemoediging voor de strijdende kerk, dat zij nog op aarde zijnde reeds gemeenschap hebben met de triomferende kerk boven; en tot zekerheid van hun overwinning, dat zij met Christus zullen zitten op tronen. Matth. 19.

5 "En in het midden van de troon, de vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren;" deze beelden de leraren af, om reden dat zij met de vier en twintig ouderlingen waren vrijgekocht door het bloed des Lams; zij zongen ook hetzelfde lied van de verlossing, kapittel 5:8,9. Zij waren vol ogen van voren en van achter, om nauwkeurig van alle zijden rond te zien, tegen de listen, ketterijen en vervolgingen van de duivel en zijn dienaren, die als een briesende leeuw rondgaat. Zij waren ook van binnen vol ogen, nl. het licht des Heiligen Geestes, daarom worden haar onderscheiden genadegaven afgebeeld, bij een leeuw in moed en kracht; bij een kalf in geduld en lijdzaamheid; bij een mens in bescheidenheid en voorzichtigheid; bij een arend in scherpheid van gezicht en geestelijke wijsheid; deze getrouwe leeraren waren rondom en dicht bij de troon, om bijzonder bewaard te worden, omdat zij het allermeest voor verleiding en vervolging blootstaan; leest maar eens 2 Cor. 4 en 6.

6. "En tien duizend maal tien duizenden en duizend maal duizend engelen waren rondom de dieren en vierentwintig ouderlingen," nl. om leraren en leden samen te bewaren; want zij zijn dienstknechten van de gelovigen en legeren zich rondom die de Heere vrezen, Ps. 34.

Hierop volgt het gezicht in 't 5 kapittel. Johannes zag in de rechterhand van God de Vader een boek van binnen en buiten vol geschreven Sommige dingen geheel verborgen andere meer zichtbaar, doch allen verzegeld, om in de volgende eeuwen op Zijn tijd ontzegeld te worden. De inhoud van dat boek is niet zo zeer het Testament van de uitverkorenen of Gods voorzienigheid in 't algemeen, maar van het Raadsbesluit over de strijdende kerk; die overkomt geen noodlot of onvoorziene gevallen.

Verder zag de Apostel een sterk engel nl. een uit die duizenden die allen sterke helden zijn, en de naam dragen van uitverkoren engelen 1 Tim. 5 :21. De naam "uitverkoren" verdient ons onderzoek, dat naar alle waarschijnlijkheid de uitverkoren engelen in hun gelukstaat bevestigd zijn geworden, in de eerste moederbelofte, Gen. 3 :15. Christus heeft als het gezegende Verbondshoofd Zijn uitverkoren volk door Goddelijk bloed vrijgekocht en door Zijn Geest verlost. Dit hadden de engelen niet nodig omdat zij niet gezondigd hebben. Evenwel moesten zij in haar gelukstaat bevestigd worden. Daarom wordt Christus het Hoofd der engelen genoemd om alzo beide de hemelingen en de aardbewoners tot een gemeente te vergaderen. Daarom heeft Hem Zijn Vader gesteld tot een erfgenaam van alles, namelijk van mensen en engelen. Efeze 1:10; Col. 1:16-18; Hebr. 1:2.

Een van de hemelse herauten riep met een grote stem: "Wie is waardig het boek te openen en zijn zegelen open te breken?" Er werd geen schepsel in de hemel noch op de aarde of onder de aarde gevonden. Hierop zegt Johannes: "Ik weende zeer".

Door dit gezicht worden wij met onze aandacht geleid tot nadere beschouwing van onze tekstwoorden.

I Bij de wenende Johannes.

II Bij een onderrichtende ouderling.

III Bij de gegronde afrading: ween niet!

O, Leeuw uit Juda's stam, verlos ook tegenwoordig Uw kerk en roep Uw treurige Sionieten eens toe: Weent niet! Amen.

I. De wenende Johannes. Deze lieveling van Gods kerk moeten wij in drie standpunten beschouwen.

1 Zijn persoon. De naam Johannes betekent genade (van Jehovah). Was hij geen begenadigd man geweest dan waren zijn tranen maar voortgevloeid met Ezau uit schade, met Saul uit schaamte en met Judas uit consciÎntieberouw, of gelijk sommige tijdgelovigen die altijd schreien kunnen. "Deze", schrijft Bunjan, "dragen de naam van "natte ogen", omdat zij. met een week gemoed geboren zijn. Doch Johannes had eens het wenen in zichzelf geleerd in de wedergeboorte: over de oude mens der zonde, de onbekeerlijke Adam. Daarom dragen zij de naam van begenadigden. Zij hebben dit wedergeboren deel uit genade ontvangen. Zij staan, leven en strijden ook door genade tegen felle geveinsdheid en huichelachtige tranen.

Daarom met opmerking beschouwd, is er in het zondigen een groot onderscheid, of ze voortvloeien uit de begeerlijkheden van de verdorven natuur, of als de ziel op een listige wijze en in schijngodsdienst de zonde gaat uitwerken. Hierom verzwijgt de Heere de zonde van David met Bathseba, maar tekent de listige doodslag van Uria aan. 1 Kon. 15 : 5.

2. Wij zien een tweede standpunt van genade in deze kruisgezant, dat hij als een levende martelaar naar 't eiland Patmos verbannen werd, om het getuigenis van Jezus Christus. O vrienden, het zijn geen gelukkige Christenen -en zelden geoefende vromen,- die niet in de smeltkroes van beproeving en lijden gelouterd worden. Maar gelukkig en gezegend die er als beproefd goud uitkomen, dan vertoont de genade zijn echte glans voor anderen En zij moeten van achteren menigmaal in zichzelf met verwondering en dankerkentenis uitroepen: "Ik dank U Heere dat Gij toornig op mij geweest zijt" Daar zijn veel lessen te leren in kruis, lijden en vervolging, dat op een weg van rozen verborgen blijft. Een natuurlijk mens kan wel eens onder de uiterlijke zegeningen vernederd worden en Gods goedheid erkennen en danken; maar het is alleen blanke genade om in zielsgemis, bitter kruis en het ontnemen van onmisbare echtgenoten, ouders of kinderen, om dan hartelijk de roede te kussen en onze Iza”ks op het altaar te leggen. O zalig standpunt: "de Heere heeft gegeven en genomen de Naam des Heeren zij geloofd".

3. Wij moeten nog een derde zielsgestalte in Johannes gadeslaan. Hij had bevel ontvangen: "schrijf hetgeen gij gezien hebt". Maar nu, als een innerlijke liefhebber en beminnaar van Gods kerk, zag hij een verzegeld boek, met ontzettende bliksemen en donderslagen gepaard. O, hij zag een donkere en verschrikkelijke toekomst tegemoet, en hij zag geen hulp of uitkomst. De verbreking Jozefs deed hem uitroepen: "ik weende zeer".

II. Hierop kwam een ouderling tot Johannes om hem te onderrichten, n.l. een ouderling uit de strijdende kerk, reeds door ons beschouwd, deze werd van de Heere gebruikt om Zijn wenende dienstknecht in zijn moed ontzinkende droefheid te onderwijzen en te troosten. Hieruit blijkt dat de voet niet tot de hand kan zeggen, 'ik heb u niet van node', ja dat menigmaal de meerdere van de mindere, mannen en vaders van kinderen en zuigelingen moeten leren. Het is een dwaze hoogmoed als predikanten niet van hun leden willen leren, ofschoon de Heere hen niet tot openbare voorgangers heeft geroepen en gebruiken wil, zo kunnen zij menigmaal in licht, genade en hemelse openbaringen hunne leraren overtreffen. Het is mij medegedeeld van de Eerwaarde Schoonderbeek te Nijkerk, dat hij om raad en voorlichting in zijn dienstwerk, een nauwe gemeenschap en omgang had met de ware vromen, en menigmaal gezegd had, dat hij anders niet prediken kon. En dat hij in een jaar meer van de godvrezenden in zijne gemeente geleerd had, dan in al zijn studiewerk. Ik heb gelezen van Engelands vermaarde Dr. Owen, dat hij veel gebruik maakte van het dienstwerk van Bunjan, En toen hij daar over bestraft werd, dat zulk een hoog geroemde Godgeleerde, wilde leren van zulk een arme ongeleerde ketellapper, dat zijn Eerwaarde met diep gevoel antwoordde: "hij gaf al zijn geleerdheid voor de geestelijke kennis van die verachte leraar."

Doch mijn geliefden, wij worden in 't verband van onze tekst geroepen nog kort te letten op de naam "ouderling" als een bijzondere ambtsbediening in Christus kerk. Het is volgens Gods Woord bekend, dat in de Apostolische kerk tweeÎrlei ouderlingen zijn geweest; daar waren er die verkozen werden tot opzicht op leer en wandel, om de stichting, vrede en eensgezindheid in de gemeente te bewaren en hetgeen ergernis kon geven te weren; de anderen arbeiden in het prediken en de bediening der Heilige Sacramenten. Hierop heeft Paulus het oog, dat die ouderlingen die arbeiden in het Woord dubbele eer waardig zijn, 1 Tim. 5:17. De naam van ouderlingen of leeraren was een en het zelfde, 1 Petrus 5:1. Hun werk was ook een en het zelfde, gelijk onze geachte kanttekenaren uitleggen, Hand. 20:28; Titus 1:5. Dit wordt breder verklaard door J. Calvijn.

O vrienden, geeft verstandig acht, als bij predikanten en leden het werk van de Heilige Geest ontbreekt, dan bouwen zij elkander op in levenloze ceremonieÎn, en grijpen gelijk Adonia en Joab de hoornen van het altaar aan. Zij moeten toch wat hebben waaraan zij zich kunnen vasthouden. Ja men ontdekt zelfs bij bekeerde Christenen als de geesteloosheid en de dodigheid de overhand neemt, dat zij meer met haar gemoed dan met de H. Schrift, meer met mensenwerk dan met Gods werk zijn ingenomen. Wordt een levende Jezus en Zijn gemeenschap gemist, dan zegt Lodensteijn "grijpen zij de schors der Waarheid aan."

Doch laat ons eens luisteren naar

III. De gegronde afrading van de ouderling aan Johannes, " weent niet."

Mogelijk mijn geliefden, rijzen de gedachten in u op, of Johannes als een begenadigde en liefhebber van Gods kerk geen wenenstof had? O ja, in beide opzichten.

1. Het wenen in zichzelf is een onmisbaar kenmerk van geestelijk leven. O mijn vrienden, laat u door niemand misleiden. Ofschoon thans helaas velen een diamanten geloof bezitten en tot een juichend christendom zijn opgegroeid, zo is dit in de grond der zaak toch niets anders dan een gehele doodslaat, of een hooggaande geesteloosheid en louter verstandswerk. Wat zijn de bijbelse en teerlevende kinderen Gods al aan ziels tranen onderworpen, die wij slechts zullen aanstippen en laten de uitbreiding daarvan aan u zelf over.

Menigmaal is haar Testament zo verzegeld, dat zij met alle moeite en hulpmiddelen de grenslijn van een nabij of waar christen niet kunnen zien. Zij worden er niet geheel buiten gezet, maar er nog veel minder binnen gesloten. Wat drijven er al donkere wolken over de eeuwige Waarheden en beloften Gods en dat zij er ijskoud en verhard onder blijven.

Op andere tijden in plaats van om, gevoelen zij van Christus verbannen te zijn, dat Zijn liefde tot haar en haar liefde tot Hem schijnt gesloten te zijn.

Dan wederom kunnen zij hun droevige Patmossen van kruis en de bittere behandeling van vijanden, ja menigmaal van familie en vrienden, maar niet overeen brengen met Gods wijze voorzienigheid en Zijn liefde tot haar.

Hierbij komt dat zij veelal uit haar paradijs van aangename genietingen worden uitgedreven in een huilende woestijn van geestelijke verlating. En wat dit alles overtreft, de verborgen gruwelen en hartzonden, die zij aan niemand kunnen openbaren. O neen mijne geliefden, hiervan zegt Paulus: "alle dingen zijn niet oorbaar en stichten niet". De onbekeerden worden er door geÎrgerd en spotten er achteraf mee, en de vromen horen dan onbekende gruwelen, daar zij later mede gekweld worden Die hoogbegenadigde Apostel beschrijft niet in alle bijzonderheden de boosheid die er in zijn hart woonde, hij zegt kortweg: "in mijn vlees woont geen goed". Rom. 7. Dit is door de Heilige Geest als een exempel en tot voorzichtigheid aangetekend. O, ziet nu eens, of de ware kinderen Gods ook wenenstof in zich vinden!

En boven dit alles, wat al vurige pijlen, vloeken en lasterlijke gedachten daarmede zij door de duivel gekweld geworden, daar Bunjan van zegt: "Christen kende zijn eigen stem niet", nl. hij kon zijne eigene hartzonden, of de boze influistering van de Satans niet onderscheiden. Dit is menigmaal moeilijk, doch de plotselinge inwerpingen daar de ziel terstond van schrikt en tegen schreeuwt, dat is vijandswerk. Maar de listige duivel zegt: dat het hun zonden zijn en blijken dat God op hen vertoornd is. Hierdoor had Job de troost van zijn geestelijk leven verloren, en hier tegen waren zijne krachten uitgeput om die te weerstaan, Cap. 6.

O mijne vrienden, dit zijn maar enkele vijanden waaronder de levende en tedere begenadigden zuchten en wenen.

2. Laat ons nu de wenenstof van Johannes als een liefhebber van Gods kerk op onze tijd trachten over te brengen. Door alle eeuwen hebben de oprechte Sionieten geweend over 's lands zonden en 't verlaten van Jehovahs Wetten. Doch het gaat thans helaas in ons vaderland zo, als oude, doorgeleide christenen de nieuw bekeerden horen klagen, dan denken zij menigmaal: gij lieden kunt er nog uit spreken, maar wij kunnen geen begin of eind er aanzien. Zo erg is het tegenwoordig met Sabbatschenden, vloeken, valse eden, stelen, hoogmoed; ja alle waarborgen, fondsen voor zieken en sterfgevallen worden er opgericht. Daar is geen eeuw bekend dat de AtheÔsterij zo doorbreekt.

Doch wij worden volgens onze tekst voornamelijk geleid om de treurige staat van de kerk te beschouwen, daarmede weten wij evenmin een begin of einde te maken. Wij zien thans leraren en christenen die voor jaren voor de Waarheid en Godzaligheid ijverden, die vallen nu als sterren van de hemel. Door het nieuw uitgevonden licht worden de mensen bekeerd door mensen, en verzekerd buiten de Heilige Geest, door God op Zijn Woord te geloven. Doch de wereld gelijkvormigheid, ja het spotten met ware godsvrucht maakt dit lichtzinnig christendom openbaar. Dan wederom worden dwaze maagden gevonden die maken van hare lampen, nl. van haar belijdenis en dode kerkvormen haar Jezus en grond voor de eeuwigheid. Zij bouwen elkander op in de strijd en zeggen: 'houdt dat gij hebt', en zij hebben niets met al. En de wijze maagden zijn schrikkelijk verdeeld en alzo machteloos geworden om samen te strijden. En bovendien wordt alom een dorre wintertijd en droevige slaapziekte aanschouwd. Ach mijne geliefden, waar zullen wij met onze klaagtonen eindigen? De wenenstof is groot. En moeten met Groenewegen uitroepen:

"Ach waar ik mij wende,
het is rondom vol ellende."

De ware liefhebbers van Gods kerk zijn door een muur zonder deur, ingesloten; daar is alleen maar een opening als zij naar boven zien.

Wij ontmoeten hier in Johannes een leerzaam voorbeeld om niet gelijk sommigen maar belangloos te zeggen: 'de Heere zal wel voor Zijn kerk zorgen, het is alles in Zijn boek geschreven en in Zijn raad vast bepaald.' O neen, de oprechte beminnaars van Sion zeggen: "wij wenen zeer".

Doch zij moeten niet treuren alsof Gods macht ontbreekt om te kunnen verlossen. Daarom komt de ouderling de wenende Apostel bemoedigen, onderrichten en toeroepen: "ween niet", met de grond en uitlegging er bij: "Ziet de Leeuw Die uit de stam van Juda is, de Wortel Davids heeft overwonnen". Het verdient onze aandacht: de ouderling gaat niet op losse gronden of met menselijke wijsheid aan 't redeneren, o neen, hij haalt de troostgronden uit Gods Woord.

De eerste Naam van de Zone Gods is ontleend uit Gen. 49 : 9. Omdat in Juda de koninklijke stam wordt afgebeeld, daarom wordt Hij beschreven als de Leeuw uit Juda's stam, om Zijn grote kracht en weergaloze heldenmoed in de strijd af te beelden. Van de leeuw wordt gezegd dat hij in de slaap de ogen open houdt, dat hij ontzettend brult en met alle woede verscheurt die zich tegen hem verzet en in postuur stelt, doch daartegenover zeer edelmoedig en barmhartig is aan die voor hem buigt en zich vernedert. De geschiedenissen vermelden van de buitengewone goedertierenheden der leeuwen, dat zij hun weldoeners niet kunnen verlaten. Deze natuurlijke eigenschappen maken ons indachtig het scherp gezicht, de waakzaamheid, goedertierenheid en vergelding van Christus over Zijn volk die voor Hem bukken, hun schuld belijden en bewenen; maar de verschrikkelijke gramschap als Hij Zich aan de vijanden Zijner kerk zal komen wreken.

De tweede Eretitel "de wortel Davids" is afkomstig uit Jes. 11 en 53, waardoor ons Zijn twee Naturen worden afgebeeld, naar Zijn menselijke Natuur was Hij Davids zoon en naar Zijn Goddelijke Natuur de wortel Davids. Dit was voor de Joden verborgen, dit blijkt in de vraag: "wat dunkt u van de Christus?" zij zeiden: "Davids zoon". Jezus zeide: "hoe noemt Hem dan David in de Geest zijn Heere? Matth. 22. Uit deze twee Middelaars eigenschappen worden de treurige Sionieten vertroost.

1. "Weent niet"; dit heeft de verheerlijkte Immanuel door Johannes laten beschrijven. Maar voor wie? Voor die christenen die zulk een onbeweeglijk geloof hebben? Wel die wenen immers niet. Doch hoort David eens : "mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd". En Paulus: "ik ben vleselijk, verkocht onder de zonden". O geliefden, voor de grootste zondaars zijn Christus eigenschappen het dierbaarste Als de wortel Davids heeft Hij in de eeuwige Vrederaad het gehele werk der zaligheid reeds op Zich genomen en in de volheid des tijds als de tegenbeeldige Jona, (de sterke Leeuw uit Juda's stam) de zee van Gods toorn gestild. De bliksemen en donderslagen van Gods ontzaggelijke deugden blinken in het genadeverbond van den troon des Vaders in goedertierenheid en waarheid tot in eeuwige zaligheid van geslacht tot geslacht, Sela! Psalm 89 . Al de erf- en dadelijke zonden van de uitverkorenen zijn verzonken in de bodemloze kristallijnen zee van Christus' heilverdiensten en die is, (let wel op) voor de troon Gods.

O mijne geliefden, wat geeft de troostbazuin van het Evangelie -'weent niet', voor al de begenadigde lievelingen des Heeren een zalig heilgeklank, als zij eens met de volzalige Jehova bevredigd worden, en zij zien het raadsbesluit voor zich ontzegeld en het Testament der zaligheid verzegeld op Golgotha! O eeuwig wonder, een deur aan den hemel open te zien. Een Christin riep in zulk een zalig ogenblik uit: "Ik wist niet dat het zalig worden zo gemakkelijk was". De liefde heeft geen vrees of pijn, dan roemen zij: "ik zal eeuwig het nieuwe hemellied zingen: "het Lam dat geslachte is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer en heerlijkheid, en dankzegging in alle eeuwigheid. En de vier dieren zeiden: Amen".

2. "Weent niet", liefhebbers van Gods kerk. Moet gij tegenwoordig met Jezus kirrende duif eenzaam treuren dat afval scheuring en achteruitgang u rondom omringt, en dat levenloze wachters zoveel zielen verleiden met een geesteloze belijdenis. O, weent niet hopeloos, de Leeuw uit Juda's stam zal op Zijn tijd dat wild gedierte verscheuren, Ps. 74. 0 wat zal het een wanhopend geroep zijn voor die dwaze maagden die thans zo juichende op de hemel aan wandelen: "onze lampen gaan uit!" "En de deur werd gesloten".

O geliefden, wij hopen dat de tijd spoedig zal aanbreken dat het geestelijk JisreÎl -dat de Heere over de aarde zou verstrooien, Hosea 1:2, naar Zijn verbondsbelofte bijeen zal vergaderen. Als de Leeuw zal brullen, "dan zullen de kinderen van de zee af al bevende aankomen.... als een vogelken uit Egypte, en als een duive uit het land van Assur: en Ik zal ze doen wonen in hun huizen, spreekt de Heere." Hosea 11.

Tussenzang: Ps. 137: 1, 2.

TOEPASSING.

Mijne geliefden, wij mogen tegenwoordig met Juda in Babel onze harpen wel aan de wilgen hangen, hoewel het thans ook niet ontbreekt aan kinderen Edoms die zeggen: "zingt ons een van de liederen Sions". Maar ach, de beminnaars van de oude en beproefde waarheid antwoorden: "Hoe zouden wij een lied des Heeren zingen in een vreemd land", daar ons alom zulk een vreemde en nieuwe godsdienst omringt. Het ontbreekt het kleine overblijfsel en de zieners al veelmaal aan wijsheid, moed en kracht, om dat nieuwe licht te bestrijden, want zij worden daardoor aan veel smaad en verdrukking onderworpen. Evenwel zij kunnen en mogen niet zwijgen hun medereizigers naar de eeuwigheid te waarschuwen, en aan te tonen waarover zij voor Gods aangezicht met Johannes hebben te wenen.

1. "Weent vrij;" dat sedert enige jaren al beproefd is om heimelijk een pauselijke macht in te voeren, om de onfeilbaarheid van de predikanten op te dringen, dat leden onbevoegd zijn de Waarheid te beoordelen. Zij moeten maar geloven wat de kerk gelooft, hoewel te grof om openlijk te bekrachtigen, zo wordt evenwel dit besluit doorgedrongen. Hoeveel klachten er ook van de standvastige beminnaars van de Waarheid worden ingebracht, het is een vruchteloze arbeid. Over al de mishandeling der vromen wordt geen onderzoek gedaan, noch hun recht gehandhaafd.

2. "Weent vrij;" dat mannen van geleerdheid voorgeven dat onze gereformeerde leer te oud wordt, daar moet wat nieuws gepredikt worden tot opwekking, zegen en bloei. Ach, wat horen wij niet al van de geleerdheid dezer eeuw! O neen vrienden, de Waarheid is van de nooit begonnen eeuwigheid, die verandert niet naar de mode van de tijd. De Heilige Geest spreekt door Paulus: "die zij vervloekt" die een ander Evangelie verkondigt.

Maar wij hebben door onze zonden de Heere arbeid gemaakt, Zijn Heilige Geest smarten aangedaan, tegengestaan, bedroefd en uitgeblust. De predikatiÎn zijn droog omdat zij in de binnenkameren niet met tranen worden besproeid. Dit is de oorzaak dat er zo weinig zegen en vrucht aanschouwd wordt.

3. "Weent vrij;" dat alle vlijt, onderwijs en studie thans, helaas wordt aangewend, in nette taalkunde, sierlijke welsprekendheid, machtspreuken en beelden, opdat de arme zielen zich in die bloemhoven zullen verlustigen, waarin de geheimen van Gods Woord, het merg van de godzaligheid en het geestelijk zielenvoedsel gemist worden. De waarheidlievende A. Comrie zegt: als het op wijsheid, een sierlijk rede en gaven wordt toegelegd en die worden beroemd, dan wijkt de innerlijke Waarheid, eenvoudigheid en godsvrucht.

4. "Weent vrij;" dat de Arminiaanse dwalingen, die algemene verzoeningsleer, door onze vaderen zo duidelijk uit Gods Woord veroordeeld, van jaar tot jaar weer aangroeit. Men hoort terstond (enkelen uitgezonderd): "wij loven en danken U", zij spreken maar zo los God als hun Vader aan, en zo algemeen: onze God; Jezus is voor mij en voor u gestorven enz.; zij gaan zonder wenen, strijd en zuchten op den hemel aan. O, wat worden er weinige kreupele Jacobs gevonden! O geliefden, wat gevoelt zich Gods arm volk ledig en in verre afstand van zulke predikers en christenen. Maar o begenadigd volk, gij hebt de tijdgeest wel tegen, maar gij hebt Gods Woord en de bevindingen van de vromen mee! Christus laat alleen Zijne treurige Sionieten toeroepen: "weent niet."

6. "Weent vrij;" dat wij een tijd beleven dat er een klein aantal toegebracht worden tot de gemeente der uitverkorenen. Het is waar, allen die onder de verkiezing tot zaligheid behoren worden bekeerd, maar ach, daar wordt zo weinig doorbreken gevonden, noch in zelfkennis, noch in den weg van verlossing, noch in de beproefde Waarheid, om de kerk tot steun en sterkte te zijn en tegen de vijanden en dwalingen pal te staan. Veelal zijn zij de kreupelschool spoedig ontwassen, doch het blijft een waar spreekwoord: 'die licht gelooft, is licht verleid.'

6. "Weent vrij;" als wij de sluimer- en slaapziekte beschouwen, van de wijze en dwaze maagden, dan hebben wij ruime stof tot wenen. Onder al de zegeningen en rampen wordt geen opmerking en vernedering gevonden, de Heere blaast in alle inkomsten. Hij verandert de zomer in de winter en de winter in de zomer, tegen Zijn verbondsbelofte aan Noach, dat koude en hitte niet zullen ophouden, Gen. 8. En ach, het schijnen allen verzegelde oordelen en het mensdom wordt aan de verharding overgegeven, totdat het lang zwangere besluit baren zal. Wij moeten met Jeremia, Cap. 6, wel uitroepen: "De blaasbalk is verbrand, het lood is van het vuur verteerd: te vergeefs heeft de smelter zo vlijtig gesmolten (nl. al Gods oordelen en bedreigingen door Zijne Profeten) dewijl de bozen niet afgetrokken zijn. Men noemt ze een verworpen zilver; de Heere heeft ze verworpen."

7. "Weent vrij;" wij beginnen de tijd te beleven, "dat niemand mag kopen of verkopen, dan die het merkteken heeft aan zijn rechterhand of aan hun voorhoofden," Openb. 13. Alle landen en volken drijven tegenwoordig geestelijke koophandel met Rome, de grote stad Babylon. O vrienden, wij beleven een benauwde tijd; om met David hartelijk te bidden: "Laat oprechtheid en vroomheid mij behoeden," Ps. 25. Want die het teken niet aan zijn rechterhand heeft om door giften de tijdgeest te ondersteunen, met bedrog te handelen en zijn waren te vervalsen, die kunnen bijna niet kopen of verkopen; en die het merkteken van 't Beest niet aan zijn voorhoofd draagt, nl. de verfijnde aflaatbrieven van 't Pausdom. De werkheilige leer is overal in- en doorgedrongen, en degenen die door woorden en wandel daar hun afkeer van betonen, worden overal gehaat en uit de Synagogen geworpen.

Wij hopen en verwachten dat een spoedige hervorming zal aanbreken. Dan zal vervuld worden: "En de kooplieden der aarde (die met onrecht uitwendig, en door hunne verleidende godsdienst inwendig zijn rijk geworden) zullen wenen, en rouw maken over haar, omdat niemand haar waar meer koopt." Openb. 18. O volk, hebt een afkeer van "de kooplieden der aarde;" en drijft liever handel in hemelse goederen. "Koopt de Waarheid en verkoopt ze niet", Spr. 13.

8. Eindelijk wat al wenenstof omringt ons als wij de scheuringen, de haat en wedstrijd in Religie-godsdienst aanschouwen, nu de kerk een Babel is dat zij elkander niet meer kunnen verstaan. En onder dit alles, waar zijn naar Gods Woord, onze voorvaderlijke dank-, vast- en bededagen gebleven? JoÎl 2 :15. En waar worden de knopen der goddeloosheid losgemaakt? Jes. 68. Ach, wij zullen onze klaagliederen maar niet verder uitbreiden, wij zouden door moedeloosheid bezwijken en met Juda wenende uitroepen:

"Elk stortte daar zijn bittere jammerklacht.
Als hij met smart aan 't heilig Sion dacht."

Het wordt tijd dat wij eens horen wat de ouderling tegen Johannes zeide: "Ween niet". De sterke Leeuw uit Juda's stam heeft gezegd: "op deze Petra, (nl. dat Hij is) de Christus de Zoon des levendigen Gods, zal Ik Mijn gemeente bouwen en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen," Matth . 16. Dit zinnebeeld is ontleend, dat er vanouds rondom sterke steden wallen werden opgericht waarin openingen waren om een uitval te doen. Zo heeft ook de hellemacht poorten, waardoor zij op de stad Gods aanvallen. Mogelijk vraagt gij in uzelf: "wat zijn dit voor poorten?" In menig tijdperk breekt de duivel door de poort van de geestelijke macht der kerk, gelijk het Sanhedrin blazende en dreigende moord tegen de discipelen des Heeren, en tegenwoordig tegen degenen die de Waarheid beminnen en de tucht willen handhaven. Daar integendeel de goddeloosheid en dwalingen met de vrije teugel wordt toegelaten. Op een andere tijd zet hij de poort open dat de politieke macht, keizers, koningen en overheden op Gods volk verbitterd zijn, en met banden en gevangenissen de gemeenten verwoesten, gelijk een Nero, Domitiaan, Erajanus enz. Dan wederom valt de grote rode Draak door de bloedpoort op de Vrouw aan met aller onmenselijke wreedheden, gelijk de martelaarsboeken ons meedelen. Eindelijk komt hij als een oude listige slang stilletjes zonder vervolging achter de Vrouw door de mondpoort om haar in een rivier van ketterijen te doen verdrinken, gelijk tegenwoordig. Maar geen nood, wenende Sionieten, de Leeuw uit Juda's stam heeft alle macht in de hemel en op aarde, hoe donker het ook mag schijnen.

Laten wij onze aandacht slechts op twee voorbeelden vestigen. Wat zag het er hopeloos uit toen Juda in Babel gevangen zat: een onoverwinnelijke stad welker muren onder de zeven wonderen der wereld geteld worden; zij waren vijftig ellen dik en twee honderd voet hoog, omringd door een brede en diepe gracht De poorten werden toegesloten met honderd koperen deuren. Maar wat zegt de Godsspraak Micha 2:13? "De Doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken," en Hij zegt: "de koperen deuren zal Ik verbreken, en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan", Jes. 45 :2. Toen is vervuld geworden: "Als de Heere de gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen die dromen." Zij wisten met Petrus niet dat het "waarachtig was," het scheen eerder een droom en inbeelding dan waarheid; het was te groot, te wonderlijk, te makkelijk. Maar toen zij het gelovig aanschouwden, riepen zij uit: "Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich. Toen zeide men onder de Heidenen: de Heere heeft grote dingen aan dezen gedaan", Psalm 126.

Laat ons nog eens het wedergekeerde Juda beschouwen in de dagen van Esther. Daar werd een Wet van de Perzen en Meden getekend en met de ring van de machtigen koning Ahasveros onverbrekelijk verzegeld, en de dag bepaald dat al de Joden om 't leven zouden worden gebracht. De duivel had door een grote list en voorzorg de Wet onveranderlijk bekrachtigd, niemand mocht in dertig dagen Ahasveros spreken op verbeurde van zijn leven: nu zal de kerk worden uitgeroeid. Ach geliefden, "Die in den hemel woont zal, lachen, de Heere zal ze bespotten." Een Vasthi, een vijandige en boze Haman, een slapeloze nacht van Ahasveros gebruikt de Heere in Zijn wijze voorzienigheid om Zijn volk heerlijk te redden. Maar de raad van MordechaÔ aan Ester is door alle tijden de raad aan 's Heeren volk: "want indien gij enigszins zwijgen zult te dezer tijd, zo zal den Joden verkwikking en verlossing uit een andere plaats ontstaan." De moordenaar van Gods volk, de verbitterde Haman, moet de geestelijke Jood MordechaÔ versieren en voor hem in de straten van de stad uitroepen: "Alzo zal men aan de man doen tot wiens eer de Koning een welbehagen heeft". Snelle lopers op kemelen moeten in alle landschappen verkondigen, dat de bloedplakkaten verbroken zijn. "Bij de Joden was licht en blijdschap, en vreugde, en eer."

Zo heeft de Heere door alle tijden voor Zijn eer gezorgd. Daarom verwachten wij ook nu door een ongezochte en ongedachte weg onze verlossing uit onze middernachtelijke duisternis en geestelijke doodstaat. Als de belofte uit Jes. 32 zal vervuld worden, "dat over ons uitgegoten worde de Geest uit de Hoogte, dan zal de woestijn tot een vruchtbaar veld worden, en het vruchtbaar veld zal voor een woud geacht worden." Dit is eerst vervuld toen 't Heidendom is aangenomen, toen werd de Joodse kerk een woud. Maar in het laatste der dagen, nl. de tijd van IsraÎls aanstaande en gezegende bekering, zal de woestijn van het Jodendom een vruchtbaar veld zijn, maar het vruchtbare veld van inbeelding van ons tegenwoordig Christendom zonder godsvrucht, zal dan tot een woud gemaakt worden. Doch het recht zal in de woestijn en op het in waarheid vruchtbaar veld verblijven, nl. de uitverkorenen uit Joden en Heidenen zullen volgens Jes. 11 dan in grote vrede leven.

Dan hebben de godzaligen de gezegendste tijd voor 's Heeren volk verwacht, ja een aanwas in geestelijke vruchtbaarheid, dat de kerk het meest zal bloeien in de laatste tijd. "In de grijze ouderdom zullen ze nog vruchten dragen; zij zullen vet en groen zijn", Psalm 92.

Dan zal de satan duizend jaar (bij de Heere juist bepaald doch voor ons onzekere tijd) gebonden zijn, nl. om noch met martelaarschap, noch met ketterijen de kerk te vervolgen.

Daarna zal hij ontbonden worden, door de Gog en de Magog, dat zijn verborgene en openbare vijanden, koningen en onderdanen zullen dan strijd voeren tegen de geliefde stad. Doch dan is de voleinding van de wereld nabij, Openb. 20. Daar mag eens een half uur stilzwijgen zijn in den hemel, hetzij voor de kerk in 't algemeen, of in 't leven der genade in't bijzonder, dat de vijanden stil moeten zijn, maar anders is er altijd krijg tussen de draak en de Vrouw. Doch weent niet hopeloos, de kerk veracht al hare vijanden. 'Laten de wateren maar bruisen en de bergen maar daveren, de beekskens der rivier verblijden en versterken de inwoners, zodat zij uitroepen: De God Jacobs is ons een hoog Vertrek, Sela'. Psalm 46.

En hoort de geestelijke zee matrozen eens zingen:

"Ofschoon de donder rolt, al stormt de wind in 't ronden.
Neen schipbreuk vrees ik niet, ik heb den weg gevonden.
Al is de zee zeer hoog, wiens golfslag mij vervaart,
Mijn Loods is nu aan boord, die mij veel zorgen spaart".

Maar vrienden, het wordt hoog tijd om over te gaan tot zelfonderzoek. Want deze troostwoorden "weent niet," zijn alleen voor de wenende, en begenadigde lievelingen des Heeren.

De Heilige Geest roept geheel het tegendeel tot onbekeerden,: "weent en huilt over de ellendigheden die u overkomen," Jac. 5. Maar ach, ofschoon de wereld krioelt van onbekeerde mensen, evenwel worden er maar een klein aantal gevonden die het geloven. Door eigenliefde hebben zij "een weg die iemand recht schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods." Spreuk. 14. Ach vrienden, tracht zo onder Gods Woord neer te zitten alsof gij alleen in de kerk of in de wereld was, en om u dan voor het aangezicht des Heeren te beproeven, en wel voornamelijk, of wij met onze godsdienstigheid met de Heere dan of de Heere met ons begonnen is. Met het eerste gaan wij verlorenen met het laatste worden wij behouden. Mogelijk komt de vraag in het hart van sommigen op: waarbij zullen wij dit kunnen onderscheidenen? Onbegenadigden kunnen door het natuurlicht, de ingeschapen consciÎntie, de letter der Wet en de inwerpingen des Satans hun zonden leren kennen, daardoor in grote verlegenheid, in noodgeschrei, ja sommigen in wanhoop gebracht worden. Maar de overtuiging van de Heilige Geest die met genade gepaard gaat, die maakt niet alleen zonden tot zonden, maar ook alle deugden van mensenwerk tot zonde, gelijk Jezus zegt: Joh. 16: 9-11. De Heilige Geest maakt buiten Jezus en Zijn gerechtigheid verloren mensen, maar Hij kort en onderhoudt, en versterkt het geloof in hen dat de zaligheid alleen in Christus en in geen ander is, Hand. 4:12. O, wat verschilt hier het genadewerk van 's mensen werk! Die zelf het werk begonnen hebben, blijven of met twee ogen in zichzelf zien en daar is niets anders als de dood te vinden, Ûf anderen zien met twee ogen nl. door een historisch geloof op Christus. De laatsten worden los, vermetel en opgeblazen.

Doch daar de Heere mee begonnen is, die ontvangen en behouden twee ogen des geloofs, ÈÈn in zichzelf om te zien dat zij geheel zwart zijn, om arm en ellendig te blijven, en met het andere zien zij op Christus en Zijn volkomen verlossende liefde. Daarvan zegt de Bruidegom: "gij hebt Mij het hart genomen (niet met twee, neen) met een van uw ogen," Hoogl.4. Ach geliefden, als onze ogen maar van de hemel verlicht worden, dan kunnen wij het onderscheid wel tien tussen Gods werk en mensenwerk. Alle zonden die in de onbekeerde mensen heersen, worden ook in de gelovigen gevonden, maar het zijn gelukkig hun onverzoenlijke doodsvijanden geworden. Daarom is de zelfbeproeving zo noodzakelijk. Niet of wij gelijk scheeplieden in de storm, van de ballast zoveel over boord werpen om het overige te behouden, o neen, maar of wij aller zonden vijand zijn. O, ongelukkige mensen die zoveel zonden afbreken om de hel daardoor te ontgaan en zoveel deugden beoefenen om de hemel te kopen.

O schrikt en beeft, al gij kooplieden der aarde, weent en huilt, gij rijken die van uw goud uw afgod maakt. U zondigt onophoudelijk tegen het eerste gebod: "gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben". Ja weent en huilt die in uzelf rijk zijt geworden en met uw eigen godsdienst de hemel inwacht. Ach arme wereldlingen, uwe consciÎntie klopt menigmaal onder de Waarheid dat gij een armzalige schat bezit, die u bij de dood verlaat, als eeuwige wee uw lot zal zijn. Ja menigmaal klopt ook de consciÎntie wel van tijdgelovigen; zij gevoelen wel dat zij van het echte volk verschillen Zij durven zich niet openbaren en het hart van Gods volk is voor hen gesloten. 0 vrienden, luistert niet naar uw bedrieglijke harten, maar naar de mond der waarheid: "Hoort aandachtig naar Mij;" verlaat alle uw nietige afgoden, al uw eigen godsdienst. Die munt deugt niet, daar staat des Konings wapen, het merk van de Heilige Geest niet op.

Alleen de werken van genade zijn Gode aangenaam. Want alle volmaakte giften, die van de hemel in Zijn volk afdalen, worden nog besmet met zonden en eigenliefde. Daarom worden zij door 't geloof aan Christus opgedragen en door Hem geheiligd en van Zijn hand door een vlekkeloos heilig God aangenomen, Openbaring 8. Van dit genadewerk getuigt de Heilige Geest: "en hare werken volgen met hen", tot in de eeuwige heerlijkheid, Openb. 14 : 13.

De gegronde afrading van de ouderling "weent niet," zijn bemoedigende troostwoorden voor heilbegerige, wenende en duistere zielen, die in bestrijding leven of hun werk wel waarheid is. 0 mijne geliefden, de Heere heeft in Zijn Woord en door Zijn dienstknechten de weg naar de hemel duidelijk laten beschrijven. En het is een merkteken van oprechtheid dat zij door redeneren met de Waarheid niet gelovig vertroost, of van hun aandeel in 't verbond der genade verzekerd kunnen worden. Salomo vraagt: "maar een verslagen geest, wie zal die opheffen?" Spr. 13. Het is voor de wenende Sionieten naar Jezus, een kenmerk, dat er hemelswerk, een edele geest in hen woont; dat zij van de hemel licht en geloofsgenade moeten ontvangen. Voor de begenadigde Johannissen is en blijft de toepassende vrucht van de waarheid, buiten de kracht van de Heilige Geest, verzegeld. Maar hiertegenover hebben zij toch zeer voorzichtig te zijn, om de influistering en vertroosting van de Heilige Geest niet tegen te staan of uit te blussen. Dit geschiedt veelmaal: dat zij de hemelse giften niet opmerken, omdat ze niet met hun voorgestelde denkbeelden overeenkomen; of dat er altijd een >maar' bij komt, dat de vertroostingen Gods te klein zijn; ook wel dat men zich een trap van verslagenheid en verlorenheid heeft afgebakend. Ach geliefden, als u maar zo diep vernederd zijt dat gij u buiten Jezus verloren gevoelt en aan Zijne gezegende voeten neervalt; dieper of lager behoeft het niet, want Zijn naam is Zaligmaker voor degenen, die "voor Zijn aangezicht neer bukken; en die zijn ziel bij het leven niet kan houden." Ps. 22.

De vermaning van de ouderling "weent niet," blijft een onderwijzing, ook voor het meer bevestigde volk Gods. Dit wil niet zeggen dat zij geen wenenstof behouden in zichzelf, voor land en volk, voor de kerk en 's Heeren kinderen. O ja, dit hebben wij reeds overvloedig aangetoond; maar het bange en hopeloze wenen over de toekomst wordt hier verboden. O, wat zijn het gelukkige zielen die met Johannes onvoorwaardelijk het boekske opeten. Een engel voorspelde hem dat het in zijn mond zoet als honig, maar in zijn buik bitter zou zijn, Openb.10. Als wij met sommigen oordelen dat dit boekse het Evangelie van zaligheid afbeeldt, dan is dit voorwaar een blijde boodschap en zoete vertroosting dat er geen zucht of traan tot de zaligheid behoeft gedaan te worden. Doch het heeft een bittere nasmaak, want tegen het blanke Evangelie en het naakte geloof komt alle vervolging en vijandschap aan. En niet alleen van buiten, maar ook de vijandschap van binnen. 0 vrienden, het is een Godsdaad als zij er eens geheel buiten gezet worden en het met den Heere eens worden om zich te laten zaligen.

Doch dit boekske komt beter met het verband overeen met het boek dat aan Johannes in onze tekst vertoond werd, zijnde de toekomstige lotgevallen van de kerk, de openbaring des Heeren aan Zijne dienstknechten om voor hun Koning een boodschap aan hun medezondaren getrouw over te brengen. Die zijn zoet en het is hun zalig vermaak, maar er is veel strijd, smaad en bitterheid aan verbonden. Dit blijkt in Cap. 11, de twee getuigen (zijnde voor alle tijden een klein getal die getrouw zijn) waren met "zakken bekleed", veracht; zo eten zij het op om lief en leed in 's Heeren dienst af te wachten.

O geliefden, verwondert u niet dat ware begenadigden wel eens wenen als zij een donkere toekomst tegemoet zien. Want behalve dat de rechtvaardigen veel tegenspoeden hebben, is hun kruis driemaal zo zwaar als van de ongelovigen. Ten eerste: zij kennen hun zonden, waardoor zij Gods straffen zich waardig maken. Hierom riep David uit: "Mij is zeer bange". Ten tweede, zij zijn bevreesd dat het straffen zijn in Gods toorn en in Zijn grimmigheid, Ps. 6. Ten derde, zij vrezen dat zij zich er niet recht onder zullen gedragen en er door geheiligd worden, om de Heere voor de slagen te danken, Jes. 12.

Maar het is een zalig standpunt aan twee voeten grond in 't Genadeverbond aan Zijn God en Zaligmaker genoeg te hebben. En om met Johannes het boekske van Jehovah's wijze voorzienigheid onvoorwaardelijk op te eten, en de toekomst gelovig Hem blindelings toe te vertrouwen. Dan roemen zij met de profeet Micha (Cap. 7): "wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal mij de Heere een Licht zijn". Dit wil niet zeggen in zielsduisternis, o neen, dan hebben de Bijbelheiligen niet zo geroemd Maar het blijkt duidelijk dat het duistere wolken zijn van de macht der vijanden, die zich rondom de kerk legeren. Maar de ouderling roept het strijdvolle Sion toe: "weent niet, ziet de Leeuw die uit de stam van Juda is, de Wortel Davids heeft overwonnen".

Al behoudt u hier op aarde veel wenenstof, "bedroeft zijnde door menigerlei verzoekingen", bij tijden mogen zij zich wel eens verheugen en verliezen in de beginselen van eeuwige vreugde. Doch wij worden 1 Petrus 1:6 opmerkzaam gemaakt door deze ingesloten woorden: (zo het nodig is), n.l. als het kruis, de strijd of zielennood het vereisen. Dan smaken zij de zalige eerstelingen.

En ach, gelukkige strijdgenoten, het zal niet lang meer duren, dan zal de wenenstijd voor eeuwig voorbij zijn, als gij in de triomferende kerk wordt overgebracht. Dan zal ook van u gezegd worden: "En zij zongen een nieuw lied zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijne zegelen te openen. Want Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed uit alle geslachten en talen en volken en natiÎn. En Gij hebt ons onzen Gode gemaakt tot koningen en priesters. En wij zullen als koningen heersen op de aarde". Amen.

Nazang: Ps. 84 : 4.