Salomo’s raad aan de jeugd

 

Opdracht aan de Nederlandse Jeugd

Dierbare jongelingen en jonge Dochters, Ranken van die edele wijnstokken, die God geplant had in Zijn wijngaard, welke hij geplant heeft op een vette heuvel, in het gezegende Nederland, de berg Zijner erfenis, de plaats die God verkoren heeft tot Zijn woning; nakomelingen van de oprechte en getrouwe liefhebbers van de zuivere Gereformeerde Godsdienst, en duur gekochte vrijheid, gijlieden bent de hoop van de volgende eeuw. Indien de Allerhoogste nog besloten heeft in Nederland te blijven. Indien Zijn Majesteit de Nederlanden nog zal gelieven te houden voor de herberg, en de schuilplaats van Zijn duur gekochte kerk. Indien die Grote Soeverein ons lieve vaderland nog zal gelieven te bewaren bij de kostelijke vrijheid, die wij nog genieten, en hetzelve te zegenen, gelijk Hij tot hiertoe gedaan heeft, zo moeten uit ulieden voortkomen de oprechte vaders van het vaderland, de voedsterheren van Gods kerk, de getrouwe en Gods geleerde leidslieden en voorgangers van Gods geliefd volk. Daarom is er aan uw opvoeding en de besturing van u, in de dagen van Uw jongelingschap, zo veel gelegen. Zo God Zijn zegen hier van onttrekt, en indien de jeugd van Hem verlaten wordt, is er niets goeds voor Nederlands volk te verwachten. Zo de grote Ontfermer daarentegen Zijn Geest gelieve uit te storten over de zonen en dochteren, dienstknechten en dienstmaagden, en hij gelieve haar harten te verenigen tot Zijn vrees, dat zonder hoop is, en gegronde verwachtingen, dat God Nederlands volk nog lang in Zijn gunstige bescherming zou opnemen, bewaren en zegenen, als in vorige dagen.

Indien het geslacht, dat nu opwast, en de hoop is van de volgende eeuw, zo veel ontaard van 't geslacht dat nu gaat sterven, als dat ontaard is van haar goede voorouders, zal het Nederlands ondergang zeer verhaasten, en moet men billijk vrezen, dat de maat der zonde haast vol zal zijn.

Onze zalige voorouders zijn vermaard geweest wegens haar oprechtheid, nederigheid, zuivere liefde voor de Waarheid en Godsvrucht, en zij waren ook getrouwe voorstanders van de vrijheid, hebben goed en bloed, en al wat haar dierbaar was, daarvoor gewaagd. Wat al bloed dat er voor waarheid en vrijheid vergoten is, getuigen de histories van Nederland; het was goed dat ze maar veel gelezen werden. De vijanden plachten te zeggen, hij vloekt niet, hij drinkt niet, hij hoereert niet, hij liegt niet, het is een ketter. Zo onbestraffelijk waren zij onder dat verkeerd geslacht. De Liefde Gods haar dringende, hadden zij elkaar zo vurig lief, dat elk, die haar wandel zag, moest uitroepen: Ziet hoe lief hebben zij elkaar! Uit zo'n beginsel waren zij vijanden van alle bedrog, en vertrouwden elkaar op haar woord. De zegen die God haar gaf, bezaten zij nederig, en leidde er toe om, door spaarzaamheid, naarstigheid en betamelijke middelen, te bewaren en te vermeerderen, tot nut van haar kinderen dat God haar, als een toegift, gegeven had, terwijl zij het Koninkrijk der Hemelen, en deszelfs gerechtigheid zochten. Dus dienden zij de waarachtige God in overvloed van alles met blijdschap van het hart. God was Nederland tot een vurige muur, en tot heerlijkheid in 't midden van hetzelve, zijn voetstappen druipten van vettigheid. God stelde heil tot muren en voorschansen. De vijanden, die Nederlands verderf zochten, ziende de Goddelijke bescherming, waardoor Hij haar raadslagen en macht verbrak, moesten dikwijls, al lasterende, uitroepen: God is Geus geworden. Nederland was ontzaglijk voor de vijanden, en geliefd van zijn vrienden. Nederland was de schuilplaats en de toevlucht van de verdrukte Christenvreemdelingen, die alles voor de naam Gods geleden, en voor de waarheid verlaten hadden, en God zegende haar in deze vreemdelingschap.

Maar, helaas! vele van de ranken van die edele wijnstokken zijn veranderd in verbasterde ranken eens vreemden wijnstoks. Hoe zeldzaam is 't nu; onder het geslacht dat nu leeft, te vinden de liefde voor de Waarheid en Godsvrucht? Velen zouden met Pilatus, uit verachting, wel zeggen, wat is waarheid? De waarheid struikelt op de straat, en dat recht is kan er niet ingaan. Ja de waarheid ontbreekt er, en wie van het boze wijkt, stelt zich tot een roof. Hoe is die oude oprechtheid en trouw geweken? Eertijds kon men elkaar meer op het gegeven woord vertrouwen, als nu op eden en geschreven contracten. Hetgeen de naarstige en spaarzame voorouders vergaderd hebben, wordt door hoogmoed, overdaad en wellust van haar kinderen verkwist. De gierigheid en de verkwisting maakt dat men veel nodig heeft om zijn begeerten te vervullen, dus begeven haar vele tot kwade middelen, om goederen te vergaderen, dus worden de oprechten gedrukt, en die moeten zuchten onder het juk van zulke, die om haar gierigheid of overdaad te voeden, alles durven bestaan.

De Heere ziet dit alles, en het is kwaad in Zijn heilige ogen. Hij heeft al dikwijls, door verscheidene wegen, zijn misnoegen en ontstoken toorn ontdekt, en Nederlands volk dit doen gevoelen. Men ziet uit de handelingen die God met Nederland houdt, dat hij dreigt het land te willen verlaten. Die ogen hebben om te zien, verzoek ik dat zij eens verstandig op deze kwade voortekenen gelieven te letten.

1. Als God een volk gaat verlaten onttrekt Hij doorgaans eerst van hetzelve Zijn geest, en geeft het over in het goeddunken van hun harten. Toen Hij de eerste wereld zou verderven door de Zondvloed, zei de Heere, Mijn Geest en zal niet in eeuwigheid twisten met de mens, omdat hij ook vlees is, doch zijn dagen zijn honderd en twintig jaar, Gen. 6:3. En na die tijd kwam de vloed en nam haar alle weg. Eer Israël naar Babel werd weggevoerd, stortte God over Zijn volk uit een geest des diepen slaaps, en sloot haar ogen toe, de profeten, de hoofden, en de zieners verblindde Hij, Jes. 29: 10. Toen God de joden zou verlaten, en het volk, dat eertijds Ammi genaamd werd, Lo Ammi zou noemen, was dit de last over hetzelve. Gaat heen, en zegt tot dit volk, horende hoort, maar verstaat niet, ziende ziet, maar merkt niet, maakt het hart van dit volk vet, en maakt haar oren zwaar, en sluit haar ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere en Hij het geneze, Jes. 6: 9, 10. En omdat dit oordeel op haar lag, toen Jezus zelf onder haar leerde, geloofden zij niet, al deed Jezus vele tekenen. Ja daarom konden zij niet geloven, getuigt Johannes, in zijn Evangelie, Hoofdst. 12: 37, 39. Merkt nu eens op, gij allen die God nog niet verblind heeft. Is niet des Heeren Geest van velen geweken? Waar vandaan komt het anders, dat het prediken niet geloofd wordt? Is 't niet hierom, dat de arm des Heeren niet geopenbaard wordt? Waarom is er als een magerheid in de zielen der vromen, zodat velen hun eerste liefde verlaten hebben? Is 't niet omdat de Heere Zijn levendmakende Geest inhoudt? Waarom ziet men dat de goddelozen zo tomeloos en onbeschaafd alle goddeloosheid bedrijven? Is 't niet omdat de wederhoudende genade des Geestes haar onthouden wordt? Is dan het onttrekken van des Heeren Geest een bewijs dat men tegen Hem geworsteld heeft, dat men Hem bedroefd heeft, en naar vermogen heeft zoeken uit te blussen? Wat zal men dan van Nederland moeten besluiten?

2. Het is een bedroefd voorteken voor een volk, als God die twee staven, lieflijkheid en 't samenbinden verbreekt. Zacharia 11:10, 14. Dat is, wanneer Hij de zuivere godsdienst, die een volk heilig maakt, en de eendracht, die haar sterk maakt, wegneemt. De ware godsdienst en de eendracht zijn de twee banden daar een volk door aaneen verbonden wordt. Als de zuivere godsdienst vervalt, is 't een teken, dat hij Zijn verbond vernietigt met zo een volk, Zach. 11: 10. Dan gaat de ere van zo een volk weg, 1 Sam. 4: 21, 22, want daardoor maakt Hij haar groot, Jes. 42: 21. Deut. 4: 7,8. Als de band van Enigheid verbroken wordt, dan moet men van dat volk zeggen: Hij heeft haar hart verdeeld, nu zullen zij verwoest worden, Hos. 10: 2 en Jes. 9: 18, 19, 20. Zo hebben het onze getrouwe voorvaderen ook gevat, als zij, in de voorrede voor het Synode van Dordrecht, haar dus lieten horen. Het fundament van deze van onze zeer vermaarde Republiek is de eenheid, en de eenheid de ware godsdienst. Haar devies is altijd geweest, Concordia res parvae crescunt: dat is, Eendracht maakt macht. De penningen die zij sloegen, met dit opschrift, Hac uitimur banc tuemur: dat is, op de waarheid steunen wij, en vrijheid verdedigen wij, gaven dat ook te kennen. Daarom is de Unie, gemaakt te Utrecht, in het jaar 1579, altijd aangezien als de grond van de behoudenis van het vrije Nederland. Hoe het nu staat met de godsdienst, en bij verval van dezelve, met de eendracht, weten die, die geen vreemdelingen zijn in Nederland, en die over deszelfs welvaart bekommerd zijn.

3. Als de Heere een volk wil verlaten, dan neemt Hij weg de beste zuilen van zo'n staat. Dat zijn de Held, de Krijgsman, de Richter, de profeet, de waarzegger en de ouden: de oversten van vijftig, en de aanzienlijken, de raadsman en de wijzen onder de werkmeesters, en dien, die kloek ter taal is, en Hij stelt de jongelingen tot vorsten, en kinderen om te heersen, Jes. 6: 2, 3, 4. De weldadige lieden worden dan weggeraapt, en de rechtvaardige worden weggeraapt voor het kwaad, Jes. 57: 1, 2. Hoe het in deze met Nederland gesteld is, laat ik oordelen van die, die de staat van Nederland kennen.

4. God is ook wel gewoon, als Hij Zijn volk de scheidsbrief geeft, dat hij dat volk eerst wordt tot een mot en tot een verrotting, Hos. 5: 12. Hij vervloekt haar zegeningen, Mal. 2:2. Hij breekt haar tuin, en wil ze niet meer beschermen, Jes. 5:5. Haar vermaardheid en haar ontzag verwelken, haar schatten worden uitgeput, in plaats van zegeningen komen vloeken. God wordt haar dan eindelijk als een felle leeuw, en als een jonge leeuw, hij verscheurt en gaat heen, en daar is geen redder meer, Hos. 5: 14, 15. Hoe nu weer God met Nederland handelt en een geruime tijd gehandeld heeft, inzonderheid na die uitzinnige actiehandel, weten alle, die Nederlands toestand kennen,

Ziet daar lieve jongelingen en jonge dochters, die het meeste geïnteresseerd bent in de welstand van uw vaderland, omdat gijlieden voor de volgende tijden opwast, ziet, zeg ik, wat u moet bekommerd maken, en in wat gevaar gijlieden leeft. Toont die machtige en heilige God, door zulke talrijke blijken, Zijn misnoegen over het land van Uw woning, wat zal er gebeuren, indien gijlieden vervult de mate der ongerechtigheid van Uw vaderen?' En indien gijlieden, niet alleen die kwade voetstappen navolgt, van die, die niet getrouw en zijn gebleven in Gods verbond, maar diezelve nog in boosheid gaat overtreffen?

God heeft ook mij tot een wachter in Nederland gesteld. Toen ik binnen Ardenburg bevestigd werd, op de 24 Augustus, des jaars 1681, was mijn inleidingpredikatie de aanspraak van God aan Ezechiël, Ezech. 33: 7: Gij nu, o mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls, zo zult gij het woord uit mijn monde horen, en hen van mijnentwege waarschuwen. Die eigen woorden werden mij toegeroepen, toen ik daarna in de gemeente van Middelburg bevestigd werd. Die woorden hebben, door de indachtig makende Geest Gods, altijd op mijn hart gewogen, zij hebben mij aangezet om met woorden en met schriften Nederlands volk, naar het talent dat God mij gegeven heeft, getrouw te waarschuwen.

Mijn jaren zijn nu hoog geklommen, ik ben al in mijn 66ste jaar getreden, en God heeft mij doen zien, dat aan de behoudenis van de jeugd, de behoudenis van het land en kerk vast gemaakt is. De liefde dan voor de welstand van u, lieve jongelingen en jonge dochters, en de begeerte dat God toch Nederland nog niet wilde verlaten, maar nog onder dit volk wilde blijven wonen, heeft mij aangezet om deze Predikatie te doen, en die, wat nader uitgebreid, in 't licht te geven. Ik ben daartoe nog meer bewogen:

1. Omdat ik voel hoe mijn krachten verminderen, en dat ik daar uit besluit, dat mijn werk haast afgewerkt zal zijn. Nu had ik begeerte om dit schrift nog na te laten tot een getuigenis dat ik mijn plicht tot het einde van mijn leven toe, hoewel in veel zwakheid, heb zoeken waar te nemen.

2 Ik kan ook getuigenis geven hoe verkwikkelijk het mij in mijn oude dag is, dat ik, door de Goddelijke genade, in de dagen van mijn jongelingschap, heb zoeken te gedenken aan mijn Schepper. Ik zeg het niet om te roemen, God weet het, maar om de Goddelijke trouw te prijzen, en om de jeugd aan te zetten, willen zij een vrolijk leven leiden, willen zij in voorspoed dankbaar, en blijmoedig in tegenspoed geduldig, omtrent het toekomende vertrouwende zijn, dat ze toch vroeg beginnen en toeleggen om aan haar Schepper te gedenken. Kon ik de verkwikkingen en de troost die daarin ligt, uitdrukken, ik twijfel niet of uw genegenheden zouden hiertoe uitgelokt worden.

3. Vooral ben ik bewogen door de bevattingen die ik heb van het gevaar daar de jeugd in is, in deze boze tijd; want daar is een toeleg van de zielsvijanden, om voornamelijk de jeugd te verstrikken en te verderven.

Hier legt de godverzaker op toe. Wat Spinoza, Leenhof, Bekker, Deurhof, de genaamde Hebreeën, en dergelijke gedaan hebben, tot verderf van de jeugd, en nog doen, en wat gevolg zij hebben, is bekend, en het smart allen die liefde voor God hebben.

Dit is de toeleg van die, die de gronden van het Christendom ondermijnen. Die de verdorven filosofie boven het Woord verheffen, en uit die grond de verborgenheden van het Christendom, of tegenspreken, of zo verklaren, dat het geen verborgenheden meer blijven. Die of openlijk het gezag van het H. Woord Gods bespotten, of heimelijk verdacht maken. Dit beogen de aartsgezinde, welker God is haar buik, die het tegenwoordige en het zichtbare verkiezen boven het toekomende, en boven de dingen die alleen geloofd en niet gezien worden. Die elkaar toeroepen: Laat ons eten en drinken en vrolijk zijn, morgen sterven wij.

Onder het woelen van deze zielsvijanden doet zich nu ook op de antichrist, die zijn tijd waarneemt, en door list en geweld zoekt de Gereformeerde godsdienst zo uit te roeien, dat van haar niet meer gemeld mocht worden. Wat er in vorige dagen door de bloed en geldgierige dienstknechten van de antichrist al gedaan is, heb ik Nederlands volk verhaald in de gerichtshandelingen van de Allerhoogste God, en in Sions worstelingen, en die haar over de welstand van Gods kerk bekommeren weten het. Hoe Gods volk in de Paltz, en in veel plaatsen van Duitsland mishandeld wordt, en in wat gevaar daar de jeugd is, en hoe op de kinderen en nakomelingen van de Gereformeerden wordt toegelegd, om die als een roof weg te voeren, horen wij alle dagen. En opdat de Nederlandse jeugd het zien zou, en op haar hoe de zou zijn, breng ik hier voor haar ogen de Declaratie die in Frankrijk, te Versailes, de 14 Mei van het jaar 1724 is uitgegeven tegen de Protestanten, en de zogenaamde nieuw bekeerde, en die de 31 Mei in het Parlement is geregistreerd, en die nu dagelijks al uitgevoerd wordt. En de historie van Thorn, een bekende stad in het Pools Pruissen. De Franse Declaratie luid van woord tot woord aldus:

LOUIS, door Gods genade Koning van Frankrijk en van Navarre: Aan al degene die deze tegenwoordig zullen zien, heil. Van al de grote ontwerpen, die wijlen de Koning onze zeer waarde Heer en Overgrootvader, gedurende de loop van zijn Regering, gemaakt heeft, is er geen dat wij meer ter harte nemen om te volgen en uit te voeren, dan 't geen hij begrepen had om de ketterij in zijn koninkrijk ten enenmaal uit te roeien, waartoe hij een onvermoeide zorg tot het laatste ogenblik van zijn leven besteed heeft. Met inzicht om een werk, dat zijn ijver en zijn Godvruchtigheid zo waardig is, te ondersteunen, is onze eerste zorg, zodra wij meerderjarig zijn geworden, geweest, om ons te doen vertonen al de Edicten, Declaraties en Arresten van de Raad, welke dien aangaande uitgegeven zijn: om de schikkingen daarvan te vernieuwen, en aan al onze Officieren te gebieden, dezelve met de uiterste nauwkeurigheid te doen in acht nemen. Maar wij zijn onderricht geworden, dat de uitvoering daarvan sedert vele jaren herwaarts vertraagd is, voornamelijk in de Provinciën, die door de besmettelijke ziekte aangetast zijn geweest, en in dewelke men een groter getal vindt van onze onderdanen, die voor deze belijdenis van de zogenaamde Gereformeerde Religie gedaan hebben, door de valse en gevaarlijke gevoelens welke sommige onder hen, niet oprecht met de Apostolische en Rooms-Katholieke kerk wederom verenigt, en aangezet door vreemde bewegingen, gedurende onze minderjarigheid, heimelijk hebben willen inboezemen 't geen ons verplicht hebbende om ene nieuwe opletting over zulk een gewichtig onderwerp te laten gaan, hebben wij gemerkt, dat de voornaamste misslagen die er ingeslopen zijn, en die een spoediger hulpmiddel vereisten, voornamelijk betreffen de ongeoorloofde bijeenkomsten; de opvoeding der kinderen; de verplichting voor al de geen die enige publieke functie bedienen, om de Kathol. Apostolische Roomse Religie te belijden: de straf tegen die wederom afgevallen zijn, gestatueerd, en het voltrekken der huwelijken; waaromtrent wij besloten hebben onze mening wel duidelijk te verklaren. Om deze reden, en op het advies van onze Raad, en uit onze bijzondere genade, volkome Macht en Koninklijk Gezag, hebben wij gezocht en bevolen, gelijk als wij door de tegenwoordige eigenhandige ondertekening, zeggen, ordonneren en willen.

1. Dat de Kathol. Apostolische en Roomse Religie in ons Koninkrijk, Provinciën en Landen van onze gehoorzaamheid, alleen geoefend worde: verbiedende aan al onze Onderdanen, van wat staat, kwaliteit en conditie zij ook mogen zijn, enige andere oefening van Religie dan die van de gemelde Rooms Kathol. te doen, en uit dien hoofde op enige plaats, onder wat voorwendsel het ook zijn mag, te vergaderen bij poene tegen de Mannen om voor altoos op de Galeien gebannen, en tegen de Vrouwen om geschoren, en voor altoos opgesloten te worden in zodanige plaatsen als onze rechters dienstig zullen vinden, met confiscatie van goederen en van de ene en van de andere: zelfs bij straf van de dood tegen degene, die zich met geweer verzameld zullen hebben.

2. Onderrecht zijnde, dat zich in ons Koninkrijk verscheidene predikanten opgedaan hebben, en nog dagelijks opdoen, die op niets anders toeleggen, dan om het volk tot oproer aan te zetten, en het zelf van de oefeningen der Kathol. Apostolische en Roomse Religie af te wenden: ordonneren wij, dat al de predikanten, die vergaderingen zullen hebben beroepen, die daar zullen hebben gepreekt, of enige diensten gedaan, met de dood gestraft worden, zoals de Declaraties van de maand van juli 1686, zulks ordineert ten opzichte van de predikanten van de zogenaamde Gereformeerde Religie, zonder dat de gemelde straffen in 't toekomende voor een bloot dreigement zal kunnen worden gehouden. Wij verbieden aan al onze onderdanen de gemelde predikanten te ontvangen, hen schuilplaats, hulp of bijstand te verlenen, en direct of indirect enige verstandhouding met ben te plegen. Wij gebieden aan alle degenen die kennis van ben zullen hebben, om ze bij de rechters der plaatsen aan te brengen; alles bij straf, ingeval van overtreding, tegen de Mannen om voor altoos op de Galeien gebannen, en tegen de vrouwen om geschoren en voor 't overige van haar dagen opgesloten te worden, in zodanige plaatsen als onze rechters dienstig vinden zullen, benevens confiscatie van goederen van de ene en van de andere.

3. Wij gebieden aan al onze onderdanen, en voornamelijk aan die, welke voor deze de Gereformeerde Religie beleden hebben, of de welke geboren zijn van ouders die er belijdenis van hebben gedaan, dat zij hun kinderen doen dopen in de kerken der Parochiën waarin zij wonen, binnen de 24 uren na haar geboorte, tenzij ze van de Aartsbisschop of van de Bisschop van haar district permissie bekomen hebben de plechtigheden van de Doop, om merkelijke redenen uit te stellen: Wij gelasten de Vroedvrouwen, en andere personen die de vrouwen in haar kraam bijstaan, de Pastoren van de plaatsen te waarschouwen van de geboorte der kinderen; en onze officieren en zodanige Heeren die het Hoge Recht hebben, om er de hand aan te houden, en om de overtreders met geldboeten en zelfs zijaarder, naar vereis van zaken, te straffen.

4. Aangaande de opvoeding der kinderen van degene, die voor deze de gewaande Gereformeerde Religie beleden hebben, of, die geboren zijn van zodanige ouders die belijdenis daarvan hebben gedaan, willen wij, dat 't Edict van de maand van Januari 1686 en de Declaraties van de 13 December 1698 en de 16 Oktober 1700, uitgevoerd worden, in al 't geen zij behelzen. En daarbij voegende: Verbieden wij aan al onze gemelde onderdanen hun kinderen buiten het Koninkrijk ter opvoeding te zenden, tenzij ze daartoe van ons ene permissie, door een van onze Secretarissen van Staat ondertekend, verkregen hebben, welke permissie wij niet zullen vergunnen, dan nadat wij van de Katholieke gevoelens der vaders en moeders, genoegzaam onderrecht zijn: en zulks bij poene van overtreding, van ene geldboete, die zal worden gereguleerd naar mate van de goederen en bezittingen der vaders en moeders van de gemelde kinderen, zullende deze geldboete echter niet minder kunnen bedragen dan de somma van 6000 livres, en betaalt moeten worden ieder jaar dat haar voorn. kinderen, in weerwil van ons Verbod, in vreemde landen blijven, waar aan wij onze Rechters bevelen stipt de hand te houden.

5. Wij willen, dat er, zoveel 't doenlijk is, schoolmeesters en meesteressen aangesteld worden in al de Parochiën alwaar er geen zijn, om de kinderen van beiderlei geslacht in de voornaamste verborgenheden en plichten van de Kathol. Apostolische en Roomse Religie te onderwijzen; om ze alle werkdagen naar de Mis te geleiden, zo veel 't mogelijk zal zijn, om haar de onderrichtingen die zij tot dat einde nodig hebben, te geven, en om zorg te dragen dat zij op zon en feestdagen de Godsdienst bijwonen; als ook om daar te leren lezen, en zelfs schrijven, aan degene die zulks nodig mochten hebben; alles gelijk het geordineerd zal worden door de Aartsbisschoppen en Bisschoppen, overeenkomstig met 't 25ste artikel van 't Edict van 't jaar 1695, rakende de geestelijke jurisdictie; wij willen ten dien einde, dat in de plaatsen alwaar geen andere inkomsten zijn, de som die tot het aanstellen van de voortz. Meesters en Meesteressen ontbreekt, tot 150 livres toe voor de Meesters, en 100 livres voor de Meesteressen uitgeschreven zal kunnen worden over al de inwoners en dat de brieven daartoe nodig, afgevaardigd zullen worden op het Advies dat de Aartsbisschoppen en Bisschoppen van de respectieve Districten en de Gedeputeerde Commissarissen in onze Provincie ter uitvoering van onze orders, die de onze daar van geven zullen.

6. Wij gebieden aan alle Vaders, Moeders, Voogden en andere personen aan wie de opvoeding der kinderen en bijzonder diegenen, welker Vaders en Moeders belijdenis van de zogenaamde Gereformeerde Religie gedaan hebben, of die van de Gereformeerde ouders geboren zijn, toevertrouwt is, om ze te zenden naar de Scholen en naar de Catechisaties, totdat zij 14 jaar oud zijn en zelfs om degenen die boven de gemelde ouderdom tot aan de 20 jaren zijn, te doen bijwonen de onderwijzingen die op Zon en Feestdagen worden gedaan, tenzij het personen van zulke staat zijn, dat zij dezelve in hun huizen kunnen en moeten doen onderrichten, of ze naar enige Colleges zenden, of in een klooster of in enige andere Gemeenschap besteden; wij bevelen de Pastoren, om met ene bijzondere aandacht te waken op de onderwijzing der gemelde kinderen in hun Parochiën, zelfs ten opzichte van diegenen die niet naar de scholen zullen gaan. Wij vermanen en gebieden ook de Aartsbisschoppen en Bisschoppen, hierop zorgvuldig te letten; wij gebieden aan de Vaders en Moeders die er de opvoeding van hebben en voornamelijk aan de Personen die door haar geboorte of bedieningen de aanzienlijkste zijn, om de kinderen die in haar huis zijn, aan hen te vertonen, wanneer de Aartsbisschoppen en Bisschoppen zulks in de tijd van haar visitaties ordonneren, ook aan dezelve rekenschap te geven van de onderwijzing, die zij aangaande de Religie zullen hebben ontvangen; en aan onze Rechters Procureurs en aan zodanige Heren, die de hoge juridistische hebben, om alle vlijt en onderzoekingen en nodige directies aan te wenden tot uitvoering van onze Wil dienaangaande; en om diegene, die nalatig zijn daar aan te voldoen of die de stoutheid mochten hebben om ze, op wat wijze het ook mocht zijn, te overtreden, te straffen met veroordeling in een geldboete, die bij provisie, niettegenstaande het appel, geëxecuteerd zal worden, hoe groot die som ook zou mag wezen.

7. Om de uitvoering van het voorgaande Artikel nog meer te verzekeren, willen wij, dat onze Procureurs en die van het hoger gerecht, zich door Pastoren, Vicarissen, Meesters of Meesteressen der Scholen, of andere aan die zij deze zorg zullen opdragen, alle maanden doen ter hand stellen een nauwkeurige staat van alle kinderen die niet ter school gaan, of die de Catechisaties en de onderwijzingen niet mede bijwonen, met haar namen, ouderdom, geslacht, als ook de namen van haar vaders en moeders, om vervolgens de nodige vervolging te doen tegen Vaders en Moeders, Voogden en Curatoren, of anderen die het opzicht van haar opvoeding hebben; en dat zij gehouden zullen zijn ten minste alle 6 maanden rekenschap te doen aan onze Procureurs Generaal, ieder in haar ressort, van de Procedures welke zij dienaangaande zullen hebben gehouden, om van hen de nodige orders en instructies te ontvangen.

8. De geestelijke hulpmiddelen nooit noodzakelijk zijnde, voor al aan diegene van Onze onderdanen, die nieuw met de kerk wederom zijn verenigd, dan in gevallen van ziekten, waarin hun leven en hun zaligheid even gelijk in gevaar zijn, willen wij, dat de Medicijns, en bij hun gebrek, de Apothekers en Chirurgen, die geroepen worden om de kranken te bezoeken, gehouden zijn om aan de Pastoren of Vicarizen der Parochiën, waarin de voorgen. zieken wonen, daarvan kennis te geven, zo haast als zij oordelen dat de ziekte gevaarlijk zou kunnen zijn, tenzij ze zien dat men ze reeds van elders ontboden heeft; opdat de gemelde zieken en in het bijzonder onze onderdanen die nieuw met de kerk wederom zijn verenigd, van hen kunnen ontvangen de geestelijke onderrichtingen en vertroostingen die zij nodig hebben, alsook de hulp der Sacramenten, wanneer de voorsz. Pastoor of Vicarizen de zieken in staat vinden om ze te ontvangen. Wij gebieden aan de ouders, bedienden en andere personen die bij de zieken zijn, dat zij gemelde Priesters bij haar laten gaan en ze met een eerbiedigheid aan hun karakter toekomende, ontvangen en wij willen, dat zodanige Medicijns, Apothekers en Chirurgen, die hun plicht in dit stuk verzuimen, alsmede de Ouders, bedienden en andere, bij de meergemelde zieken zijnde, die aan de bovengenoemde Pastoren, Vicarissen of Priesters, door hen gezonden, weigeren om hen de zieken te laten zien, geslagen worden in zodanige geldboete, als het zal behoren, en dat zelfs Doctoren, Apothekers en Chirurgen, indien zij ten tweede maal overtreden, het oefenen van haar kunst wordt verboden, alles naar bevinding van zaken.

9. Wij bevelen insgelijks aan alle Pastoren, Vicarissen en anderen, die de zielszorg hebben dat zij de kranken van wat staat of condities zij ook zijn, voornamelijk degenen, die voor deze de zogenaamde Gereformeerde Religie beleden hebben, of die geboren zijn van ouders die belijdenis daarvan hebben gedaan, naarstig bezoeken, dezelve in het bijzonder en zonder getuigen, aanmoedigen tot het ontvangen van de Sacramenten der kerk, aan hen tot dat einde alle nodige onderrichtingen, met de wijsheid en liefde die haar dienst vereist, gevend; En in geval de gemelde zieken, tot kleinachtigen van hun heilzame vermaningen en raadgevingen, de Sacramenten, die door dezelve aan hen worden geboden, weigeren te ontvangen en vervolgens openbaar verklaren, dat zij in de zogenaamde Gereformeerde Religie willen sterven en bij de verklaring die zij gedurende haar ziekte daarvan hebben gedaan, volharden: willen Wij, dat indien zij tot haar vorig gezondheid komen, het proces hen, door Onze Bailes en opperrechters, op verzoek van onze Procureurs, gemaakt en voldongen wordt, en dat zij gestraft worden met een eeuwige ballingschap, met confiscatie van hun goederen; en in de landen daar de confiscatie geen plaats heeft, met een geldboete, die niet minder zal kunnen bedragen dan de waarde van de helft van hun kapitaal. Indien zij daarentegen in die ongelukkige toestand sterven, ordonneren wij, dat het proces tegen hun gedachtenis, door onze gemelde Baljuw en Opperrechters, en 't verzoek van onze Procureurs, zal worden gemaakt, in de vorm die bij de artikelen van de 22ste Titel van onze Ordonnantie van de maand Augustus 1670, voorgeschreven wordt, op dat haar gemelde gedachtenis gecondemneerd wordt met confiscatie van hun goederen; herroepende de andere straffen die door de Declaratie van de 29 April 1686, en door die van de 8 Maart 1715, zijn geflatueerd; die daarenboven ter executie zullen worden gelegd voor zoveel zij van 't tegenwoordig artikel niet verschillen: En ingeval er geen Koninklijk Ballingschap is ter plaats daar 't feit voorvalt, zullen onze provoosten en Koninklijke Rechters, en indien er geen zijn, de Rechters der Heeren die de hoge jurisdictie hebben: de informatie daarvan, door hen opgemaakt, zenden aan de Griffieren der Baljuwschappen en Oppergerechtshoven waaronder die rechters behoren, of die kennis nemen van de Koninklijke gevallen in 't district van de gemelde rechters om daar tot de instructies en tot het vonnis van 't proces, te worden voortgevaren, ten kosten van het Appel in onze gerichtshoven van 't Parlement.

10. Wij willen, dat 't geen in het voorgaande artikel vervat is, uitgevoerd wordt, zonder dat er enige proef om de misdaad van weer afvallig te bewijzen, vereist wordt, dan de weigering die de zieke van de Sacramenten der kerk, hem door de Pastoren, Vicarissen of andere die de zielzorg hebben, aangeboden, zal hebben gedaan; en die verklaring die hij in 't openbaar, als boven gemeld is, gegeven zal hebben; En de proef van de voorn. Pastoren, Vicarissen of andere die de zielzorg hebben, zonder dat 't noodzakelijk is, dat de rechters van de plaats zich in 't huis van die zieken begeven, om door een proces-verbaal van hun weigering en verklaring op te maken, en zonder dat de gezegde Pastoren of Vicarissen die de zieken hebben bezocht, gehouden zullen zijn de officieren te verzoeken, dat zij zich na die plaats begeven, of aan hen de weigering en de verklaring die hen gedaan is, aanbrengen: herroepende in dit opzicht, declaraties van de 29 April 1686, en van de 8 Maart 1715, omtrent 't geen tegen dit en het voorgaande artikel zou kunden strijden.

11. En nadien wij onderrecht zijn, dat 't geen het meest toebrengt om de meergemelde zieken in hun oude dwalingen te bevestigen, of wederom daarin te doen vallen, is de tegenwoordigheid en de vermaningen van sommige verborgen protestanten, die hen heimelijk in die staat bijstaan, en de vooroordelen van hun kindsheid, en de zwakheid waarin de. ziekte haar brengt, misbruiken om ze buiten de schoot der kerk te doen sterven, ordonneren wij, dat het proces door onze Baillifs en opperrechters, zoals 't hier boven gemeld is, gemaakt en volvoerd wordt tegen degenen die zich schuldig bevinden aan deze misdaad, waarover de Provoosten of andere Koninklijke Rechters, en zelfs de Rechters der Heeren van 't Hoge Recht in de plaatsen daar 't feit voorgevallen is, indien er in de gemelde plaatsen geen Baljuwschap en OpperGerechtshof is, informaties zullen kunnen nemen; mits dat zij die informaties,. als boven, aan het Koninklijke Bailluagie zenden, opdat 't proces daar door onze Baillifs en Opper Rechters voortgezet, en de schuldige gestraft worden; te weten, de mannen met de Galeien voor altoos of voor een tijd, zoals de Rechters zulks dienstig zullen vinden; en de vrouwen om geschoren en opgesloten te worden in zodanige plaatsen als onze Rechters ordonneren zullen, voor altoos of voor een tijd, 't geen wij insgelijks aan hun wijsheid overlaten.

12. Wij bevelen, dat volgens de oude ordinanties der Koningen onze voorzaten, en 't gebruik in ons Koninkrijk vastgesteld, niemand van onze onderdanen aangenomen zal kunnen worden tot enig ambt van rechter in onze Hoven, Bailluagiën, Oppergerechtshoven en Provoostschappen, noch tot die van Hals Rechters, zelfs tot de bediening van Maires en Schepenen, en andere officieren der stadshuizen, 't zij dat dezelve tot een valse bediening opgerecht zijn, of bij verkiezing of anderszins vervuld worden; als ook tot die van Griffiers, Procureurs, Notarissen, Archers en Gerechtsdienaars, van wat jurisdictie het ook zou mogen wezen; en in 't algemeen tot enig ambt of publieke bediening, 't zij bij titel of bij commissie, zelfs tot de Officieren van Ons Hof en Onze Koninklijke Huizen, zonder een getuigenisbrief van de Pastoor of in zijn afwezigheid van de Vicaris der Parochie, in welke zij wonen, van haar goed gedrag en zeden, als ook van de dadelijke oefening, die zij van de Kathol. en Apostolische Religie doen.

13. Wij willen insgelijks, dat de Graden in de Universiteiten van ons Koninkrijk, aan degenen die in de Rechten of de Medicijnen studeren, niet mogen worden verleend, dan op dergelijke getuigenisbrieven, die de Pastoren hen zullen geven, en die door hen moeten worden vertoond aan degenen die ze promoveren moeten; van welke getuigenisbrieven gewag zal worden gemaakt in de Bullen die ze zullen krijgen, bij poene van nietigheid. Wij willen echter aan deze regel niet onderwerpen de vreemdelingen die op de Universiteit van ons Koninkrijk komen studeren, en zich daar laten promoveren, mits dat achtereenvolgens de Declaratie van de 26 Februari 1680, en 't Edict van de maand Maart 1707, de graden die ze verkregen hebben, hen in ons Koninkrijk niet zullen dienen.

14. De medicus, Chirurgijns, Apothekers en Vroedvrouwen, als ook de Boekverkopers en Drukkers, zullen mede niet toegelaten kunnen worden om hun kunst of bediening in enig plaats van ons Koninkrijk te oefenen, zonder een dergelijke getuigenisbrief mee te brengen, waarvan gewag moet worden gemaakt in de actes die aan hen afgevaardigd zullen worden, en zelfs in het vonnis der rechters, aangaande degenen die voor hen de eed moeten afleggen; alles bij poene van nietigheid.

15. Wij willen, dat de ordinanties, edicten en declaraties der Koningen onze voorzaten omtrent de huwelijken, en bijzonder het edict van de maand Maart 1697 en de declaraties van de 15 juni van 't zelfde jaar, na haar vorm en inhoud, door onze onderdanen die nieuw met het Katholieke geloof wederom zijn verenigd, en door alle andere onze onderdanen worden uitgevoerd, hen gebiedende, dat zij in de huwelijken die zij willen voltrekken, waarnemen de plechtigheden die zowel door de Canonieke Wetten, als door de gemelde ordinanties, edicten en declaraties, voorgeschreven zijn, alles bij poene daarin gestatueerd, en zelfs van lijfstraf, na vereis van zaken.

16. De minderjarige kinderen, welker vaders en moeders, voogden of curatoren buiten ons Koninkrijk zijn gegaan, en zich ter oorzaak van de Religie naar vreemde landen hebben begeven, zullen wettige huwelijken kunnen sluiten zonder de toestemming van de gemelde hun afwezige vaders en moeders, voogden of curatoren af te wachten of te begeren; onder conditie nochtans, dat zij het consent of de raad innemen van hun voogden of curatoren, indien zij er in 't Koninkrijk hebben, en indien niet, zal men er aan hen, ten dien einde geven; als ook van hun nabestaande en maagschappen, indien zij er hebben, of bij gebrek van nabestaanden en maagschappen, van hun vrienden of buren;. wij willen daarom, dat, eer zij tot 't sluiten en 't voltrekken van hun huwelijk treden, voor de Koninklijke rechter der plaatsen daar zij hun woonplaats hebben, en in de tegenwoordigheid van onze procureur, maar indien er geen Koninkl. Rechter is, voor de algemene Rechter der gemelde plaatsen, de Procureur Fiscaal van de justitie daar tegenwoordig zijnde, wordt gehouden ene vergadering van 6 van de naaste bloedverwanten of maagschappen zowel vaderlijke als moederlijke, die oefening van de Katholieke Apostolische en Roomse Religie, nevens de voogd of de curator der gezegde minderjarigen, en bij gebrek van nabestaande of vermaagschapte, van 6 vrienden of buren van dezelve kwaliteit, om hun advies en toestemming te geven, indien het nodig is, en de daartoe vereiste aktes zullen worden afgevaardigd zonder enige kosten, zo van rechten als van zegel, controlering, insinuaties of andere: En ingeval alleen de vader of de moeder der gemelde minderjarige kinderen uit 't Koninkrijk gegaan is, zal 't genoeg zijn 3 nabestaande of vermaagschapte van de kant desgene die buiten 't Koninkrijk is, of bij gebrek van dezelve, 3 vrienden of buren te vergaderen, die met de vader of de moeder die zich tegenwoordig bevindt, en de voogd of curator, indien er andere zijn dan de vader of moeder, hun advies en consent, indien 't zijn moet, tot het voorgestelde huwelijk geven zullen, van welk consent in al de gevallen hier voren gemeld, hoofdzakelijk gewag zal worden gemaakt in 't huwelijkscontract, dat getekend zal worden door de gemelde vader of moeder; voogd of curator, nabestaande of vermaagschapte, buren of vrienden, als ook op 't register van de Parochie alwaar de plechtigheid van de Trouw verricht wordt; alles zonder dat de voorn. kinderen, in 't gezegde geval, kunnen onderhevig zijn de straffen, gestatueerd tegen de kinderen van familie, die zonder toestemming van hun vaders en moeders trouwen; uit welke hoofde wij herroepen hebben, en omtrent dit geval alleen, herroepen de gemelde ordinanties, die daarenboven na haar vorm en inhoud uitgevoerd zullen worden.

17. Wij verbieden aan al onze onderdanen, van wat staat en conditie zij ook zijn, om toe te stemmen of goed te keuren, dat hun kinderen, en die, waar van zij voogden en curatoren zijn, in vreemde landen trouwen, 't zij met het tekenen van de contracten die gemaakt mochten worden om tot de gemelde huwelijken te komen, 't zij met een voorgaande of volgende akte, tot wat zaak of onder wat voorwendsel het ook zou kunnen wezen, zonder onze uitdrukkelijke en schriftelijke permissie door een van onze secretarissen van staat en van onze bevelen ondertekend, op poene van de Galeien voor altoos tegen de mannen, en van eeuwige ballingschap tegen de vrouwen, en daarenboven confiscatie der goederen van de ene en van de andere; en alwaar de confiscatie geen plaats mocht hebben, een geldboete, die niet minder zal kunnen zijn dan de helft van hun goederen.

18. Wij willen, dat in al de arresten en vonnissen, die de confiscatie zullen ordonneren van de goederen dergenen, die volgens onze declaratie, daarin vervallen zijn, die van onze gerechtshoven en andere rechters ordonneren, dat er op de goederen gelegen in landen daar de confiscatie geen plaats heeft, of op die, welke de confiscatie niet onderhevig zijn, of die niet tot ons voordeel zullen worden geconsispueerd, een geldboete wordt genomen, die niet minder zal kunnen bedragen dan de waarde van de helft der gemelde goederen; welke geldboete, zowel als de geconfispueerde goederen, vervallen zullen aan de Commissarissen over de goederen der afwezende protestanten, om nevens de inkomsten der voorz. goederen, besteedt te worden tot onderhoud van zodanige van onze nieuw bekeerde onderdanen die dit onderstand nodig hebben; hetgeen even gelijkelijk plaats zal grijpen ten opzichte van alle geldboeten, van wat soort die ook zijn, waarin de overtreders van onze tegenwoordige declaratie, geslagen zullen worden; zonder dat de ontvangers of pachters van onze Domeinen, iets daarvan mogen pretenderen. Gegeven te Verfailes de 14 Mei 1724, in 't 9de jaar van onze regering.

Was getekend, LOUIS.

Lager stont, PHELIPEAUX.

Wat aangaat de historie van Thorn. Hetgeen daar geschied is, ontdekt zo de aard en toeleg van de Jezuïeten, dat alle, die niet met blindheid geslagen zijn, moeten erkennen, dat zij haars gelijk niet hebben in geldgierigheid, bloeddorstigheid, wraakzucht en onverdraaglijke trotsheid. Wee die, die onder haar klauwen valt.

De regering van die stad, bevindende dat hetgeen in haar stad is voorgevallen, met veel onwaarheden wordt verteld, waardoor zij zeer benadeeld worden, heeft goed gevonden, om de uitgestrooide leugens der jezuïeten tegen te gaan, en de wereld van de waarheid kennis gevend, op te stellen en uit te geven, een omstandig verhaal van zeker oproer in haar stad door de jezuïeten verwekt, bij occasie van een processie, gehouden de 16 juli 1724.

Dit verhaal, zoals 't alom bekend gemaakt, en in onze taal is overgezet, wordt ook gevonden, in de Postrijder van de maand Oktober, des jaars 1724, pag. 184, luidt van woord tot woord aldus:

Als de 16 juli van deze jaars de processie op 't kerkhof van St. Jakobskerk (die aan de Nonnen tegen de Olivische vrede heeft moeten ingeruimd worden) was gekomen, en voor het kerkhof enige burgerkinderen en andere jongelieden blootshoofds stonden te zien, had een student uit der jezuïeten school van hen begeerd, dat zij zouden knielen, en hun niet alleen bittere scheldwoorden, maar ook wakkere oorvijgen gegeven: En ziende dat hij daarover niet bestraft werd, had hij de stoutheid om 2 uren na het eindigen der processie, met enige tezamen gerotte studenten, andere jonge lieden en burgerkinderen, zonder enige oorzaak te beschimpen en te slaan; ja de burgers zelfs, die hen over zulk een boos voornemen bestrafte, met stenen te smijten, en te kwetsen, groeiende het getal der studenten hoe langer hoe meer aan: maar als de belhamer van deze buitensporigheden op de plaats gegrepen, en van de stadssoldaten in arrest genomen was, zo waren de gem. studenten, zich verlatende op hun grote vrijheid en ongebondenheid, de volgende dag in groter getal tezamen gekomen, om de battaille te hervatten, en van een burger die zij daags tevoren wakker hadden afgerost, begeerd, dat hij de student die in arrest zat, zijn vrijheid zou bezorgen, of dat ze hem op de straat van het leven wilden beroven, daarom zij hem tot aan zijn huis vervolgden, en de burgers die tot zijn hulp kwamen, met blote sabels, als onzinnige mensen, terugdreven. Maar als de voornaamste ook van hen op de hoofdwacht gebracht werd, wilden de studenten en de president van de stad, die reeds de andere student op het verzoek van de vader Rector van het College overgegeven had, dwingen, de nieuw gevangene mede in vrijheid te stellen, dat hij weigerde te doen, omdat hij eerst met hun Rector over de nieuwe buitensporigheden wilde spreken: doch daar niet mee tevreden zijnde, liepen ze als woedende mensen naar de hoofdwacht, om hun medestudenten met geweld te redden. Maar omdat zij daar grote tegenstand vonden, keerden zij onverrichterzake terug, hun moed koelende aan een burger, die zij op de straat ontmoetten, en met de blote sabel tot aan 't huis van de Koning. Burggraaf, waarheen hij zocht te vluchten, vervolgden. Na dat dit gedaan was, namen zij een Duitse student, die in zijn japonse rok voor zijn deur stond, onder hun kluiven, en sleepten hem bij de haren naar hun school, hem in een stinkende poel werpende, en bijna half dood slaande. Daarop deden zij een uitval uit hun school, en sloegen met de blote sabel in honderd onder de mensen, die alleen gekomen waren om aanschouwers van hun boosheid te zijn, totdat zij eindelijk, op het bevel van de president, door de stadswacht, waarmee zij ook hardnekkig vochten, tot in het jezuïeten College gejaagd werden.

Schoon nu gemelde President, zodra hij van deze schrikkelijke handel kondschap had, door een Secretaris, om de vergeving van de mishandelde Luthersen Student, bij de Vader Rector aanzoeking had laten doen en midderwijl ook de Burgerwacht, om alle verdere oproer te voorkomen, had ontboden; des niettegenstaande had de vader Rector deze Evangelische Student, niet voordat de Poolse was overgegeven, willen los laten. Waar op het lang getergde grauw, eer de President ook in dit point door gemelde Secretaris zijn wilvaardige verklaring de Vader Rector kon toekomen laten, eerst op het St. Jans kerkhof, doch zonder iemands belediging (zijnde het dien dag dat de handwerksgezellen gewoon zijn in de kroegen te gaan) in een ogenblik van alle kanten tezamen was gekomen; en als uit het Jezuïeten College aangevangen was met stenen te werpen, werden zij bewogen ook met stenen in de vensters te smijten. En schoon zij in het begin van de uit het College terug komende Secretaris ten dele waren neergezet, en ten dele van de stads militie terug gehouden, die tegelijk de deuren van het College, op orde van de Secretaris, voor een bekommerlijke aanval bezetten, tamelijk uit de anderen waren gebracht, en bijna stil waren, doch wanneer uit het College op hen geschoten en met stenen geworpen werd, was er geen houden aan, maar gingen met de felle woeden op het School los, alwaar zij inbraken. Doch werden weer van de Secretaris, wijl de Duitse Student losgelaten werd, alleen voor een kleine tijd gestild. En naardien steeds uit het School geschoten en stenen geworpen werd, zodat zowel de burgers als de Koninklijke militie, die op haar goedvinden van de President en de Kapitein der Koninklijke garde, de Jezuïeten tot bescherming gecommandeerd werden, om het tumult te stillen, niet konden naderen, werd de gemene man op nieuw verbitterd en brak met zoveel te groter furie in. Als nu daarop uit het College weer sterk geschoten werd, haasten zij zich om de deur van het College op te breken en plunderden alles wat haar voor kwam, doch begonnen eindelijk van de straat op het College vuur te geven en allerhande hout te verbranden, totdat eindelijk de gezamenlijke Burgerij met de Koninklijke militie het College kwamen te redden en het woedende grauw te verdrijven, waarmee van de oproer een einde gemaakt werd.

Over het verbranden der beelden der heiligen en O. L. V. heeft de Raad des anderen daags een zeer scherp onderzoek begonnen, doch kunnen niemand iets daarom bewijzen. Het is ook ongegrond dat de Raad op dien dag de Stadspoorten een half uur vroeger als naar gewoonte had doen sluiten. Doch dit is zeker dat de vaders Jezuïeten, als ze de Lutherse Student op een beulachtige wijze in hun College hadden doen slepen, met de Walthorens hun Victorie uit de vensters deden verkondigen, waardoor het gepeupel nog meer getergd en gaande werd. Het is ook ongelooflijk wat grote ongebondenheid hun school reeds enige tijd herwaarts gepleegd heeft, durvende onder andere de Lutherse predikant niet meer voorbij hun school gaan, omdat de jonge Poolse Edellieden die onder hen studeren, hem verscheidene malen met sneeuwballen en stenen geworpen hebben, zonder dat ze daarom in het minste bestraft zijn, enz. Niettemin hebben de Vaders jezuïeten een zodanig alarm in gans Polen geblazen, alsof ze tegen hun onschuld het grootste geweld hadden geleden.

Om nu wraak te oefenen over dit Tumult en deze oproer, dus door der Jezuïeten gedrag verwekt, hebben de Jezuïeten, door haar Advocaat, laten opstellen dit navolgende schrift, dat de laatste Oktober 1724 is overgegeven.

In het Nederduits vertaalt, vindt men het ook in de Postrijder van de maand januari 1725 en luidt van woord tot woord aldus:

Pleidooi. Eis en Conclusie door de Advocaat der Jezuïeten in de zaak van Thoren gedaan de laatste Oktober 1724.

Hooggeboren Heer Kroonkanselier, Genadige Heer Hoog en Welgebore Genadige Heeren.

Naardien de judicateur over de Torense goddeloosheid Uw Hoog en Welgeboren is opgedragen; naardien het straffen van deze misdaden de ijver Van Uw hoger bescherming is aanbevolen; naardien de ere Gods en zijn allerheiligste Moeder, de H. Beschermer in des Poolsen Rijks en des gehele Hemel, naar strengheid te wreken, U als machtige Atlassen is opgelegd; Zo verschijn ik als een heilige persoon (de Advocaat was ook een jezuïet) in een heilige zaak, in deze tempel der heilige gerechtigheid, niet met intentie, om Gods zaak te verdedigen, want die wordt door deze hoog aanzienlijke vergadering krachtig genoeg beschermd, maar alleen om mijn bittere pijn door het storten van mijn tranen te verlichten. Met mij voegt zich met wenende ogen en roept om recht, om recht, om recht, om recht, het gehele Katholieke Wezen door de gehele Christenheid, het Regeringswezen in gans Europa, het Katholieke Regeringswezen van dit Koninkrijk, schreeuwende tot de rechterstoel van de koning, dien de Katholieke Religie de Kroon heeft opgezet, tot de hoog verlichte Senaat, van wie met waarheid gezegd is, dat de Senatoren in Polen, 't zelf zijn, 't geen de Kardinalen te Rome zijn, namelijk zuilen van het geestelijk en wereldlijk regiment, tot de doorluchtige Republiek, die indachtig is deze spreuk van Urbanus VIII, de Heeren Polen zullen haar vrijheid behouden, zolang zij aan het rechte geloof getrouw blijven. Is het niet waar, als wij al de Koninkrijken in Europa overzien, dat, gelijk Lipsius zegt, vrije Regeringen, die voor deze op het heerlijkste gebloeid hebben, door toedoen van Sekten onder de goeddunkelijke macht van alleenheersers zijn vervallen?

Vooreerst, Genadige Heeren, zo schreeuwt het Katholieke Wezen om de heilige gerechtigheid! De eerbiedigheid, verering en aandachtige bediening der H. Beelden is een onloochenbare leer en Waarachtig artikel van ons geloof. Een geloofsartikel. Want het is in de Oosterse landen onder Zeos, Leos, en meer andere beeldschermende Keizers door het bloed van ontelbare martelaars bekrachtigd. Een geloofsartikel! Want het is van God door miljoenen wonderen bevestigt. Om maar een van alle te melden. U is bekend, dat de H. Jakob in dit heilige Vorstendom Masuren een stenen beeld van de allerheiligste moeder Gods droogvoets door deze uw rivier de Weichsel bij Wysogred gedragen en door het Geloof van dit artikel zich door de elementen gered heeft en zulks, zoveel wij weten, omdat hij dit schutbeeld des Poolsen Rijks van de smaad der Tartaren bevrijdde. O gij moeder Gods! gij bent nu te Thoren onder een Tatarisch Heidendom vervallen! Ziet, hoe u de goddelozen met voeten treden, kerven en houwen, en als een misdadige op een houthoop openlijk verbranden; en hoe zij u, gij alleronschuldigste en zuiverste maagd, uit een Poolse stad uitjagen. Zoudt gij nu wel tot Julius zeggen: Waarom naamt gij mij geen Koningin van Polen? Gij bent onder de Poolse Regering een spot geworden. Gij bent bij die van Thoren door een tot Heidense Heksendansers, geen Koningin van Polen, maar door een goddeloze ontering een tot een houtshoop veroordeelt Vrouwmens geworden! Ziet hoe deze Godslasteraars U zegenen: Gij grote vrouw zeggen zij, helpt uzelf, de Papisten zeggen immers, dat gij hen helpt O, kelen, o stemmen, o tongen! van geen heidenen, van geen mensen, van geen beesten? van geen heidenen, want Mohameth schrijft in zijn Alcoran, dat de moeder van de groten Profeet zonder erfzonden ontvangen is, en hij smaad haar geenszins. Van geen mensen, want ook de allerwoeste, die geen licht van het evangelie, maar slechts een zwak licht der natuur hebben gehad, hebben immers aan een versierde Diana, ter ere van haar maagdelijke staat, bovenmatige eerbied bewezen. Van geen beesten, een hond maakt immers nog onderscheidt en zal eerder een slecht Bedelaar als een treffelijk gekleed persoon aanvallen, de glans van die persoon weerhoud hem.

Genadige Heeren, ik mag geen vuur dat reeds brandt aansteken; Uw Edele zielen zijn reeds aan het branden! Die oude en door de vrome Broederschappen zo dikwijls vernieuwde eed, zal nimmer gedogen, dat uw eer door de mijne gekrenkt wordt, staat diep in uw geheugen geprent. Gij bent de Broederschap van Maria; de Thoreners zijn uw Onderdanen, uw lijfeigenen en uw vrijgemaakten, doch uit reukloze baldadigheid moedwillig. Een ieder ga in zijn eigen oprecht en godzalig geweten en onderzoek, of hij wel ooit in nood of benauwdheid zijnde, Maria heeft aangeroepen en geen hulp heeft verkregen? Maar hoe zullen wij in de laatste doodstonde zeggen kunnen, wij nemen onze toevlucht tot een bescherming, zo haar eer door ons niet gered wordt. De verering der H. beelden is een Geloofsartikel. In de plaatsen der Wonderen, als zulke beelden voor aandachtige ogen ten toon gezet worden, roepen degenen die van de duivel bezeten zijn terstond overluid: de duivel vlucht uit de lichamen der mensen, door het gevoelen van een tegenwoordige Goddelijke kracht. De Thorensche van de duivel bezeten zielen zijn veel stouter; zij breken, zij houwen de beelden aan stukken. Ik moet bekennen, Genadige Heeren, dat een duivel, die in een mens zit, veel meer tegen God kan uitvoeren, als hij buiten de mens alleen zou kunnen doen, Want als de duivel met de Aartsengel Michaël om Mozes' lichaam gestreden had, dorst hij het vonnis der lastering niet vellen.

God de Heer en de Moeder Gods zijn immers heiliger, als het lichaam van een Gestorven Mozes. Maar wat kwaad hadden de onnozele beelden hen gedaan? De beelden hadden immers de Scholieren niet aangerand. Genadige Heeren, dit is een ogenschijnlijk bewijs van een Heidense hondse boosheid der Thoreners die de Katholieke Religie op die wijze beschimpen, honen en lasteren. Derzelven bidden de heilige Koningen, die met God heersen voor de hoogheid van deze Gerechts, bij die welke (zo God wil) te eniger tijd nevens hen Koningen en mede-erven der heerlijkheid worden zullen, om recht. De gekruiste God strekt de hand, die de Thoreners hem afgehouden hebben, uit, en roept, schaft recht, helpt in het gericht. De gekruiste God roept: zij hebben mij wonden zonder tal toegebracht. De boosheid der joden op de berg Golgotha hield op te woeden, zodra de Heiland aan het kruis was gehangen; de blinde razernij der Thorensche Longinien heeft zich verlustigd aan hem, wiens smaad de levenloze rotsen gedeerd heeft. De smaad die de buitensporige Thoreners, de beelden hebben aangedaan, is Gode, zijn Moeder en de Heiligen zelfs aangedaan. Saul, die mede op verre na de beste niet was, heeft om het scheuren van een stuk van des Profeten oude mantel de straf moeten ondergaan, dat het Koninkrijk van hem gescheurd werd, de Heer heeft het Koninkrijk Israël heden van u afgenomen? Ondertussen is er nog onderscheid of iemand het beeld, dan slechts het kleed van een Keizer met drek bezoedelt. De aardse Majesteit plegen immers de misdaad van het krenken van haar eer in haar beelden, zeer hard te straffen. Wat zouden de OnKatholieke Vorsten niet doen, indien haar beelden door Katholieke handen gehoond werden? ja wat doen heilige rechtgelovige Koningen? De schaduw zelfs van een Koning behoort gevreesd en geëerd te worden. In de Krijgslegers, als iemands beeltenis aan een smadelijk hout wordt gehecht, wordt hij naar rechten voor dood gerekend. De hooggeroemde Koning Lodewijk, laatste koning van Frankrijk, heeft in onze tijd 16000 Bommen in de stad Geneva geworpen en drie vierde der stad verwoest, enkel omdat het moedwillig gepeupel zijn wapen met slik besmeerd had, alhoewel de Franse Leliën maar zijn van een aardse Majesteit, daar de beelden der Heiligen de Hemelse Majesteit vertonen.

En daarom neemt het Katholieke wezen haar toevlucht tot de vrijplaats van dit Gerecht. God heeft het beeld te Czetoebow met miljoenen wonderen vergolden om twee houwen, die het zelf eens door een Heiden zijn toegebracht. Derhalve laat Thoren de eer van de Moeder Gods herstellen door het teruggeven der Kerk, die tot Godslasteringen misbruikt werd; laat hen de heiligen vergoeding doen door het teruggeven der geheiligde plaatsen, welke zij de rechtmatige eigenaren, de Katholieken geroofd hebben, en omdat het voor een rover geen straf, maar veel meer een weldaad is, als bij met het weer omgeven van het geroofde vrij raakt, zo laat Thoren aan het gehele Katholieke wezen vergoeding doen, door het verdelgen van de openbare oefening van haar Sekte, laat Thoren vergoeding doen door het uitdrijven van haar Predikanten, die van de buit en de tranen der Katholieken gemest en gedrenkt worden; laat de Thoreners alles vergoeden; opdat haar Sekte overtuigt worden dat zij een dienstmaagd, maar geen vrouw of heerser in is. God zal geven, dat door die gal haar ogen verlicht worden, zij zullen tot kennis van het Ware Licht geraken, want Heidenen en joden zal men tot het Geloof roepen, maar Ketters behoort men er toe te dwingen en hen in deze door de vingers zien of sparen, zou niet anders zijn, dan hen opofferen en verderven.

Het Regeringswezen schreeuwt om recht. Een ieder Overheid, Genadige Heeren, is schuldig te zijn een voorbeeld der kudde, een helder lichtende fakkel, het Zout van het volk, om het voor verderving te bewaren, een beeld des vredes, opdat het eendrachtig wandelt. De Thorensche Overheid is het verderf der kudde, zij zijn blinden en leiders der blinden, zij zijn de dwaasheid van het volk, een nutteloos Babel, de hoofdoorzaak van al het oproer en van alle met zo grote boosheid gepleegde feiten. Om dit kort te zeggen, wel twee uren voor de oploop, beval men, de Stadspoorten en winkels te sluiten. Voor de oploop is aan de Burgers Compagnon, die onder het gebied der Vroedschappen staan, op een poene van dertig Rijksdaalders aangezegd, in het geweer te verschijnen; zulks geschiedde alleen in de wijken, daar geen andere als Ketters wonen, en alzo niet tot bescherming der Katholieken, der Jezuïeten, of haar Studenten. Gedurende de oploop hebben zij haar Soldaten aangezet, om op het Jezuïeten school en op de jonge Edellieden, die daar studeren, vuur te geven. Na de oploop, hebben zij geen der schuldigen bij de kop laten vatten. De Heer President, die met zulke stinkende dingen glorie heeft menen te behalen, heeft zich, met een smartelijke belediging van dit hoogst aanzienlijke Gerecht, beroemt en gepoch, dat hij die gehele handel met geld zou stillen. Zij hebben het verbreiden van deze afschuwelijke daad verboden, en degenen die daar van spraken en zich er over bedroefden, in hechtenis gezet, het verbranden der Beelden voor een Jezuïeten verdichtsel uitgemaakt en haar halzen te pand gezet, (gelijk haar Secretaris hier te Warschau heeft gedaan) dat het niet waar was; zij hebben de stadsdienaars en de Secretaris Wiedemeger, werktuigen der uitvoering van haar verdoemelijke toeleg, die, om mondeling gehoord te worden, door een bevel van de Commissie, persoonlijk gedagvaard zijn, hier niet laten verschijnen; in voegen de Magistraat zelfs over zijn schuld verstomd staat, zij vrezen door het onloochenbaar getuigenis hunner medeschuldigen, overtuigt te zullen worden.

Ingevolge dan al het voorgaande vorder ik ze hier ter schuld en straf. Want indien, volgens de mening van de H. Augustinus en alle rechtbanken, diegene, die niet verhindert als hij kan, mee toestemt, indien, volgens Justinanius het eveneens is, een misdaad begaan, of wel degene die ze bedrijven, niet te weren, indien, volgens Salvianus en het recht der volkeren, degenen aan wie het staat, een feit te verhinderen, als hij in gebreke blijft, geacht wordt, het feit geboden of zelf gedaan te hebben: zo zeg, niet ik, maar de H. Chrysostomus tot u, o Thorensche Magistraat, hetgeen hij tot de Raad van de stad Antiochië zei. (Een moedwillige hoop des gepeupel in die stad had het beeld van de Keizer Theodosius bespot en geschonden: des Keizers gramschap was tegen haar ontstoken en zijn krijgsheir was tegen haar uitgetrokken; de onschuldigen en die geen deel hier aan hadden, werden verschrikt; de Raad, die dit werk had aangezien, trok de schouders en verzocht de H. Leraar Chrysostomus om raad; doch hij kon niet anders als haar tot de Christelijke lijdzaamheid vermanen). Ziet, zei hij, de misdaad is door weinigen begaan, maar de klacht is tegen allen, om dies wil dan, draagt de last en lijd de straffen, omdat gij niet toegeschoten bent, geen weer gedaan, de woedenden niet afgehouden en om de welstand van de Keizer u in geen gevaar begeven hebt; (en hoe ligt des Keizers welstand in zijn beeld? gij hebt aan de boze daden geen deel gehad, (zo zegt de Thorensche Magistraat ook, wij hebben niet mee gestormd, wij hebben de beelden niet verbrand) dat prijs ik, en laat het zo zijn, maar gij hebt niet geweerd hetgeen er geschiedt is, en dit is hetgeen, waar over gij aangeklaagd bent. Alzo mag ik zeggen, omdat gij tot de oploop geroepen, kruid en lood uitgedeeld en tot de storm aangehitst hebt; dit is hetgeen u veroordeelt.

De Katholieken te Thoren, die onder het Ketterse juk zuchten, knielen, Genadige Heren, voor uw voeten. Een arme Katholieke, Genadige Heren, moet alzo veel kopgeld betalen als een rijke Lutherse Koopman. Geen Katholieke mag te Thoren zonder toestemming van de President trouwen. Waartoe is de Pastoor dan? Trouwt hij zonder kennis van de President, moet hij gevangenis en zware boeten ondergaan. Is dit hier een Paperij even als in Engeland? Een Katholiek huisgezin mag op de Feestdagen van onze Moeder Gods geen ene Mis horen? Lieve God, Genadige Heren, de joden zelfs werden immers niet belet, haar feesten te vieren. Men bezwaart onze vrome Katholieken op die dagen met de verachtelijke en gemeenste arbeid, daar nochtans de Tartaren in dit Rijk de vrijheid hebben, hun Bairim te vieren. Zo een Lutherse zich tot het ware geloof bekeert, wordt zijn huis verbeurd verklaard. Genadige Heren, Thoren komt mij voor als een tweede Londen, want de Katholieken zuchten daar onder Engelse, geen Poolse wetten.

Alle verongelijkingen aan eer en goed hier uit te rekenen, is onmogelijk. Ik zal het u, Genadige Heren, met een woord zeggen. Noch de Katholieke Kerk te Koningsbergen of in Holland, noch de Griekse Kerk te Constantinopel lijdt zulk een zware tirannie; als de Katholieken te Thoren, een Poolse stad, onder een rechtvaardig Koning, in een Rijk, daar het Katholiek geloof op de Troon zit. Deze levendige, geenszins verstorven nog afgehouwe leden van Christus, deze broeders van Christus, deze altoos gehoorzame kinderen, deze trouwe onderdanen, die naar geen naburige macht ooit hebben omgezien, roepen met tranen het gezag van Gods Stedehouder aan; zij smeken u, o genadige Vaders en milde Beschermers, dat gij der Wezen helpers wilt zijn.

Het kleine troepje van Christus, de geestelijke Ordeluiden, die door verdrukkingen der Thoreners, tot wanhoop gebracht zijn, smeken tot u, en vluchten, Genadige Heren, voor deze roofvogels onder uw vleugels de Katholieke Kerken en Kerkhoven, die de Thoreners toch weiniger achten als de kroegen en herbergen, smeken tot u om veiligheid voor het toekomende, die hen met geen meerder nadruk kan worden gegeven, als wanneer de macht van de gehele Raad, de Gerechtsbanken en alle publieke ambten aan Katholieken gegeven worden. De Katholieken hebben immers de Ordinanties van de gloriewaardigste Koningen Sigismundus en Uladistus reeds in haar faveur; de Constitutie van 1638, gebied, dat men de Katholieken bij poene van 500 Ongarische dukaten tot de helft van de Magistraat zal admitteren. Deze Wetten worden veracht en beschimmelen in het Wetboek. Zo men ze nu gaat uitroeien, Genadige Heeren, zo kan dit niet gerekend worden als een straf der tegenwoordige misdaad, maar is enkel een voltrekking van voorgaande vonnissen tegen de schuldigen. Deze slang moet de kop vertreden worden! Laat Moab Israël dienstbaar zijn, omdat hij weerspannig is!

Het Katholiek en Werelds Regerings Wezen van dit Koninkrijk, smeekt, Genadige Heeren. om recht. Zonder een Wet, en zonder toestemming van de gehele Republiek, mogen de Jezuïeten zo min als ook iemand anders, een Hoge School oprichten. Thoren, dat hardnekkig Rochelle, matigt zich een heerschappij over haar eigen Heeren aan. Zij hebben een Hoge School opgericht, zij trekken de allerheiligste Leraars van Berlijn, Hamburg, Leipzig en andere boosaardige landen tot hem; en 't geen de vrome Katholieken meest spijt, Genadige Heeren, is dat zij van 't Katholieke leer vast riemen snijden.

Hoe geweldig het heilig Geloof daardoor lijdt, is licht te denken. Want uit deze deftige school groeien schadelijke pesten, die de onnozele Katholieken tot haar fabelen overgehaald, en houden ze tegen de Rijkswetten in hun gezindheid. Het Katholiek Geloof, Genadige Heeren, lijdt daardoor ongelooflijke afbreuk, want door dit Kanaal verspreid zich het vuilnis in alle Pruisische steden en de ketterij groeit er door. Uit dit pakhuis der boosheid komen de heftigste vijanden van het Katholiek geloof, gelijk dan ook al de Kampvechters van het tegenwoordige tumult scholieren van dat School geweest zijn. Hier leren de toekomstige inwoners, bij de ergste meesters, om goed afgerichte booswichten te worden. Hier leren ze om zulk een Vaderland wensen, als de rusteloze verbittering der uitlandse zwartmantels haar voorschildert.

Genadige Heeren, ze hebben ook al een drukkerij opgericht, en dat zonder 's Konings toestemming, een rechte Smidswinkel van lasteringen tegen God en de Majesteiten, die wij op aarde schuldig zijn te vereren, waarvan de hier voorgelezen gedrukte smaadschriften een getuigenis verstrekken. De drukkerij is een altoos durend Archief en Bolwerk der Sekte, een stomme mond, die na vele jaren nog al even luid schreeuwt; die stomme muil zal niet ophouden, in alle toekomende eeuwen te snappen. En daarom vereist het belang van het Katholiek wezen, de heilige wetten van deze Kroon, dat, door diezelve wetten, de voortz. Hoge School met de vloek der vergetelheid verdelgt, en de drukkerij door uw heilige uitspraak weggedaan worde.

Maar naardien de goddeloze, als hij op het uiterste komt, alles veracht, voornamelijk de Thorensche ketters die van de Katholieken maar geduld worden en geen recht over hen dulden willen, hebben wij nu zo vele exempels en dat zij de Koninklijke Ordinanties wel in hun voordeel maar nooit in hun nadeel willen laten gelden, zo smeken wij, genadige Heeren, om de voltrekkingen van uw spraak; opdat daardoor de ere Gods, de eer van dit hoogst aanzienlijke gerecht, zonder uitstel, wijl uitstel altoos koelzinnigheid met zich voert, in zijn geheel behouden worde.

Ik zou hier van mijn eigen huis kunnen spreken, maar de wonden van mijn broeders, die hen door de Ketters geslagen zijn, zijn haar eretekenen, gelijk het glorie is, om de naam van Jezus smaad te lijden. Ik durf van geen lijf of levens straf melden, als een geestelijke mag ik niet dorsten naar bloed! Dit moet ik alleen nog zeggen: dat de uitheemse dreigementen, de gevaarlijke gevolgen en de uitlanders, die zich in deze zaak mengen, mijn mond hebben verhinderd, om met meerder ijver te spreken, hoewel ik het maar acht als een verward gerucht, door de tegenpartij uitgestrooid, of als een vrees voor een onzeker gevaar: ten minste ik stel vast, Genadige Heeren, dat de H. Casmir, Beschermer der Poolse kroon, door het Thorensche vuur niet verschroeid is, of hij zou zijn Koninkrijk nog wel te hulp komen, gelijk hij voor de Littausche krijgslegers gedaan heeft. De H. Staniflaus Kosika, Beschermer des Poolsen Rijks is door de Thoreners zo niet gehouwen en gekurven dat hij zijn eigen Vaderland niet zou de hand bieden, gelijk hij bij Cochim tegen de gehele Ottomannische macht gedaan heeft. Leeft immers de allerheiligste Moeder nog? Ja ze leeft nog, al is zij door de Thoreners aan stukken gehouwen en verbrand! En nademaal het zeker is, dat de Hemel en Aarde lang zouden wezen vergaan, indien Maria haar, door haar Gebed, niet hadden behouden, zo zal zij ook nooit ophouden, haar Koninkrijk, haar Poolse kroon te behouden! Eindelijk geloof en zweer ik, (al dit bovenstaande waar te zijn) zo waar de Heer leeft, voor wiens aangezicht ik sta! schaft recht, en houdt het gericht, richt de onderdrukten op, zo zal de vrede in uw Grenzen zijn, een zal tien duizend jagen.

Hier op is deze sententie geveld door het Koninklijk Assessoriaal gericht, dat aangesteld was, om de oproer, te Thorn voorgevallen, te onderzoeken. De Sententie is te Warschau gemeen gemaakt, en vervolgens na Thorn gezonden, en tot schrik van de stad, de 20 November daar gepubliceerd. Zij behelst in substantie dit navolgende, zoals men het ook kan lezen in de Postrijder van de maand December 1724, pag. 408.

Dat de President Resner en Vice President Zerniche, omdat zij zich tegen het tumult niet hebben gesteld, onthoofd en haar goederen geconfisqueerd zouden worden; dat de Burggraaf Gerard Thomas en de Vice-Burggraaf Zimmerman, mede Regenten van Thorn, incapabel zullen zijn, om ooit enig ambt te bekleden, en noch enige tijd in arrest moeten blijven, omdat zij nalatig zijn geweest in 't stillen van 't oproer, dat Harder, Moab, en andere in 't getal van 13, die d' eerste beledigers tegen 't Jezuïet College geweest zijn, zullen worden onthoofd; als ook Karwiza, Schultz en enige andere de handen afgekapt, gevierendeeld, en verbrand, omdat zij de gewijde beelden van de L. V. mishandelt en verbrand hebben; Grourok, en Zilber Officieren van 't garnizoen van Thorn moeten amen de doen en gevangen blijven, omdat ze toegelaten hebben, dat op het jezuïeten College geschoten is: de eerste moest 100, de andere 80 Dukaten betalen. De Secretaris Webemajer, moest een Eed van purge doen. En de andere schenders der Kerkel. Immuiteiten in In gevangenis en geldboete, sommige 50, andere 20 Dukaten, enz. gecondemneerd, tot het oprichten van een stenen kolom met de Statuten van de L. V. op de plaats daar het beeld verbrand is, &c. Verder ordineert men, inconformite van de constitutie van 't jaar 1638 dat de helft van de Magistraat van Thorn zal bestaan uit Rooms Katholieken, die al de prerogatieven zullen genieten, die aan die van de Protestantse Religie zijn toegedaan; en als men het tegenwoordig Decreet zal uitvoeren, zullen de Commissarissen van de koning zorg dragen, van de Roomse te stellen in de plaats van de Lutherse Raden, die crimineel werden verklaard: Om de ere Gods en de welgelukzalige Maagd enigszins te repareren, zullen de Commissarissen van de koning de Luthersen afnemen de kerk die aan de O.L.V. is toegewijd, en dezelve aan de Franciskaner Paters geven, als haar van rechtswegen toekomende, als ook 't Convent 't geen de Luthersen in een school veranderd hebben. Ook werd verboden in 't toekomende op de Stadsdrukkerij enig boek, geschrift of lofdicht te drukken, zonder dat het door de Censoren van het Bisdom is overzien en door de Ordinarius geapprobeerd, op poene van de vernietiging van die drukkerij. Het berucht Libel (zekere schriften der Lutherse Predikanten ter verdediging uitgegeven) van de predikant Gheret zal door Beuls handen werden verbrand, als zijnde vol van goddeloosheden: Deze Predikant en zijn collega Olow, werd voor infaam verklaart, en voor altijd uit het Koninkrijk Polen gebannen. De Lutherse zullen verplicht zijn, haar scholen uit het midden in de stad weg te doen, en ze te verplaatsen in de voorsteden of in enige dorpen daaromtrent, zoals de Commissarissen van de koning zullen goedvinden. De koopman Racki zal 1000 rijksdaalders moeten betalen, zo hij zijn zoon, dien hij naar Brandenburg heeft gezonden, ter oorzaak, dat hij Rooms Katholiek was geworden, niet ten eerste laat terug komen. De Processies die men in Polen houd, zullen te Thorn weer in gebruik gebracht worden, alwaar men wil, dat de publieke Roonische godsdienstoefening meer en meer toenemen. Eindelijk zo de stad Thorn ondernam, zich tegen de uitvoering van deze sententie aan te kanten, zal ze verklaard worden schuldig aan gekwetste Majesteit, en de straffen ondergaan, die de rebellen zijn opgelegd; en aan de commissarissen van de koning werd bevolen, zich ten eerste naar Thorn te begeven, om daar haar jurisdictie te funderen, en het tegenwoordig decreet met de bijstand van de militie ter executie te brengen.

Om dat Vonnis te stremmen hebben zich verscheidene mogendheden met hun voorschrijvingen haar aan de Koning van Polen geadresseerd. Doch alles tot hiertoe vergeefs..

De wijze hoe nu deze sententie is uitgevoerd, is ook de wereld, op dat een ieder voor de troon der jezuïeten zou schrikken, bekend gemaakt.

Met de uiterste verbaasdheid zagen de burgers van Thorn, de 19 November, de vorst Lubomirsky, met zijn Adjudant Generaal, en 3 regimenten voor de stad komen. Deze troepen posteerden zich voor de stad, en elders, terwijl 150 dragonders in de stad trokken.

De president Resner en de vice-president Zernich waren die morgen in de vroeg-predikatie. Zij werden door 8 Hellebaardiers, uit de Kerk gehaald en gevangen geleid. Toen bezetten de troepen de oude en nieuwe stad. Op bevel van de vorst werd een schavot opgericht. Hier bleef het die dag bij. De Magistraat van die stad verzocht tegen dit vonnis te mogen appelleren. De vorst Lubomirsky weigerde dit. Liet echter enige expressen vertrekken. En omdat enige commissarissen, die het vonnis moesten helpen uitvoeren, nog verwacht werden, was er nog enige, hoop van verzachting van de Sententie.

Maar de 7 December werd het toneel geopend, dat voor verscheidenen zeer bitter is gevallen. Dit is op de volgende wijze toegegaan, als blijkt uit de openbaar gemaakte verhalen.

De commissarissen openden, de 5 December haar zittingen, en hoorden die dag nog enige getuigen tegen de veroordeelde heren.

De volgende dag maakten zij het decreet bekend, in de tegenwoordigheid van de heren van dien Raad, waarbij aan al de gevangenen de opgelegde straffen werden voorgelezen.

De president en de vice-president werden, des avonds ten, 10 uren, de dood aangezegd. Hierop vertoonden zich aanstonds veel van de Roomse zo genaamde geestelijkheden, die toelegden om haar van haar Religie en godsdienst te doen veranderen, met belofte van pardon indien zij haar maar Paaps wilden verklaren. Doch alle haar beloften en dreigementen hebben het gemoed van die heren niet kunnen doen wankelen.

De vice-president kreeg, door krachtige voorspraak, enige dagen uitstel, en hij is ook, door de Koning, van de dood verlost. Maar in al die dagen, waarin hij de dood verwachtte, werd hij niet ongekweld gelaten, om toch van Religie te veranderen. Zijn antwoord was edelmoedig, dat men hem onnodig ophield, dat zijn besluit morgen zou zijn als heden. En die heer is ook tot hiertoe standvastig gebleven bij zijn gedane belijdenis. Dit gedurig kwellen en beloven van pardon doet immers de wereld zien, dat men de dood niet zocht van die heren wegens enige begane misdaad, maar alleen, omdat zij te veel consciëntie hadden om te kunnen overgaan tot de Paapse religie, waar van alle, die weten hoe God de Afgoderij haat, een schrik moeten krijgen, die maar leest het voorgaande pleidooi, eis en conclusie van die Jezuïtische advocaat.

De jezuïeten, bevreesd zijnde, dat, op de krachtige voorschrijvingen van zoveel mogendheden, die zich deze zaak aantrokken, enige verandering in het vonnis mocht worden gemaakt, hebben de heren commissarissen zodanige aangezet, dat zij acht dagen vroeger met executie zijn voortgegaan, als de tijd bepaald was. Want de Koning zelf, te Warschau de tijding horende van de uitvoeringen, toonde zich daarover geraakt, wijl hij zeker ook de president van de dood zou bevrijd hebben, want hij wachtte alvorens nog rapport van de omstandigheden, gelijk de commissie omtrent de vice-president gehandeld hadden. Maar in plaats van dit, ontving hij de tijding van de executie van de president.

Hoe nu verder de executie van die Sententie is volbracht, wordt dus verhaald, is ook te vinden in de Postrijder van de maand januari 1725, pag. 86.

De 7 December, ‘s morgens ten 7 uur, werd met de strafoefening een begin gemaakt; en de president burgemeester Resner, werd midden op het plein voor 't oude raadhuis op de grond onthalst. Ten 9 uren werden de heren leden van de raad Mobaupt, Hertes, Hertsob en Wunsch, bij het oude stadhuis op een schavot onthalst: daarna weren Caroise, een timmermansgezel, Schultz en Huff, studenten en 2 anderen, ieder de rechterhand afgekapt, en daarna onthoofd. De Timmermansknecht werd vervolgens gevierendeeld, de stukken buiten de stad gebracht en onder de Galg verbrand. Deze lieden waren mede standvastig in hunar geloof gestorven; en noch belofte van genade of pardon heeft haar kunnen afleiden om niet tot het einde toe volstandig te blijven. Vervolgens zijn ook de overige met minder straf gekastijd; als enige gegeseld, in geld boete, Bannissement, enz. De schriften der Lutherse predikanten, welke zich met de vlucht geborgen hebben, werden voor de vier zijden van 't stadhuis, door de beul verbrand. De wrede behandeling aan deze mensen gepleegd, was verschrikkelijk. Want aan de 5 eersten die men op 't schavot bracht, werd het hoofd niet geheel afgehouwen, maar aan 't lichaam gelaten, inzonderheid van Hertz en Wunsche, die men zo lang liet liggen, totdat op 't verzoek der geestelijke, de scherprechter door een commanderend officier, met geweld moest gedwongen worden, een einde aan haar lijden te maken. Vervolgens werden de 4 overige ter dood gecondemneerden gehaald; men hakte haar de rechterhand niet af op eenmaal, maar men deed 2 houwen en wachtte toen nog een wijl, eer men haar het hoofd afsloeg; zodat het schrikkelijk gejammer van de stervenden niet zonder groot medelijden aan te horen was. De timmermansknecht kreeg 3 houwen en richtte zich telkens op, maar na de vierde slag bleef hij liggen, alhoewel hij noch spartelde, totdat verscheiden slagen met het zwaard zijn leven deed eindigen. Zo scherp nu dit doodsvonnis in zichzelf is geweest, daar men aan de geëxecuteerde of haar vrienden nooit heeft willen toestaan, dat tegen de eerste een formeel proces van onderzoeking zou aangesteld worden, noch dezelve in haar verantwoording waren verhoord, zo is ook de doodstraf met schrikkelijke omstandigheden aan de stervende uitgevoerd, nademaal men over 't bloed van de reeds geëxecuteerde geen zand heeft gestrooid, maar alle in die staat liet liggen, zoals ze gevallen zijn, hebben de ter dood geleide personen over de lijken moeten heengaan.

De heer Zernich, vice-president, voor wie zeer sterk gesproken was, bekwam weinig dagen na deze executie van de koning zijn pardon. Tot straf was hem zijn ambt ontnomen, en zijn huis, dat naast het school der jezuïeten staat, geconfisqueerd, en daarboven gecondemneerd om een grote som geld te betalen. Een ander Burger, Heider genaamd, welke ook moest sterven, omdat hij een student welke hem sloeg wederom had geslagen, had mede zijn pardon bekomen nadat hij belofte van afval gedaan had: zijnde die de enigste welke de aanloksels en belofte der jezuïeten niet heeft kunnen weerstaan.

Het Koninklijk antwoord of pardon voor de heer Zernich was van de volgende bewoording:

De inhoud van uw zeer onderdanige brief van voorspraak ten behoeve van Jan Hendrik Zernich, Vice-president burgemeester, van de 9 van deze maand, is ons eerbiedig vertoond geworden. Vermits wij zeer ter harte nemen de droevige staat waarin de goede stad van Thorn door het laatste oproer gebracht is, nadat ze daarenboven tevoren aan grote rampen blootgelegd was geweest, hadden wij wel gewenst, dat de tegenwoordige omstandigheden van zaken hadden kunnen toelaten, om, in onze naam, een minder streng vonnis te vellen, of om het tenminste in de uitvoering te matigen; En het pardon, dat wij uit eigen beweging aan de Vice-president Zernich zelfs voor de aankomst van uw missive van intercessie, hebben toegestaan, zal U doen begrijpen, dat wij genegen zijn veeleer, achtereenvolgens de bewegingen van onze vaderlijke liefde, dan naar de strengheid van het recht, te werk te gaan. Gegeven tot Warschou de 13 December 1724.

Was getekend

AUGUSTUS KONING.

Lager stond,

J. H. Graaf van Flemming.

Reeds tevoren had de Magistraat, volgens vonnis van het decreet, de St. Mariekerk aan de Bernardiners moeten overleveren. Wanneer deze de sleutels aan de heren van de commissie overgaven voegden ze daar een protest bij; doch van weinig, vrucht. Ze werden aanstonds aan gemelde paters ter hand gesteld, welke de 8 December met grote beweging haar godsdienst verrichtten en het Te Deum Laudamus zongen, evenals of er ene grote overwinning geschied was, en God geëerd werd, met het bloed der ongelukkigen, welke aan hun haat opgeofferd waren. Een Jezuïet verrichtte de predikdienst, hebbende zijn tekst genomen uit eerste Makkabeeën 1V vers 36. Ziet onze vijanden zijn vermorzeld, laat ons opgaan om het Heiligdom te, reinigen, en hetzelve van nieuws in te wijden.

Verder ging men over tot de derde zaak, namelijk het veranderen der regering. Maar wijl er tot de bekwaamheid om een Magistraats persoon te wezen, verscheidene kwaliteiten vereist

werden, kon men de dag van de verkiezing, welke de 11 Dec. was, geen een Rooms Katholieke vinden, welke, volgens de wetten maar de minste van de vereiste eigenschappen bezat: men vervulde als toen alleen vier plaatsen in de Raad, waarvan er 2 Burgers en 2 vreemdelingen waren, welke alle vier geen hoog Duits verstonden, wijl in die taal alle zaken op 't Raad huis verhandeld werden: sedert zijn er nog 2 in 't gerichtscollege gekomen; en wijl er nu niets meer open was, zullen de overige Roomsen van tijd tot tijd ingevoegd worden.

Wijl nu in deze ongelegenheid verscheidene mensen, uit vrees voor kwaad onthaal, de vlucht genomen en zich naar Dantzich begeven hadden, zo zag men daar haast vervolging op doen: want zulks ter oren der geestelijke komende, hielden deze niet op voor er een Koninklijk reseript derwaarts gezonden werd, met verbod dat de regering of ingezetenen der gevluchte Thorners, welkers namen opgetekend waren, zouden hebben in te nemen of te herbergen, maar dezelve aan te houden en over te leveren: waaruit blijkt dat ze door de reeds gedane strafoefening nog niet verzoend zijn. De heer Zernich bevond zich sedert mede te Dantzich; doch of bij daar buiten verdere vervolging blijven zal, was nog onzeker.

De Heeren jezuïeten hebben enige schade in het oproer aan haar College geleden, hebben daar van 'n rekening ten koste der stad opgemaakt, welke een som van 30620 Florijnen bedraagt. Wijl deze rekening niet rabat gesteld was, zo had de Palatijn Robinsky ene der Medecommissarissen, dezelve gemodereerd op 22000 Flor. schoon de schade geen 1000 flor. bedraagt, waarvan de stad aanstonds de helft moet betalen, en de andere helft op stads inkomsten geassigneerd. Deze heren hadden contant geld van node, om de schade te repareren: zijnde volgens getuigenis het gehele College zoveel geld niet waardig, als ze aan schade hadden opgegeven.

De executie commissie was de 19 December geëindigd en heeft de stad meer dan 25000 Fl. gekost, hebbende sedert nog aanstoot geleden over de pretenties der Bernardijner Monniken, over zekere oude Ornamenten die eertijds tot de Kerk behoord hebben, en in vorige tijd weggeraakt zijn; en wijl dit volk op haar pretenties bleef staan, waren de heren mede genoodzaakt, hen met een som geld te stillen.

Ziet daar lieve jongelingen en jongedochters twee stukken, waaruit men de aard van het bloeddorstige en wrede Pausdom kan kennen. Is er in een Jezuïet wel een gedaante van Jezus' zachtmoedige, nederige, menslievende en ontfermende gestalte te vinden! Jezus verliet de Hemel, onderging een vervloekte dood om ellendige te verlossen en te zaligen. Zij dorsten naar geld en bloed, en kunnen haar vermaken als zij die, die zij haten ellendig kunnen maken. Zij maken haar volk wijs, dat alle, die zij ketters noemen, zo naar de eeuwige verdoemenis heen gaan. Zo dit waarheid was, eiste de mensenliefde, die de ene mens aan de andere schuldig is, dat men met zulke ellendige medelijden had, moest men dan zulke dood verhaasten om haar eeuwig ongelukkig te maken? moest men haar de wrede doden aandoen? en op de allerverschrikkelijkste wijze aan na de hel zenden, alsof de eeuwige helse straf nog te licht was! O onmenselijke wreedheid in zulke die haar, naar Jezus, Jezuïeten laten noemen.

Dat men de snoodste schelmen een wrede dood aandoet, om anderen van schelmstukken af te schrikken, is iets dat de justitie op aarde mee brengt en ook dat God de Richters gelast heeft.

Maar zal men een mens, die anders niets kwaads kan te laste gelegd worden, als dat hij naar zijn licht zijn God dient en verheerlijkt, daarom zo haten, dat men zal zeggen, de hel is geen straf genoeg voor zo een, hij moet op de allerwreedste wijze nog in de hel geworpen worden? wie schrikt niet voor zo'n religie?

Ik weet, zij zullen zeggen, men straft ze omdat zij anderen verleiden. Maar dat moet immers eerst bedaard onderzocht worden. Dan zou blijken wie de snoodste verleiders zijn. En dan moest men niet door vuur en galgen zoeken het gewetens te dwingen; maar door kracht van reden. Bleek het dan, dat de ene de andere ellendig verleidde, dan kon men zulke nog doen vertrekken uit een land, daar men vreest voor haar verleidingen, omdat een Soeverein zo een Religie moet voorstaan, die hij in gemoede oordeelt de waarachtige en goddelijke te zijn, maar zo een, die men zonder grond, of na zijn goeddunken, omdat men het zo wil, een Ketter noemt, aanstonds op het lijf te vallen, in een gevangenis te werpen, zijn goederen te stelen en dan te doden. Of, gebiedender wijze te zeggen, gij moet uw geloof verzaken: uit het gebied te vertrekken, verbieden wij u op lijfstraf, hem dan door Dragonders te plagen, of door armoede te dwingen en door ongehoorde wegen zo te persen dat hij eindelijk veinst van geloof te veranderen, is dat menselijk? Is dat Christelijk? Is dat redelijk handelen? Dat de mensenmoordenaar en eerste leugenaar zo handelt, en ook zijn Leringen dat kan men begrijpen, maar dat past zulke niet, die de naam van Christenen willen voeren, vooral die niet die, daar niet mee tevreden zijnde, haar nog naar Jezus willen laten noemen . Over de gewetens te willen heersen, het geloof te willen gebieden en iemand daaromtrent door vuur, galg en rad te willen dwingen, dat moeten alle redelijke mensen verfoeien en veroordelen en God, onder wie onze consciëntie alleen staat, zal dat wreken.

Daarom lieve jongelingen en jongedochters, die liefde hebt voor uw eeuwig welzijn, overdenkt toch ernstig het gevaar waarin gijlieden leeft en dat u over het hoofd hangt. Leest dit Edict en deze Historie ook eens met aandacht, leert daaruit de aard van het Pausdom in het gemeen en van de bittere Jezuïeten, die nu ook overal in de Hoven de meester spelen, kennen. Uw zalige Voorouders zijn ook in deze Nederlanden door zulke en nog veel bloediger plakkaten gedrukt geweest. Toen die onder haar uit gevoerd werden, werd haar bloed vergoten als water. Doch haar bloed was het zaad der Kerk, die God in deze Landen geplaatst heeft en tot hier daar bewaard heeft. Hoe meer zij gedrukt werden, hoe sterker zij groeiden, haar liefde voor God en Zijn Waarheden was sterk als de dood en haar ijver hard als het graf, haar kolen waren vurige kolen, vlammen des Heeren, vele wateren konden de vlammen niet uitblussen, ja de rivieren konden die niet verdrinken, al het goud en al wat kostelijk was, werd veracht voor deze liefde. Gelijk de Jezuïeten de burgers van Thorn eerst op die wijze tergden en toen op zo'n bittere sententie hebben aangedrongen, zo hebben ook de Spanjaards uw Vaderen eerst gedrukt en van haar voorrechten beroofd en toen daarop ook het volk hier en daar oproerig werd en dat de Beeldenstorm daarop volgde, hebben zij daarom in het jaar 1568 deze Landen veroordeelt, als hebbende begaan Chrimen Lasse Majestatis, dien volgende die leven, vrijheid en haar goed verbeurd hadden. Die sententie hebben zij op de wreedste wijze ook uitgevoerd, totdat God haar boosheid stuitte. Gijlieden bent nu de Vrede gewend en weet nog, bij ondervinding, niet wat het is te lijden voor de Waarheid. Zo God ulieden daartoe roept en gijlieden hebt uw ziel niet gesterkt door de Waarheid, zult gijlieden niet in staat zijn om voor de Waarheid te lijden en te strijden en dus licht als een roof konden worden weggevoerd en weer slaven worden van de Paperie en van dat bloeddorstige AntiChristendom. Maar zo God u ogen geeft om te zien en gij leert in uw jongelingsschap aan Uw Schepper gedenken, dat gijlieden Hem lief krijgt en u aan Hem gewend, zal Hij u vrij maken en heiligen door de Waarheid en die zal u dringen om voor hem te leven en te sterven.

Dit is nu mijn oogmerk, dat ik in dit kleine geschriftje beoog, ontvangt het als een blijk van hartelijke liefde van een, die uw zielen liefheeft en deszelfs behoudenis hartelijk begeert. Mijn wens en bede bij God is, dat ook deze mijn arbeid niet mag onvruchtbaar zijn, maar dat God die gelieve te zegenen en dat ik nog enige mag behouden of versterken in de Waarheid en in de oefeningen van de ware Godsvrucht en dat ik, staande voor mijn God en Rechter, nog eens mag zeggen, ziet hier ben ik, en de kinderen die gij mij gegeven hebt. Ik blijf

Uw getrouwe Zielenvriend,

JAKOBUS FRUYTIER.

Rotterdam, de 24 Augustus 1724.