Uit Hand. XX vs.21
Betuigende beide Joden en Griekende Bekering tot God, en het geloof in onzen Heere Jezus Christus.
De hoog verlichte Leraar enApostel Paulus komt hier in deze woorden van onzen Tekstsprekende voor tot de Ouderlingen of Opzieners der gemeenteChristus te Ephesen, en hen vertonende zijn Apostelschap enBedieningswerk onder Joden en Heidenen, hetgeen hierin bestond,dat hij hun beiden betuigd had de bekering tot God en het geloofenz. De Apostel doet hier opening van zijne ganse Leer enPredikdienst onder Joden en Heidenen, die op deze twee stukkenalleenlijk uitkwam, bekering namelijk en Geloof, en waarlijk,mijne Toehoorders, hierin eindigt de gehele Prediking van hetEvangelium, en dit is er de ziel en het wezen van, dat een mensom zalig te worden zich moet bekeren tot God en geloven in deHeere Jezus Christus; meer of minder wordt er tot de zaligheiddes zondaars niet vereist als Geloof en Bekering. Die deze dingenin waarheid heeft en bezit, die is gewisselijk zalig, en komt inalle eeuwigheid niet in de verdoemenis, maar die deze dingen nietwaarlijk bezit, blijft ook buiten de zaligheid geheel gesloten,en zonder dezelve stervende, is hij voor eeuwig verloren. Hieromwordt er overal, in de H. Schrift niets anders van de mensenvereist als Geloof en Bekering. De grote Leraar dergerechtigheid, de Heere Jezus Christus, heeft zijne predikinghier op aarde daarmede begonnen en geëindigd. Want zo schrijftMare. Cap. I: 15, dat de Heere Jezus aldus predikte en leerdevoor de Joden en Galileën, de tijd is vervuld, en het koninkrijkGods is nabij gekomen, bekeert u en gelooft de Evangeliën; en opdien voet hebben alle de Profeten en Heilige mannen te voren, ende Apostelen en Evangelisten naderhand altoos geleerd engepredikt, dat de enige weg of middel voor enen zondaar totzaligheid is, een waarachtig Geloof in Christus, en enewaarachtige Bekering tot God. Deze twee grote en heerlijkeweldaden des verbonds liggen, door een onverbrekelijk verband ophet allernauwst aan elkander verknocht, zo dat de ene zonder deander onmogelijk bestaan kan. Het Geloof kan niet zijn zonderBekering, noch de Bekering zonder het Geloof, maar alwaar de enegevonden wordt, daar wordt ook de ander gevonden.
Wij willen ons met niemandbreedvoerig in geschil inlaten, wat eerst in de mens zichvertoond heeft, het Geloof of de Bekering; het komt ons zo voor,dat de Bekering wel eerst zich in de mens vertoont naar buiten,en een bewijs is van enig leven des geloofs in de ziel, waaromPaulus hier in onzen tekst, en de H. Schrift doorgaans deBekering stelt voor het Geloof, doch met opzicht tot deoorspronkelijke werkingen dezer twee grote en zalige weldaden indes mensen ziel, is of schijnt het zeker te zijn, dat hetbeginsel des Geloofs voor de Bekering van de H. Geest in desmensen harte gewrocht wordt, invoege het Geloof zaadachtelijk,dat is in zijn zaad of grondbeginsel, in het hart is voor deBekering, omdat de Bekering ene genade is, die door iets, datlevendig is, in de mens moet gewrocht worden. Nu ontvangt de mensoorspronkelijk op geen andere wijze enig geestelijk leven inZion, als alleen door het Geloof, want de Rechtvaardige moet uithet Geloof leven, Hebr. 10: 3 8, gevolgelijk moet er dannoodzakelijk enig levendig zaad of beginsel van Geloof in hethart des mensen zijn, zal er ene waarachtige en levendigeBekering ooit kunnen verwekt worden. Doch wat hier ook van zij,dit is en blijft ene gewisse waarheid: Geloof en Bekering moet erzijn, zal de mens behouden worden. Van het Geloof zullen wij nuniet in het bijzonder spreken, maar alleen van de Bekering. Datalle mensen waarachtiglijk bekeerd moeten worden, en ganselijkveranderd en vernieuwd, zullen zij met God gemeenschap kunnenhebben en zalig worden, leert ons de ganse Bijbel; het is overalbekeert U wat gij in de Bijbel leest. Ontallijke plaatsen enbewijzen zouden wij hier als het nodig was kunnen aanhalen, hetis het ganse einde en oogmerk van Christus middelaarsambt enkomst in de wereld, om zondaren te roepen tot Bekering, Matth. 9:30. Paulus schipbreuk lijdende dreef met zijn gezelschap op destukken en planken van het gebroken schip en kwam alzo behoudenmet hen te lande, Hand. 27: 44, Zo hebben wij allen in Adam doorde zonde schipbreuk geleden. Nu zijn Geloof en Bekering de enigeplanken die ons overgebleven zijn, om daaraan vast te houden,daarop te drijven en daardoor behouden te worden; buiten dezelveis geen ander middel van ontkoming; de Bekering is het fundamentvan onze gehele Religie. Dat fundament ontbrekende of niet wel envast gelegd zijnde, zijn wij allen te zamen verloren, en gaanvoor eeuwig te gronde. - Wat is er dan noodzakelijker toch als teprediken van die Bekering en die waarheid naakt en klaar uit Godswoord voor uwe aandacht open te leggen, dewijl wij toch alle tezamen zo veel belang in dezelve hebben, dat er onze gansezaligheid, ons eeuwig heil, onmiddellijk van afhangt. Ditoverdenkende werden wij bewogen bij gelegenheid, dat wij in hetnamiddaguur uit de Heidelbergse Catechismus over des mensenBekering moesten handelen, zulks wat uitvoeriger te doen, als totnog toe van ons wel geschied is, en deze grote waarheid inverscheiden achtereenvolgende Predikatiën voor uw aandacht opente leggen, u verklarende de waren aard en natuur van de genadigeBekering des zondaars, als de enige weg benevens het Geloof totzaligheid en behoudenis; want wij zijn verzekerd dat er maarweinige mensen onder ons waarlijk bekeerd zijn, en dat verre demeesten niet eens weten wat de Bekering is, terwijl zij zichnochtans in hun blindheid verbeelden dat zij of reeds bekeerdzijn, of nog voor hunnen dood bekeerd zullen worden; en dus zijnwij dan over verre de grootste hoop van onze gemeente in gegrondebekommernis, dat zij eeuwig moeten verloren gaan, en onbekeerd inhun zonden sterven, zo niet de Heere nog na dezen mirakelen vangenade en van Bekering onder ons kome te verrichten, en och mochthet wezen, dat deze onze voorgenomen verhandeling over deBekering tot dat einde een gezegend middel mocht zijn vansommiger of van iemands zielzaligende ontdekking!
0 Heere open dan toch zelve aande enen kant de mond van uwen Dienaar, opdat hij bekwaam zij vandeze grote waarheid, gelijk het betaamt te spreken, en die klaaren zuiver en geestelijk te verhandelen; open aan de anderen kantde oren en het hart van de Toehoorders, opdat zij op het woordder prediking acht mogen geven, en het hun door uwe genade mogestrekken tot een middel of van aanvankelijke, of van verderdoorbrekende Bekering, Amen.
Voor het tegenwoordige zullen wijmet des Heeren zegen drie zaken wat nader voorstellen enverhandelen.
1. Zullen wij u kortelijk degrond en de gelegenheid openleggen van het grote werk derBekering des zondaars.
2. Zullen wij handelen van debenamingen, waarmede dit werk Gods in de H. Schrift aan onsgewoonlijk wordt voorgedragen.
3. Zullen wij dan een weinigspreken van het onderscheid tussen de eerste, aanvankelijke, ende tweede of voortgaande Bekering tot God.
Wat dan nu eerst de generalegrond of gelegenheid van des mensen Bekering betreft, dezeBekering is eigenlijk dat grote genadewerk Gods, hetwelk de H.Geest komt werken in het hart aller uitverkorenen, door middelvan de predikingen des Goddelijken Woords, waardoor een armzondaar zichzelf en zijnen zondigen en rampzaligen staat rechtleert kennen, zich met hartelijk berouw en droefheid voor Godverootmoedigt, en zichzelf door een waar en oprecht Geloof wendttot de vrije genade Gods in Christus Jezus, dewelke hem in hetEvangelie geopenbaard wordt. Die gelovig met zijn hart omhelst,en zichzelf door de kracht dier hemelse genade oprechtelijk totGod bekeert, is afleggende de ouden mens der zonde met alle zijneboze werken, en aandoende de nieuwen mens die naar God geschapenis enz. en is daarin door de kracht des H. Geest meer en meervoortgaande, totdat hij eenmaal door de dood alle zonden vooreeuwig aflegt, en volkomen naar Gods Beeld in Christus vernieuwden veranderd wordt, om God eeuwig in volmaakte heiligheid engerechtigheid te dienen.
Om deze waarheid, die wij daar nuvoorgesteld hebben, klaarder onder des Heeren zegen te verstaan,is het nodig dezelve wat nader, uit derzelver eerst gronden op tehalen.
Weet dan geliefden, en och mochtgij het alle te zamen door de verlichtende genade des H. Geestrecht kennen en weten, dat het gehele mensdom, alle mensen zonderonderscheid, door de zonde ganselijk ten enenmale van God zijnafgeweken, en uit zijne zalige gemeenschap, daar de eerste mensin geschapen was, zijn gevallen, hebbende geheel uit hun zielenverloren het heerlijke beeld Gods, dat bestond in volmaaktekennis en heiligheid, invoege het nu met het gehele mensdom isals Paulus zegt Rom. 3: 13, want zij hebben allen gezondigd, enderven de heerlijkheid Gods. Hierdoor, door het missen van ditheerlijke beeld Gods, is de zondige mens nu ten enenmaleonbekwaam om enige de minste gemeenschap met God, die een enkelzuiver, Heilig en geestelijk licht is, te kunnen houden; wantzijn verstand is nu ganselijk in de zonde verduisterd, en zijnoordeel gans verdorven, beide zijn ze nu geheel vleselijk, en dusis de mens daardoor nu ten enenmale onbekwaam tot de kennis Gods,die geheel geestelijk is; daar is door de zonde eneonbeschrijfelijke blindheid gekomen over des mensen verstand, zieI Cor. 2: 14; ja, de mens dus alle kennis Gods missende, is nugeheel duisternis geworden, zie Eph. 5: 8; des mensen wil is doordeze duisterheid en vleselijkheid zijns verstands, nu ook gans engeheel onheilig, zondig en verdorven, zo dat hij God, noch ietsdat Godes is, kan begeren of beminnen, maar integendeel geheel enal in tegenkanting en vijandschap tegen God uitgaat en tegenalles wat Goddelijk, wat heilig en geestelijk is, zijndeganselijk overgegeven aan alle zonde en onheiligheid; hij is nueen allervolstrekte vijand van God geworden, en kan niet andersdan God en zijne heilige en zalige gemeenschap haten, en alleenzichzelf en de ijdele schepselen aanhangen en beminnen, zie Rom.8: 7. Op deze wijze is een mens dan nu door de zonde geheel vanGod afgeweken, en is geworden een vijand van God, een slaaf derzonde en een vriend en dienstknecht des satans, wiens onreinbeeld der duisternis alle mensen reeds van natuur in hun zielendragen, gelijk ons dit alles zeer overvloedig en overtuigend inde H. Schrift geleerd, doch desniettegenstaande, helaas! van zeerweinigen recht gekend en geloofd word. Zulk enen afgewekenzondigen en verdorven mens, die zo ganselijk tegen God, zijnenHeiligen en goedertieren schepper aangekant is, en ten enenmalein vijandschap tegen hem uitgaat, kan God, die een zuivergeestelijk licht, en ten hoogste heilig en rechtvaardig is enmaar alleen zichzelf en zijn eigen ere en heerlijkheid bovenalles bemint, nu ook geenszins beminnen of enigen omgang ofgemeenschap met hem houden, maar God moet dien zondigen enverdorven mens van zijne zijde ook wederom ganselijk haten, zichverre van hem afzonderen, en hem tijdelijk en eeuwig stellen tothet voorwerp van zijnen toorn, vloek en straffe, waarom dan nualle mensen ook aan ons voorgesteld worden, als kinderen destoorns, Eph. 2, die door - hun zonden geheellijk liggen onderGods heiligen vloek en toorn, zo dat nu gehele wereld voor Godverdoemelijk is, Rom. 3: 19, en er van natuur tussen de hogen Goden de goddeloze wereld ene oneindige klove van scheiding envijandschap is. Ziet op zodanig ene wijze is het nu van natuurmet alle mensen gelegen, in zulken staat worden zij gezamenlijkgeboren en ter wereld gebracht, niet een enig mens uitgezonderd.Het spreekt dan nu van zelven, geliefden, een van beide moet hiergeschieden en plaats hebben, of die afgeweken zondige mens moeteens te eniger tijd voor zijnen dood tot God zijnen schepper enmaker terugkeren, en door ene ganse omkering en verandering vanzijnen vorigen staat en natuur bekwaam gemaakt worden om Godzijnen schepper wederom recht te kennen, te dienen en tebeminnen, of hij moet anders tot in alle eeuwigheid van God enzijne gemeenschap gescheiden blijven, en onder zijnen haat,toorn, vloek en straffe in de macht des satans en der zondeblijven liggen. Hier is geen middelweg tussenbeide, de zondaarmoet tot God, van wien hij door de zonde ganselijk afgeweken is,ook ganselijk weder terugkeren, of hij moet voor eeuwig van hemganselijk vervreemd en afgescheiden blijven. Het middel nuwaardoor een zondaar dus ganselijk tot de Heere zijnen God zalkunnen wederkeren en van zijne zware afdwaling ten volle zalkunnen genezen worden, kan in niets minder bestaan, als in enegehele vernieuwing, verandering en omkering van des afgevallenzondaars aard en natuur, waardoor hij wederom tot God gebracht,en in zijne vereniging en gemeenschap ingeleid wordt, gelijk wijdat nu nog een weinig nader zullen moeten inzien.
Recomm. Gedenkt de armengeliefden! alsof enz. De ware Bekering brengt niet alleen liefdeGods, maar ook liefde des naasten in onze harten, de bekeerdenvinden zich tot weldadigheid en mededeelzaamheid aan armen ennooddruftigen niet alleen door Gods bevel verplicht, maar hunvernieuwd gemoed vindt er zich ook toe opgewekt en genegen, deHeere bewege dan enz.
Beschouwd hebbende hoe allemensen door de zonde van God ten enenmale zijn afgeweken, en.ganselijk van. hem vervreemd zijn geworden, moeten wij nu eenweinig nader overwegen, op welke wijze, de afgevallen mens metGod zijnen Heere en schepper bekwamelijk wederom kan wordenverenigd en tot hem uit de staat der zonde kan wederkeren. Hetspreekt vanzelf Geliefden! zal een zondaar tot God zijnenschepper kunnen wederkeren, dat er dan voor dien zondaarnoodzakelijk een gepaste weg of middel moet zijn, door hetwelkdeze zijne terugkering tot God zal kunnen geschieden, een weg,die hem tot God en tot zijne gemeenschap moet leiden en hem daardadelijk toebrengen -zodanigen weg nu kan de zondaar zichzelfniet banen of bereiden, omdat hij geheel verduisterd is in zijnverstand, en gans dood is in de zonde, die hem allen toegang totGod en zijne gemeenschap voor eeuwig heeft af gesneden; want hierstaan de zondigen mens twee grote en onóverkomelijke hinderpalenin de weg. 1. Zijne schuld voor God, waarom hij ligt onder zijnrechtvaardigen toorn en vloek, en dien de zondaar zelve met alhet water van de zee, en met gehele beken en rivieren van tranenniet kan uitwissen, zie Jer. 2: 23, want al wies gij u metsalpeter enz. 2. Zijne zondige en onheilige natuur, waardoor hijGod en zijne heilige gemeenschap haat, en al zijn lust engenoegen alleen vindt in de zonden en in buiten God te leven,hier kan of wil de zondaar niets uit zichzelf doen tot zijnevernieuwing of verandering, maar het is met hem als er staat Jer.13: 23, zal ook een moorman enz. Doch God heeft hier nu na zijneonbegrijpelijke mensenliefde goedertierenheid en genade, en omzichzelf in de verlossing des armen zondaars te verheerlijken, dezondaar zelven enen weg tot zijne gemeenschap bereid en gebaand,en hem dien weg in het Evangelie der zaligheid geopenbaard enbekend gemaakt, zijnde het geloof zijns Zoons Jezus Christus,Christus is hier nu voor de zondaar een weg geworden a langs endoor welken hij wederom uit de staat der zonde in de gemeenschapGods kan komen, tot hem terugkeeren en van zijne afdwalingen vooreeuwig genezen worden, zie Joh. 14: 6, ik ben de weg enz. En dezeweg wordt nu aldus van enen zondaar ingeslagen en bewandeld, Godkomt hier eerst de zondaar door zijn woord en geest ontdekken aanzichzelf en doet hem zijne zonden en ellenden zien, zijnenafgescheiden staat van de Heere, hoe hij dood ligt door de zondeen de misdaden en ganselijk in zichzelf verloren en zonder God enChristus in de wereld. Hierop gaat nu zo een overtuigd zondaarnaar enen weg van behoudenis, verzoening en -vereniging met Godzoeken, hij leest en vindt wel in het woord dat Christus alleende -weg, de waarheid enz. is, maar omdat hij verduisterd in hetverstand is, weet hij niet, hoe of welke wijze Christus als enenweg tot de Vader te gebruiken. Dit blijft voor hem een diepverzegeld en gesloten boek, daar hij met zijn vleeselijk verstandniet kan in zien, doch hiertoe komt nu God de Heere zelve, die dehand reeds aan dien zondaar heeft geslagen, en maakt hem verder,door middel van zijn woord en geest, Christus zijnen Zoon bekendals de enigen weg van der zondaren zaligheid en verlossing, in devolheid zijner genade, algenoegzaamheid en bereidwilligheid: enbewerkt door middel van die ontdekking des zondaars onwillig enverstokt hart zodanig, dat hij zin en lust in dien ontdekten wegvan zaligheid en genade begint te krijgen; ja de Heere buigt hierdes zondaars wil op ene zachte en liefelijke wijze. zodanig, dathij ganselijk zijne toestemming en hartelijke goedkeur ing aandien geopenden weg van zaligheid door Christus geeft, en doorgeen anderen als door dezen weg tot God en zijne gemeenschap wilwederkeren, hetwelk dan alles van dat gevolg is. dat de zondaardadelijk en geheel uit zichzelf gaat, Christus als de enigen wegder zaligheid aanneemt en omhelst, zijnen voet daarop zet, endoor dien weg tot God zijnen Heere en Schepper, van wien hij doorde zonden afgeweken is, wederkeert, en zich met hem laatverzoenen en verenigen. Hier gaat nu die zondaar door het Geloofganselijk in Christus over, en ontvangt uit Christus zijnenHeiligen en Levendigmakenden Geest, waardoor hij nu in zijnverstand en oordeel verlicht, en in zijnen wil ten enenmaleveranderd, vernieuwd en wedergeboren wordt. Doch hierin ligt nude ganse grond en gelegenheid van eens zondaars oprechtebekering, dat hij kome en trede op dien weg tot Godzaligegemeenschap, en dat zijn hart of gemoed met dien weg waarlijkverenigd worde, dat hij tot Christus en Christus tot hem kome, enzij beiden alzo te zamen in de Geest verenigd worden. Hierscheidt de ware en Evangelische Bekering zich af van alle valseen wettige schijnbekeringen, die de mensen veeltijds hebben, dochdaarmede eeuwig verloren gaan. De grond van de oprechte Bekeringdes zondaars ligt geheel in het ongeveinsd Geloof, of in dewaarachtige vereniging der ziel met Christus door het Geloof.Waar die vereniging der ziel met Christus niet gevonden wordt,daar is ook geen ware Bekering, wat een mens anders ook al hebbenof voorwenden moge: daarom is het Gods grote en voorname werk,als Hij enen zondaar bekeert, hem allereerst door de Geest desgeloofs met Christus te verenigen; en zulks door deze vier dingenaan de zondaar te doen door middel van zijn Woord en Geest. 1.Hij overtuigt de zondaar op ene klare en bevindelijke wijze inzijne ziel, van zijn gans ellendigen, rampzaligen, verloren enmachtelozen staat in de zonde; zo dat hij zichzelf niet alleenziet en kent met al wat aan hem is, als enen enkelen gruwel envloek voor God, maar deswege ook op het diepst vernederd voor Goden verslagen wordt, zo. dat hij het vonnis des eeuwigen doodsover hem gewillig moet ondertekenen, en eenmaal met zijn gansehart moet uitroepen: wee mij! ik verga! het is buiten hope! enalzo geheel van zichzelf en van aller schepselen hulp wordtafgedreven, om die als gebroken bakken voor eeuwig te verzaken.2. God ontdekt dien bij zichzelf verloren en verslagen zondaarzijnen Zoon Jezus Christus en zijne genade, in de belofte desEvangelies, door het gemoed des zondaars alzo krachtig dewaarheid zijner Evangelische beloften en van de vollealgenoegzaamheid, bereidwilligheid en gepastheid van de HeereJezus te vergewissen en te verzekeren, dat de zondaar daar nietlanger aan kan twijfelen, maar ganselijk in zijn hart overreedwordt, dat Christus voor hem een volkomen Zaligmaker is en datalles in hem is. 3. God buigt en neigt zeer krachtiglijk deszondaars hart, door dit zalig en liefelijk Evangelie, totoprechte gewilligheid en begeerte tot Christus en zijne vrijegenade: invoege die arme verslagen zondaar aanstonds eenliefelijk welbehagen in Christus krijgt, en met verzaking vanalles gelovig tot hem komt, hem hartelijk omhelst en aanneemt,zich geheel aan hem overgeeft, op hem ter ruste nederzit enbetrouwt, enz. 4. God doet des zondaars ziel door het Geloofsmaken de hemelse genade van Christus; hij komt in Christus zijnduister verstand gans wonderlijk verlichten, en met de zaligekennis Gods en zijne glansrijke heerlijkheid bestralen; hij komtin Christus de armen zondaar rechtvaardigen, hem alle zijnezonden uit genade vergevende en voor- eeuwig door zijn bloeduitwissende, zich met hem ganselijk- verzoenende, hem tot zijnerfgenaam des eeuwigen levens in Christus aannemende, en hemschenkende dien vrede Gods, die alle verstand te boven gaat; hijkomt de zondaar door zijn Geest in Christus wederbaren, heiligenen vernieuwen, en wekt hem met Christus uit de dood der zonde op,en stort een nieuw goddelijk leven in zijne ziel, en vervult hemmet heilige geestelijke liefde tot God enz. Hier ziet zo eengelovig en wedergeboren zondaar nu zijne vorige verkeerde, dwaze,onheilige en verdoemelijke wegen in de zonde, en hoe hij geheelvan God zijnen Schepper moedwillig is afgeweken, en zich aan deSatan en de zonde heeft overgegeven: daarover is hij nu op eneEvangelische wijze bedroefd, beschaamd en verlegen; daar heefthij nu een hartelijk berouw en leedwezen van, dat hij God doorzijne zonden zo verlaten, zo onteerd en zo vertoornd heeft; hierdoet hij nu in alle nederigheid en ootmoed zijns hartenbelijdenis van voor de Heere, neemt de aangeboden vergeving,zaligheid en verzoening -in het bloed des gekruisten Middelaarsmet hartelijke gewilligheid, blijdschap en dankbaarheid aan; hijhaat en verfoeit zijne vorige zondige wegen, hij is er nu geheeltegen aangekant, zijn zin, lust en genegenheid is nu in God deHeere meer en meer te kennen, te dienen, te beminnen en teverheerlijken; hij acht en houdt het nu voor zijne grootstezaligheid maar meer en meer door Christus' Geest ontslagen teworden van de zonden, nader met God verenigd te worden, en inalle zijne rechten en inzettingen te wandelen. Op die wijzesterft hier dan in zo enen de vorige oude mens af, en daar staateen gans nieuwe mens in hem op. Hij wordt van enen dienstknechtder zonde een dienstknecht gemaakt der gerechtigheid, en wordtdus ganselijk tot God bekeerd. En deze is nu die zalige Bekering,geliefden, die alle mensen, wanneer zij behouden zullen worden,zonder onderscheid moeten ondergaan, en van welke wij nuvoornemens zijn wat nader en omstandiger onder uwe aandacht tehandelen. Op verscheiden en velerhande wijze vinden wij ditheerlijke genadewerk voorgesteld en beschreven in de H. Schrift.Het wordt genoemd, ene besnijdenis des harten, het geven van eennieuw hart en van ene nieuwen Geest in het binnenste van de mens,ene wedergeboorte, ene nieuwe schepping, een trekken en levendigmaken, een opstaan uit de dode, ene vernieuwing des H. Geestenz., gelijk wij dit alles met ene menigte van plaatsen uit de H.Schrift zouden kunnen bewijzen, en nader aantonen, doch degemeenste benaming die aan dit genadewerk gegeven wordt, is dievan Bekeringe of Bekering. Onder deze benaming komt dit grotewerk doorgaans in Gods woord voor, doch wij kunnen nietonaangemerkt voorbijgaan dat in de woorden, die de H. Geest vandit heerlijke genadewerk gewoon is te gebruiken, ene zonderlingekracht en nadruk opgesloten ligt, zeer bekwaam om deszelfs eigenen verborgen aard en natuur verscheidenlijk uit te drukken.
In het Hebreeuws komen ons tweebijzondere woorden, die beide Bekeringe of Bekeren betekenen. 1.Het eerste zegt eigenlijk zo veel als omkeren of wederkeren, enwordt gebruikt van iemand die op enen dwaalweg zijnde, en gewaarwordende dat hij verkeerd loopt, zich aanstonds omkeert, de wegwaarop hij is verlaat, en zich naar dien weg, daar hij vanafgedwaald is, weder terug begeeft, en zo drukt dit woord danzeer levendig de staat des mensen uit, voor en in zijne Bekeringtot God, want voor zijne Bekering dwaalt hij op enen verkeerdenweg die wel goed schijnt, maar enz.
Alle mensen zijn hier, als wijgezien hebben, door de zonde geheel van God afgeweken, en hebbengelijkelijk de rechten weg verlaten, dus wandelen en bevinden zijzich nu allen te zamen op enen allergevaarlijksten dwaalweg deseeuwigen verderfs, zij dwalen hier alle te zamen als schapen, eneen iegelijk keert zich na zijnen weg, Jes. 53: 6, en alles iswaarachtig, hetgeen David getuigt van zichzelf; dat ZIJ dwalenals een verloren schaap, Ps. 119: 176, doch in deze Bekering, alsGod doen mens door zijn Woord en Geest de ogen opent, dan ziethij deze zijne afdwalingen, en wordt het gevaar van de weg waarhij op wandelt levendig gewaar, dan houdt hij zich op dien wegniet langer op, maar keert zich aanstonds om, en gaat en begeeftzichzelf terug tot God en zijne gemeenschap, van dewelke hij doorde zonde ganselijk afgedwaald was. En zo beschrijft ons de H.Geest dan der mensen Bekering te recht als ene omkering, eneweder- of terugkering. 2. Het andere woord dat de H. Geest vandes zondaars Bekering gebruikt, betekent eigenlijk zo veel alsdroefheid, smart en berouw hebben en drukt dus levendig uit, dieinnige droefheid en oprecht berouw en leedwezen, met welke hetgemoed des mensen in de ware Bekering aangedaan wordt, als hij,de schandelijkheid en de gruwelijkheid zijner zondige wegen enafdwalingen ziende, in ootmoed en waar berouw tot God de Heerewederkeert, en met Efraïm komt uit te roepen, Jer. 31: 19:Zekerlijk na dat ik bekeerd ben, had ik berouw gehad, en na datik mij zelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heupe geklopt, ikben beschaamd, ja ook schaamrood geworden, gelijk wij dit naderzullen moeten beschouwen, als wij het eerste deel der Bekeringverhandelen, hetgeen volgens de onderwijzer bestaat in eenhartelijk leedwezen, dat wij God door onze zonden vertoorndhebben enz.
Even als in het Hebreeuws, zoontmoeten ons in de Griekse talen van het N. Testament tweebijzondere woorden, door welke de H. Geest het genadewerk derBekering eigenaardig en krachtig gewoon is uit te drukken. 1. Hetene woord zegt eigenlijk zo veel als een weer wijs worden,en wordt gebruikt van een dwaas en zinneloos mens, die, van zijnverstand en zinnen voor enen tijd geheel beroofd geweest zijnde,nu weder tot zichzelf komt en tot zijn verstand, zo dat hijwederom verstandig en gezond kan redeneren en handelen, gelijkwij dan zo vinden van de Koning Nebucadnezar, Dan. 4: 14, en zodrukt dit woord dan wederom levendig uit en gepast de staat engelegenheid des zondaars voor en in zijne bekering. Voor dat demens bekeerd wordt, leeft hij als een dwaas en zinneloos geheeldaar zo henen, handelende in alles ganselijk dwaas en verkeerd,zonder nochtans in het minste zijne dwaasheid en verkeerdheid tekunnen merken, waarom de onbekeerden ons dan overal in de H.Schrift als zotten, dwazen en onwijzen, onwetenden, onvernuftigenenz. worden afgemaald, doch in de Bekering, als God de mens totzaligheid bewerkt, geeft hij hem verlichte ogen des verstands, zodat de mens hier nu wederom als tot zichzelf komt, God enzichzelf leert kennen, en de dwaasheid zijner wegen nu klaarlijkziet, wordende daardoor nu wederom wijs tot zaligheid. 2. Hetandere woord in het N. Test. dat ook van de Bekering gebruiktwordt, betekent even als het Hebreeuws woord, dat wij eerstbeschouwden, ook ene weder of terugkering naar elders, van waarmen uitgegaan of afgeweken was, en slaat dus zeer net op desmensen Bekering tot God als wij gezien hebben.
Ziet, zo wordt dit geestelijkgenadewerk ons dan in de H. Schrift met zeer gepaste en bekwamewoorden omschreven en voorgesteld, die deszelfs rechten aard ennatuur zeer levendig uitdrukken. Wat nu de zaak zelve aanbelangt,daar willen wij, om de verlopen tijd, thans niet verder intreden,maar hier onze verhandeling bij afbreken tot in het namiddaguur,als wanneer wij die onder des Heeren zegen verder wensten tevervolgen en voort te' zetten, och dat het de Heere maar behagenmocht het gewicht dezer bekering ons allen met kracht op hetharte te drukken en niet toe te laten, dat iemand onzer hieromtrent deze grote zaak langer voor zichzelf onverschilligblijve, opdat ons niet een haastig verderf overkome en wijonbekeerd komen over te gaan naar ene rampzalige eeuwigheid. Laatons tot een besluit dan nu alle te zamen de Heere om enewaarachtige bekering smeken en aanroepen een iegelijk enz.
Gepredikt het laatst in het jaar1781 te K. in Maart.