Uit Psalm 45:16.
Zij zullen geleid worden met
alle blijdschap en verheuging.
De goddelijke dichter en maker van dit lied is hier
in onze tekst bezig met ons te beschrijven de gelukzaligen staat en het
heerlijk lot van des Heeren gelovig volk en gunstgenoten, bijzonder onder de
dagen van het nieuwe testament, wanneer de zaligheid gemeen zou zijn aan Joden
en Heidenen, en de middelmuur des afscheidsels tussen die volkeren in en met de
dood van de Heiland zou worden weggenomen. Hij beschrijft ons de gelovigen in
het vorige 15e vers onder de benaming van jonge dochters, die achter
de bruid van de koning, en haar metgezellinnen zouden zijn. Hetzij dat men deze
benaming bijzonder heb toe te passen op de leraars van de kerk, hetzij op de
algemene gelovigen, die in het vorige 10e vers dochters van koningen
genaamd worden. Het zal in de zaak zelf geen verandering maken; laat ons eens
veronderstellen, dat er in het algemeen al des Heeren Jezus volk en gelovigen
door verstaan worden, dan getuigt de dichter terecht van haar, dat zij tot de
koning gebracht zullen worden, daardoor verstaande de eerste en gedurige
toebrenging der gelovigen, door middel van de geest des geloofs tot Christus,
om bij hem alleen leven en zaligheid te vinden. Dus tot de koning gebracht
zijnde en gedurig toegebracht wordende, getuigt de dichter nu verder van des
Heeren volk, dat zij zouden geleid worden met alle blijdschap en verheuging,
daarmee niet anders bedoelende als die liefelijke leiding en besturing van des
Heeren gunstgenoten op de weg des geloofs, door middel van des Heeren woord en
geest; een leiding voorwaar, die geschiedt met alle blijdschap en verheuging;
niet met aardse blijdschap, gelijk als de wereldlingen, die zich alleen vermaken
en verheugen met ijdele en zondige dingen buiten God en zijn gemeenschap. Neen,
deze is de rechte vreugde en blijdschap van des Heeren volk niet, waarvan de
dichter hier spreekt. Hij handelt hier alleen van die goddelijke en geestelijke
blijdschap in de Heere en in zijn zalige dienst en gemeenschap, die alleen
eigen is aan het gelovige volk van koning Jezus, waarmee zij alle te samen in
een meerdere of mindere mate, naar de vrije genadebedeling Gods, op de weg des
geloofs geleid worden. Want het koninkrijk Gods is geen spijze en drank, maar
gerechtigheid, vrede en blijdschap, door de Heilige Geest, zoals de Apostel ons
leert, Rom. 14: 17. Deze is die zalige en dierbare, die oneindig heerlijke en
allerzoetste blijdschap in de drie-enige God en in zijn dienst en omhelzing,
die van de wereld niet gekend wordt, maar die dan eerst wordt gekend en
ondervonden, als de ziel tot de Heere Jezus te huis gebracht, en door hem tot
de gemeenschap Gods geleid wordt. Het is die zalige vreugde en blijdschap in de
Heere, door Jezus Christus, die zijn aanvang en beginsel neemt in de bekering
van de mens, en waarin het gehele geestelijk leven van de gelovigen bestaat,
dat met Christus verborgen is in God, Col. 3. Hoort het nader getuigen en
bevestigen van onze Christelijke Onderwijzer vr. 90, waar hij handelt van het
andere deel van de ware bekering te weten, de opstanding des nieuwe mensen, en
leert dot dezelve in de eerste plaats gelegen is in een hartelijke vreugde in
God door Christus. Een kostelijke dierbare en heerlijke stof, geliefden! wel
waardig dat ze van ons op een gezette en geestelijke wijze van nabij wordt
beschouwd en overwogen. Wij hebben er reeds voor een gedeelte in een vorige
predikatie met uw aandacht van gehandeld en er bijzonder deze twee stukken van
overwogen.
1. Waarin de geestelijke vreugde en blijdschap in
God eigenlijk bestaat, en langs welke weg die in het hart des mensen, door het
geloof eerst gebracht wordt.
2. Ten andere, welke de rechte eigenschappen van
deze zalige vreugde van het geloof in God eigenlijk zijn en waaruit dezelve
licht van alle valse schijnvreugde der tijdgelovigen kan worden onderscheiden.
Nu schieten er nog twee andere stukken van deze
dierbare en zalige vreugde in God over, die hier van de Onderwijzer in zijn
beschrijving worden terneer gesteld, en die wij nu nog wat nader voor uw
aandacht wensen open te leggen en te verhandelen.
1. Dat dezelve is een hartelijke vreugde of een
vreugde van het hart.
2. Dat dezelve ganselijk en alleen is in God door
Christus. Och, dat wij dan nu maar door genade van de Heere zelf bekwaam
gemaakt mochten worden, om deze dingen, bij zijn licht, tot ons nut en onze
stichting, op een geestelijke wijze te mogen beschouwen. Och, Heere! verwaardig
ons, ellendigen, om dat in waarheid van u te mogen begeren, en ganselijk van uw
zalig licht en geest te mogen afhangen. Amen.
Het eerste stuk van onze overweging en beschouwing
is hierin gelegen, dat de ware vreugde van het geloof, die in God de Heere en
in zijn dienst en zalige gemeenschap genoten wordt, volgens de beschrijving van
onze Onderwijzer, een hartelijke vreugde is, dat is, een zoete blijdschap,
vreugde en verwijdering van het hart of gemoed, die ten enenmale inwendig en
geestelijk is, en alleen in het hart of de ziel van des Heeren volk haar zitplaats
heeft. Alle vreugde is niet hartelijk; daar is een uiterlijke vreugde van het
lichaam, die ons uiterlijk vrolijk en blijde doet zijn, terwijl nochtans het
hart daar geen of weinige aandoening van heeft, maar zelfs smart heeft in het
lachen, Spreuk. 14: 13. Daar is een hartstochtelijke vreugde, die haar beginsel
en zitplaats eigenlijk in het hart, maar alleen in de bewegingen van de
hartstochten heeft, welke door voorwerpen van buiten worden gaande gemaakt en
voor een tijd ontsloten. Daar is ook een hartelijke vreugde, die haar beginsel
en zitplaats ganselijk en op een gestaltelijke wijze in het hart heeft, zijnde
een innige vergenoeging en zoete aandoening of beweging van de ziel, over de
geruste bezitting of zekere verwachting van enig groot en dierbaar goed, dat
onze begeerten geheel of ten dele kan voldoen en verzadigen, en zodanig is de
vreugde en blijdschap, die de gelovigen en bekeerden in God de Heere en in zijn
zalige dienst en gemeenschap genieten. Die is ganselijk en ten enenmale
inwendig geestelijk en hartelijk, en heeft haar wortel, zitplaats en blijvende
gestalte binnen in de ziel, in onderscheiding van tijdgelovigen, die zich wel
eens voor een tijd met God en geestelijke dingen op een hartstochtelijke en
losse wi jze weten te verblijden en verheugen, gelijk de Zaligmaker deze lieden
alzo aanwijst en beschrijft, Matth. 113: 20, 21, maar die in steenachtige
plaatsen bezaaid is, deze is degene die het woord hoort, en dat terstond met
vreugd u ontvangt, doch hij heeft geen wortel in hem zelf, maar is voor een
tijd. Alzo is het met de ware gelovigen niet. Neen, die verheugen zich in God
met hun gehele hart, en hun blijdschap en vreugde is daar binnen in de ziel
diep geworteld. Zo wordt ons deze geestelijke vreugde der gelovigen ook in het
woord overal beschreven; hoort wat de Zaligmaker tot zijn gelovige discipelen
zei, Joh 16: 22, uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uw blijdschap van
u wegnemen. Het gaat hier met alle Gods kinderen als met die vromen dichter,
die uitriep en getuigde, dat God hem vreugde in zijn hart had gegeven, Psalm 4:
8, en gelijk als met Maria, de moeder van onze Heere, welker vrolijk gejuich
was, mijn ziel maakt groot de Heere en mijn geest verheugt zich in mijn God,
Luc. 1: 46 Doch als wij zo horen, dat de ware vreugde des geloofs in God door
Christus een alleszins hartelijke vreugde is, zo moet niemand dat op die wijze
verstaan, alsof deze vreugde zo ten enenmale in het hart besloten is, dat
dezelve zich ook niet naar buiten in vrolijke gebaren en bewegingen van het lichaam
zou openbaren en vertonen. Gewis, toehoorders o dat kan niet anders zijn, of,
waar deze vreugde in God recht innig en hartelijk is, daar ontdekt zij zich ook
naar buiten in een blijgeestig en vrolijk gelaat van het aangezicht, in een
vrolijke uitspraak van de tong en lippen, in blijde gezangen en liefelijke
verheffingen van de keel en in allerhande vrolijke, doch betamelijke gebaren en
bewegingen van het lichaam, gelijk wij in de Heilige Schrift daar overvloedige
voorbeelden van vinden, omtrent de heiligen en gelovigen, die zich in God de
Heere en in zijn zalige dienst en genieting verheugden. Nee, altijd een
betrokken en droefgeestig gelaat voor de wereld te vertonen, het hoofd laten
hangen als een bies, altijd evenzeer te zuchten en te steunen, kan onmogelijk
bestaan met de ware geestelijke en hartelijke vreugde in God, dat leert ons de
Zaligmaker, Matth. 6: 16, daar hij zijn discipelen vermaant, dat, wanneer zij
vasten en bedroefd moesten zijn, zij nochtans geen droevig gezicht zouden
tonen, gelijk de geveinsden, die hun aangezichten mismaken, opdat zij van de
mensen zouden gezien worden. Neen, toehoorders! de ware geestelijke vreugde der
ziel in God vereist, dat zij enigszins bevindelijk en levendig is, ook een
vrolijk gelaat en betamelijke gebaarden van vergenoeging en blijdschap;
nochtans is en blijft dezelve een ten enenmale hartelijke vreugde, of een
vreugde des harten.
1. Omdat het hart de springbron, schatkamer en
zitplaats van die zalige vreugde is. Zij wordt gestaltelijk en zaadachtig door
de bekering van de Heilige Geest in het hart gewerkt en uitgestort. Zij wordt
in het hart gegeven, Ps. 4: 3. Het hart wordt door wedergeboorte en bekering
tot het ontvangen van die heerlijke vreugde gelijk als geprepareerd, vernieuwd,
vatbaar en bekwaam gemaakt, want die vreugde in God door Christus is een
gestaltelijke en inklevende genade in de ziel der gelovigen, die er nooit
wederom geheel uit weggenomen wordt, maar die daar zaadachtig in blijft, en het
zuivere grondbeginsel is van hun geestelijk leven, dat, omdat het helemaal zijn
bestaan in Christus heeft door de eeuwige geest, ook nooit in de gelovigen kan
ophouden en sterven; waarom deze zalige vreugde in God dan ook met nadruk wordt
genaamd een eeuwige vreugde of blijdschap. Want zo vinden wij van het volk van
de Heere getuigd, dat eeuwige blijdschap op haar hoofd zou zijn, Jes 51: 11, en
de Zaligmaker getuigd en leert ons dat zijn blijdschap in zijn gelovigen zal
blijven en dat niemand deze blijdschap van hen zal weg nemen, Joh. 15: 11 en
hoofdstuk 16: 22. Hier op aarde krijgt die zalige en goddelijke vreugde haar
aanvang en beginsel in de gelovigen en wordt gedurig door de bewerkingen van de
Heilige Geest in haar voortgezet en vermeerderd, en namaals in de heerlijkheid
hier boven wordt die vreugde en blijdschap geheel volmaakt, want dan gaan zij
als getrouwe dienstknechten in de vreugde van hun Heere, Matth. 25: 21.
2. Deze geestelijke vreugde van de bekeerden en
gelovigen in God door Christus is een alleszins hartelijke vreugde, vanwege
haar innige teerheid en oprechtheid, daar is niets geveinsd of uiterlijks in
dezelve, maar het is een vreugde, die ten enenmale rein, zuiver, hartelijk en
geestelijk is. O, dat ondervinden al Gods kinderen, zo menigmaal als zij
daartoe verwaardigd mogen worden, deze vreugde in God enigszins sterk en
levendig te genieten. Dan ondervinden zij, hoe teer, zoet, innig en hartelijk
het is, zich zo in de Heere te mogen verlustigen, hem zo in Christus voor hun
God, voor de God van hu heil, te omhelzen; zich zo ganselijk aan hem over te
geven; zichzelf met alle hun wegen gelovig aan hem toe te vertrouwen; op hem te
steunen; in hem en in zijn aanbiddelijke wijsheid, goedheid, getrouwheid en
eeuwige verbondsliefde te rusten; hem en zijn gadeloze heerlijkheid en
zaligheid in Christus te beschouwen en zich zo helemaal aan hem als kwijt te
raken en geheel in hem te verliezen. O dit is alles zuiver hartenwerk, dit
alles baart een wonderlijke, tedere, zoete en gevoelige vreugde, kalmte en
vrede in het hart, die alle verstand te boven gaat en niet anders als bij de
bevinding kan gekend worden. Dan is het licht voor de rechtvaardige gezaaid en
vrolijkheid voor de oprechte van hart. Ps. 97: 11. Dan roept de ziel uit: ik
zal u hartelijk liefhebben Heere, mijn sterkte, Ps. 18: 2.
3. Eindelijk, deze vreugde van de ziel in God door
Christus wordt ook een hartelijke vreugde genaamd van de Onderwijzer, uit
hoofde en vanwege haar grootheid en kracht, want naarmate de vreugde over enige
zaken hartelijker is, en dieper in het hart of in de ziel geworteld is, naar
die mate is zij in zichzelf sterker en groter. Maar o, wat is deze vreugde der
gelovigen in God door Christus niet een zeer grote, zalige, heerlijke en matige
vreugde! welke vreugde is toch bij dezelve te vergelijken; de gehele wereld met
al haar ijdele goederen en vermaken moet als een Dagon vallen, voor het minste
kruimpje van deze geestelijke vreugde in God. Het is hier volgens de boodschap
van de engelen aan de herders van Bethlehem, Luc. 2: 10, ziet ik verkondig u
grote blijdschap. Zo menigmaal een gelovige maar een weinig van deze zoete en
zalige vreugde in God in zijn ziel ontvangt, moet hij uitroepen met de
Psalmist, Ps. 4: 8, gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd,
wanneer haar (te weten van de wereldlingen) koren en most vermenigvuldigd zijn.
Wat is het ook niet een sterke, matige en onverzettelijke vreugde, die alle
zwarigheden, rampen en tegenspoeden van ziel en lichaam ganselijk overwint, en
die allen gemakkelijk ten onderbrengt, gelijk wij dit alles uitvoeriger in onze
vorige predikatie over deze stof hebben aangetoond en verhandeld. Doch denk
niet, mijn toehoorders! alsof deze geestelijke vreugde in God in de gelovigen
op alle tijden en in alle Gods kinderen even groot en sterk is. O neen, daar is
geen ding dat aan meer wisselvalligheden en veranderingen onderworpen is, dan
deze dierbare vreugde in God en in zijn dienst en gemeenschap door Christus.
Het was wel te wensen, dat het met Gods kinderen hier altijd mocht voorspoedig
gaan, en dat zij zich altijd in de Heere mochten verblijden, volgens 1 Thes.
5:16. Want hoe het dan ook met Gods kinderen mocht gaan, zo zou de Heere altijd
eer van hen, en zij leven en zaligheid van hem ontvangen: maar het behaagt de
Heere om wijze en aanbiddelijke redenen niet, het zijn kinderen hier op de
wereld altijd in deze even goed te doen hebben, en ze ook allen niet evenzeer
met dezelfde mate van geestelijke blijdschap en vreugde te overstorten. De
Heere heeft menigmaal andere wegen voor hen, waarin zij moeten wandelen. Hij
moet al menigmaal door de droefheid van het aangezicht hun hart beteren, hun
zonden en zondige hartsverdorvenheid blussen gedurig hun geestelijke vreugde
van het geloof in grote mate uit, en dan verkrijgen zij die zo terstond en zo
gemakkelijk niet terug. Dat ondervinden Gods kinderen, dat zij dan dikwijls met
een treurige en neergebogen ziel moeten wandelen, soms voor een geruime tijd,
en dan met David de Heere achter aan moeten lopen, en hem smeken dat hij hen
toch de vreugde van zijn heils wil teruggeven en hun vreugde en blijdschap doen
horen, opdat de beenderen, die hij verbrijzeld heeft, zich eens weer mogen
verheugen, Ps. 51: 10, 14. Zodra dan blijkt het uit allen deze, dat de
Onderwijzer hier de geestelijke vreugde in God ons terecht vertoont en
voorstelt, als zijnde een hartelijke vreugde of een vreugde van het hart; doch
op welk een wijze wordt deze hartelijke vreugde, in God, nu eigenlijk van de
gelovigen genoten? dit leert en verklaart ons de Onderwijzer, hier nu ook
zeggende, dat dezelve een hartelijke vreugde in God is door Christus.
Het voorwerp van de zalige en heerlijke vreugde van
het geloof is God, dat grote en oneindige Opperwezen, die heilige, volmaakte,
dierbare en beminnenswaardige Jehova. Deze ontdekt zichzelf hier aan de zielen
van zijn gelovige gunstgenoten, als een God van zaligheid, ja van volkomen
zaligheid. Hij schenkt hun toenadering tot hem en deelt zichzelf op een zeer
heerlijke en aanbiddelijke wijze aan hen mee, zodat zij niet anders kunnen dan
zich op het allerzoetste, innigste en tederste in hem verblijden en verheugen;
en deze wijze van de mededeling Gods aan de ziel en van de verheuging van de
ziel in God is nu zo, dat het geschiedt ganselijk en geheel door Christus de
zoon Gods, die is
1. hier als de enige weg, langs en door welke een
gelovige gedurig tot God en zijn gemeenschap moet komen, om zich in hem als in
de God van zijn heil te verheugen. Buiten Christus is God voor alle zondaren,
zoals ook de bekeerden in zichzelf zijn en altijd blijven, een verterend vuur,
en een eeuwige gloed, daar zij niet bij wonen kunnen; zijn aanbiddelijke
rechtvaardigheid en onbevlekte heiligheid is zo groot, dat hij met de zonde
geen de allerminste gemeenschap kan hebben, maar zich noodzakelijk als een
grimmig wreker, tegen alles wat zondig is, moet aankanten, en zich daar
ganselijk van afzonderen, omdat de zondaar, onmiddellijk tot God naderende,
niet anders te wachten had, als door zijn gestrenge rechtvaardigheid en
heiligheid verslonden, en van zijn vreselijke toorn verpletterd te worden.
Maar, o! onuitsprekelijk wonder van goddelijke wijsheid, macht en
goedertierenheid, hier komt nu de grote en dierbare Heere Jezus tussen beide en
neemt zijn gelovigen in zichzelf over, hij heiligt ze eerst en stelt en maakt
ze geheel volmaakt in hem en dun leidt hij ze voor de troon en brengt hen tot
God de Vader, zodat zij door hem de toegang tot de Vader hebben, en vrijmoedig
mogen roepen door de geest des geloofs, die hun mond gedurig opent, Abba Vader.
Hierop daalt God de Vader nu ook toe tot de gelovigen, en ontmoet hen in en
door Christus zijn Zoon, als hun algenoegzame verbonds-God, die hen van alle
eeuwigheid heeft liefgehad en tot zijn volk en eigendom uitverkoren! O! dan
beschouwen de gelovigen God de Vader in zijn aangezicht en Christus Jezus zo
dierbaar, beminnelijk en gadeloos heerlijk, dat zij niet anders kunnen dan
zichzelf ganselijk en voor eeuwig aan hem overgeven, en zich in zijn dienst,
genieting en omhelzing, teer, krachtig en op het allerhartelijkste verblijden
en verheugen. Ziet, zo blijkt dan nu klaar voor allen die licht hebben, dat
deze geestelijke vreugde in God ganselijk en geheel moet komen en verricht
worden door de Heere Christus, die de gelovige zondaar hier alleen toenadering
tot God geeft en hem gedurig tot God moeten brengen; in wie de gelovigen alleen
het recht hebben en de gemeenschap tot en aan de heerlijke verbondsgoederen,
die hen kunnen verheugen en die hun gedurig van de Vader in en door Christus
zijn Zoon geschonken en van hun door het geloof langs de weg ook ontvangen en
aangenomen worden, zo dat het dan ganselijk is volgens Rom. 5: 1, wij dan
gerechtvaardigd zijnde door het geloof hebben vrede bij God, dat hetzelfde is,
als vreugde in God, door onze Heere Jezus Christus, door welke wij ook de
toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan en roemen
in de hoop der heerlijkheid Gods.
2. Doch, aan de andere kant de Onderwijzer ons hier
lerende, dat de geestelijke vreugde in God alleen is door Christus, geeft daar
ook mee te kennen, dat de Heere Jezus Christus ook alleen de werkende auteur,
fontein en springbron is van alle ware vreugde, die de gelovigen in God, en in
zijn zalige dienst en gemeenschap genieten, dat zij dierbare vreugde gedurig
van hem als hun levend hoofd door de Heilige Geest in hun harten verkrijgen en
ontvangen; en waarlijk langs geen anderen weg verkrijgen de gelovigen gedurig
deze zalige en heerlijke vreugde in hun zielen. Het is de Heere Jezus alleen,
de fontein van hun leven, die dezelve gedurig door zijn Heilige Geest in hun
harten werkt, want zijn koninkrijk is toch geen spijs en drank, maar
gerechtigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest, Rom. 4: 17. Hierom
wordt het een blijdschap van de Heilige Geest genaamd, 1 Thess. 1:6, en de
vrucht van de Geest is ook blijdschap, Gal. 5: 22. Die geest hebben de
gelovigen gedurig van Christus ontvangen, hun levend hoofd en koning, en zo is
het dan de Heere Christus, die hen door de geest gedurig komt verblijden en
verheugen, hij komt hen gedurig door die geest bevochtigen en beademen, hij
komt door dezelve gedurig alle genade in hun zielen uitstorten, hen liefelijk
ontmoetende en omhelzende, zich in zijn gadeloze schoonheid en heerlijkheid aan
hen vertonende, hen tot zich trekkende en tot de Vader leidende, hun harten met
geloof, liefde, hoop en vertrouwen vervullen. Langs deze weg werkt nu de Heere
Jezus gedurig een zoete, tedere en hartelijke blijdschap en vrede in de zielen
van zijn gelovigen en zaait voor hen licht en vrolijkheid, zodat zij niet
anders kunnen of willen, dan zich op de innigste, hartelijkste en geestelijkste
wijze in God de Heere en in zijn zalige dienst en gemeenschap door hem steeds
verblijden en verheugen. Ziet, mijn toehoorders! zo is deze geestelijke vreugde
in God dan een allerzaligst en heerlijkst verbondsgoed, dat opgesloten ligt in
de fontein van Christus, en uit dezelve, door de heiligen geest, gedurig in een
meerdere of mindere mate in der gelovigen harten wordt overgebracht en
uitgestort. Christus is de fontein van alle geestelijke vreugde en blijdschap;
en de gelovigen genieten ontvangen die gedurig bij en uit Christus door de
Heilige Geest. Terecht beschrijft ons de Onderwijzer de geestelijke en
hartelijke vreugde van het geloof in God, als zijnde en wordende van de
bekeerden genoten door Christus.
En zo hebben wij deze dierbare en heerlijke stof dan
nu in twee predikaties voor uw aandacht opengelegd en verhandeld. Waarin nu
zulk een hartelijke vreugde der ziel in God door Christus bestaat, leert ons de
Onderwijzer, in de eerste plaats, in de opstanding van de nieuwe mens, in de
bekering, als de ziel de Heere Christus leert kennen, hem aanneemt, in hem
gelooft, door hem tot God gaat, en zich in God, zijn dienst en zalige
gemeenschap door Christus, wezenlijk, hartelijk, geestelijk en gelovig
verblijdt; en hoe een kleine trap en beginsel het ook zou mogen zijn, zo staat
daarmee toch de nieuwe mens, die uit God geboren is, en nooit wederom sterft,
in de ziel op; daar neemt het eeuwige leven, dat uit Christus komt, zijn
aanvang, en zo worden de uitverkorenen dan in en door Christus opgewekt en
levend gemaakt, en Christus wordt geheel hun opstanding en hun leven, dat met
hem in God verborgen blijft. Maar is dit nu alles, toehoorders! wat tot de
opstanding van een nieuwe mens, in de bekering behoort? Neen, de Onderwijzer
voegt er hier nu nog een ander en tweede stuk bij, lerende dat de opstanding
van de nieuwe mens niet alleen bestaat, in zulk een hartelijke vreugde in God
door Christus, maar ook daar benevens in een lust en liefde ons naar de wil van
God in alle goede werken te leven, welk stuk wij in het vervolg, als het de
Heere behaagt, ook voor uw aandacht hopen te verhandelen. Komende nu tot
onszelf, geliefden! zo merkt deze volgende dingen tot ons gebruik, nuttigheid
en onderwijzing aan. Och, dat het de Heere maar aan onze zielen beliefde te
zegenen.
1. Dat, zo lang als een mens nog onbekeerd is, en
buiten God en Christus in de zonden leeft, hij van deze verhandelde geestelijke
en zalige vreugde helemaal niets kan genieten, en dat al die vreugde en
blijdschap, die hij zich dan verbeeldt in God en zijn dienst te vinden, maar
een valse en bedrieglijke schijnvreugde is, die hij van de duivel en zijn
arglistig hart ontvangt, zonder dat die waarlijk van Christus door de
levendmakende geest van het geloof in hem gewerkt wordt, nee, onze Onderwijzer
leert ons hier, dat het een vreugde is, die tot ons komt uit de fontein van
Christus; door middel van de bekering. Daarom, och onbekeerde mensen! ziet hier
toch uw ongelukkige, rampzalige en ellendige staat. Van al die zalige, dierbare
en heerlijke vreugde in God, van al dat vervrolijken en verlustigen in de Heere
en in zijn goedheid, bent u nog geheel verstoken en hebt er nog nooit een enig
kruimpje van mogen smaken, gij moet uw vreugde en verlustiging nog geheel
zoeken in dingen buiten God, en mag tot de allerdierbaarste en beminnelijkste
Jehova, die de God der blijdschap van al zijns volks verheuging is, nog niet de
minste toenadering hebben. Hij is nog een verterend vuur, een vertoornd God en
een grimmig wreker voor u, en gij mag nog niets van zijn goedheid, liefde en
genade in Christus over u ondervinden. Och, mensen! ziet en gevoelt toch deze
uw uiterste rampzaligheid, neemt er toch een wezenlijk deel en belang in,
treurt en weent toch, omdat gij nog buiten God bent, omdat God u nog geheel
vreemd en uw vijand is. O ziet toch uit, opdat gij de Heere Jezus Christus voor
uw weg en leidsman verkrijgt, bij en tot de Vader. Wendt u toch zonder langer
uitstel tot de Heere Jezus, neemt hem aan en gelooft in hem opdat gij door hem
behouden en met God verzoend mag worden. Och! het is nu nog tijd voor u.
Christus roept u nu nog en de Vader biedt u deze zijn Zoon nu nog aan, om in
hem voor u te worden een God van zaligheid. Wee u dan, zo gij het tot de einde
toe wilt uithouden en u onttrekken.
Wat u aanbelangt, gelovige kinderen en gunstgenoten
van God, die door Christus tot hem bent toegebracht, en hem voor de God van uw
heil en van de blijdschap van uw verheuging hebt omhelst en aangenomen,
gijlieden kunt immers niet helemaal ontkennen, of gij hebt wel eens op een
bijzondere wijze in de Heere uw God kunnen verlustigen, en smaken en
ondervinden dat de Heere goed was. Gij hebt wel eens in en door de grote Heere
Jezus enige toenadering tot hem gehad, en zijn blijdschap is wel eens uw
sterkte geweest; althans de kleinsten en geringsten onder u zouden niet kunnen
loochenen, dat zij zich niet meer in enige dingen buiten God waarlijk en
wezenlijk kunnen verheugen, maar dat hun verlustiging, die zij begeren en daar
zij naar staan, alleen moet zijn in God door Christus, en dat, daar gewoonlijk
zo luttel en weinig van te mogen hebben in hun harten, hun grootste droefheid
en smart is. Ja kinderen van God, dat kan u niet anders zijn, de
bruiloftskinderen kunnen niet blij zijn, maar moeten treuren, wanneer de bruidegom
niet bij hen is, dat is het zuiver blijk van uw genade staat, en een klaar
teken, dat de Heere u wel eens goed geweest is, dat gij wel eens iets van die
zalige vreugde in God door Christus gesmaakt hebt; want anders zou u het gemis
en de ontbering ervan zo smartelijk niet vallen en u zo niet ontrusten. Het
ware te wensen, kinderen van God, dat gij meer van die dierbare en heerlijke
vreugde in u mocht ondervinden, dat gij u meer in de God uws heils mocht
verheugen en u ten alle tijde in hem door Christus verblijden. O wat zou dit
een kostelijke, zalige en heerlijke staat voor u zijn! wat zoudt gij dan
gedurig voor de Heere kunnen leven en van de zonden en al het zondige afstand
doen, en dit zoudt gij ook kunnen en mogen doen, behalve als uw zonden en ongelovigheid
u gedurig in de weg stonden. Och, ik wens dat de Heere u zelf maar steeds wil
leren, dat gij recht hebt om u gedurig door Christus in hem hartelijk te mogen
verheugen; en dat gij vrij altijd met de kamerling uw weg met blijdschap mag
wandelen; ja dat de Heere niet anders van u eist, dan dat gij hem steeds dienen
zult met vrees en u verheugen met beving, en dat het uw zonde is, zo dikwijls
als gij anders doet. Daar is een soevereine weg voor u, kinderen van God, die
wij voor alle dingen hiertoe gedurig hebben in te slaan, en daar de Heere ons
zelf gedurig inleiden moet, en dat is het werkelijke en dagelijkse leven, door
geloofsvereniging met Christus. O wij moesten staan naar meer Evangelisch
licht, om gedurig gelovig gebruik van de Heere Jezus, en van zijn volheid te
maken, om ons gedurig door hem tot de Vader te laten leiden. Wij moeten ons van
Christus meer van alle het wettische laten ontledigen, en in en door hem de
ouden zuurdesem zuiveren, dan zouden wij op de rechte koers zijn, om geheel in
de blijdschap van de Heere te wandelen en in de gedurige vertroosting van de
Heilige Geest, en om ons steeds te laten leiden met alle blijdschap en
verheuging. De grote Heere Jezus lere het ons en al zijn ellendige volk gedurig
door middel van zijn woord en geest. Amen.
Gepredikt te R . . . . 14 oktober 1736 en te K ....
28 maart 1773.