Het schadelijk misbruik van een algemene overtuiging tot eenvalse grond van rust voor de ziel

Theodorus van der Groe

Waarde heilzoekende Lezer!

Gelijk het zeker is dat er tweeërlei gaven of werkingen vanGods Geest zijn, gemene namelijk, welke ook de geveinsden enverworpenen genieten, en bijzondere of zaligmakende, die alleenzijn voor de uitverkorenen, zo is het ook niet minder zeker, dater tweeërlei overtuiging van de Heilige Geest is in degemoederen der mensen; ene, die gemeen, en een andere diezaligmakend is. Deze is altoos de voorbereidende weg tot eenoprecht geloof in Christus, terwijl gene ordinair eenvoorbereidende weg is tot een bedrieglijk waan geloof of tot eenheilloze wanhoop. Want in een van die twee modderige kanalen zalde gemene overtuiging vroeger of later doorgaans uitlopen. En hetwezenlijke onderscheid tussen beiden bij ons zelven of in debehandeling van andere voorwerpen, niet behoorlijk in acht tenemen, zulks kan niet anders dan uitnemend schadelijk zijn enGods werk grotelijks verachteren en bederven, ja ook menige zielvoor eeuwig ongelukkig maken.

Wie toch weet niet, hoe algemeen het gebeurt in hetChristendom dat de mensen, die onder het ontdekkendeEvangelielicht dagelijks leven, wel eens enige overtuigingbekomen van hun zonden, en van hun gemis van de Heere Jezus, enhoe ze nog rampzalig gebonden liggen aan de banden van Gods vloeken toorn? Hierdoor worden zij dan, voor een tijd, weleens naar,beangst en bekommerd, en beginnen zij met enige ernst ookrusteloos te arbeiden aan de verbetering van hun weg en staat.Doch, dewijl zij slecht door een gemene overtuiging bewogenworden, zo geraken zij dan ook niet tot die gelovige verenigingmet Christus, waartoe de zaligmakende overtuiging van de HeiligeGeest de ware uitverkorenen leidt, maar zij blijven altijd staanin de grond van hun natuurlijke blindheid en genadeloosheid; enhoewel zij ook somtijds, als de kinderen, komen tot aan degeboorte, zo is daar toch evenwel geen kracht om te baren,Jes.37:3. En dit komt ook veeltijds, middelijker wijze, daarvandaan, dat zij hun overtuiging zelve nemen en die gebruiken,zonder dat zij het bemerken, tot een grond van vertrouwen. Zijbeelden zich dan in, en laten zich ook van anderen, niet genoegervaren in het werk des Geestes, lichtelijk wijs maken, dat dezehun overtuiging en bekommernis bereids beginselen zijn van deGoddelijke genade der wedergeboorte in hun harten, en dat zij nuook die hongerigen en dorstigen naar de gerechtigheid en dievermoeide en treurige zielen zijn, die door de Heere Jezus zaliggesproken worden, Matth.5. Waarbij zij dan ook menen, dat ditwerk van God allengs meer in hen zal doorbreken en dat Christus,in Zijn eigen tijd, wanneer het Hem behagen zal, Zich nader aanhen zal ontdekken en hen de troostrijke verzekering van ZijnGeest, welke zij nu nog missen, dan ook zal schenken; alleen, datzij slechts met hun bidden en zoeken gedurig moeten aanhouden engeenszins aan de genade, welke zij bereids achten ontvangen tehebben, door ongelovigheid moeten twijfelen of de Heilige Geestbedroeven.

En in zulk een weg verliezen die misleidde zielen dan nuallengs hun benauwde vrezen en ongerustheden en zij beginnenongevoelig troost te scheppen uit deze en gene belofte, welke zijzich kwalijk toe-eigenen op een valse grond. Waarna zij dan, metter tijd, in zodanige bedrieglijke staat, niet slechts totgerustheid komen, maar in die valse vrede ook bevestigd worden,en al steeds naar de hoogte opwassen, totdat zij eindelijk, doorde gemene plichten en hulpmiddelen des Evangelies, groteChristenen worden bij zichzelf en bij anderen, zonder toch ooiteen goede rekenschap van hun geloofsgemeenschap met Christus tekunnen geven. Zij willen liever, hoewel gans verkeerd, op hunstaat toepassen, hetgeen er gezegd wordt, Mark.4:26,27: Alzo ishet koninkrijk Gods, gelijk of een mens het zaad in de aardewierp, en voorts sliep en opstond nacht en dag, en het zaaduitsproot en lang werd, zodat hij zelf niet wist hoe.

Daar zullen mogelijk in deze geesteloze tijd vele zulkeellendige, bedrogene mensen allerwegen gevonden worden, die voorgoede Christenen heengaan en in welker harten toch niets gevondenwordt van de zielzaligende kennis van de Heere Jezus; naardienzij door de Geest des waren geloofs nog nimmer tot Hem gekomenzijn met een oprechte verzaking van zichzelf en van alle aardsedingen. En hoe uitnemend bezwaarlijk het dan naderhand valt, omde zodanigen van hun jammerlijk zielsbedrog recht te overtuigen,bijzonder wanneer datzelve door verloop van tijd in hun hartenals vastgegroeid en sterk gebolwerkt is, zulks zal de droevigeondervinding degenen genoegzaam leren, die geroepen worden om aande zaligheid der onsterfelijke zielen, welke hen zijntoevertrouwd, ernstig en voorzichtig te arbeiden. Weshalve hetdan ten hoogste noodzakelijk is, dat de arme zondaren, diebegonnen zijn over hun eeuwige behoudenis enigszins bekommerd tezijn, deswege goede raad en bestier bekomen, teneinde zij zich,door Gods genade, veilig mogen hoeden voor de gevaarlijke klippendes satans, waar reeds zovele anderen droevig op vergaan zijn enschipbreuk aan hun zaligheid hebben gelede. Wij zullen daartoeenige stellingen of bijzonderheden een weinig nader trachten teopenen, waarop wij wensen dat een ieder behoorlijk acht mogegegeven, alzo toch aan het rechte verstand derzelve hetonuitsprekelijk gewicht van onze eeuwige zaligheid hangt.

1. Een bloot werk van overtuiging, hoedanig het dan ook wezenmoge, kan, op zichzelf, niemand enig part of deel aan Christus enaan de zaligheid geven.

Alle waarachtige overtuiging van zonden is slecht eenvoorbereidend wettisch werk des Geestes om een mens gans uitzichzelf te leiden tot Christus; teneinde hij Hem, door eenoprecht geloof, steunende op de beloften des Heiligen Evangelies,voor zijn eigen Zaligmaker zou aannemen en geheel alleen al zijnvertrouwen op Hem zou stellen.

Een ieder zondaar, die onder het Evangelie leeft, heeft welaltijd vrijheid, uit kracht van de algemene aanbieding vanChristus, om Hem als een vrij genadegeschenk van Gods eeuwigeliefde voor zich in het bijzonder te omhelzen en aan te nemen enzijn zaligheid alleen in Hem te zoeken.

Het Woord des Evangelies wordt gezonden tot een iegelijk mens,die hetzelfde hoort verkondigen en verzekert hem in de naam vaneen God der waarheid, Die niet liegen of bedriegen kan, datChristus met al Zijn zaligheid en algenoegzaamheid, gewisselijkook de zijne is, indien hij Hem met een oprecht geloof waarlijkbegeert te ontvangen, zoals Hij ons geheel om niet aangeboden engeschonken wordt en ons geworden is wijsheid van God, enrechtvaardigheid en heiligmaking, en verlossing, 1 Cor.1:30. Dochhoe wijd de weg tot Christus door God Zelf in het Evangelie vooreen ieder ook worde opengezet en dat die dorst heeft"vrijelijk mag komen en die wil, het water des levens omniet voor zich mag nemen, Openb.22:17, zo zal toch nimmer enigzondaar om de Heere Jezus waarlijk verlegen zijn of Hem oprechtgelovig voor zijn Verlosser en Heere met volkomen verzaking vanalles begeren te omhelzen, tenzij hij alvorens zulk een levendigen geestelijk gevoel van zijn rampzalige en doemwaardige staatbuiten Christus bekome, als hem gans verloren en radeloos bijzichzelf doet neerzinken. Hij zal anders nooit met een volkomenhart daartoe kunnen resolveren, om zich, als een vervloekt enonmachtig goddeloze uit enkele genade door Christus te latenzaligen en al zijn beminde boezemzonden en wereldsebegeerlijkheden gans gewillig te verzaken, tenzij dan, dat delast zijner zonden en van Gods vloek en toorn, hem zo zwaar ophet harte drukke, dat hij het daar onmogelijk langer onder kanstellen. En ziet, hiertoe komt nu de Heilige Geest de wereld vanzonde overtuigen, teneinde Hij, door dat middel, der mensengemoederen voor de Heere Jezus zou bereiden en openen om Hemoprecht gelovig in hun binnenste te ontvangen. Maar dieovertuiging zelf is het geloof in Christus niet; zij is slechtseen voorbereidende genade tot het geloof, evenals het omploegenen week maken van de grond eens akkers een voorbereidend werk isom het zaad te ontvangen en te doen wassen in de aarde; en gelijkhet opgraven van een oud fundament alleen geschiedt om de weg ende standplaats te bereiden voor de oprichting van een nieuw huis.

Indien ook eens iemand met een zware krankheid door Godbezocht wordt, zo zal die wel de weg of het middel zijn, om hemte brengen in de hand des medicijnmeesters, teneinde hij doorhem, door des Hemels zegen, weder moge hersteld worden. Nochtansis het heel wat anders krank te zijn, en wat anders eengeneesheer bij zich te hebben, deszelfs medicijnen te gebruikenen van hem geholpen te worden. Tot dat laatste is immers nodig,dat de kranke de medicijnmeester bij zich ontbiede en dat hijzich ter genezing gewillig aan hem overgeve en toevertrouwe. Alshij dit weigert te doen, dan kan hij immer krank zijn en ooksterven aan zijn krankheid, zonder enige hulp te trekken van demedicijnmeester. Maar alzo is het ook wat anders, in enige delenovertuigd en meer of min krank te zijn, door het gevoel van dezware last zijner zonde en Gods toorn, en wat anders is het,Christus te hebben tot zijn hemelse Medicijnmeester, en van Hemuit genade geholpen en genezen te worden. Hiertoe is nodig, datde kranke zondaar de Heere Jezus ook eerst oprecht gelovigaanneme, en dat hij zich met een hartgrondig vertrouwen volkomenaan Hem overgeve. Doch wat zou het zijn, indien zo iemand, enkeluit het gevoel hetwelk hij heeft van zijn geestelijke krankheid,nu een besluit wilde maken van zijn gemeenschap aan Christus, endat hij Hem reeds dadelijk bezit tot zijn Medicijnmeester, Die alzijn krankheid geneest, Ps.103:3, zonder, dat hij daartoe eensoprecht gelovig met zijn hart tot Christus komt? Dit ware danimmers een gans verkeerde sluitrede, even alsof een kranke zei inhet natuurlijke: "Ik ben krank, daarom heb ik nu eenmedicijnmeester, die mij helpt en geneest". Watgevoelsovertuiging van zonden iemand dan ook hebben moge, zulksalleen en op zichzelf kan hem nimmer enig deel aan Christusverkrijgen, ofschoon ze wel zeer levendig van hun zonden enverdoemenis overtuigd zijn en onophoudelijk, onder hetschrikkelijk gevoel van de Goddelijke toorn, tevergeefs wenen enkermen.

2. Geen overtuiging zal ooit heilzaam of zaligmakend zijn, dandie door de krachtdadige werking des Geestes in 's mensen hartdadelijk doorbreekt tot een oprecht gelovige kennis en omhelzingvan de Heere Jezus, zoals Hij ons wordt voorgedragen in debeloften des Heiligen Evangeliums.

Hierin ligt het wezenlijke onderscheid tussen een zaligmakendeen een gemene overtuiging, dat wanneer zij beiden haar eindebekomen, de eerste altijd eindigt in een zuiver werk des geloofs,waardoor de ziel verenigd wordt met Christus, terwijl de andereóf ongevoelig zonder enige vrucht voorbijgaat, óf andersuitloopt in een bedrieglijk werk des waangeloofs, waardoor degeveinsde zichzelf met Christus en de genade op een valse grondvertroost.

De reden hiervan is, dewijl de zaligmakende overtuiging eenkrachtdadig werk des Heiligen Geestes is, dat doordringt tot diepin de grond en aan de wortel van 's mensen hart, hetwelk daardoorgans verbroken en verbrijzeld wordt, zodat hetzelve geen krachtmeer behoudt om zich door een vijandige ongelovigheid tegenChristus en de vrije genade Gods langer enigszins aan te kanten.De Geest wekt hier zo krachtdadig door in 's mensen ziel, metzijn scherpe en levendige overtuiging, en Hij voert aldaar hetzwaard en de hamer van Gods Woord zodanig aan, dat die zieldaarvan geheel doorwond en aldus genoodzaakt wordt om als eenverslagene aan Christus' voeten neder te vallen, en het gans aanHem over te geven, uitroepende: Heere, Gij hebt mij overreed enik ben overreed geworden; Gij zijt mij te sterk geweest en hebtovermocht, Jer.20:7.

En langs die weg formeert of werkt de Heilige Geest dan eenoprecht geloof in 's mensen hart. Doch een gemene overtuiginggaat nooit zó diep, totdat zij raakt aan de grond en in 'tbinnenste van het gemoed; zij werkt enkel op de consciëntie enop de hartstochten die het lichtst geroerd en bewogen worden.

Hier blijft zij hangen zonder verder door te dringen, om degrond des harten geheel te beroeren, en die voor het ontvangenvan Christus en de genade door de Geest des oprechten geloofs tebereiden. Daarom kunnen ook de goddelozen somtijds wel eens zeerovertuigd over hun zonden en e toorn Gods grotelijks ontsteldworden door benauwde angsten en droefheid; terwijl zij tochinwendig altijd blijven staan in de grond der vijandschap tegenChristus en het Evangelie, en op zijn best slechts huichelaarsworden en schoonblinkende belijders; gelijk zulks nader door onsis aangewezen in onze "Toetssteen der ware en valsegenade" 1e deel, pag.145 enz., waar wij omstandiger handelenvan de ware zaligmakende overtuiging des Heiligen Geestes.

3. Niemand moet derhalve zijn staat of de hope zijnerzaligheid immer bouwen op een grond van blote overtuiging, maaralleen op Christus door een oprecht geloof.

Laat een mens overtuiging hebben, zoveel hij immer mag, indienhij ook Christus Zelve niet deelachtig wordt in de weg desgeloofs, dan zal hij voorzeker eens met al zijn overtuigingennaar de hel varen, want niet de overtuiging, maar Christus alleenbehoudt de zeil.

Wel is het waar, dat Christus altoos ook gevonden wordt doorhet geloof, in het hart desgenen bij wie een recht en volkomenwerk wordt gevonden van geestelijke overtuiging, aangezien eenrecht overtuigde en verslagen ziel niet kan zijn zonder Hem;evenmin als een huis overeind kan staan zonder een vaste grond offundament. En in zoverre is een rechte overtuiging ook altijd eenzeker kenmerk van ware genade in het gemoed. Doch waaruit zullenwij nu kunnen weten, of de overtuiging die wij hebben, rechtgeestelijk en zaligmakend is, dan alleen hieruit, of Christus metZijn hemelse genade ook in ons is, en door het geloof, ookwaarlijk woont in onze harten? Ef.3:17. Dit maakt alleovertuiging alleen voordelig en heilzaam, dat zij ons door dekracht des Heiligen Geestes een weg of middel wordt, om onsgeheel uit ons zelve en uit alle geschapenheden uit te voeren enons te leiden tot de zalige gemeenschap van de Heere Jezus en vande Drie-enige God, in Hem, "in Wien al de volheid derGodheid lichamelijk woont", Col.2:9. Hier moeten wij dan ookalleen de enige en ware grond van ons vertrouwen vinden,Christus, namelijk, in ons, door de Heilige Geest, die hetoprechte geloof werkt en versterkt in onze harten.

Daarom, als de Apostel wil, dat de gelovigen hun gemoedaangaande hun geestelijke staat en hoop hunner zaligheid zullenonderzoeken, dan wijst hij hen geenszins tot een werk vanovertuiging, om daaruit de verzekering van hun ware Christendomop te maken, maar hij wijst hen dan tot de Heere Christus zelveen tot het ongeveinsd geloof, zeggende "Onderzoekt u zelve,of gij in het geloof zijt; beproeft u zelve. Of kent gij uzelveniet, dat Jezus Christus in u is? tenzij dat gij enigszinsverwerpelijk zijt, 2 Cor.13:5. Dat dan toch niemand tevreden zij,indien hij ook al enig werk van beroering en overtuiging in zichgewaar wordt, om daarop een hoop van zaligheid te bouwen; maardat hij zich wel ernstig beproeve en onderzoeke, of hij ook zulkeen overtuiging van de Heilige Geest in zijn binnenste bevindt,die hem waarlijk door een oprecht geloof tot de Heere Jezus heeftgebracht, en Hem Zijn hemelse genade ook heeft doen komen in zijnhart. Een levendige en krachtige overtuiging van schuld en zonde,van toorn en vloek, van vijandschap en onmacht, waardoor hijinwendig gans verbroken en verbrijzeld is geworden voor die hogeGod, Die zo vlekkeloos heilig is, dat geen zondaar voor Zijnimmermeer bestaan kan, andere dan in Christus, "in welke HijZijn welbehagen heeft", Matth.3:17, hoedanig deovertuigingen geweest zijn van de tollenaar, van Paulus, van destokbewaarder, van de zondares, van de Joden op het Pinksterfeesten van anderen, die, als zaligmakende overtuigingen van de Geest,in de Heilige Schrift zijn te boek gesteld.

4. Dus moet het dan noodzakelijk door ons gehouden worden vooreen vaste regel in het Christendom, dat zolang als iemand deHeere Jezus niet kent, met een geestelijke en gelovige kennis vanbijzondere toe-eigening voor zich zelve en van een hartelijkvertrouwen op Hem en Zijn genade, op grond van de beloften desHeiligen Evangelies, hij dan ook nog geen ware zaligendeovertuiging bekomen heeft welke ontdekking van zonde en vloek,verdoemenis, onmacht, enz., hij schoon anders ook al in zichbevinden moge, en hoe grotelijks beangst en bekommerd hijdaardoor ook wezen moge.

De reden hiervan is klaar voor degenen wier ogen des verstandsgeestelijk verlicht en geopend worden. Want zolang als iemand deHeere Jezus nog niet waarlijk kent met een gelovige engeestelijke kennis, zo gelooft hij dan ook niet hartelijk en totzaligheid in Hem. Dies is het dan nu volstrekt noodzakelijk, datzo een van deze zijn ongelovigheid eerst nog grondig overtuigdmoet worden door de Heilige Geest, indien zijn overtuigingvolkomen en zaligmakend zal zijn om hem eens gelovig tot Christuste leiden. Immers wordt niet Christus ons, uit loutere genade, inde beloften des Heiligen Evangelies tot een Zaligmaker van Godgeschonken? En mag ook niet een ieder, die waarlijk gewillig is,Hem aanstonds aannemen voor zijn eigen Verlosser en Zaligmaker,en op Hem alleen al zijn hoop en vertrouwen stellen? Doch al wiezulks niet wil doen in ware zielsoprechtheid, die blijft danimmers zekerlijk nog staan in zijn ongeloof jegens God en aanzijn allerwaarachtigst Evangeliewoord en maakt alzo de God derwaarheid nog tot een leugenaar, want "die God niet gelooftheeft Hem tot een leugenaar gemaakt," 1 Joh.5:10.

En ziet, juist dit is des mensen grootste zonde en schuld vande Heere. Al zijn andere zonden tezamen kunnen immers zo zwaar enverdoemelijk niet zijn als deze zonde des ongeloofs alleen, daardie veroorzaakt dat er geen vergeving of verlossing kan vallenvan enige zonde. Hierom komt Gods Geest degenen, die Hijzaligmakend vernieuwt en bekeert in Christus, van deze zonden desongeloofs, waar natuurlijk alle mensen zeer vast in gebondenliggen, ook bijzonder overtuigen, gelijk de Zaligmaker Zelf onsdat leert, zeggende van de Heilige Geest: en Die, gekomen zijnde,zal de wereld overtuigen van zonde; te weten, de uitverkorene engelovige wereld, die zalig wordt. En die overtuiging van zondewordt ons nader nog beschreven, zoals die formeel van de Geestaan allen zal geschieden: "van zonde, omdat zij in Mij nietgeloven," Joh.16:8,9, dat is te zeggen, dat de Heilige Geestde mens bijzonder en krachtdadig van die grote zonde desongeloofs zal komen overtuiging daaraan ook zullen bemerken enonderscheiden. En voorzeker, deze is des Geestes zaligmakendeovertuiging, wanneer Hij krachtdadig komt werken in onze hartenom ons te overtuigen, niet slecht van onze zonde tegen de wet,maar ook van onze bijzondere zonde tegen het Evangelie; en datwij in Christus en aan de waarachtige beloften Gods met onzeharten niet geloven, dat wij gans gezonken liggen in de poel desongeloofs en van volstrekte vijandschap tegen God en ons in zijneigen beraamde weg van loutere genade door Christus niet willenlaten behouden. Zolang dan iemand van deze zonde des ongeloofsdoor Gods Geest niet levendig in zijn hart overtuigd wordt, kanal zijn andere overtuiging, welke hij ook moge hebben, tochgeenszins genoegzaam zijn om hem in ware zielsverslagenheidoprecht gelovig tot Christus te doen komen. Hij zal dan nog nietgans gewond en krank aan zijn ziel gevonden worden endiensvolgens ook nog niet recht begerig zijn om zijn toevluchtzuiver alleen te nemen tot die hemelse Medicijnmeester, maar hijzal zijn leven en zijn behoudenis dan altijd nog meer of min inde grond van zijn eigen gerechtigheid blijven zoeken en daartoemet zijn gebeden en tranen en met allerhande wettisch werk ooknog iets trachten toe te brengen, teneinde de Heere te bewegentot genade, dewijl hij beide zijn ogen ongelovig blijfttoesluiten voor de goddelijke genadebeloften in het Evangelie.

Hieraan zal het, in onze geesteloze eeuw, mogelijk duizendenvan bekommerde en verlegen zielen schorten, dat, hoezeer zij ookmogen overtuigd zijn van hun zonden tegen de wet, zij nochtansgeen de minste rechte overtuiging hebben van hun zonde tegen hetEvangelie, of van hun natuurlijk ongeloof en hun vijandschaptegen Christus, welke enkele ongelovigheid echter een veelgrotere en verderfelijker zonde is dan al hun andere zonden tegende wet, gelijkelijk tezamen, naardien van alle zonden, waarvanwij niet gerechtvaardigd kunnen worden door de wet van Mozes,"nochtans, een iegelijk die gelooft, gerechtvaardigd wordtdoor Christus, door Wien ons de vergeving der zonden verkondigdwordt," Hand.13:38,39.

Indien wij nu al mochten overtuigd zijn van onze zonden tegenGods wet en nochtans niet in Christus geloven door de Geest desEvangelies, zo kunnen wij dan immers van niet enige zonde ooitvergeving ontvangen of geheiligd worden en mitsdien is dan onzeongelovigheid voorzeker onze voornaamste en grootste zonde, alsdie ons laat blijven steken in al onze andere zonden en onsgebonden houdt onder Gods vloek en toorn, zonder enige hoop vanverlossing. En zolang de mens van deze zonde des ongeloofs niethartgrondig overtuigd wordt en deswegens tot ware vernederingvoor de Heere gebracht wordt, zo zal hij in dezelve onberouwelijkblijven voortgaan, welke overtuigingen hij anders ook mogehebben; naardien hij, geboren zijnde onder de heersende macht vanhet verbroken werkverbond in Adam, het ongeloof juist daarom zijneigen aard en natuur is, welke hij even weinig kan afleggen enveranderen als "een moorman zijn huid zal veranderen of eenluipaard zijn vlekken" Jer.13:23.

Ja zelfs, hoe meer hij van zijn zonden, alleen tegen de wetbedreven, mocht overtuigd worden, hoe meer dan zijn bedorvenwettische aard daardoor zal opgewekt en aangedreven worden omzijn behoudenis op alle wijzen te zoeken in een weg des ongeloofsen van eigenwerkelijke gerechtigheid, van tranen, van gebeden envan allerlei uitwendige Godsdienstplichten, enz., waarin hij danaltijd nog zijn leven zal zoeken, buiten Christus en de genadewelke ons in het Evangelie wordt voorgesteld. Want de zondeoorzaak genomen hebbende door het gebod, dat is, door middel vande kennis en de sterke aandrang en de overtuiging der wet op deconsciëntie, zal dan ook in hem alle begeerlijkheid werken, teweten tegen de ganse wet, en wel bijzonder tegen dat voornamegebod des geloofs, hetwelk ons beveelt, dat wij ons leven enzaligheid uit Gods loutere genade, alleen in Christus zullenzoeken. Tevoren leeft de zondaar in zijn natuurlijke staat,gelijk als zonder de wet, naardien hij dan zorgeloos enonachtzaam, als zonder de wet, daarheen leeft en zich over Godswet zeer weinig bekommert; en dan is de zonde die zo zonde de wetgeschiedt, daarom ook als dood, terwijl de mens in zijnrampzalige blindheid en zorgeloosheid, die dan niet ziet nochgevoelt en de zonde zich dan stil in hem houdt zonder hem veel teontrusten of hem tot enig werk der wet om zijner behoudenis wil,met levendige kracht aan te drijven.

Maar geheel anders gaat het als het gebod gekomen is en alsGod hem de wet met derzelver gestrenge eis en vloek enigszinsklaar brengt voor de ogen zijns verstands, en die doorovertuiging drukt en bindt op zijn consciëntie, dan wordt dezonde van stonde aan weder levend; zij ontrust en benauwt dan dezondaar en doet hem zeer vrezen voor Gods toorn en zet hem aantot het werk der wet om daarmede zijn behoudenis te zoeken endaarin niets onbeproefd te laten. Ziet Rom.7:8,9.

En als zulk een bekommerd zondaar dan nu ook verder hoort enleest van een Zaligmaker in het Evangelie, en van Gods genade enbarmhartigheid voor de arme verslagene zondaren, zo zal hij dangewoonlijk in zijn blinde eigenwerkelijkheid en wettisch ongeloofom die Zaligmaker en om die goddelijke genade ook aanstonds gaanarbeiden. Hem dunkt, dat hij de Heere Jezus wel rechtelijkbegeert tot zijn Verlosser en dat hij gaarne door Hem wilbehouden en zalig gemaakt worden, want hij bemerkt dan nog zijnblind en ongelovig hart niet, dewijl hij nog geenszins overtuigdis van de zonde van zijn ongeloof tegen het Evangelie. En zulkskomt hier vandaan, vermits hij niet recht aandachtig met zijnhart acht geeft op de vrije genadebelofte Gods in het Evangelie,welker zekere kennis door de Heilige Geest in 's mensen gemoed,als de wezenlijke grondslag is van een waar zaligmakendgeloofsvertrouwen. Hij staat daarbij niet ernstig stil hoe Godhem, gans om niet, uit enkele genade de Heere Jezus tot eenvolkomen Zaligmaker voor al zijn zonden schenkt en aanbiedt, endiensvolgens dat hij dit water des levens, indien hij maarwaarlijk wil, dan ook terstond om niet maag nemen als een vrijgenadegeschenk van Gods grondeloze barmhartigheid.

Ook geeft hij daarop geen acht dat de Heere hem de zondaar vanzijn ongeloof en van zijn onwilligheid om tot Christus te komenzo menigvuldig in Zijn Woord voor ogen stelt en hem daarover zoernstig bestraft en de eeuwige verdoemenis bedreigt indien hijdaarin wil blijven leven. Hij let er niet op als Christus tot hemroept: "Gij wilt tot Mij niet komen opdat gij het levenmoogt hebben", Joh.5:40. Hij verbeeldt zich veeleer in zijnblindheid dat hij gewillig genoeg is om te komen, indien Christushem slechts wilde aannemen en zalig maken. Hier staan zij zonderonderscheid allen te zamen, die van de Heilige Geest nog nooitgrondig zijn overtuigd van de zonde des ongeloofs, hoedanigeovertuigingen van hun andere zonden en van Gods toorn zij andersook mogen hebben, dat zij zich inbeelden, van hun kant welgewillig en bereid te zijn om tot Christus te komen en in Hem alshun Zaligmaker oprechtelijk te geloven, indien ook maar de HeereChristus Zijnerzijds gewillig mocht zijn om hen aan te nemen enook hun Zaligmaker te wezen. Doch hier twijfelen zij aan enkunnen het niet gerustelijk geloven, hoewel ook het ganseEvangelie hen zeer duidelijk en overvloedig verklaart, datChristus hen uit Gods loutere genade tot Zaligmaker wordtgeschonken en dat Hij van stonden aan hun Verlosser en Zaligmakerook wil zijn, indien zij Hem als zodanig alleen oprecht gelovigwillen aannemen en met volkomen verzaking van alles hun hartengeheel voor Hem willen openen.

Hoezeer de Heere Jezus in Zijn Woord ook roept voor hun oren,dat Hij staat en klopt aan de deur van hun harten, met ZijnGoddelijke overtuigen en met de beloften des heilige Evangelies,en dat, "indien zij eens Zijne stem zullen horen en de deurvoor Hem open doen, Hij dan terstond tot hen zal inkomen enAvondmaal met hen zal houden en zij met Hem?" Openb.3:20.

Hoe dikwerf en ernstig Hij hen ook vermaant, en hoevriendelijk Hij hen nodigt, zij willen met al hun zonden enzielsellenden toch oprecht gelovig tot Hem komen, en zich, metvolkomen betrouwen aan Hem overgeven, en hoedanige verzekeringen,beloften, vermaningen en bedreigingen Hij ook aan hen doet om hunongelovige en onbuigzame harten te winnen en gans te overreden,dat zij oprechtelijk in Hem geloven zouden, als "Die henvolkomenlijk kan zalig maken," Hebr.7:25, en Die degene,"Die tot Hem komt, geenszins uit zal werpen," Joh.6:37,het mag toch alles in het minst niet helpen; zij weigeren zichvan hun onwilligheid en ongelovigheid te laten overtuigen; zijwillen de wapenen van hun blindheid en vijandschap aan Christus'voeten niet neerleggen, maar zij houden het steeds op die trantdes ongeloofs tegen Hem uit, en blijven daar alzo onverzettelijkstaan, als die gewillig genoeg zijn om Christus te ontvangen enaan te nemen, indien Hij ook maar recht gewillig en toegenegentot hen mocht zijn. En hiertoe voeren ze nu, in hun vrees enverlegenheid door de overtuiging des wet, alles aan dat zij maarkunnen om Christus tot barmhartigheid jegens hen te bewegen. Enjuist dit verderfelijke ongeloof houdt die ongelukkige zielen nusteeds gebonden in de akelige duisternis van het verbrokenwerkverbond; en berooft hen van het geestelijk licht des zaligengeloofs, dat alleen in onze harten kan opgaan, en helder schijnendoor middel van het Evangelie.

Dat heerlijke Evangelie van de vrije genade Gods in Christusblijft dan nog in hen bedekt, naardien "De God dezer eeuw inhen de zinnen verblindt, namelijk der ongelovigen; (hoedanigezulke mensen met al hun gemene wettische overtuigen nog waarlijkzijn); opdat hen niet bestrale de verlichting des Evangelies derheerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is," 2Cor.4:4.

Laten zij nu uit de angst van hun wettische overtuiging ookalles doen wat zij zouden mogen om de Heere Jezus tot genade enbarmhartigheid over hen te willen bewegen, zij blijven tochechter door hun aanhoudend ongeloof en hun geestelijke blindheidgeheel van Hem gescheiden; naardien zij Hem en Zijn genadigebeloften in het Evangelie niet hartelijk geloven en aannemen.Want wat waarachtige geloof kunnen zij toch hebben, zolang zijChristus op Zijn eigen aanbieding in het Evangelie niet kunnen ofwillen omhelzen? Is niet het oprechte geloof, hetwelk onze zielengeestelijk met God in Christus verenigt en dat ons Zijn genade enzaligheid doet genieten, een hartelijk aannemen van de beloftenGods in het Evangelie, als die niet slechts aan anderen, maar ookaan ons in het bijzonder gedaan worden? Kan ook wel iemand enigeware gemeenschap aan Christus en de zaligheid ooit bekomen, diedaar geheel blind en ongelovig blijft staan, aan de beloften vanGods genade in het Evangelie, waarin die beiden om niet aan hemaangeboden en geschonken worden, indien hij maar oprecht gewilligis om die aan te nemen? Of zou anders ook iemand de HeereChristus waarlijk gelovig kunnen aannemen, die daar blijftweigeren om de beloften des Evangelies met een gelovig hart teomhelzen, door welke Christus en de zaligheid hem van boven uitde hemel toegebracht en door God Zelf als in de hand gelegdworden, opdat hij die, in de kracht des Heiligen Geestes,gelovigen voor zich zou aangrijpen en vasthouden? Immers zegt onsde Heilige Schrift niet duidelijk, als een algemene enontwijfelbare waarheid, dat "een mens geen ding kanaannemen, zo het hem uit de Hemel niet gegeven zij?"Joh.3:27.

Maar hoe zal ooit enig mens de Heere Jezus Christus, die deheerlijkste gave van God en verre boven alle dingen is, met zijnhart voor zijn algenoegzame Verlosser en Zaligmaker immer gelovigkunnen aannemen, zolang hij door ongeloof nog blijft weigeren, omde beloften des Heiligen Evangelies aan te nemen, door welkeChristus hem alleen uit de Hemel, door God Zelf tot eenZaligmaker gegeven wordt? Voorwaar, indien wij slechts door onzeaanhoudende blindheid en ongelovigheid Gods onbedrieglijkegenadebeloften in het Evangelie aan een zijde stellen en dieverwerpen, dan is het immers zeker dat nu de weg om gelovig totChristus te komen, en Hem als onze Zaligmaker te omhelzen, zogans voor ons gesneden en toegesloten is, alsof er nimmer enigwoord des Evangelies van God aan ons gezonden of aan de wereldgeopenbaard was. En wat kan dan al ons nu helpen? Immers meerniet, dan het de verworpenen in de hel ooit kan helpen, dat zijook schreien en bidden op hun wijze zonder ophouden om Christusen de genade; naardien God geen Evangelische beloften in de helimmermeer laat prediken, maar alleen aan hen die leven op dewereld.

5. Het kan niet anders dan ten uiterste schadelijk engevaarlijk zijn, wanneer degenen, die van hun ongeloof en hunvijandschap tegen Christus nog nimmer recht overtuigd zijngeweest, nochtans rust voor hun zielen willen scheppen uit eengemene en onvolkomen wettische overtuiging, die hen niet gansvernedert en vatbaar maakt voor de vrije genade des Evangelies.

Tot de zodanigen en van al hun eigenwerkelijke woelingen enpogingen om een Christus te bekomen in een weg des ongeloofs,moet billijk ook gezegd worden, in een geestelijke zin: gij zijtvermoeid door uwe grote reis; maar gij zegt niet: het is buitenhope; gij hebt het leven uwer hand gevonden, daarom wordt gijniet ziek, Jes.17:10.

Wat is het een dodelijk en schrikkelijk bedrog des satans, datde mensen, die geen Christus om niet ontvangen willen uit de handvan Gods genadige belofte, nochtans zo zeer bekommerd zijn en zorusteloos arbeiden om een ingebeelde Christus voor hun armezielen nu te gaan smeden uit enige gebrekkelijke en gemeneovertuigingen, die zij in zich bevinden, en dat zij de grondwillen leggen in hen zelven dan in de onfeilbare beloften van eenGod der waarheid, Die niet liegen of bedriegen kan!

Daar is maar een enig fundament voor de arme gelovigezondaren, om hun Christendom en de hope der zaligheid daaropneder te stellen, en niemand kan een ander fundament leggen,hetwelk zijn ziel zal kunnen dragen en behouden, dan hetgeen doorGod Zelf voor ons gelegd is in de beloften des Evangelies,hetwelk is Jezus Christus, 1 Cor.3:11.

De mensen mogen uit de overtuigingen en uit de werkzaamheden,die zij bij zichzelf bevinden, dan eindelijk besluiten, dat zijeen Christus hebben, doch zij kunnen lichtelijk, door deverleiding des satans en door hun eigen geestelijke blindheid,duizend en meermalen hierin zeer jammerlijk bedrogen worden.

Maar degenen, die dit besluit oprecht gelovig, door de werkingdes Geestes, alleen opmaken uit de beloften van Gods genade inhet Evangelie, die maken een waarachtig en onfeilbaar besluit vandeze zaak, hetwelk zo vast en zeker is als God Zelf, Die Christusaan ons in het Evangelie uit loutere genade, tot een Zaligmakergeschonken heeft.

Och, of de Heere mocht geven, dat een ieder, die dit leest, endie tot nog toe zo los met een geconcludeerde Christus in zijninbeelding daar heen gewandeld heeft, dan nog heden daarvan eensrecht ontdekt kon worden, en dat hij bewogen werd, teneinde eenwaarachtige Zaligmaker te zoeken voor zijn arme ziel, zichzelfals een geheel verloren en rampzalig zondaar, oprecht gelovig tewenden tot het genadevolle Evangelie des Heiliges Geestes.

O, mijn vrienden! staat hierbij toch eens stil met uw harten,indien het immers mogelijk is, en wordt toch van al uw valsedroggronden eens recht overtuigd, en dat gij met al die gemenebekommernissen, woelingen en werkzaamheden, in uw blindeongelovigheid, nog gans gescheiden en vervreemd blijft van dezalige gemeenschap van de Heere Jezus, en alzo nog gebondenblijft liggen onder de vloek en toorn des Almachtigen Gods; enwilt toch, door het zielbewerkende licht des Heiligen Geestes,dat u nu nog beschijnt, een klare en grondige kennis nemen vanGods genadige "belofte in Christus door het Evangelie,"Ef.3:6. Ziet toch en verstaat, dat Christus, met al Zijnalgenoegzaamheid, van stonden aan waarlijk de uwe zal zijn,indien gij Hem maar oprecht gelovig uit de hand van Godsonbedriegelijke genadebeloften om niet, voor uw Christus enZaligmaker alzo wilt aannemen. Zodra gij hier eens recht uw ogenzult mogen openen, dan zult gij aanstonds zeer klaar gewaarworden hoe gij tot nog toe door uw ongelovigheid aan Godswaarachtig Evangelie een Christus tevergeefs gezocht en dus langop de gebroken rietstaf van een ingebeelde Christus helaas met uwziel geleund hebt.

En ziet, van stonden aan zult gij dan van de Heilige Geestdoor het helder schijnend licht des Evangelies, volkomen in degrond van uw gans rampzalige en verdoemelijke staat overtuigdworden en gij zult uw gemis van Christus en van alle zaligmakendegenade zeer levendig gewaar worden en hoe ge tot hiertoe nietsgehad hebt van de Geest des waarachtigen geloofs, om te puttenuit de diepe fontein des Evangelies, van het levende water dergenade, hetwelk gans om niet voor u te bekomen was, zodra gijmaar een recht arme van geest geworden waart, en "eenhongerige en dorstige naar de gerechtigheid", Joh.4:11,Matth.5:3,6. Gij zult dan ook aanstonds klaar zien, gelijk de zonschijnt in hare kracht, dat al die begeerten, welke gij voorheendacht te hebben naar de Heere Jezus, enkel blindheid en ongeloofgeweest zijn en dat gij Hem nog nimmer begeerd hebt met een waargelovig en vernederd hart te ontvangen, alleen op grond van degenadige belofte des Heiligen Evangelies, waaruit gij Hem teallen tijde, als gij Hem maar waarlijk wildet hebben, om niet vanGod Zelf bekomen kunt. O, hoe zeer zoudt gij uw verdoemelijke endwaze ongelovigheid dan immers verfoeien! Hoe zoudt gij dan, meteen hartbrekende schaamte, bij uzelf overreed zijn dat de HeereJezus oneindigmaal gewilliger is om uw Zaligmaker te zijn, dangij ooit kunt wezen om Hem daarvoor te ontvangen en aan te nemen!Gewis dan zoudt gij ras uw dodelijke vijandschap tegen Christusen uw onwilligheid om met uw ganse hart in Hem te geloven, zeerlevendig in uzelve gewaar worden en hoe eeuwig onmogelijk hetvoor een zondaar is om tot Christus te komen, tenzij dan dat deVader, Die Hem gezonden heeft, hem trekke", Joh.6:44 en hoehet minste aasje oprecht geloof een zuivere gave of werk van Godis, die hetzelve door Zijn Geest, wanneer wij gans dood liggen inde zonde, in ons gelieft te werken, Joh.6:29. Efeze 2:8. O, gijzoudt dan zekerlijk weten en bekennen met de diepsteverootmoediging voor de Heere: "Welke de uitnemendegrootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven, naar de werkingder sterkte Zijner macht, die Hij gewrocht heeft in Christus, alsHij Hem uit de doden heeft opgewekt en Hem gezet heeft aan Zijnrechterhand in de Hemel," Efeze 1:19,20. Lieve mens! danzoudt gij niet één ogenblik meer wachten om de verrottesteunsels van uw gemene overtuigingen en van al uw uiterlijkplichten en wettische werken geheel te laten varen om uzelve doorde kracht des Geestes met uw ganse hart en ziel te wenden tot datwonderbare licht des Heiligen Evangelies; en in plaats van deHeere Jezus meer te willen bewegen om u toch ook genadig te zijn,zo zoudt gij nu met een diepe smart enkel betreuren, dat gij bijuzelve geen geloof kunt vinden voor een zo allergenodigste enbereidwilligste Zaligmaker.

Deze is die wonderlijke omkering en verandering, welke hetgeestelijke licht van "het Evangelie der heerlijkheid deszaligen Gods", 1 Tim.1:11, alleen kan verwekken in onzezielen. Een verandering die wezenlijk niet minder groot enheerlijk is, dan de eerste schepping der wereld uit enkel niet.Het minste aasje waarachtig geloof, dat een arme zondaar in dezeweg des Evangelies door de goddelijke genade mag genieten, is alseen nieuw leven en als een zuiver hemels licht in zijn ziel, waaral de ijdele schaduwen van zijn vorig ingebeeld wettisch geloofin een ogenblik gans verdwijnen, want dit "gelove is nietuit ons, het is God gave," Efeze 2:8. En daarom zal het ooknimmer ophouden in onze harten, hoezeer het ook al somtijds daargeschud, verzwakt en door allerlei aanvechtingen bewogen engeslingerd moge worden, aangezien de Heilige Geest, die datgeloof in ons blijft tot in eeuwigheid.

Ach! of de ontfermende Zone Gods op dit Woord ZijnerEvangelische waarheid, eens spoedig wilde rijden in Zijnheerlijkheid bij degenen, die deze dingen aandachtig zullen komente lezen en dat Hij het geestelijke licht van Zijnhartontdekkende waarheid in hun blinde en verbijsterde zielengenadiglijk wilde uitzenden, om "de duisternis voor hunaangezicht licht te maken en het kromme recht!" Jes.42:16,teneinde zij Hem, die hun ziele lief heeft, niet langer innavolging van de vrouwen, op de dag Zijner opstanding mochtenzoeken in het onreine en donkere graf van hun eigen zelve, maaralleen in het zielverlichtende Evangelie van Gods volle en vrijegenade.

Want ziet: "De tijd is nu vervuld en het Koninkrijk Godsis nabij gekomen.
Bekeert, bekeert u dan, o mensen! en gelooft het Evangelie,"Markus 1:15."

Uw aller heilbegerige en waarheidlievende
onwaardige dienaar in de Heere Jezus,
THEODORUS VAN DER GROE

Kralingen, 20 juni 1755.