Theodorus van der Groe
Predikaties over het lijden van onze Heere Jezus Christus
OVER
JEZUS' BEVEL AAN DE DISCIPELEN, OM HET PASCHA TE JERUZALEM TE GAAN BEREIDEN.
MARKUS 14: 12 16.
En op de eerste dag der
ongehevelde broden, wanneer zij het pascha slachtten, zeiden Zijn discipelen
tot Hem: waar wilt Gij, dat wij heengaan en bereiden, dat Gij het Pascha eet?
En Hij zond twee van Zijn discipelen uit en zei tot hen: gaat heen in de stad!
en u zal een mens ontmoeten, dragende een kruik waters, volgt dien! En zo waar
hij ingaat, zegt tot de Heer des huizes: de Meester zegt, waar is de eetzaal,
daar ik het Pascha met mijn discipelen eten zal? En hij zal u wijzen een grote
opperzaal, toegerust en gereed; bereidt het ons daar. En Zijn discipelen gingen
uit en kwamen in de stad, en vonden het gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden
het Pascha.
Wij vinden aangetekend van Johannes de Doper, Matt.
3: 14, 15, dat als JEZUS tot hem kwam om van hem gedoopt te worden, hij uit een
diep ontzag voor 's Heilands hoogheid, de dienst aan Hem niet durfde te
verrichten; maar tot Hem zei: mij is nodig van u gedoopt te worden, en komt gij
tot Mij? Maar de Heere JEZUS antwoordde hem, zeggende: laat nu af, want alzo
betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. De Heiland leert ons hier wat zijn
ambt en beroep hier op de wereld was, te weten: dat Hij alle gerechtigheid
vervullen moest; alles namelijk wat de Wet van ons eiste en ons als een plicht
oplegde, en dat wij niet machtig waren te volbrengen, dat alles moest CHRISTUS
als onze Borg volmaakt volbrengen voor ons, op dat wij onszelf geheel
verzakende, als arme en onmachtige zondaren door een waar en oprecht geloof tot
Hem zouden komen, en grijpen tot onze behoudenis Zijn gerechtigheid en sterkte
aan. Nu zo als de Zaligmaker hier zegt, zo heeft hij ook metterdaad gedaan; Hij
heeft alle gerechtigheid en gehoorzaamheid van de Goddelijke Wet volmaakt voor
al zijn gelovigen vervuld. Niet een enig gebod heeft hij onvervuld gelaten;
want Hij is geheel en al geworden onder de Wet, Gal. 4: 4. Dit heeft Hij doen
blijken in Zijn gehele leven hier op aarde; want Hij leefde volmaakt heilig
naar de Wet, en Hij heeft die in geen een tittel of iota ooit overtreden;
waarom Hij dan ook kon zeggen tot de Joden: wie van u overtuigd mij van zonde?
Joh. 8: 46. Hij begon zijn leven van stonden aan in gehoorzaamheid aan de Wet
aan te vangen, als Hij zich al terstond op de achtsten dag liet besnijden; en
Hij heeft zijn leven ook in zulke gehoorzaamheid willen eindigen, want nog voor
zijn dood wilde Hij ook het andere Sacrament van de Joodse Wet, namelijk het
Pascha onderhouden en dat met Zijn disciplen te Jeruzalem eten, zoals wij nu
wat nader zullen gaan bezien; want zo beschrijft het onze Evangelist: en op de
eerste dag enz. Dit was het stuk der geschiedenis van 's Heilands lijden
Aandachtigen! hetgeen nu in orde volgt, en daarom van ons in dit morgenuur zal
moeten verhandeld worden. Wij hebben u het verhaal van Markus voor onze tekst
voorgelezen, omdat deze Evangelist het geval nauwkeuriger en omstandiger beschrijft
dan Mattheus, die wij anders gewoon zijn te volgen. De Iaatste keer beschouwden
wij het snode en heilloze schelmstuk van de rampzalige aardsverrader Judas; hoe
hij nameZijk door de Satan aangezet en opgehitst, heen ging naar de Oversten
van de Joden, en met hen een overeenkomst of verdrag aanging, om voor de
waardij van 30 zilverlingen hun de Heere JEZUS in handen te leveren; en hoe hij
daarop ook aanstonds heen ging, en hier wederom te Bethanië terug kwam, daar de
Heere JEZUS was; en hoe hij daar bij zichzelf ernstig overwroog, welke middelen
hij tot uitvoering van zijn hels voornemen best zou gebruiken, zoekende maar
naar bekwame tijd en gelegenheid om dat in stilte en zonder veel opschudding
onder het volk te maken, uit te voeren. Daarop laten de Evangelisten nu
aanstonds volgen, hoe de Heere JEZUS aan twee van Zijn discipelen bevel gaf,
voor Hem en Zijn gezelschap in de stad Jeruzalem een huis en kamer te gaan
bespreken, om daar, volgens de Joodsche wet, het Paaslam te eten, en tevens al
het nodige tot die Paasmaaltijd vooraf te beschikken en te bereiden. Welaan,
Toehoorders! vergunt ons wederom aandachtige oren en harten! Deze en de
volgende stof zullen ons thans zeer gepast dienen, om onze gemoederen van te
voren al enigszins op te leiden tot die grote en plechtige paasmaaltijd, die de
Heere ook reeds bezig is voor ons klaar te maken tegen heden over veertien
dagen, als wanneer Hij ons weer op het waarachtige paaslam, de Heere CHRISTS,
feestelijk zal onthalen, tot voeding en verzadiging van onze onsterfelijke
zielen. God hoop ik, zal u en mij daartoe vooraf met Zijnen Heilige Geest
bewerken! Amen.
Het stuk dan, dat wij
heden zullen moeten verhandelen, is de bereiding van de, paasmaaltijd voor de
Heere CHRISTUS en Zijn Apostelen in de stad Jeruzalem, door twee van Zijn
discipelen, van Hem derwaarts uitgezonden. Daarin zullen wij op drie
onderscheiden dingen, was nader moeten acht geven: (1) op de gelegenheid, die
de Heere JEZUS aanleiding gaf, bevel te geven tot de bereiding van de
paasmaaltijd te Jeruzalem; Zijn discipelen namelijk, vragen Hem op de eerste
dag van de ongehevelde broden, waar Hij die maaltijd wilde bereid hebben vs.
12. (2) Op Zijn bevel zelf, gegeven aan twee van Zijn discipelen, hoe hij
namelijk dat wilde gedaan hebben, vs. 13-15. (3) En dan, hier de uitgezonden
discipelen dit gegeven bevel van hun Meester, getrouw uitvoerden.
Markus begins zijn verhaal dan aldus: en op de
eerste dag enz. Vooraf moeten wij u berichten Aandachtigen'. dat hier onder de
geleerden een zeer groot verschil is over de precieze tijd, op de welke de
Heere JEZUS het Pascha heeft gegeten. Zij zijn daaromtrent in twee gevoelens
verdeeld. Het eerste gevoelen is, dat de Heiland Zijn Pascha heeft gegeten op
dezelfde dag en tijd, als de Joden hun Pascha eten. Het andere gevoelen is, dat
hij Zijn Pascha een dag vroeger heeft gegeten dan de Joden. Dit verschil is van
zo grote omslag, dat daar onnoemelijk veel over gezegd en geschreven is. Alles
moet daaromtrent gehaald worden uit de oude Chronologie of tijdrekening, en Astronomie
of sterrekunde; en dat alles is zo duister en onverstaanbaar voor eenvoudigen,
dat het onmogelijk is zich op de predikstoel in dat beroemde verschil enigszins
uit te breiden; tenzij men de korte tijd, die men daar heeft om te spreken,
geheel vruchteloos wilde doorbrengen en de Toehoorders met dingen ophouden,
daar ver de meesten toch, niets ter wereld van begrijpen kunnen. Hierom dan, en
omdat het toch een stuk is. dat onze zaligheid geenszins raakt, willen wij dat
liever geheel van de predikstoel aflaten, en u naar gewoonte maar wederom
eenvoudig het stuk openleggen, gelijk wij het begrijpen. Wij hebben op alles zo
veel onderzoek gedaan, als de korte tijd, die wij hadden, heeft kunnen lijden.
Doch, om u de waarheid te zeggen, mijn vrienden! wij bevestigen niet graag iets
op de pred.ikstoel, of geven iets voor waarheid op, dat wij na een nauwkeurige
onderzocking niet voor waar geloven en gerust durven zeggen. Nu heeft het ons
nog niet mogen gebeuren, dit beroemde verschil, daar zoveel aan vast is, met
alle vereiste nauwkeurigheid te onderzoeken, en daarom, om de veiligste weg te
volgen, willen wij vooralsnog daaromtrent onszelf niet verklaren. Of de Heiland
Zijn Pascha op dezelfde tijd, dan of Hij het een dag vroeger dan de Joden het
hunne gegeten hebben, blijft voor tegenwoordig nog bij ons onzeker hangen; wij
schorten daaromtrent als nog ons oordeel op. Ondertusschen zal het geen
wezenlijke verandering maken in onze verhandeling; omdat wij de zaken zo zullen
openleggen, zonder dat verschil aan te roeren. Begrijpt het dan zo Toehoorders!
dat hetgeen Markus ons hier verhaalt, gebeurd is op Donderdag, zoals de Heiland
's Vrijdags, zijnde de dag daaraan volgde, stond gekruist te word, en op deze
wijze: 's Dinsdags hield de Heiland 's avonds de maaltijd te Bethanië, ten
huize van Simon enz. daar Hij van Maria gezalfd werd; daar bleef Hij toen die
nacht over. Des Woensdags morgens ging Judas naar de Overpriesters te
Jeruzalem, en maakte met hen akkoord om de Zaligmaker te verraden. JEZUS
ondertussen, bleef die gehele Woensdag hier over te Bethanie, en 's avonds
hield Hij wederom het Avondmaal met Zijn discipelen daar Judas toen ook weer
bij tegenwoordig was; welk Avondmaal en hetgeen daar op gebeurde, ons Johannes
nauwkeurig beschrijft hoofdstuk 8: 21-30. De nacht daarop volgende bracht de
Heiland hier nu te Bethanië ook door, en nu was het Donderdag geworden, wanneer
hetgeen Markus en de andere Evangelisten ons verhalen, hier te Bethanië
gebeurde. Het was dan op die Donderdag die naar het schrijven van onze
Evangelist, de eerste dag van de ongehevelde of ongezuurde broden was. Te voren
hebben wij voor uw aandacht reeds gezegd, dat de Joden zo lang het Paasfeest
duurde, namelijk zeven dagen, geen gezuurd brood, of het minste zuurdeeg in hun
huizen mochten hebben of gebruiken, en dat daarom het Pascha doorgaans genaamd
wordt: het feest der ongehevelde of ongezuurde broden. Hoort daaromtrent Gods
nadrukkelijke en strenge Wet aan de kinderen van Israel gegeven, Exod. 12: 15.
Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten, maar aan de eerste dag, zult
gij de zuurdeeg weg doen uit uw huizen: want wie het gedesemde eet van de
eerste dag of tot op de zevende dag, diezelfde ziel zal uitgeroeid worden uit
Israel. Dit belastte God, dat Israel doen zou ter gedachtenis van de grote
haast, waarmee zij uit Egypteland getrokken waren; zij waren daar zo haastig
uitgetrokken, dat zij geen tijd gehad hadden, hun deeg, om brood te bakken, met
zuur te desemen; maar genoodzaakt waren geweest hun ongezuurde deegklompen, in
allerijl, maar op hun schouders mee te dragen, waarvan zij naderhand in de
woestijn, ongezuurde koeken bakten; gelijk men dat leest Exod. 12: 33, 34. Om
hun zulks nu met blijdschap te doers herdenken, belastte God hier nadrukkelijk,
dat zij op de zeven dagen van het Paasfeest, generlei zuurdeeg zouden
gebruiken; maar zich geheel met ongedesemd of ongezuurd brood zouden behelpen.
Nu was het volgens Markus en de andere Evangelisten, thans de eerste dag der
ongehevelde broden, op welke zij het Pascha slachtten; dat is te zeggen: op
welke zij het Paaslam gewoon waren, en volgens Gods wet moesten slachten. Het
Paaslam moest geslacht worden op de 14e dag van de maand Nisan, hetgeen nu op
een Donderdag viel, tussen de twee avonden; dat is, tussen drie en vier uren op
de namiddag, om de volgende nacht gegeten te worden. Doch hier schuilt in het
schrijven van de Evangelisten een zwarigheid Toehoorders! zij schijnen hier
glad tegen de Joodse wetten aan te gaan, zeggende: dat deze Donderdag de eerste
dag der ongehevelde broden was; en dat daarop het Pascha moest geslacht warden;
daar het nochtans zeker is dat de eerste dag der ongehevelde broden eerst
begon, nadat het Paaslam reeds geslacht was: want de 15e dag van de maand Nisan
was de eerste der ongehevelde broden, die zeven dagen duurden; hoe kan Markus
met de andere Evangelisten hier dan schrijven, dat de Donderdag, op welke de
Paaslammeren op de namiddag, tussen 3 en 4 uren geslaeht werden, reeds de
eerste dag der ongehevelde broden was? Om deze knoop of zwarigheid te ontbinden
en op te lossen, is van velen verscheidenlijk geantwoord; doch zij wordt
allerbest op deze wijze weggenomen: dat de Donderdag of de 14e van Nisan, op
welke het Pascha geslacht werd, wel eigenlijk de eerste dag niet geweest is van
de zeven plechtige of volle dagen der ongehevelde broden; maar dat die evenwel
in zeker opzicht zo genaamd, wordt, omdat de Joden op dezelve, al tegen de
avond moesten beginnen ongedesemd brood te eten, en daarop hun hutten van alle
zuurdeeg moesten zuiveren; zo dat op de 14e van Nisan geen zuurdeeg meer ergens
moest gevonden worden. Ziet! daarom, omdat men op dezelfde dag al een begin
moest maken tegen de avond met ongezuurde broden te eten; daarom noemen de
Evangelisten die reeds de eerste dag der ongehevelde broden. Daarop volgden dan
de zeven plechtige feestdagen van de ongehevelde broden, die tot de 22e van
Nisan duurden. Zo dat er, volgens deze rekening, dan eigenlijk acht dagen
waren, waarop de Joden geen zuurdesem mochten eten; hetgeen dan overeenstemt
met het schrijven van de vermaarde Joodse historieschrijver Jozephus die ook
elders zegt, dat het feest der ongehevelde broden acht dagen duurde, als men er
de 14e van Nisan, op welke het Pascha, tegen, de achtermiddag geslacht werd,
bij rekent.
Op deze wijze begrijpt een
ieder dan, hoe de Evangelisten de Donderdag reeds kunnen noemen, de eerste dag
der ongehevelde broden, omdat namelijk de Joden dan reeds begonnen ongezuurd
brood te eten. Wat gebeurde er nu op deze Donderdag, of eerste dag der
ongezuurde broden? Markus schrijft: dat op dezelve, JEZUS' discipelen tot Hem
zeiden: waar wilt Gij dat wij heengaan en het Pascha bereiden. Mattheus
verhaalt, dat de discipelen op deze dag tot de Heiland kwamen, en zulks toen
tot Hem zeiden. JEZUS was hier nog te Bethanië, en had daar de Woensdagnacht
doorgebracht, nadat Hij weer 's avonds aldaar met Zijn discipelen gegeten had.
Na de maaltijd zullen de discipelen naar hun huizen of logementen gegaan zijn
om te slapen; terwijl JEZUS, of in datzelfde huis daar Hij des avonds gegeten had,
hetzij bij Lazarus of ergens anders, ook de nacht zal overgebracht hebben. Den
volgende Donderdag nu, tijdig in de morgenstond, komen hier de discipelen weer
bij de Heere Jezus, ter plaatse daar Hij was, en in het huis daar Hij mogelijk
's nachts geslapen had. Daar nu weer bij Hem komende, vragen zij Hem: waar wilt
gij dat wij enz. Om u deze vraag der discipelen ter dege te doen begrijpen
Toehoorders! moeten wij u enige ontdekking of licht geven van de manier of
wijze, op welke de Joden het Pascha vierde. Zeer vele dingen waren er, die
reeds vooraf tot deze plechtigheid moesten worden vervaardigd en gereed
gemaakt. Door de vreemdelingen, die buiten Jeruzalem woonden, moest alvorens
een huis of kamer gehuurd en klaar gemaakt worden in de stad, om daar het Paaslam
met elkaar te eten, waartoe zij dan partijen maakten met elkaar, en met hun zo
of zo velen een kamer bespraken, om daar op algemene kosten, te samen, de
Paasmaaltijd te houden. Daarop moest dan vervolgens een Paaslam worden gekocht
en opgedaan, hetgeen volgens de wet, moest zijn een volkomen eenjarig manneke,
zonder enig gebrek, die gewoonlijk bij de Priesters te krijgen waren; want
omdat de Paaslammeren te voren reeds vier dagen, van de 10e dag der maand Nisan
af te rekenen, van de overige kudden moesten afgezonderd worden, hetgeen van de
vreemdelingen zelf, die eerst zeer laat te Jeruzalem kwamen niet kon gedaan
worden, zo kochten de Priesters daartoe van te voren reeds een zeer grote
menigte van lammeren op, die zij dan aan de vreemdelingen weer voor een vasten
prijs verkochten. Zulk een lam nu, moest dan alvorens van de Priesters gekocht
en bij hen gehaald worden. Dat gedaan zijnde, moest dat lam, tegen 3 of 4 uren,
in de ruime voorhof van de tempel geslacht worden, en deszelfs bloed, van de
Priesters aan de voet van de altaar worden uitgegoten, daar een onnoemelijke
menigte van priesters en andere lieden aan te werk kwam. Vervolgens moest dat
geslachte lam gevild, de buik open gesneden, en het ingewand er uitgehaald
worden, hetgeen op de brandofferaltaar met vuur moest verbrand worden. Daarna
moest het goed schoongewassen, naar het huis daar het stond gegeten te worden,
gedragen worden, waar het zo heel als het was, zonder dat er enig been aan
gebroken werd, moest gebraden worden. Daarenboven, moesten er bittere sauzen
worden klaargemaakt, met welk dat gebraden lam, volgens de wet, moest gegeten
worden; als ook ongezuurde broden, wijn, en alles, was tot de tafel behoorde.
Wat dunkt u, vrienden! viel er niet al vrij was te bestellen, eer zo een Paasmaaltijd
gereed was? Uit dat alles, zult gij nu eerst een recht begrip krijgen van deze
vraag: waar wilt Gij dat enz. Wetende, dat de Heere JEZUS naar gewoonte wederom
voornemens was met hen te Jeruzalem het Pascha te eten, en tevens, dat het tijd
was, al het nodige daartoe te verzorgen, omdat het reeds Donderdagmorgen was,
en het Paaslam op de middag, de klokke 3 of 4 uren, moest geslacht en in de
laten avond tegen de nacht gegeten worden. Dit wetende, komen zij dan nu de
Heiland daaromtrent spreken, Hem vragende: waar Hij wilde, dat zij zouden
heengaan enz. Dat is te zeggen, in wat voor een huis te Jeruzalem het Hem
beliefde, dat zij die Paasmaaltijd zouden gaan bereiden, en al het nodige
daartoe klaar en gereed maken; opdat, als zij daar tegen de avond met hun allen
kwamen, er niets mocht ontbreken van hetgeen nodig was, tot het vieren van die
feestachtige maaltijd; want gij dient te weten Aandachtigen! dat op het
Paasfeest de vreemdelingen, die te Jeruzalem niet woonachtig waren, het Pascha
aten in de huizen van de burgers, waartoe het hun vrijstond, zodanig een huis
te verkiezen als zij wilden; want geen burger vermocht, volgens een
uitdrukkelijke wet, op die tijd aan de vreemdelingen zijn huis weigeren, als
hij daarin nog plaats over had. Dus had de Heere JEZUS het dan in Zijn keus, de
Paasmaaltijd, hier te Jeruzalem, in zodanig een burgerhuis te houden, als het
Hem wel geviel. Daaromtrent nu wilden zij des Heilands mening en bevel weten,
en daarom komen zij hier nu reeds in de morgenstond, op de voormiddag bij Hem,
Hem vragende: waar wilt Gij enz.
Wat gebeurde daar nu
verder op? Markus schrijft: en Hij, namelijk Jezus zond twee enz. ofschoon de
discipelen waarschijnlijk gezamenlijk hier over dit stuk de Heiland kwamen
spreken, zo koos Hij er toch maar twee uit hen, welke Hij met deze zaak, van
voor Hem en Zijn gezelschap de Paasmaaltijd te gaan verzorgen, belastte: doch,
wie die twee eigenlijk waren, vinden wij noch hier bij Markus, noch bij
Mattheüs uitgedrukt; maar Lukas noemt ze ons hoofdstuk 22: 8, alwaar hij
schrijft, dat de Heiland Petrus en Johannes uitzond om dat werk te verrichten;
twee discipelen, die Hem zonderling aangenaam waren, en welker dienst Hij te
voren meermalen gebruikt had, hen te samen soms alleen met zich nemende, gelijk
toen Hij op de berg verheerlijkt werd, Matth. 17: 1. Deze twee discipelen nu,
gebruikte Hij hier tot de uitvoering van deze verrichting ook weer; Hij zond
hen uit, zegt Markus. Buiten allen twijfel van Bethanië daar Hij op die tijd
nog was; en wilt gij weten, werwaarts Hij hen dan uitzond?
Leest dan maar de last of
het bevel, dat Hij hun gaf hetgeen Markus dus heeft opgetekend: en Hij zei tot
hen: gaat heen in de stad! enz. Door de stad verstaat JEZUS hier, de nabij
gelegen stad Jeruzalem, die bij uitnemendheid de stad genaamd werd, evenals
oudtijds de stad Rome, die van de Romeinen ook bij uitnemendheid de stad
genaamd werd; omdat zij de Hoofdstad was, niet slechts van Italie, maar van het
gehele Roomse Keizerrijk. Zo was Jeruzalem ook de Hoofdstad van het gehele
Joodse land, en words daarom ook bij uitstek, maar eenvoudig de stad genaamd.
Als men hier te Bethanië,
of daar rondom, maar van de stad sprak, aanstonds wist een ieder, dat men daar
Jeruzalem mee bedoelde. Derwaarts nu, zond de Heiland hier Zijn twee discipelen
om de Paasmaaltijd te gaan bereiden. Het was nodig, dat zij tot dat einde naar
Jeruzalem gingen; want daar moest het Pascha eigenlijk voor de Heere gevierd
worden. Zo lezen wij daaromtrent, Gods uitdrukkelijke wet. Deuter. 16: 5, 6,
Gij zuIt het Pascha niet mogen slachten in een van Uw poorten, die de Heere uw
God u geeft; maar aan de plaats, die de Heere uw God verkiezen zal, om daar
Zijn Naam te doen wonen; daar zult gij het Pascha slachten. Nu had de Heere de
stad Jeruzalem verkozen, om daar Zijn Naam te doen wonen in de tempel; dus
moest het Pascha dan ook daar alleen, en nergens anders geslacht en gegeten
worden. Al wat mannelijk was in Israel moest daarom, tot dat einde, daar
verschijnen en voor des Heeren aangezicnt opkomen. Het is waar, daar zijn er onder
de geleerden, die staande houden, dat men het Pascha ook wel buiten Jeruzalem,
mocht slachten en eten; maar wij hebben onze redenen, waarom wij met anderen
liever geloven, dat het Pascha nergens dan alleen in de stad Jeruzalem mocht
geslacht en gegeten worden; en dus zond de Heiland hier dan, met recht, Zijn
discipelen naar de stad toe, om Hem het Pascha daar te bereiden, zeggende tot
hen: gaat heen in de stad, enz. Dat was nu wel, Toehoorders! De discipelen
wisten wel, dat zij in de stad wezen moesten om de Paasmaaltijd te bereiden;
maar de voorname reden van hun komst bij de Heere JEZUS, was maar geweest om te
vernemen, in wat voor een huis het Hem beliefde, dat zij Hem deze maaltijd
zouden gaan bereiden; daaromtrent wilden zij Zijn mening weten; en daarom
vraagden zij Hem, waar, dat is, in wat voor een huis in de stad, wilt gij dat
enz. Maar ziet! daaromtrent onderricht hen nu de Heiland hier, en geeft hun
Zijn bevel, wat zij daaromtrent doen moesten, zeggende: gaat heen in de stad!
enz.
Op de vraag van de
discipelen, in wat huis het de Heiland behaagde, dat zij Hem te Jeruzalem de
Paasmaaltijd zouden gaan bereiden, geeft Hij hun deze merkwaardige
onderrichting: gaat heen; enz. en u zal een mens ontmoeten enz. Mattheus
schrijft hier maar zeer kort; doch Markus en Lukas hebben 's Heilands woorden
wat omstandiger aangetekend, en komen in alles zeer nauwkeurig met elkaar
overeen. Wij zullen dan hier Markus geheel volgen. De Heere JEZUS, in plaats
van Zijn twee uitgezonden discipelen een zeker huis uitdrukkelijk te noemen,
daar Hij wilde, dat zij Hem het Pascha bereiden zouden, geeft hun in het
algemeen maar een soort van een teken of een kenmerk op, waaraan zij, in de
stad gekomen zijnde, het huis daar Hij het Pascha voor Hem wilde bereid hebben,
zouden kunnen weten en vinden, zeggende, u zal een mens ontmoeten, als zij
namelijk in de stad gekomen waren; want zo sprak de Zaligmaker, volgens Lukas,
ziet! als gij in de stad zult enz. dan zal u een mens ontmoeten, dat is, een
zeker persoon, een knecht of diinstbode van de ene of andere burger. Wat was er
van deze mens of dienstbode? Die, zegt JEZUS, zou hen ontmoeten, dat is, hij
zou hen tegen en in het gemoed komen; zij moesten maar de eerste straat de
beste inslaan in de stad, en maar in het honderd voort wandelen; zij zouden
niet lang gegaan hebben, of hun zou wel gauw een zeker knecht of mens
ontmoeten. Dat is wel te denken Toehoorders! de discipelen zouden hier te
Jeruzalem knechten en mensen genoeg ontmoeten; want op deze tijd waren, wegens
het Paaschfeest, alle straten en wegen in de stad ongewoon vol volk; maar
waaraan zouden zij nu eigenlijk precies kunnen weten, welke in het bijzonder
die mens of knecht was, die zij hebben en volgen moesten? Daarvan geeft hun de
Heiland hier nu een zeer nauwe kennis en onderrichting, zeggende: u zal een
mens ontmoeten, dragende een kruik water. Het Griekse woord, door een kruik
vertaald, betekent eigenlijk een aarde vat of pot, gelijk onze potten of
kruiken zijn, die uit klei of aarde gebakken worden. Nu zouden onze twee
discipelen hier te Jeruzalem een knecht ontmoeten, die bezig was met z'on
aarden vat, pot of kruik te dragen; en dat wel, met water gevuld: want zo zegt
JEZUS: dragende een kruik water, dat is, met of vol water. Op, of tegen de tijd
van het Paasfeest gebruikten de Joden zeer veel water; daar viel dan bijzonder
veel, overal in de huizen te spoelen, te schrobben, te wassen, te reinigen enz.
Daartoe lieten de burgers te Jeruzalem nu door hun dienstboden het water halen
en aanbrengen van verscheiden plaatsen, daar het in overvloed te krijgen was;
want daar waren hier te Jeruzalem, verscheidene putten of fonteinen. Wij lezen
Nehemia 2, van de drakenfontein, de Koningsvijver, de beek, enz. Ziet! dit
waren allen te samen plaatsen, daar de Jeruzalemse burgers hun water uit lieten
halen, dat zij in huis om alles te reinigen nodig hadden. Van een van die
putten of fonteinen nu, zou hier een zeker knecht komen, met een vat of kruik
met water, die onze twee discipelen zou in het gemoed lopen. Dus hadden zij dan
in het eerst hier te Jeruzalem niet anders te doen, als maar nauw acht te
geven, of zij daar op straat niet zo een, met een vat of kruik vol water
ontmoetten; en zo gauw zij zo iemand zagen, wat moesten zij dan verder doen?
Dan moesten zij die knecht volgen; want zo zegt JEZUS: u zal een mens enz.
volgt dien. Zo gauw zij zodanig een knecht in het oog kregen, die een kruik
water droeg, moesten zij met bun beiden terstond terug keren en die man nagaan,
en van nabij op de hielen volgen, wel zorg dragende, dat zij hem niet uit het
gezicht verloren. De reden nu waarom zij deze mens dus moesten nagaan en
volgen, was, om te zien, in wat huis hij met zijn kruik water inging; en in dat
huis daar hij inging, daar moesten zij dan ook ingaan; omdat dit het huis zou
wezen, daar de Paasmaaltijd van hen zou moeten bereid worden: want zo belast
hun JEZUS verder: en, zo waar hij ingaat, zegt enz. De twee uitgezonden
discipelen moesten dan onbeschroomd in datzelfde huis gaan, daar de knecht met
zijn kruik vol water inging; en daar moesten zij zich aan de Heer of bewoner
van dat huis laten aandienen en hem verzoeken te spreken: en hem zelf
sprekende, moesten zij volgens 's Heilands bevel tot hem zeggen: de Meester
zegt enz. Twee dingen liggen hier in, Aandachtigen! die wij niet geheel onaangemerkt
kunnen voorbrjgaan, maar als met de vinger moeten aanroeren. (1) Wat redenen de
Heiland toch mag gehad hebben, waarom Hij Zijn discipelen vooraf niet klaar
heeft gezegd en gewezen het huis, waarin zij de Paasmaaltijd moesten gaan
bereiden; en waarom Hij hun de huiswaard niet aanstonds heeft genoemd; maar
hier alles dus omzichtig voor hen heeft bedekt gehouden, zodat zij van het een
of ander niets zekers weten konden, voordat zij reeds te Jeruzalem waren. (2)
Wie toch deze huiswaard mag geweest zijn? Om u de waarheid te zeggen,
Toehoorders! niettegenstaande al de nauwkeurige onderzoekingen, van de
geleerden, hieromtrent gedaan, zo houden wij beide deze stukken, nochtans voor
zeer onzeker, en daar men met klaarheid en zekerheid niets van zeggen kan. Doch
't waarschijnlijke van beide deze stukken, willen wij u echter voorhouden.
Omtrent 't eerste, is 't wel waarschijnlijk, dat de Heiland daarom hier zo
omzichtig is te werk geqaan, opdat 't vooreerst niet zou uitlekken, waar ter
plaatse Hij met Zijn gezelschap de Paasmaaltijd stond te houden; want Hij had
reden, om dat alsnog bedekt te houden; Hij wist, dat der joden Overpriesters
Hem thans ter tijd meer dan ooit zochten; en dat Judas, Zijn valse Apostel,
reeds met hen was overeengekomen, Hem te verraden en in hun handen over te
leveren. Nu stond het geschapen, omdat Judas toch op deze tijd maar naar een
bekwame gelegenheid zocht om zijn voornemen tot uitvoer te brengen, dat hij,
als hij het precieze huis, daar JEZUS de Paasmaaltijd stond te houden wist,
zulks aanstonds aan der Joden Oversten zou verklikt hebben, en dat men Hem dus
mogelijk over de maaltijd zittende, zou overvallen hebben, daar Hij toch voor
het laatst nog eerst met vrede die maaltijd met Zijn discipelen wilde houden.
Ziet! om die gevolgen te voorkomen, dunkt het ons niet onwaarschijnlijk, dat de
Heiland hier dus omzichtig is te werk gegaan, zonder huis of man, als nog
Zijnen discipelen precies te beduiden. Aangaande nu het andere stuk, wie toch
deze huiswaard hier te Jeruzalem mag geweest zijn: of Jozef van Arimathea, of
Nicodemus, of iemand anders, dat is al ruim zo onzeker. Maar uit hetgeen volgt,
is het waarschijnlijk, dat het zulk een geweest is, die onze Heiland toegedaan
was: het zij openlijk of heimelijk, hoedanigen er hier te Jeruzalem, zelfs
onder de aanzienlijkste lieden al verscheiden waren, die de Heere JEZUS kenden,
en in hun hart Hem zeer genegen waren. Ziet! dat is het al, wat wij u van deze
twee stukken zeggen kunnen. Daarop gaan wij nu weer voort, om het overschot van
's Heilands bevel aan Zijn twee uitgezonden discipelen, te aanschouwen. Als zij
nu op het geleide van de water dragende knecht in het rechte huis gekomen
waren, en de Heer of Meester van dat huis te spreken kregen, dan moesten zij
tot hem zeggen: de Meester zegt, waar is enz. De naam van Rabbi of Meester, was
een algemene eertitel, waarmee men toenmaals de joodse leermeesters, gelijk nog
hedendaags, gewoon was te begroeten. Dien zelf de eernaam nu, droeg onze
Heiland bij de Zijnen ook; doorgaans noemden zij Hem Rabbi of Meester. Zo
noemde Hem Maria in de hof, na Zijn opstanding, nog uit gewoonte Rabbouni, Joh.
20: 16. En JEZUS zegt zelf tot Zijn discipelen: gij noemt Mij Heere en Meester,
en gij zegt wel; want ik ben het Joh. 13: 13. Deze naam van Rabbi of Meester,
belast hier nu de Heiland aan Zijn discipelen, dat zij Hem ook zouden geven,
bij deze huiswaard hier te Jeruzalem, dat zij hem van Zijnentwege, dus zouden
aanspreken: de Meester zegt. Hieruit blijkt het nu, dat deze huiswaard onze
Heiland moest kennen, en daarom weten, zo gauw de discipelen maar tot Hem
zouden spreken, de Rabbi of de Meester zegt, dat zij dan van de Heere JEZUS
spraken, en van Zijnentwege tot Hem gezonden werden. Doch welke woorden moesten
de discipelen hier nu nog al meer tot de huiswaard spreken? Zij moesten volgens
de aantekening van Markus, er verder bijvoegen: de Meester zegt, waar is de
eetzaal enz. Doch Mattheus voegt hier nog iets anders tussen in, schrijvende,
dat JEZUS Zijn discipelen belastte, tot de huiswaard, te zeggen: de Meester
zegt, mijn tijd is nabij; zo dat de volle reden, die de discipelen tot de
huiswaard moesten spreken, dan eigenlijk dus moet luiden, volgens de onderlinge
samenvoeging van deze twee Evangelisten: de Meester zegt: mijn tijd is nabij,
waar is de eetzaal enz. De discipelen moesten de huiswaard dan eerst aandienen,
dat hun Meester zei, dat zijn tijd nabij was. Over de ware zin van deze woorden
is enig verschil onder de uitleggers; doch ons bedunkens hebben zij het best
gevat, die willen, dat de Heiland hier spreekt van de tijd van Zijn aanstaande
lijden, die nu zeer nabij was, omdat Hij de volgende dag al stond gekruist te
worden; en dat de Heere JEZUS dus, met die woorden heeft willen te kennen
geven, dat, omdat Zijn tijd nu zo nabij was en Hij maar weinige uren leven
overig had, Hij deze man hier te Jeruzalem, nog deze laatste gunst wilde
bewijzen, van met Zijn discipelen aan zijn huis Zijn laatste Pascha te komen
eten, en het laatste Avondmaal te komen houden. Ziet, deze houden wij voor de
ware zin van die woorden. Zo dan, zij moeten tot deze huiswaard zeggen: de
Meester zegt mijn tijd is nabij enz. Daarop moesten zij er dan verder
bijvoegen: waar is de eetzaal enz. Het Griekse woord door een eetzaal vertaald,
zegt in zijn eerste kracht en betekenis, zo veel als een herberg of
verblijfplaats, daar men zich enige tijd in onthoud. Doch behalve dat, betekent
het ook een kamer of een vertrek, die men gebruikt om in te eten; en in die
betekenis moet het hier genomen worden, omdat er wordt bijgevoegd: waar is de
eetzaal, daar ik het Pascha enz. Wij hebben u te voren reeds gezegd, dat de
joodse vreemdelingen, hier te Jeruzalem, kamers met elkaar huurden, in der
burgeren huizen, om in dezelve het Pascha te eten; en dat de burgers hun die,
als zij ze leeg hadden staan, daartoe wel moesten inruimen. Nu belast de
Heiland hier Zijn twee discipelen, dat zij deze huiswaard te Jeruzalem moesten
zeggen, dat Hij hem liet vragen waar de eetzaal was, daar Hij met Zijn
discipelen de Paasmaaltijd tegen de avond zou komen houden; en waar dat vertrek
was, dat hij zulks hun geliefde aan te wijzen; opdat zij daar al het nodige tot
die maaltijd vooraf konden bezorgen. Ziet! zo belastte de Heiland Zijn
discipelen, dat zij deze huiswaard te Jeruzalem zouden aanspreken uit Zijnen
naam, en hem verzoeken om een aparte kamer of vertrek, daar Hij met zijn
discipelen het Pascha in kon komen eten, want dat dit de laatste gunst was, die
Hij aan deze man zou kunnen bewijzen; omdat de tijd van Zijn lijden nu zeer
nabij was. Doch hier laat het de Heiland nu nog niet bij rusten; het is Hem
niet genoeg, Zijn twee discipelen nauwkeurig te onderrichten van alles, wat
zij, te Jeruzalem gekomen zijnde, moesten doen en spreken; neen! maar Hij
bericht hun ook reeds vooraf, op wat wijze zij daar ook terstond, in hetgeen
zij zochten, zouden klaar raken. Hij zei verder tot hen, volgens onze
Evangelist, en hij, namelij k die man of huiswaard te Jeruzalem, zal u wijzen
een grote opperzaal. Zo gauw Petrus en Johannes hun verzoek, uit 's Heilands
naam aan deze man te Jeruzalem, om een vrije kamer in zijn huis tot het eten
van het Paaslam met de Zijnen, zouden voorgesteld hebben; terstond zou deze
goedaardige man hun dat inwilligen en toestaan; hij zou hun, volgens 's
Heilands voorzegging, daartoe aanwijzen eene grote opperzaal. Het Griekse
woord, van de onze door een opperzaal vertaald, betekent eigenlijk een
bovenkamer, die boven in het hufis is, en waarheen men, langs trappen opklimt.
De meeste fatsoenlijke lieden onder de Joden, hadden zodanig een opperzaal of bovenkamer
in hun huizen, die zij hielden, niet gelijk sommigen willen, voor een eetzaal,
om daar hun gasten te ontvangen; maar voor een kamer of vertrek, om in te gaan
bidden; want de Joden waren altijd gewoon, als zij baden, hun aangezicht naar
de tempel te keren, en wel naar het heilige der heiligen daar God zonderling
woonde en tegenwoordig was. Om zulk nu gevoeglijk te kunnen doen, hadden zij
boven in hun huizen, een kamer of zaal, die zijn uitzicht naar de kant van de
tempel had; gelijk de joden, nog hedendaags, als zij bidden in hun Synagogen,
het aangezicht naar die plaats wenden, daar Jeruzalem en de tempel, oudtijds
gestaan hebben, zijnde in de Westerse Landen naar het Oosten. Nu gingen de
Joden toenmaals, als zij de Heere bidden wilden, naar deze hun opperzaal of
bovenkamer toe. Zo lezen wij van de Profeet Daniel, dat hij in zijn opperzaal
open vensters had, tegen Jeruzalem aan, dat is, naar de kant toe daar Jeruzalem
lag, en dat hij in die opperzaal, driemaal des daags op zijn knieën bad. Dan.
6: 11. En in het N. T. vinden wij ook op verscheidene plaatsen voorbeelden, dat
de Joden in hun opperrzalen gingen bidden. Ziet! zulk een opperzaal of
gebedkamer, wordt hier nu buiten twijfel ook verstaan; en wel zodanig een, die
zeer ruim en groot was, gelijk de joodse opperzalen gewoonlijk waren, en die
dus zeer gemakkelijk en bekwaam was, om de Heere JEZUS met zijn bijhebbend
gezelschap van twaalf Apostelen te kunnen ontvangen. Deze grote en ruime
opperzaal, voorzegt hier de Heiland Zijn discipelen nu, dat die man te
Jeruzalem hun zou wijzen, dat is, dat hij hun die in zijn huis zou aanwijzen,
en tot huns Meesters dienst beleefd zou aanbieden; en dat wel, volgens hetgeen
de Heiland naar de aantekening van onze Evangelist er bij voegt, toegerust en
gereed. Het grondwoord door toegerust vertaald, betekent: gespreid, zodat men
hier dus dient te lezen: een grote opperzaal gespreid en gereed. Hoe de Joden
hun vertrekken bespreidden, teohoorders! zult gij terstond niet wel kunnen
begrijpen; gij zult denken, dat zij zo een kamer of vertrek met matten of
tapijten bespreidden; maar dat is het zozeer niet. Dit bespreiden ziet op de
toerusting van de tafel in zulk een vertrek, daar men gasten in ontvangen wil.
Voor deze hebben wij u reeds vertoond, hoe de joden op beddekens aan tafel
lagen. Nu moesten, als de tafel werd gereed gemaakt, deze beddekens daar rondom
geplaatst en zindelijk gespreid worden. Dat is nu bij de Joden een kamer of
vertrek spreiden, als men die gereed maakt om er gasten in te ontvangen en te
onthalen. Zo'n gespreide en gerede opperzaal, voorzegt de Heiland hier nu Zijn
discipelen, dat deze man te Jeruzalem hun in zijn huis zou aanwijzen, om daar
het Pascha tegen de avond of de nacht te eten. Maar hoe zou deze opperzaal
reeds dus gereed en gespreid komen, want de opperzalen hielden de Joden, zoals
wij gezien hebben, om te bidden en niet om te gastereren. Doch dit is
gemakkelijk te begrijpen uit hetgeen wij reeds vooraf gezegd hebben, dat
namelijk de Joden op het Paasfeest hun huizen, kamers en vertrekken moesten
inruimen voor de vreemdelingen, of die geen huizen in de stad hebbende, daar
het Paaslam konden eten. Nu zal deze vrome man, tot dat einde reeds, behalve de
andere kamers van zijn huis, ook deze opperzaal te voren hebben gespreid en
gereed gemaakt, om, als er vreemdelingen kwamen om het Pascha te eten, hun
dezelve daartoe zo lang te lenen en in te ruimen. Zo dan deze huiswaard, zou de
discipelen aanstonds deze zaal aanwijzen, die hij reeds te voren daartoe had
voorbereid en van tafel, beddekens en al het nodige huisraad verzorgd en gereed
gemaakt, zodat de Heiland, daar zeer bekwamelijk met Zijn gezelschap, Zijn
laatste Pascha of Avondmaal kon komen houden. Uit al de omstandigheden is
gemakkelijk af te nemen; dat deze huiswaard een fatsoenlijk en rijk man zal
geweest zijn, die de ruimte van huizing en huisraad zal gehad hebben. Maar wat
moesten onze discipelen nu verder, doen, als deze man hun dus deze zijn
bereide, en gereed gemaakte opperzaal aanwees? Dan moesten zij daar in die zaal
het Pascha bereiden: want, zo belast JEZUS hun, bereid het ons daar. Dat is,
maakt daar, in die opperzaal, voor ons gezelschap alles vaardig en gereed, wat
er nodig is tot de Paasmaaltijd; als daar was, gelijk wij gezien hebben: het
verzorgen en kopen van een lam, van bittere saus, van ongezuurd brood. wijn
enz,; dat alles moesten de discipelen van te voren verzorgen en bereiden; en
maken, dat het in die opperzaal gereed was, tegen dat de Heiland daar 's avonds
met zijn discipelen kwam, om de Paasmaaltijd te houden. Daar ziet gij dan nu
het antwoord dat de Zaligmaker gaf op die vraag van Zijn discipelen: waar wilt
gij, enz. Zo onderrichtte, zo belastte Hij aan twee van hen alles, wat zij
daaromtrent doen moesten.
Wat deden deze discipelen
nu? Zij gehoorzaamden terstond de bevelen van hun Heer en Meester. Markus
verhaalt verder: en Zijn discipelen gingen uit. Petrus en Johannes namelijk,
die met deze zaak belast waren, gingen aanstonds heen van Bethanië en kwamen in
de stad, die, zoals wij al meer gezegd hebben, maar een groot half uur of drie
kwartier van Bethanië aflag; en daar gekomen zijnde, vonden zij het gelijk hij
het hun gezegd bad. Hun ontmoette zo'n knecht of mens met een vat of kruik vol
water; die volgende, kwamen zij bij het huis daar zij wezen moesten, en de huisheer
wees hun precies zo'n gespreide en gereed gemaakte opperzaal, als hun beduid
was; zo dat de discipelen het dan hier te Jeruzalem, net zo bevonden, als de
Heiland het hun voorzegd had, en daarop deden zij dan nu ook verder hetgeen hun
bevolen was: zij bereidden het Pascha; dat is, het Paaslam en de Paasmaaltijd
op die wijze, als wij gezien heebben dat zulks van de Joden moest gedaan
worden.
Ziet daar mijn Vrienden!
dit deel der geschiedenis ook afgehandeld. Daar ziet gij, op wat wijze de
Paasmaaltijd hier te Jeruzalem voor onze Zaligmaker bereid werd. Nu volgt in de
naaste reis die Paasmaaltijd zelf; hoe de Heiland die in datzelfde huis te
Jeruzalem, met Zijn twaalf Apostelen hield; hoe Hij daar ook Zijn laatste Nacht
of Avondmaal instelde, en wat merkwaardige dingen daar toen al over tafel
voorvielen. Uit hetgeen wij verhandeld hebben blijkt klaar, 's Heilands heilig
gedrag, dat Hij gehouden heeft. Hij was toch in de wereld gekomen als een
dienstknecht: niet alleen van Zijn hemelse Vader, maar ook, zoals wij in onze
inleiding zagen, van de vaderen van het vlees, die op de stoel van Mozes
heersten. Had Hij dan tot nog toe, alle gehoorzaamheid der wet vervuld, zo dat
niemand Hem van de minste zonde of overtreding kon overtuigen; Hij wil daarin
volharden tot in het laatste ogenblik van Zijn leven. Hij wilde daar, voor het
laatst, nog een doorluchtige proef van geven, met het Joodse Paasfeest, volgens
de Wet te onderhouden, en dat te Jeruzalem te gaan eten met zijn discipelen.
Maar aan de anderen kant blijkt hier, uit dit verhandelde ook zeer levendig,
Zijn Goddelijke Alwetendheid; Hij wist reeds te voren alles, wat Zijn twee
uitgezonden, discipelen hier te Jeruzalem zou ontmoeten en voorzegt hun dat
reeds van tevoren, zoals dat alles van stuk tot stuk, hen daar zou voorkomen,
en het ook net zo van de discipelen bevonden werd. Het een en ander doet ons
dan wederom klaar zien, dat de Heere JEZUS waarlijk Gods Zoon was, en de rechte
CHRISTUS of Messias, die tot verlossing van de arme zondaar in de wereld
verwacht werd.
Wat ons nu aangaat,
Aandachtigen! wij willen het verhandelde stuk voor deze keer, thans maar kort
op onszelf toepassen, en u daaruit deze weinige doch hartelijke vermaningen
toedienen. Hebt gij gehoord, dat de Heiland, wetende dat zijn tijd nabij was,
nog eerst Zijn laatste Pascha wilde eten met Zijn discipelen? Dat moet u allen
te samen aanzetten, om ook bij tijd voor uw kostelijke en onsterfelij ke zielen
te zorgen. Gij weet niet hoe nabij mogelijk uw tijd ook al is; hoe kort uw
vergankelijk leven nog zal duren; hoe haast dat mogelijk zal worden afgesneden
en verflensen, gelijk een bloem van het veld; en daarom weest u toch bijtijds
bezorgd, om het ware en tegenbeeldige Paaschlam, de Heere JEZUS! Maakt toch dat
gij door een waar en zaligmakend geloof, dat Paaslam verkrijgt; dat gij het met
de mond van Uw ziel mag eten! Is dat Pascha reeds voor de gelovigen geslacht,
welaan werkt dan, arbeidt toch, om het voor u te verkrijgen! De Joden kochten
hun Paaslammeren van de priesters; maar, o allen! gij die geen geld hebt, maar
doodarme zondaars en zondaressen bent, komt hier! koopt en eet! dit PaasLam is
nog voor niet te krijgen! en daarom verzuimt toch, dat bid ik u, de zo
welaangename dag der zaligheid niet! maar neemt de aangeboden genade waar,
terwijl gij nog tijd hebt! De priesters bieden u dit Lam nog aan! ja, wij
roepen u toe: ziet het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!. Kondigden
de twee discipelen de Heere des huizes te Jeruzalem aan, dat hun Meester bij
hem en in zijn huis de Paasmaaltijd wilde komen houden; wel, zo waken wij u
heden ook nog bekend, dat diezelfde Meester, die ons tot u gezonden heeft, ook
nog Avondmaal bij u, en in uw zielen wil komen houden. Hij roept u nog zelf
toe: ziet! Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem hoort en open
doet, Ik zal inkomen en Avondmaal met hem hoyden, en hij met Mij. Wel, doet dan
ook, gelijk deze huiswaard, te Jeruzalem! opent voor de Heere JEZUS de deuren
van het huis van Uw zielen! Zegt tot Hem: komt in! Gij gezegende des Heeren! Weest
welkom! gezegend bent Gij, die komt in de Naam des Heeren! Brengt Hem in de
binnenkameren van uw hart, en zoekt zo hoe langer hoe nauwer met Hem verenigd
te worden! Maar ontving de huiswaard te Jeruzalem de Heiland, niet in zijn
huis, voor dat hij eerst alles daartoe had klaar gemaakt, en de opperzaal voor
Hem had gespreid en vervaardigd; liet hij zijn huis alvorens volgens de wet,
geheel zuiveren en reinigen, zendende zijn knecht, om water daartoe te halen,
o! dat moet gij al wederom, even zo in het geestelijke navolgen! Zo lang het
huis van Uw zielen nog zo zondig, vuil en onrein is, gelijk nu, kan zo een
heilig God als de Heere JEZUS is, daar met Zijn Geest niet inkomen wonen en
Avondmaal houden. En daarom reinigt toch alvorens de kamers van Uw harten van
alle morsigheid en vuiligheid der zonde! maakt daar alles van te voren, reeds
bijtijds schoon en gereed! Nodigt dan de Heere JEZUS, door krachtige
zielsgebeden! roept dan tot Hem: ziet daar! dierbare Heiland, daar is mijn
hart! dat heb ik door uw genade, als een kostelijke zaal voor U gereed gemaakt.
Ik heb het voor U geheel verwijd en ruim gemaakt, door alle zonden en
aardsgezindheid daar buiten te zetten. Wel, kom dan in Heere Jezus! maak uw
woning in dit mijn hart! houd en gebruik het als Uw eigendom! Maak gij zelf
het, hoe langer hoe meer tot een opperzaal, die van de lage aarde verheven,
zich steeds naar boven uitstrekt, en al hoger en hoger naar de hemel opklimt.
Eindelijk gehoorzaamt met de twee uitgezonden discipelen altijd de bevelen van
de Heere JEZUS. Gaat dagelijks naar Hem toe om Hem te vragen, wat er van Zijn
begeerte is; wat Hem belieft, wat gij doen of laten zult! Onderzoekt daartoe
Zijn heilig woord om daar uit Zijn bevelen te leren kennen. Geeft u zelf zo
bijtijds geheel aan de Heere JEZUS en Zijn dienst over! dan zult gij uw
kostelijke zielen behouden, en eens te Zijn tijd, worden opgenomen in die
opperzaal hier boven, om daar met JEZUS en al de heiligen eeuwig Avondmaal te
houden, en aan de bruiloftsmaaltijd van, het Lam aan te zitten. Amen.