Theodorus van der Groe

 

Predikaties over het lijden van onze Heere Jezus Christus

 

OVER HET BEGIN VAN JEZUS' LIJDEN IN DE

HOF GETHSEMANE.

 

MATTHEUS 26: 36-38.

 

Toen ging Jezus met hen in een plaats, genaamd Gethsemane, en Hij zei tot de discipelen: zit hier neer! totdat Ik heen ga, en aldaar zal gebeden hebben. En met Hem nemende Petrus, en de twee zonen van Zebodeus, begon Hij droevig en zeer beangst te worden. Toen zei Hij tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe! blijf hier en waakt met Mij!

 

Het was een zeer opmerkelijke taal van de Apostel Paulus, die Hij eens schreef aan de Joden, Hebr. 2: 10, het betaamde Hem, om welke alle dingen zijn, en door welke alle dingen zijn, dat Hij vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, de Overste Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. Hij spreekt hier van God, de Vader, als de grote Schepper en Onderhouder van alles; die alle dingen gemaakt en voortgebracht heeft, om zich zelfs wil en tot openbaring van Zijn Goddelijke luister, eer en heerlijkheid. Die God en Vader vertoont hij ons hier in Zijn grote barmhartigheid en oneindige mensenliefde, als genegen om vele kinderen en gelovigen, die Hij van alle eeuwigheid tot eten van Zijn grondeloze genade heeft uitverkoren, in de heerlijkheid in te leiden, en deelgenoten te maken van de hemelse gelukzaligheid; doch niet anders evenwel, als overeenkomende met Zijn geduchte deugden en volmaaktheden; want, zou die inleiding van vele gelovigen en uitverkoren kinderen in de hemelse heerlijkheid en gelukzaligheid geschieden, het betaamde Hem zegt Paulus, dat is, het kwam overeen met Zijn deugden van rechtvaardigheid, heiligheid en waarheid, dat Hij de Overste Leidsman van de zaligheid van die,] kinderen, namelijk de Heere Christus Zijn Zoon, door lijden zou heiligen. De Apostel wil, met dit zijn zeggen, in het algemeen niet anders te kennen geven, als dat God de Vader onmogelijk de uitverkoren zondaar heeft kunnen ontslaan van de straf van de zonde en de verdoemenis, en hem in de hemelse heerlijkheid en gelukzaligheid, inleiden, zo niet Zijn Zoon, de Heere JEZUS CHRISTUS, tot genoegdoening aan Zijn geschonden gerechtigheid die straf onderging; en door alles te lijden, wat die uitverkoren zondaar verdiend heeft, tot diens zondaars Zaligmaker en Verlosser, gelijk als van Hem, Vader aangesteld en geheiligd, werd. Hierom is het dan ook waarlijk bij de uitkomst gebleken, dat de Vader de Heere CHRISTUS, Zijn Zoon door lijden heeft geheiligd; Hij lag Hem het zware en smartelijke Borglijden, gelijk als op de schouders, eisende van Hem, dat Hij dat tot verlossing van de uitverkoren zondaar geheel zou uitdragen en ondergaan. Hij deed, volgens Jes. 53: 6, de ongerechtigheden van al de uitverkorenen op Hem aanlopen. Daartoe heeft de Zoon moeten lijden al die tijd, dat Hij hier op aarde verkeerd heeft, van zijn geboorte af en vervolgens tot Zijn mannelijke jaren toe; Zijn gehele leven was niet anders dan een aaneenschakeling van smarten en ellenden. Maar bijzonder evenwel is dit lijden eerst recht en terdege begonnen in de allerlaatste tijd van 's Heilands leven; in de laatste dertien of veertien uren, die Hij als een sterfelijk mens hier beneden doorbracht; toen is Hij eerst recht van de Vader door lijden volmaakt geworden; in de Hof Gethsemane was het, dat dit smartelijk en droevig lijden van de Zoon vsn God eerst met nadruk begon; toen kwam eerst het rechte uur vsn Zijn benauwdheid; toen werd Hij eerst terdege een man van smart en verzocht in krankheid; toen drukte de gehele last van Zijns Vaders toorn, tegen de zonden ontstoken, Hem dermate zwaar en smartelijk, dat hemel en aarde Hem veel te nauw en te bang vielen, en het klamme zweet Hem als druppels bloed van het lichaam afliep. O! toen was het lijden van Gods Zoon waardoor Hij tot Leidsman van de zaligheid van de uitverkorenen van de Vader geheiligd werd, zo bovenmate zwaar en geweldig, dat Hij het voor zijn discipelen niet machtig was te verbergen; maar voor hun oren heel beweeglijk uitriep, dat Zijn ziel nu geheel bedroefd was tot de dood toe. En waartoe langer voorrede? Van dit allersmartelijkst lijden van de Heere JEZUS in de hof Gethsemane, zullen wij heden in dit morgenuur naar orde moeten handelen. De keer tevoren beschouwden wij met elkaar, hoe de Heiland in de nacht met elf van Zijn discipelen na het zingen van de Paaslofzang uit de stad Jeruzalem ging over de beek Kedron naar de Olijfberg, en wat een zonderling en merkwaardig gesprek Hij, als toen over weg wandelende hield met Zijn discipelen, en voornamelijk met Petrus, aangaande de aanstaande ergernis, die zij nog in deze nacht allen te samen aan Hem zouden nemen, hun die nadrukkelijk voorzeggende met al de redenen, die daarover tussen Hem en Petrus en de andere discipelen voorvielen, waarvan dit het slot was, dat de Heiland aan Zijn zijde volstandig bleef bevestigen, dat al de discipelen nog in deze nacht aan Hem zouden geërgerd worden, en Petrus Hem zelfs driemaal achtereen zou verloochenen, en de discipelen, en inzonderheid Petrus, zulks volstandig bleven tegenspreken, doende de duurste betuigingen, van dat zij zich aan deze misdaad nimmer zouden schuldig maken; maar Hem hun Heere en Heiland, wat er ook gebeurde, getrouw en standvastig zouden blijven aanhangen. Nu, de uitkomst zal wel gauw ontdekken, wat er van de zaak was, en wie in dit geval de waarheid aan zijn zijde had; de Heere JEZUS of Zijn discipelen. Ondertussen gaat de Evangelist Mattheus vast met zijn verhaal voort, aantekenende, hoe de Heiland dit gesprek met Zijn discipelen geëindigd hebbende, hier nu in de nacht met hen kwam tot dicht aan de Olijfberg, hoe Hij daar met hen trad in een zeker hof, genaamd Gethsemane, en op wat wijze Hij in de hof Zijn Borglijden op de allersmartelijkste wijze begon aan te vangen met al de omstandigheden, die daarbij voorvielen. Komt aan, mijn Vrienden! de gehele geschiedenis van 's Heilands lijden verdient wel, dat zij van alle ware liefhebbers van Hem met een ongewone aandacht en tedere gemoedsbeweging worden aangehoord; maar inzonderheid verdient zulks dit onderhanden zijnde stuk, dat wij heden zullen moeten beschouwen. O! hier in Gethsemane zullen wij de Heere JEZUS zien, in het zwaarste van Zijn lijden, als een worm en geen man! de gehele last van Gods toorn zal Hem hier tevens dermate drukken, dat Hij er bijkans onder bezwijken zal. Wij zullen die beminde Zaligmaker zien tot de dood toe bedroefd en benauwd, zodanig, dat van angst en verlegenheid Hem het klamme doodzweet, gelijk als druppels bloed, tappelings van het lijf stroomde. Naarder lijden, vreselijker smarten zult gij nooit gehoord hebben Toehoorders! en daarom, is er iemand onder u, die waarachtige liefde voor de Heere JEZUS heeft in zijn ziel, die hore dit Zijn allerdroevigste en benauwste lijden in Gethsemane heden aan met heilige aandacht en ontroering van zijn hart! En Gij, Heere JEZUS! roer heden de tong van uw geringe dienstknecht, die van dit uw allerbitterst en smartelijkst lijden spreken zal, krachtig aan met een kool van uw heilig altaar! Amen:

De geschiedenis die ons heden te verhandelen staat, verdeelt zich bekwaam in drie delen. (1) Het eerste behelst 's Heilands intrede in de Hof Gethsemane, en de schikking die Hij deed onder Zijn discipelen, hun belastende daar neer te zitten en Hem te wachten; terwvijl Hij met drie van hen dieper in de Hof ging, om in stilte te gaan bidden. (2) Het tweede vervat Zijn dodelijk en benauwd zielenlijden, dat Hem daar in de Hof overkwam. En (3) het derde besluit in zich het ernstige en verlegen verzoek, dat de Heiland aan Zijn drie met zich genomen discipelen deed, van toch in dit uur van Zijn dodelijke benauwdheid bij Hem te blijven en met Hem te waken.

Om dan tot het eerste stuk te komen; de Heere JEZUS ging hier in de nacht met Zijn elf discipelen dan, zo al zachtjes wandelende over de beek Kedron naar de Olijfberg; en over hun aanstaande ergernis en struikeling met hen sprekende, zoals wij laatst gezien hebben, kwam Hij eindelijk nabij de Olijfberg, alwaar Hij, volgens het verhaal van Mattheus met hen ging in een plaats genaamd Gethsemane. Dat Mattheüs hier een plaats noemt, dat noemt Johannes Kap. 18: 1 een hof, schrijvende: Jezus dit gezegd hebbende, ging met Zijn discipelen over de beek Kedron, daar een hof was. Daar JEZUS met Zijn discipelen hier inging, was dan een hof, dat is, een hoeve of hofstede, een buitenplaats, die daar op het land was aangelegd; hetzij tot vermaak. hetzij tot voordeel om daar boomgaarden te kweken en van dezelve vruchten te trekken, gelijk men zo nog hedendaags onder ons ook zodanige hoeven en buitenplaatsen heeft, en tot vermaak en tot voordeel. Mattheüs noemt deze hof een plaats; een woord. dat niet slechts in het algemeen een plaats betekent; maar ook in het bijzonder een lustplaats of hofstede, buiten op het land, hoedanige hofsteden bij ons ook nog hedendaags plaatsen of buitenplaatsen genaamd worden. Zo zetten het onze taalmannen over door een akker Hand. 1: 18, door een landhoeve Hand. 23: 7. Deze hof was dan hier, om kort te gaan, ook zo een landhoeve of hofstede, die buiten de stad Jeruzalem. was aangelegd, over de beek Kedron, dicht aan de Olijfberg; hetzij vermakelijkshalve van enig gegoed man te Jeruzalem; hetzij om daar, gelijk het waarschijnlijkste is, voordelen van te trekken. Zo'n landhoeve dan was hier, en die droeg naar de aantekering van onze Evangelist, de naam van Gethsemane. Het is bekend, dat bij ons aan meest alle buitenplaatsen bijzondere namen gegeven worden, aan welke men die kan kennen en van anderen onderscheiden. Het schijnt nu, dat diezelfde gewoonte ook al heeft plaats gehad, oudtijds bij de Joden, dat men daar ook al aan landhoeven en hofsteden of buitenplaatsen zekere namen heeft gegeven om ze van anderen te kunnen onderkennen. Wat hiervan zij, deze landhoeve of buitenplaats had althans een bijzondere naam, zij werd geheten Gethsemane. Over de afleiding, samenstelling en betekenis van deze naam Gethsemane, zijn de taalkundigen het helemaal niet eens; doch om ons in dit verschil, als van weinig vrucht, op de predikstoel niet in te laten, zijn wij van oordeel, dat zij het best gevat hebben, die stellen, dat Gethsemane is  samengesteld, uit twee Hebreeuwse woorden, namelijk gath of geth, een pers en semen, olie; zodat Gethsemane in onze taal dan eigenlijk zo veel zegt als een oliepers, daar de olijven in geperst worden, om er de olie uit te trekken; en dus zal de reden van deze benaming dan waarschijnlijk geweest zijn, omdat in deze hof vele oliepersen waren, daar men de olie in maakte van de vruchten van de olijfbomen, die in deze hof groeiden als zijnde gelegen aan de voet van de olijfberg, die alleen wegens de grote menigte van olijfbomen, zoals wij laatst zagen, alzo genoemd werd. Ik zou er dan haast niet aan twijfelen, of deze hof is eigenlijk een olieperserij geweest, daar een grote menigte van olijfbomen groeide en daar de olie uit de olijven geperst werd; gelijk dusdanige olierperserijen dan ook nog hedendaags gevonden worden in die landen en gewesten, als in Portugal, Spanje en elders, daar de olie van de olijven vandaan komt. En dus droeg deze hof hier dan niet ten onrechte, de naam van Gethsemane of oliepers. Dit heeft sommigen aanleiding gegeven tot deze aardige en zoete zinspeling, dat de Heere JEZUS daarom mogelijk deze hof Gethsemane verkoren heeft, om daarin Zijn smartelijk lijden te beginnen, omdat dit best overeen kwam met de aard en natuur van dit Zijn lijden; Hij moest hier, volgens Jes. 63: 3, de pers treden van de toorn en verbolgenheid van Zijn Vader; waar kon Hij dat gevoegelijker aanvangen te doen dan in deze hof, daar men de olie uit de olijven perste, en welke daarom een zeer zoet afbeeldsel was van 's Heilands zware Borglijden. Doch wat hier van zij Aandachtigen! de zinspeling is wel niet onaardig; maar wij laten die in opzicht van de grond daar zij op steunt in haar waarde, en gaan liever met Mattheus over, om de draad van de geschiedenis te vervolgen. Daar was hier dan, buiten de stad Jeruzalem, aan de voet van de Olijfberg zulk een hof of olieperserij, genaamd Gethsemane, die daar waarschijnlijk zal gelegen hebben, onder meer andere dergelijke hoven of buitenplaatsen, die aan Joden van middelen te Jeruzalem toebehoorden; want volgens hetgeen ons de Joodse meesters hebben aangetekend, vermochten de Joden geen hoven te bouwen of aan te leggen in de stad Jeruzalem zelf om de stank van de kruiden, die weg gesmeten werden, en de mest, daar de aarde mee moest worden vet gemaakt; waarom zij hun hoven en tuinen dan buiten de stad rondom op het land hadden, en waarschijnlijk in menigte hier, omtrent de Olijfberg; omdat die streek daar zeer lustig en aangenaam was, wegens de menigvuldige olijf- en palmbomen, die daar groeiden, en zowel in de winter als in de zomer groen stonden. Daar lag deze hof Gethsemane hier nu ook; en in die hof, schrijft Mattheüs hier nu, dat de Heere JEZUS met Zijn discipelen ging. Iemand dit zo lezende, zal hier mogelijk bij zichzelf denken: wel! hoe kwam de Heiland hier in de nacht met Zijn discipelen in deze hof? Stond die dan zo dag en nacht voor alle man open? Wat zal ik u daar veel op antwoorden Toehoorders! die dingen zijn, zoals gij weet, honderden van jaren voor onze tijd gebeurd; en de H. Geest heeft ons maar alleen in het kort het voornaamste aangetekend. Een weinig licht zouden wij u hier omtrent evenwel nog kunnen geven, uit hetgeen wij vinden aangetekend Joh. 18: 2, daar Johannes schrijft, dat de Heere JEZUS met Zijn discipelen in deze hof Gethsemane is vergaderd geweest. Hieruit blijkt, dat dit Gethsemane de gewone vertrekplaats van de Heiland geweest is, daar Hij dikwijls met Zijn discipelen gewoon was naar toe te gaan, om daar in eenzaamheid met hen te zijn, en van de dingen van Zijn Koningrijk te spreken. Waarschijnlijk ging Hij gewoonlijk in die hof, als Hij tegen de avond uitging, alleen naar de Olijfberg om te bidden, gelijk wij zoiets meermalen van hem aangetekend vinden. Nu is het wel gelofelijk, dat de heer of eigenaaar van deze hof een vriend van de Heere JEZUS geweest is, die een bijzondere liefde en hoogachting voor Hem zal gehad hebben, gelij k er van zulken onder de voorname Joden meer waren, als: de raadsheren Nicodemus en Jozef van Arimathea; en dat de heer en eigenaar van dit Gethsemane nu om die reden aan de Heere JEZUS de vrije ingang en 't gebruik van deze zijn hof, altijd en te allen tijde als het Hem behaagde, zal hebben vergund en toegestaan. Dit zeg ik, is wel gelofelijk, doch wat er eigenlijk van zij kunnen wij met geen volkomen zekerheid zeggen. Het zal ook weinig tot de zaak doen; wij vergenoegen ons met te weten, dat de Zaligmaker hier in de nacht met Zijn discipelen in deze hof ging, om daar Zijn allersmartelijkst lijden te beginnen; en niet zonder reden verkoos Hij daartoe liever een hof dan een andere plaats. In een hof immers was het, daar de zonde van van ons aller stamvader Adam het eerst bedreven werd. In de lusthof Eden schond en overtrad hij het verbond van God; waarom hij uit die aangename lusthof dan ook voor eeuwig gedreven werd. Nu komt en verschijnt de Heere JEZUS hier, om door Zijn lijden, die zonde en overtreding van Adam voor de gelovigen weg te nemen; om de geschonden wet en het verbond van God weer te herstellen; en zo die bedreven zonde weer te verzoenen. Waar kon dat dan nu ook wederom beter geschieden, dan in een hof? Hij ging dan met Zijn discipelen hier 's nachts in deze hof, daar Hij gewoon was dikwijls zich met hen in te begeven. En voor in de hof gegaan zijnde, schrijft Mattheüs, dat hij tot de discipelen zei; zit hier neer enz. Het bevel, dat de Heiland hier gaf aan de discipelen bestond daarin, dat zij hier voor in de hof Gethsemane moesten blijven zitten totdat Hij heen ging en daar zou gebeden hebben. Niemand neme dat zitten hier naar de letter op, evenals had de Heiland hiermee de discipelen juist bepaaldelijk willen bevelen, dat zij op de grond zouden gaan neerzitten; neen! maar zitten betekent hier eigenlijk in het algemeen blijven, vertoeven zich ophouden, wachten enz. In die zin wordt het in Gods woord meermalen genomen, als Lukas 24: 45 daar de Zaligmaker gereed staande om naar de hemel te varen, tot Zijn discipelen zei, volgens de kracht van de Griekse grondtekst maar zit gij in de stad Jeruzaem, totdat gij zult aangedaan zijn met de kracht uit de hoogte. Dat is, gelijk de onzen het zeer goed vertaald hebben, blijft gij in de stad enz. Zo hier nu ook. De Heere JEZUS tot Zijn discipelen zeggende zit hier neer, wil hun daarmee niet anders bevelen, als dat zij niet verder in de hof zouden gaan; maar daar in die plaats, daar zij nu waren zouden blijven vertoeven en wachten, en dat zo lang, tot dat Hij zou heen gaan en daar gebeden hebben. De Heere JEZUS wilde heengaan, namelijk, wat van de discipelen af, wat dieper de hof in; en dat met een zeer godvruchtig oogmerk, namelijk; om te bidden. Meermalen lezen wij van de Zaligmaker, dat Hij in de dagen van Zijn vlees heeft gebeden en wel zo, dat Hij om zoiets te doen de eenzaamheid zocht, gaande tegen de avond naar de Olijfberg of naar een andere plaats uit, om Zijn gebed daar in stilte en van alle gezelschap afgetrokken uit te storten. Hierom heeft Hij ook dit bevel nagelaten, Mattheüs 6: vs. 6, dat men als men bad, moest gaan in zijn binnenkamer, de deur toesluiten en aldaar de Hemelse Vader in het verborgen bidden. Het is eigen aan het gebed Aandachtigen! dat, het wordt gedaan in eenzaamheid en stilte; want omdat daartoe wel voornamelijk een afgetrokken aandacht vereist wordt en een stille alleenspraak met de Heere, zo is er voor een Godvruchtige bidder niet voordeliger, dan dat hij alleen bij zichzelf is, en niemand bij of omtrent zich heeft, die hem zijn gedachten kan aftrekken of in zijn stille worsteling en alleenspraak met de Heere storen en verhinderen. Hierom vinden wij in de Heilige Schriften meermalen dat het de gewoonte van de heiligen was, als zij de Heere met ernst wilden bidden, dat zij zich van het gezelschap afzonderden en naar stille en eenzame plaatsen uitgingen. Zo lezen wij van de aartsvader Izaak, Gen. 24: 63: dat hij tegen het naken, of vallen van de avond was uitgegaan naar het veld om te bidden. Op diezelfde wijze deed de Heere JEZUS hier in de Hof Gethsemane nu ook, hij nam voor, nog in deze laatste nacht van zijn leven te gaan bidden, en wilde daarom al de discipelen niet met zich hebben, opdat zij Zijn aandacht niet zouden storen en Hem in de ernst van Zijn vurige smekingen hinderen; maar ging maar alleen met drie van hen vergezeld, zoals wij nog zien zullen, dieper en verder de hof in. Iemand zal mogelijk graag willen weten, waarom de Heere JEZUS hier is gaan bidden; en wat Hij van Zijn hemelse Vader eigenlijk in de gebed wilde verzoeken? Dat is ons van de Evangelist wel niet uitdrukkelijk aangetekend; maar wij kunnen het nochtans uit aanmerking van de gelegenheid van de tijd, gemakkelijk nagaan. Des Heilands uur, om voor de uitverkoren zondaar te gaan lijden was nu gekomen; de tijd, om Zijn bloedige Borgstrijd te beginnen was nu daar; en dus heeft Hij Zijn Hemelse Vader dan nu buiten twijfel op de vurigste wijze gebeden, voor de voorspoedige en gelukkige voortgang van het aanstaande werk van de verlossing, dat Hij Hem, Zijn Zoon, in dat werk nu, voor zo ver het kon geschieden, in overeenkomst met Zijn deugden van heiligheid en rechtvaardigheid krachtig wilde bijstaan en ondersteunen, en Zijn menselijk lijden met een voorspoedige uitgang wilde bekronen; dat Hij in dat lijden, als alleen geschiedende tot zaligheid en verlossing van de uitverkoren zondaar, genoegen en welbehagen wilde nemen enz. Ziet! deze en meer dergelijke dingen, die thans ter take dienden, nam de Heere JEZUS hier nu voor, in een ernstig zielsgebed van Zijn hemelse Vader te gaan smeken. Op welke smekingen de Apostel Paulus het oog heeft, Hebr. 5: 7, daar hij van de Heere CHRISTUS zegt, dat Hij in de dagen van Zijn vlees, gebeden en smekingen tot dengenen, die Hem uit de dood kon verlossen; met sterke roepingen en tranen geofferd heeft: en dat Hij ook uit de vrees is verhoord geworden. Zo een ernstig en vurig gebed dan nu, nog voor het laatst, nu het uur van Zijn benauwdheid daar was voor de troon van Zijn Hemelse Vader willende gaan uitstorten, verkoos Hij daartoe de stille eenzaamheid; en beval daarom aan het meerder getal van Zijn discipelen, dat zij hier voor in de Hof zo lang zouden blijven en Hem daar verwachten, totdat Hij gebeden hebbende, zou wederom gekomen zijn. Maar wat moesten de discipelen ondertussen doen? Waarmee moesten zij die tijd, dat JEZUS bad doorbrengen? Daaromtrent geeft Hij hun hier ook Zijn bevel, zeggende tot hen, volgens de aantekening van Lukas, Kap. 22: 40, bidt! opdat gij in geen verzoeking valt. De Heiland vermaant hier Zijn discipelen, die Hij eerst belast had alhier voor in de Hof te blijven, en Hem daar tot na Zijn gebed te verwachten, dat zij ondertussen met elkaar ook niet moesten stil zitten; maar gezamenlijk zich begeven in het gebed, biddende hun Hemelse Vader, dat Hij hen toch nu wilde bewaren, opdat zij in geen verzoeking kwamen of vielen. Daarvan liepen zij thans allen te samen het grootste gevaar; zij waren allen in de uur van verzoeking; de Satan had hen allen, zoals wij de laatste keer beschouwd hebben, opgeëischt en zeer begeerd, om hen gezamenlijk te schudden en te ziften als de tarwe; hij ging nu rondom hen als een briesende leeuw. Zij stonden zich nu aanstonds wegens de dingen, die zij aan de Heere JEZUS zouden zien gebeuren, aan Hem te stoten en te ergeren en Hem te verlaten in de handen van Zijn vijanden. De Herder stond nu geslagen, en zij, die de schapen van Zijn kudde waren, op gelijke wijze van Hem afgescheurd en verstrooid te worden. Ziet! zo'n zware tijd van verzoeking was hier nu voor de discipelen op handen; zo spande de Satan hier nu zijn listige strikken en nesten om hen daar in te vangen. Wat dunkt u? was het dan nu voor 's Heilands discipelen geen tijd, om zich in ernstige smekingen en gebeden tot God, de Heere te wenden, en Hem om Zijn bewaring en om de genade en bijstand van Zijn Heilige Geest ijverig aan te roepen? Immers, dat had de Heiland hun zelf te voren bevolen en geleerd in Zijn allervolmaakste gebed, daar Hij wil, dat zij onder anderen hun Hemelse Vader ook zullen bidden: Leidt ons niet in verzoekingen enz. In tijden van aanstaande verzoekingen is het gebed voor een kind van God immers het eerste plechtanker van behoudenis? Wat kan hij dan beter en anders doen, dan de Heere vurig te smeken dat Hij hem in de aanstaande verzoekingen, waarin Hij besloten heeft hem te leiden, genadig wil bijstaan, ondersteunen en bewaren, teneinde hij door die verzoekingen niet geheel overwonnen word, maar in zijn geloof mag staande blijven? Terecht dan vermaant de Heere JEZUS hier dan nu Zijn discipelen ook, dat zij in dit uur van gevaar en verzoeking, hun toevlucht zouden nemen tot ernstige gebeden en smekingen, als het allerbeste en veiligste middel tot behoudenis van hun zielen, en dat zij zo al biddende daar ter plaatse zouden blijven wachten, totdat zij Hem van het gebed zouden zien terugkomen. Die bestelling dan nu onder de discipelen dus gemaakt hebbende, wat doet de Heiland verder? Hij nam met zich, schrijft Mattheus: Petrus, en de twee zonen van Zebedeus. Wie die twee zonen van Zebedeus waren, noemt Markus ons, schrijvende, dat de Heiland met zich nam uit de discipelen, Petrus, Jakobus en Johannes. Jakobus en Johannes waren de twee zonen van Zebedeus en dus gebroeders, van welke wij menigmaal in de schriften van het N. T. vinden gewag gemaakt. Deze drie discipelen, Petrus, Jakobus en Johannes, nam de Heere JEZUS hier dan nu met zich, wanneer Hij de Hof verder in ging, om Zijn Hemelse Vader te gaan bidden, en Zijn angstig lijden te beginnen, hun buiten twijfel bevelende, dat zij Hem, daar Hij heen ging, zouden volgen; terwijl de acht anderen vooraan in de hof moesten blijven wachten. Buiten twijfel zult gij begerig zijn Aandachtigen! om de reden te weten, waarom de Zaligmaker hier niet liever geheel alleen gegaan is in de Hof om te bidden en te lijden; waarom Hij hier juist drie van Zijn discipelen met zich nam? Doch dat is gemakkelijk te beantwoorden. Zulks heeft Hij buiten twijfel gedaan, opdat zij van dit Zijn lijden en zware zielestrijd zouden kunnen getuigenis dragen; daar lag de Heiland aan gelegen, dat dit Zijn smartelijk lijden in Gethsemane openbaar werd; dat het openlijk werd beschreven: en daarom was het nodig, dat Hij hier een genoegzaam getal van geloofwaardige getuigen met zich nam, die, hetgeen zij gezien en gehoord hadden, zouden kunnen verhalen en openbaar maken. Maar waarom nu zal iemand zeggen, tot dat einde juist deze drie discipelen meer dan de anderen met zich genomen? Die redenen hebben ons de heilige schrijvers niet aangetekend; maar evenwel valt het niet zeer moeilijk daar naar te gissen. (1) Zal JEZUS Petrus, Jakobus en Johannes hier met zich genomen hebben, omdat zij de voornaamste waren van de Apostelen, die alle drie met hun heilige schriften de kerk opgebouwd en gesticht hebben; en die de Heiland daarom ook gewoonlijk pleegt te gebruiken in Zijn gewichtigste en geheimzinnigste handelingen; waarom de oudvader Clemens de Alexandriner, deze drie Apostelen dan noemt: de verkorenen onder de verkorenen. (2) Omdat deze drie Apostelen ook gezamenlijk de aanschouwers waren geweest van 's Heilands heerlijkheid op de berg, daar wij van lezen Mattheüs 17: 1. Wat was er nu gevoeglijker, dan dat zij hier nu ook weer aanschouwers werden van 's Heilands allerdiepste vernedering en van Zijn allersmartelijkst en angstigst lijden? (3) Aangaande de twee zonen van Zebedeus, Jakobus en Johannes, kan hier ook mogeijk nog een bijzondere reden toe geweest zijn. Wij lezen van hen Mattheus 20:22, dat, wanneer de Heiland hun eens vraagde of zij die beker wel zouden kunnen drinken, die Hij, als de Borg en Verlosser van de zondaars drinken moest; zij daarop zeer stout en roekeloos hadden geantwoord van ja, dat zij zoiets konden doen. Nu was de tijd daar, dat de Heere JEZUS die bittere Borgkelk moest drinken; en daarom heeft Hij hier nu mogelijk Jakobus en Johannes met zich genomen, om hen te doen zien, dat zij zulke mannen niet waren als zij zich verbeeld hadden; dat zij Zijn beker onmogelijk konden drinken. Ziet! om deze en mogelijk ook nog andere redenen, nam JEZUS hier nu bepaaldelijk deze drie discipelen met zich; terwijl Hij de overigen belastte voor in de Hof te blijven bidden, en daar Zijn wederkomst of te wachten. Wat gebeurde er nu verder? Onze Evangelist verhaalt, dat de Heiland Petrus en de twee zonen van Zebedeus met zich genomen hebbende, begon droevig en zeer beangst te worden.

Tot nog toe hebben wij ons maar alleen opgehouden met de beschouwing van de voorbereidselen tot 's Heilands allersmartelijkst lijden; maar nu gaan wij tot dat lijden zelf over. JEZUS was nu aleen met Zijn drie discipelen hier 's nachts verder in de Hof Gethsemane voortgewandeld; en nu uit het gezicht en het gehoor van Zijn andere discipelen gekomen zijnde, begon Hij zo aanstonds Zijn bitter en droevig lijden voor de uitverkoren zondaar aan te vangen. Mattheus schrijft, dat Hij begon droevig en, enz. Hier ontstaat nu in onze Zaligmaker een zeer grote en geweldige verandering. Dat aan dit tegenwoordige uur toe, was Hij wel getroost en gemoedigd geweest, Hij had nog zo-even te voren met Zijn discipelen geheel vrolijk, de blijde Paaslofzang gezongen; Hij was wel gemoedigd met hen uit Jeruzalem gegaan, niettegenstaande Hij alles wat Hem nakende was wel wist; maar nu zo gauw Hij zich met Zijn drie discipelen van de anderen afgezonderd, en zich maar binnen in de hof begeven had, begon Hij van stonde aan droevig te worden. Het Griekse woord hier, door droevig worden overgezet, betekent eigenlijk, met een inwendige, smartelijke droefheid in de ziel aangedaan en bevangen te worden; ontstaande die droefheid uit iets kwaads en onaangenaams, dat iemand ontmoet; want alle droefheid is in het algemeen niets anders, dan een ontroering van de geest of de ziel, over enig onaangenaam kwaad, dat zij begrijpt, haar nakende te zijn of reeds dadelijk te drukken. Doch inzonderheid geeft het Griekse woord, in die zin en samenvoeging, als het hier voorkomt te kennen een zeer zware en hevige droefheid; een droefheid, die als in de hoogste trap gerezen is, en waardoor de ziel bijkans geheel ter neergedrukt wordt, zonder van angst en benauwdheid te weten waar zij zich wenden of keren zal. Zulk een allerhevigste droefheid nu, beving de Heere JEZUS hier op dit ogenblik; ook Hij werd droevig, inwendig namelijk in Zijn ziel, op een onbedenkelijke wijze. Zijn geest, die tot nog toe welgemoedigd was geweest, werd hier in deze hof nu met een geweldige droefheid aangedaan en overvallen; zodanig, dat hij bijkans geheel, gelijk als ter neergeslagen werd, en van alle kanten geraakte in de alleruiterste smart en benauwdheid. Om dit goed te begrijpen, moeten wij het verder aangetekende van de Evangelisten, hier ook terstond bijvoegen. Markus schrijft, dat de Heere JEZUS hier begon verbaasd en zeer beangst te worden. Hij werd hier dan niet slechts zo boven mate droevig; maar ook verbaasd. Het woord in de grondtekst, betekent eigenlijk, in de hoogste graad verschrikt en ontsteld te worden tot beroerte toe, zodat al de ledematen van het lichaam door de ontsteltenis, bewogen en geschud, werden, waardoor het gehele lichaam op een buitengewone wijze trilt, en als het blad van een boom beeft. En dus geeft het dan te kennen, de allerhevigste schrik en ontsteltenis, die iemand kan overkomen, zodat hij er gelijk als van beroerd wordt. Zo'n ontsteltenis overviel hier op deze tijd de Heiland, hier in de hof nu ook; Hij werd verbaasd en verschrikt, inwendig in de ziel, op een bedenkelijke en onuitsprekelijke wijze; zodanig, dat Zijn lichaam gelijk als beroerd werd; en al Zijn ledematen vreselijk schudden en beefden. Nog wordt er, en bij Mattheus en bij Markus een derde woord bijgevoegd, te weten, dat de Heere Jezus hier niet alleen dus droevig en hevig verbaasd, maar ook zeer beangst werd. Dit Griekse woord is al wederom van een bijzondere kracht en nadruk, en betekent eigenlijk boven mate ongerust, benauwd, verlegen en beangst te worden: zodat iemand niet weet, waar heen hij zichzelf wenden of keren zal; in het gemoed de allergrootste angst en benauwdheid te hebben, die er zijn kan, zodat hemel en aarde, en alles iemand te bang en te nauw valt. Zo'n onuitsprekelijke angst en benauwdheid was hier nu ook al mee gepaard met 's Heilands overgrote droefheid, schrik en vrees, waarmee Zijn ziel op deze tijd werd overvallen. Als ik de zaken goed inzie en overweeg Aandachtigen! dan bevind ik, dat de Evangelisten hier de allerkrachtigste woorden, die zij vinden konden hebben uitgezocht, om ons enigermate een indruk te geven van de allernaarste smart, daar de Heiland op die tijd in was, die met geen woorden recht kon worden omschreven; en daarom onze tong is hier ook niet machtig, u dit stuk in zijn rechte waarde voor te stellen of of te schilderen. Geen mensen geest kan zich die nare toestand naar waarde verbeelden in welke Gods Zoon, hier in Gethsemane geweest is. O! die droefheid, die schrik en verbaasdheid, die benauwdheid en angst, waarin Hij hier naar de ziel was, is voor geen mens om uit te spreken of te begrijpen; die ging alles, wat naar, bedroefd en ijselijk voor een mens is, zeer ver te boven. De Heere was te voren wel eens meer benauwd en bedroefd geweest, en had zelfs wel tranen gestort en geweend; maar evenwel, dat leek op deze angst en droefheid niet; die ging alles, wat Hij tot nog toe geleden had, hemelver te boven. Nooit is er een droefheid, angst en ontsteltenis als deze, die de Heiland hier in Gethsemane leed, in de wereld meer geweest. Gij kunt het afnemen Aandachtigen! uit hetgeen Lukas er van aantekent hoofdstuk 22: vs. 44, daar hij schrijft, dat het zweet van de Heiland, hier in de hof in deze Zijn benauwdheid werd, gelijk grote druppels bloed, die op de aarde afliepen, waarvan wij in de volgende keer zullen moeten spreken. Zo dan, een ieder van onze verbeelde zich hier van de droefheid, verbaasdheid en angst van de Heere JEZUS, het allernaarste en ijselijkste, dat hij machtig is te bedenken; en hij zal er toch oneindig ver in te kort schieten. Hij werd dan, terwijl Hij hier 's nachts met Zijn drie discipelen, zich alleen in het binnenste van de hof begeven had, inwendig droevig, verbaasd en zeer beangst. Toch hield de Heere JEZUS zich hier in deze Zijn smartelijke droefheid, angst en benauwdheid geheel stil, zonder er voor de discipelen, die Hij met zich genomen had, iets aan te openbaren of van te laten blijken? Neen! de angst en benauwdheid van Zijn ziel was te groot. De droefheid van Zijn gemoed was te geweldig, om die te kunnen verbergen; integendeel, Hij moest die gelijk als uitschreeuwen! want zo schrijft Mattheüs dat Hij zei tot Zijn discipelen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe enz. Ieder woord, dat de beangste Heiland hier gebruikt, is even krachtig, om de allernaarste en hevigste smart, angst en droefheid van  geest te kennen te geven. Hij spreekt van Zijn ziel, het edelste deel van Zijn mensheid, die ook gelijk met ons, bestond uit verstand en wil. Van Zijn edelste deel nu, deze Zijn ziel of geest, getuigt Hij hier, dat dezelve bedroefd was en wel geheel tot de dood toe. Als ik hier wederom de Griekse grondtekst inzie, dan bevind ik, dat de Heiland hier wel weer hetzelfde woord door de onzen door bedroefd of droevig overgezet gebruikt, dat Mattheüs te voren reeds gebruikt heeft; maar dat Hij er echter hier nog een voorzetsel vooraan voegt, hetgeen de betekenis van dat woord nog veel breder en krachtiger maakt; waarom het onze overzetters, dan niet slechts door bedroefd vertalen; maar door geheel bedroefd. Eigenlijk betekent het: rondom en van alle kanten bedroefd, door en door bedroefd; en dus wil de Heiland hier dan mee te kennen geven aan Zijn discipelen, dat Zijn ziel als nu, geheel en al en rondom, door en door bedroefd, was; dat, waar Hij zich wendde of keerde, Hij niet anders dan enkel droefheid en bittere smart in Zijn ziel gewaar werd. Men is wel eens bedroefd en verlegen; maar daar is altijd nog al wederom iets bij, daar de ziel enigermate troost en verkwikking in vindt; waardoor de droefheid, dan weer enigszins gematigd wordt; doch hier getuigt de Heiland, dat Zijn ziel van rondom en van alle kanten bedroefd was; dat er geen vonkje troost of verkwikking in Zijn gemoed gevonden werd; dat alles ten enenmale en geheel met de bitterste droefheid was vervuld en overstelpt; en Hij dringt het stuk nog sterker aan, en stelt deze zware en algemene droefheid en verlegenheid van Zijn ziel nog krachtiger voor, met er nog verder bij te voegen, dat Hij geheel bedroefd was, tot de dood toe. Het is bekend Aandachtigen! dat de spreekwijs van bedroefd te zijn, tot de dood toe, eigenlijk een omschrijving is, van de allerzwaarste en grootste droefheid, die er is of zijn kan. Dit komt daar vandaan, omdat de dood en het sterven geacht wordt voor het allerbenauwdste en verschrikkelijkste, dat er zijn kan. Alle benauwdheid, schrik en angst is nog licht; maar die van de dood, wordt gehouden en gerekend voor de allernaarste en vreselijkste; in zo ver, dat zij de mens doen sidderen en beven. Daar vandaan nu is het, dat, om enige droefheid, angst, vrees of benauwdheid op het allernadrukkelijkste en krachtigste of te schilderen, men gewoon is, die bij de droefheid, angst en benauwdheid van de dood of het sterven te vergelijken. Zo lezen wij van Simson, dat Zijn ziel verdrietig werd, tot stervens toe. Richt. 16: 16. En zo spreekt men door de bank onder ons ook; willende de grootheid van iemands droefheid, angst of benauwdheid uitdrukken, is er niets algemener, dan van zo een te zeggen, dat hij dodelijk benauwd is, enz. Op zulk een wijze spreekt de Heiland hier tot Zijn discipelen nu ook, zeggende: Mijne ziel is geheel bedroefd tot der dood toe. Waarmeee Hij dan niets anders wil te kennen geven, als dat Hij van alle kanten en van rondom, bovenmate zeer bedroefd was; dat zijn ziel in Hem, gelijk als van droefheid en benauwdheid, wegsmolt en bezweek; dat Hem het leven bitter viel; dat doodsbenauwdheden van alle kanten Hem nu omringden, zodat Hij niet wist, waar Hij van droefheid, angst en verlegenheid, zich wenden of keren zou. Het is dan, alsof Hij zei: O! mijn geliefde discipelen! Daar is thans geen smart onder de zon, als de Mijne! ach! Ik ben bedroefd, benauwd, beangst en verlegen tot de dood toe; ik weet niet, waar Ik kruipen zal! Mijn ziel bezwijkt bijkans van dodelijke droefheid! o! heb toch medelijden met Mij, uw beminde Heiland en Zaligmaker! want Ik ben nu in het uur van mijn benauwdheid; Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe. Ondertussen merkt hier wel aan, mijn Vrienden! dat dit lijden, en deze droefheid en benauwdheid, zonderling gedragen en getorst werd van 's Heilands ziel, het edelste deel van Zijn mensheid. Zijn lichaam aangaande, dat leed hier, tot nog toe, geen gevoelige smarten; dat werd van de vijanden nog niet gemarteld of mishandeld; de Heere JEZUS leed hier thans voornamelijk in Zijn ziel; de ziel werd hier op de gevoeligste wijze gedrukt; Zijn geest onderging hier de allerzwaarste smarten, die er zijn kunnen. En waarlijk! dit lijden, dat Hij hier dus in Zijn ziel leed, mag ook wel met recht de ziel van al zijn lijden en smarten gerekend worden. Hoe gevoelige pijnen ook iemand in en aan zijn lichaam kan lijden, zo zijn die van de geest of de ziel, nochtans veel groter. O! daar is niets, dat in gewicht en zwaarte tegen de dodelijke angst, droefheid en benauwdheid, van het gemoed kan opwegen! De zielssmarten drukken de mens het allerhevigste, en zo mag hier dit benauwde zielslijden van de Heere JEZUS, dan ook wel billijk voor het voornaamste en zwaarste deel van Zijn lijden gehouden worden, hetgeen Hij daarom noodzakelijk moest ondergaan, omdat de zonden der uitverkorenen, voor welke Hij hier nu leed, wel voornamelijk in de ziel begaan waren en daarom ook bijzonder in de ziel van de Borg moesten gestraft worden. Maar iemand zal mogelijk zeggen: ik heb tot nog toe niets gehoord van de reden, waarom de Heere JEZUS hier zo dodelijk benauwd en bedroefd was; en wat Hem hier zo onbegrijpelijk beangst, verschrikt en verlegen maakte? Wel, hier waren immers tot nog toe geen vijanden, die Hem uiterlijk het minste leed deden, waarvoor was Hij hier dan zo vreselijk benauwd en verlegen? Dat zullen wij u wel gauw zeggen Geliefden! Des Heilands zwaar en bitter Borglijden, dat Hij in de eeuwige Vrede-Raad op zich genomen had voor de uitverkoren zondaar te ondergaan, overviel hem hier nu; het uur van dit lijden was hier nu gekomen; nu eiste de Vader van Hem, dat Hij, volgens Zijn gegeven woord, Zijn ziel zou stellen tot een schuldoffer, om daarmee de vaten van barmhartigheid, ik meen al de uitverkoren gelovigen, van de eeuwige rampzaligheid vrij te kopen en te verlossen; en daarom zonder verder uitstel, moest Hij het rantsoen en de prijs vam zijn ziel, nu van stonde aan aanvangen te betalen, en omdat dat rantsoen bestond in een oneindig zwaar lijden, zo was het, dat de Heiland dat hier nu beginnende aan te vangen, daardoor geraakte in een onuitsprekelijke droefheid, angst, schrik en benauwdheid. Al wat naar en vreselijk kan bedacht worden, kwam Hem hier nu voor ogen. Ik wil niet eens spreken van al die smarten, en dat benauwd en pijnlijk sterven aan het hout van het kruis, dat Hij nu in weinige uren wachtende was, en waarover Zijn ziel noodzakelijk, op het allergevoeligste moest bedroefd, benauwd en beangst worden. Neen, daar was hier wel wat anders, mijn Vrienden! de gehele last van Gods oneindige toorn tegen de zonden van de uitverkorenen, van alle eeuwen ontstoken, werd Hem hier nu op de schouderen gelegd. God de Vader deed nu al hun ongerechtigheden op Hem aanlopen, en daarom verbergde Hij hier nu geheel van Hem Zijn aangezicht, en zond op Hem uit al de bliksemende pijlen van Zijn oordelen; al de tijdelijke en eeuwige straffen, die de zondaar verdiend had; Hij was hier voor Hem, Zijn Zoon, nu als een verterend vuur; als een wreker; ja een zeer grimmige wreker; een God, die alle dagen toornt; Hij ontmoette Hem als een ten hoogste vergramd en vertoornd Rechter, tegen Hem brullende in Zijn hevige verbolgenheid als een leeuw. Kortom, de Vader zocht hier nu in Hem al de zonden thuis, die de uitverkorenen bedreven hadden; Hij strafte Hem daar nu voor, zonder de allerminste verschoning. Als Borg, had de Heere JEZUS al die zonden tegelijk met de straffen ervan op zich genomen; en daarom, de Vader strafte Hem hier dan, nu ook zo zwaar, en op diezelfde wijze, als Hij anders al de uitverkoren zondaren tijdelijk en eeuwig naar de eis van Zijn wet, verplicht was te moeten straffen. De Heere JEZUS leed hier dan geen lichte, maar zelfs helse angsten en benauwdheden, hoedanigen de verdoemden in de hel eeuwig zullen moeten lijden. Daar kwam bij de allerhevigste strijd, die de Heiland hier thans moest voeren met de satan, de oude slang. Al de helse machten, wet, dood en verdoemenis, kwamen hier gelijkelijk met een zeer groot geweld, nu al ook op Hem aanvallen. De duivel had er in grote mate zijn belang bij, dat Gods Zoon, onder de last van dit Zijn Borglijden bezweek en daarin bleef steken, zonder zich van Gods toorn, de vloek van de wet en de straf van de verdoemenis te kunnen redden en verlossen; want dan hadden de uitverkorenen ook voor eeuwig, onverlost in des Satans macht en heerschappij moeten blijven liggen; en daarom spande deze sterk gewapende Vorst der duisternis, dan nu op dit ogenblik ook al zijn krachten in, en viel met al zijn helse machten op de Heiland, des uitverkoren zondaars Borg aan, om Hem ware het mogelijk, geheel ten onder te brengen en voor eeuwig in zijn macht te houden. En zo stond de Heere JEZUS hier dan moeder alleen, aan de ene kant tegen Zijns Vaders geweldige toorn, en aan de andere kant tegen de duivel, de wet, verdoemenis, en al de helse machten. Wat dunkt u, mijn Vrienden! kunt gij nu niet wel begrijpen en nagaan, hoe het zijn kon, dat de Heiland hier 's nachts in de Hof zo onbedenkelijk zwaar bedroefd, verbaasd, verlegen en benauwd was? Voorzeker ja! wij sterfelijke mensen zijn niet machtig, met ons eindig verstand dit alles te kunnen nagaan, of op het duizendste gedeelte nu recht te begrijpen; het is ons onmogelijk met onze bepaalde en eindige denkbeelden, dit onbepaalde en oneindige lijden van de Zoon van God te kunnen omvangen of begrijpen. Billijk dan, roept de Zaligmaker hier uit, en klaagt aan Zijn discipelen, dat Zijn ziel hier nu geheel bedroefd is enz. En Hij voegt er deze nadrukkelijke en ernstige vermaning bij, blijft hier en waakt met mij! De Heere JEZUS wil, dat deze Zijn drie discipelen, hier in dit Zijn uur van dodelijke droefheid, angst en benauwdheid, bij Hem zouden blijven en waken: Zij moesten bij Hem blijven, dat is, hier dicht hij Hem in de Hof, zonder van Hem of te gaan of Hem te verlaten. En dat niet alleen, maar zij moesten ook met Hem alhier waken. Het was reeds middernacht wanneer deze dingen gebeurden; en dus kon het gemakkelijk geschieden, dat de slaap de discipelen overviel, en dat zij dus gezamenlijk hier in de hof, zich aan de slaap overgaven, gelijk dat ook zo gebeurd is, als uit het vervolg blijkt. Doch de Heiland wil dit niet toelaten, en verzoekt en belast hun daarom hier met nadruk, dat zij bij Hem zouden blijven en waken, niet alsof Hij hen hier tot Zijn hulp en ondersteuning nodig had; nee, in het minste niet! Zijn beker konden zij niet drinken; Hij moest deze pers van Zijns Vaders toorn en verbolgenheid geheel alleen treden; maar deze drie discipelen moesten bij Hem blijven en waken, opdat zij Zijn smartelijk lijden hier in de hof zouden zien, en daarvan getuigen kunnen dragen; want daartoe zagen wij, dat de Heiland hen hier alle drie van de anderen afgezonderd en met zich genomen had. En dus wil Hij hier dan eigenlijk zeggen: o! Mijn beminde discipelen, verlaat Mij nu toch niet in dit uur van mijn dodelijke benauwdheid, maar blijft hier nu bij Mij, en waakt toch! opdat gij zien mag, wat een zwaar en smartelijk lijden Ik hier voor de uitverkoren zondaar als Borg onderga en draag; en gij dit naderhand aan uw mederdiscipelen, en alom kunt verkondigen. Blijft daartoe toch alle drie hier! en waakt enz. Nadat Hij dit gesproken had, gaat Hij in Zijn zwaar en benauwd lijden, wederom voort; want zo vervolgt Mattheus, en een weinig voortgegaan zijnde enz. hetgeen wij in de volgende keer zullen moeten beschouwen.

Ziet daar Geliefden! dit zware en angstige lijden, dit droevige wedervaren van de Heere JEZUS in de hof Gethsemane, aan uw aandacht tot zo ver toe voorgesteld. De volgende stof zal ons het overschot van dat benauwde zielslijden vertonen en de merkwaardige omstandigheden ervan, waarmee dat vergezeld ging. Ondertusschen, zo geeft hier allen te samen nu maar kort acht op dit volgende: (1) op 's Heilands gehoorzaamheid aan de wil van Zijn Hemelse Vader, die Hij daarin klaar betoont, dat Hij vanzelf hier met drie van Zijn discipelen binnen in die hof ging, naar de plaats van Zijn allernaarst en beangstigst zielslijden; en dat op hetzelfde uur, als de Vader dat van Hem eiste, zonder in het minste te dralen of te wachten. (2) Beschouwt hier ook Zijn onschuld. Al dat benauwde zielslijden, dat Hem hier nu in Gethsemane overkwam, was immers zonder enig voorafgaand misdrij f van onze Heiland? Hij had immers tot aan dit tegenwoordige uur toe, niet het minste gedaan of bedreven, waarom en waardoor Hij zulk lijden zou verdiend hebben. Hij had volgens 1 Petr. 2: 22, 23, nooit onrecht gedaan, en daar was nimmer enig bedrog in Zijn mond geweest. Het kwam Hem geheel alleen over, omdat Hij de Borg was van de uitverkoren zondaar, die diens zondaars ongerechtigheden, en de straffen ervan op zich geladen had. (3) Merkt hier ook aan, het heilige gedrag van de Heere JEZUS! wat gedraagt Hij zich in dit uur van Zijn dodelijke benauwdheid, niet zeer geschikt, zedig en bedaard. Hij ondergaat immers dit Zijn angstig zielslijden zonder enige tekenen van ongenoegen, weerstand of tegenspraak te tonen. Het enige dat Hij doet is, dat Hij maar zucht en kermt, over de zwaarte van Zijn lijden, zeggende: dat Zijn ziel geheel bedroefd was, enz.; opdat de discipelen daarvan zouden kennis hebben; maar anders, Hij toont in alle delen, dat Hij zichzelf zeer wel bezat, door een gedeelte van de Zijnen met zich te nemen; en de anderen vooraan in de hof te plaatsen, en hun deze heilzame vermaning te geven, dat zij gezamenlijk de Heere hun God zouden bidden, opdat zij in geen verzoekingen vielen, die hier voor hen nu zo menigvuldig waren; tonende daarmee, dat Hij zelfs op het laatste van Zijn leven, nog als een getrouw Herder Zijn schapen bijeen hield en voor hun welzijn en behoudenis waakte en zorgde. (4) Doch wel voornamelijk, beschouwe een ieder van onze hier de zwaarte van 's Heilands lijden. Nooit immers hebben wij een zwaarder en benauwder zielslijden als dit, dat de Heere JEZUS hier, in Gethsemane leed, gezien of gehoord. O! deze droefheid, angst, schrik en benauwdheid, ging alles, wat naar en ijsselijk is, zeer ver te boven. De Heiland mocht hier wel klagende uitroepen, uit Klaagl. 1: 12 en gaat het u niet aan, gij allen, die over de weg gaat? schouwt het aan en ziet! of daar een smart zij, gelijk als mijn smart, die mij aangedaan is, waarmee de Heere mij bedroefd heeft, ten dage der hittigheid Zijns toorns. (5) Eindelijk, let hier ook allen te samen op de nette zamenstemming en overeenkomst van dit zware zielelijden van de Heere JEZUS met de oude Godspraken van de Profeten! Ik zal hier tot bevestiging voor allen, maar twee van de voornaamste plaatsen uit het profetisch woord aanhalen. De eerste is die van de dichter, Psalm 28, daar hij ons de Messias in het midden van dat Zijn angstig zielelijden, dus bitterlijk klagende invoert vs. 5, 6; banden des doods hadden mij omvangen, en beken Belias verschrikten mij; banden der hel omringden mij; strikken des doods bejegenden mij. De andere vinden wij Psalm 88: 14 enz. Daar diezelfde Messias ons sprekende ontmoet, en uit Zijn angstig en benauwd zielslijden, op het bewegelijkste vertonende: Heerel waarom verstoot Gij mijn ziel, en verbergt uw aanschijn voor mij? Ik draag uw vervaarnissen; ik ben twijfelmoedig; uw hittige toornigheden gaan over mij, uw verschrikkingen doen mij vergaan enz. Zodat uit die allen dan nu weerom klaar blijkt, dat onze Heere JEZUS CHRISTUS de ware Messias, Zaligmaker en Verlosser van de uitverkoren zondaar geweest is.

Wat nu ons, die hier bijeen zitten aanbelangt, zullen wij van de prediking van 's Heilands dierbaar lijden vrucht trekken voor onze zielen; wij moeten dan telkens van ieder stuk weten het nodige gebruik te maken. Hier in deze verhandelde stof, vind ik nu een tweeërlei lering en gebruik, waarvan de een is voor ongelovigen en onbekeerden; de andere voor des Heeren volk, en allen die reeds tot de Heere bekeerd zijn. De eerste, namelijk, alle onbekeerden, die nog door het zaligmakend geloof met de Heere JEZUS niet verenigd zijn; maar nog buiten Hem in de rampzalige staat van hun natuurlijke verdorvenheid leven, zien en beschouwen hier levendig voor hun ogen, in wat ellendige staat zij zijn, en hoe rampzalig en ongelukkig zij zullen wezen, wanneer zij op die wijze komen te sterven; want in dit benauwde, en bovenmate angstig zielslijden van de Heere JEZUS, zien zij op het allerlevendigst, wat een gruwelijke straf de zonde heeft verdiend en met zich sleept. Immers, dat de Heere JEZUS hier in Gethsemane leed, dat leed Hij als Borg van de uitverkoren zondaar voor hen en in hun plaats; dat zouden zij anders eeuwig zelf hebben moeten lijden; maar nu heeft CHRISTUS hen, door Zijn lijden, daarvan voor eeuwig vrijgemaakt en verlost. Een onbekeerd zondaar heeft nu aan dit lijden van de Heere JEZUS geen deel noch gemeenschap; omdat hij door het geloof met Hem niet is verenigd; en bijgevolg begrijpt gij hier dan nu middagklaar, dat er eens een dag zal komen, waarop hij even zo zal moeten lijden als de Heiland hier deed voor de zonden van Zijn volk; alleen met dit onderscheid, dat hetgeen JEZUS hier maar voor een korte tijd leed, hij, onbekeerde zondaar eeuwig en eindeloos zal moeten Iijden; omdat de Heere JEZUS, door Zijn Goddelijke Almacht, dit lijden zonder te bezwijken, heeft kunnen tot het einde toe uitdragen; hetgeen voor de onbekeerde zondaar onmogelijk is; omdat zijn eindige krachten geenszins in staat zijn de last van Gods oneindige toorn geheel te kunnen uitdragen. En zo ziet een ieder natuurlijk mens hier dan, in wat ellendige en rampzalige staat hij leeft. O! al die bittere droefheid, nare angst, schrik en benauwdheid, die Gods Zoon hier in de hof in Zijn ziel leed, zult gij onbekeerden eens eeuwig in de hel moeten lijden, en dat nog duizendmaal zwaarder, naarmate uw krachten, omdat lijden te kunnen dragen, zwakker en minder zijn. Mocht God de Heere dit alle onbekeerde zondaars en zondaressen eens met kracht op de ziel drukken; en hun duistere ogen hier eens recht verlichten! opdat zij deze hun allerdroevigste en naarste ellendenstaat levendig ziende, daardoor uit hun zorgeloze en geruste zondenslaap, eens mochten wakker worden; en met al hun vermogen werken om gemeenschap aan de Heere JEZUS en Zijn lijden te krijgen door het geloof; en op die wijze, een allernaarst, eeuwig lijden te ontvlieden. Ik hoop dat God nog eens zo goed en genadig zal zijn, van vele van mijn Toeboorders hieromtrent, inwendig in de ziel te verlichten, en door een zalige herschepping en wedergeboorte, uit zo zware dood en verdoemenis, daar zij nu nog onder liggen, te verlossen. Althans, zo de Heere dat niet doet mijn Vrienden! Zo verzeker ik u, dat de meesten van u eeuwig, al die benauwde zielsangsten in de hel zullen moeten lijden, die Gods Zoon hier leed in de hof Gethsemane. En daarom, een ieder drage bijtijds zorg voor zijn kostelijke ziel; opdat die in zulk een eeuwig en allerrampzaligst lijden niet kome.

Wat u aangaat, ware en gelovige kinderen van God! zo vele er van de zulken, zich hier voor ons mochten bevinden; tot ulieden behoeven wij zo niet te spreken als tot de onbekeerden. Neen! datzelfde, wat hun is tot schrik, vrees en benauwdheid; dat is ulieden tot gerustheid en tot blijdschap. Want, leed de Heere JEZUS hier in Gethsemane het allerbenauwdste zielslijden; gij weet gelovige kinderen van God, dat Hij dat geenszins leed voor zichzelf, maar voor uw zonden; dat het uw angsten, uw benauwdheden waren die gij verdiend had, gevolgelijk, dat de Heere JEZUS die nu geleden hebbende, gij daarvan voor eeuwig bevrijd bent, dat uw zielen nu in die angsten en smartelijke benauwdheden niet zullen komen. Wat scheppen uw gemoederen daar nu niet een onwaardeerbare troost uit! Wat verwekt zoiets in u nu niet een onuitsprekelijke blijdschap, vrede, gerustheid en vergenoeging, die gij immers voor al het goed van deze wereld niet zoudt willen ruilen? ja, wat verwekt dit ook niet in u een allerkrachtigste liefde, en vurige genegenheid tot de Heere JEZUS! Wat wordt Hij u, uit hoofde van dit zijn uitgestane lijden, niet gans en al dierbaar en beminnelijk! kinderen van God! de onbekeerde wereldlingen zullen het niet geloven; maar komt aan! daar is wel een weg op; doet het hun klaar zien met en door uw gehele wandel, dat de Heere JEZUS, uit hoofde van dit Zijn smartelijk Borgrlijden, u zo bovenmate aangenaam, dierbaar en beminnelijk is. En vraagt gij nu, op wat wijze gij dat best zult kunnen tonen? Wel, ik zal mij maar aan de verhandelde tekst houden; JEZUS beval Zijn discipelen, dat zij hier in de hof in dit uur van Zijn benauwdheid, bij Hem zouden blijven. Wel, doet gij dat ook! blijft altijd nabij de Heere JEZUS! inwendig, door met de kracht van uw geloof, altijd in Hem te blijven, als een rank in de wijnstok; en uitwendig, door u steeds daar te laten vinden, daar Hij met Zijn Geest en genade tegenwoordig is. Volgt gij zo altijd 't Lam, daar 't gaat Openb. 14: vs. 4. Laat de Heere JEZUS zo gedurig zijn nabij u, in uw gedachten, woorden en werken! Verlaat Hem ook dan niet, als gij met Hem moet gaan in vervolgingen en verdrukkingen; in lijden en benauwdheid; maar blijft bij Hem, zowel in tegenspoed als in voorspoed; en weest Hem dus getrouw, zelfs tot de dood toe! ja, maar gij moet niet slechts zo altijd bij de Heere JEZUS blijven; maar gij moet hier, met de discipelen bij Hem blijven en waken. Gij moet steeds waken tegen de listige verleidingen van deze boze wereld; tegen uw zondig vlees en tegen uw arglistig hart; allen te samen, uw gezworen en doodvijanden, die niet anders zoeken dan u maar ongevoelig te wiegen in de slaap van de zorgeloosheid; en u door dat middel dan te brengen in de eindeloze droefheid, angst en eeuwige rampzaligheid. Vooral moet gij ook waken tegen uw vijand, de satan, die uw zielen toch gedurig lagen legt. Waartoe wij u dan ook met de Zaligmaker vermanen: waakt en bidt, opdat gij niet in verzoekingen komt. De Heere make Zijn volk daartoe in alles getrouw, en voere het namaals eens uit het angstig Gethsemane van deze bedroefde wereld, over in Zijn hemels Lusthof, om daar eeuwig bij Hem te blijven, en te genieten die volle verzadiging van vreugde! Amen.