Theodorus van der Groe

 

Predikaties over het lijden van onze Heere Jezus Christus

 

OVER HET VERVOLG VAN JEZUS' LIJDEN IN

GETHSEMANE; DE BESTRAFFING VAN

DE SLAPENDE DISCIPELEN ENZ.

 

MATTHEUS 26: 39-46.

 

En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader! indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan! doch niet gelijk Ik wil; maar gelijk Gij wilt. En Hij kwam tot de discipelen en vond ze slapende, en zei tot Petrus: kunt gij dan niet een uur met Mij waken? Waakt en bidt! opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. Wederom ten tweede male heen gaande, bad Hij zeggende: Mijn Vader! indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat ik hem drinke, Uw wil geschiedde! En komende bij hen, vond Hij ze wederom slapende, want hun ogen warm, bezwaard. En hen latende, ging Hij wederom heen, en bad ten derde male zeggende dezelfde woorden. Toen kwam Hij tot Zijn discipelen en zei tot hen: slaapt nu voort en rust! Ziet! het uur is nabij gekomen, en de Zone des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren. Staat op! laat ons gaan, ziet! hij is nabij, die Mij verraadt.

 

Het is iets bijzonders, dat wij vinden aangetekend Jes. 38: 14, daar lezen wij van de Koning Hiskia, hoe Hij op zekere tijd krank geworden zijnde, en van God door middel van de profeet Jesaias aankondiging gekregen hebbende, dat Hij de nodige bevelen moest geven aan Zijn huis, omdat Hij zou sterven en niet leven, daarop zich aanstonds in een zeer vurig gebed voor de Heere vernederde, en met een groot geween Zijn God smeekte in dit uur van zijne benauwdheid, zeggende: och Heere! gedenk toch, dat ik voor uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld, en dat goed in Uwe ogen is gedaan heb. Deze godvruchtige Vorst wist, dat er voor Gods kinderen in tijden van angst en benauwdheid, geen beter noch veiliger middel tot troost en behoudenis is, dan zich in ernstige zielsgebeden voor de troon van de Heer te vernederen, en Hem al zijn noden en zwarigheden voor te dragen, als die zulks aan Zijn volk zelf bevolen heeft, zeggende: roept Mij aan in de dag der benauwdheid! en Ik zal er u uithelpen enz. En daarom sloeg hij die weg hier nu ook in, en zocht in het midden van deze zijn dodelijke en gevaarlijke krankheid, al zijn troost in vurige gebeden, met welke hij zich voor de geduchte troon van de grote HemelKoning vernederde. Het schijnt nrs toe, Aandachtigen, dat wij de Koning Hiskia hierin niet onaardig kunnen aanmerken, als een net en levend afbeeldsel van 's werelds grote Heiland en Zaligmaker, de Heere JEZUS. Immers, iets dergelijks, dat wij hier zien in de Koning Hiskia, heeft men namaals ook zien gebeuren aan Gods Zoon, der uitverkoren werelds gezegende Heiland. Werd Hiskia naar het lichaam doodkrank, en werd hem op Gods bevel geboodschapt, dat hij zou sterven en niet leven; het ging immers in zeker opzicht ook aldus met de Heere JEZUS. In het geestelijke werd Hij ook gelijk als krank, omdat Hij als de Borg van de uitverkoren zondaar, diens zondaars dodelijke krankheden, allen te samen, had op zich genomen en deszelfs smarten droeg, wordende om zijns volks overtredingen verwond en om hun ongerechtigheden verbrijzeld, volgens Jes. 53: 4, 5. Ja, Hem werd ook aangekondigd, dat Hij, als de Borg van de zondaar zou moeten sterven en niet blijven leven. Maar geraakte de Koning Hiskia in zijn gevaarlijke krankheid over deze tijding, dat hij nu zou moeten sterven in een zeer grote droefheid, angst en benauwdheid, zodat hij zeer weende; het ging immers met 's werelds Heiland bijkans alwederom ook zo. Krank zijnde voor de uitverkoren zondaar, en nu in weinige uren van die krankheid moetende sterven en Zijn dierbaar leven opofferen aan het hout van het kruis, geraakte Hij in de laatste nacht van Zijn leven, in de Hof Gethsemane ook in de allernaarste angst, droefheid en benauwdheid, zodat Hij niet wist waarheen Hij zich wenden of keren zou. Doch nam de Koning Hiskia in deze zijn grote benauwdheid zijn toevlucht tot vurige smekingen en gebeden, stortende zijn ziel voor de troon van de Heere uit, datzelfde immers deed ook wederom Gods Zoon, des uitverkoren zondaars Heiland. Wanneer Hij nu in Zijn dodelijke angst en benauwdheid was, en binnen weinige uren de dood moest smaken, nam Hij al Zijn toevlucht tot vurige en ernstige gebeden, smekende Zijn hemelse Vader, tot verscheidene keren, om Zijn hulp en bijstand, en zo met Hem als worstelende, terwijl Zijn zorgeloze discipelen,die Hij tot aanschouwers van Zijn zwaar zielsrlijden met zich genomen had, gerust lagen te slapen, zonder zich enigszins met of over Hem te bekommeren. Die begerig is, om er de waarheid levendig van te zien, die sla maar weer zijn ogen op het verhaal van Mattheus, zoals wij u dat zo-even hebben voorgelezen, en een weinig voortgegaan zijnde, schrijft hij, viel Hij op Zijn aangezicht enz.

Hier vangen wij nu weer aan, mijn Vrienden! te beschouwen, het nare en bittere lijden van de Heere JEZUS, dat Hij naar de ziel ondergaan en gedragen heeft in Zijn laatste levensnacht in de Hof Gethsemane. De laatste reis zagen wij er een gedeelte van: toen vonden wij deze dierbare Heiland, hier te middernacht in de allernaarste droefheid, verbaasdheid, angst en vrees, die er kon bedacht worden. Wij beschouwden Hem als verslagen onder de ondragelijke last van Zijns Vaders grimmige toorn en verbolgenheid; en nog daarenboven in de allerzwaarste strijd, met al Zijn helse vijanden zodat hij Zijn benauwden angst en bittere droefheid niet kon verbergen; maar openlijk ten aanhore van Zijn drie met zich genomen discipelen uitschreeuwde, dat Zijn ziel geheel bedroefd was enz. en dat zij daarom nu alhier bij Hem moeten blijven en met Hem waken. Nu voor tegenwoordig, zullen wij Hem nog in diezelfde angst en droevige zielsbenauwdheid beschouwen. Wij zullen Hem, aan de ene kant, op de grond neer liggende, op de erbarmelijkste en bewegelijkste wijze in de gebed met Zijn Hemelse Vader zien worstelen; en aan de andere kant, in grote mate gekweld en gedrukt van Zijn slapende discipelen. En omdat de stof ten hoogste zonderling, opmerkelijk en zielroerende is, zo willen wij hopen, dat een toegenegen en aandachtig gehoor ons heden niet zal geweigerd worden; en dat onze slapers, die hier nog zo enige zijn, in deze hevige bestraffingen van de Heiland omtrent Zijn slapende discipelen, de schandelijkheid van hun gewone sluimerzucht zullen zien, en daardoor bewogen worden om die voortaan na te laten en met ernst tegen dezelve te strijden. Die dan oren heeft, die hore! Amen.

De geschiedenis die ons te verhandelen staat, is van die natuur Aandachtigen! dat wij dezelve niet goed bekwaam en met orde in enige bijzondere stukken kunnen verdelen; waarom wij ons dan heden met een precieze afdeling van de zaken zozeer niet zullen bekommeren; maar slechts het beloop van de zaken volgen, en alles in die orde verhandelen, waarin het ons van de Evangelist wordt opgegeven.

De Heere JEZLIS, was hier dan te middernacht in de Hof Gethsemane, als des uitverkoren zondaars Borg, gekomen in een allernaarst en smartelijkst Borglijden, hetgeen van geen mensentong recht in deszelfs waardij en zwaarte kan worden afgeschilderd; of met eindige denkbeelden recht begrepen. Hij had de overmaat van dit Zijn angstig en allerbenauwst lijden voor Zijn drie discipelen, Petrus, Jakobus en Johannes, die Hij van de anderen af gezonderd en dieper de Hof in met zich genomen had, niet kunnen verbergen; maar het aan hun geopenbaard op de bewegelijkste wijze klagende, dat Zijn ziel nu geheel bedroefd was, enz. Hij had hun daarbenevens met ernst verzocht en gebeden, dat zij nu toch hier bij Hem wilden blijven en met Hem waken; teneinde zij van dit Zijn zwaar en angstig zielslijden zouden kunnen getuigen dragen. Dat nu gedaan hebbende was het, volgens het schrijven van Mattheus, dat Hij een weinig voortgegaan zijnde, viel op Zijn aangezicht enz. Van deze omstandigheid worden wij door Lukas nog enigszins nader onderricht, die dezelve aldus heeft aangetekend, hoofdst. 22 vs. 41, dat JEZUS zich van Zijn drie discipelen afscheidde, omtrent een steenworp, en dat Hij als toen nederknielde en bad. De Heiland, willende Zijn bitter zielslijden beginnen, had zoals wij laatst zagen, om dat in een afgetrokken stilte en eenzaamheid te kunnen doen, aan de meeste van Zijn discipelen bevolen, dat zij vooraan in de hof Hem zouden blijven verwachten; en ondertussen met elkaar daar de tijd doorbrengen met waken en bidden, opdat zij in geen verzoeking vielen. Om evenwel aanschouwers en getuigen van Zijn lijden te hebben, had Hij drie van de discipelen met zich binnen in de hof genomen. Maar ziet nu in de angst en benauwdheid van Zijn smartelijk zielslijden zijnde, en in ernstige gebeden en smekingen met Zijn Hemelse Vader willende gaan worstelen, waren Hem deze drie discipelen, hier nu ook te veel; Hij moest daartoe in de stilte en eenzaamheid wezen, daar moest geen mens bij Hem zijn, die Hem in Zijn aandacht kon aftrekken, of in Zijn vurige ernst en ijver enigszins storen; en daarom zonderde Hij hier zich van deze drie discipelen nu al ook af, gaande geheel alleen ter zijde af dieper de hof in, omtrent, volgens Lukas, een steenworp van hen af; dat is, zo ver omtrent als men met een steep kan werpen of gooien; zodat de drie discipelen Hem nog even konden horen spreken en bidden. Zo een steenworp wegs nu van hen afgegaan zijnde, wat deed Hij toen, Hij viel, zegt Mattheus, op Zijn aangezicht; Markus schrijft, dat Hij viel op de aarde; Lukas, dat Hij nederknielde. Allen geven zij te kennen, dat de Heere JEZUS zich hier, op een zeer eerbiedige wijze voor Zijn Hemelse Vader vernederde; dat Hij, om Hem te bidden op de grond neerviel. Al van zeer oude tijden af, was het neerknielen of neervallen op de grond een teken van grote eerbied en onderdanigheid. In de Oosterse landen, daar de onbepaalde oppermacht van de Koningen wel voornamelijk haar zetel gevestigd had, was dit daarom al vroeg de gewoonte, dat de onderdanen zich voor hun vorsten zeer laag, tot op de grond toe neerbogen; en zelfs zich geheel aan hun voeten op de aarde nederwierpen. Deze eerbiedige neerbuiging of werping van het lichaam op de aarde, werd nu ook gepleegd in het bidden. Het was gebruikelijk, dat men zich uit eerbied voor de Allerhoogsten God des Hemels, alsdan voorover op de grond neerwierp, vallende met het aangezicht op de aarde. Zo lezen wij van Abraham, dat hij in Gods geduchte tegenwoordigheid, wanneer hij met Hem sprak, wegens het aanstaande zwanger worden van zijn huisvrouw Sara, viel op zijn aangezicht Gen. 17: vs. 17. En in het Apocriefe boek van Jezus Sirach. Hoofdstuk 1 vs. 18, vinden wij ook aangetekend, dat al het Joodse volk zich in het algemeen haastte; en dat zij op hun aangezichten ter aarde vielen, om de Heere, de Almachtige en Allerhoogste God aan te bidden. Op die zelfde wijze deed de Heere JEZUS hier in deze Zijn dodelijke benauwdheid en nare angst der ziel nu ook. Alleen zijnde bij zichzelf, wierp Hij zich voor Zijn Hemelse Vader nu ook, uit eerbiedigheid op de aarde neder, vallende voorover met Zijn aangezicht op de grond. zodat Hij hier geheel, zo lang Hij was op de aarde neerlag. Wiens ziel wordt hier niet met een heilig medelijden over de onschuldige Heiland ingenomen? Als een worm en geen man, kruipt Hij hier door de hof en worstelt dus liggende, met de allerdodelijkste benauwdheid! Hoe vernedert Hij hier zichzelf niet op de allerlaagste wijze voor Zijn Hemelse Vader! Hoe toont hij hier niet, dat Hij Zijn onderdanige en gehoorzame knecht was, die Hem, voor zover Hij de Borg van de uitverkoren zondaar was, erkende voor Zijn geduchte OpperHeer, aan Wie Hij alle eerbied en onderdanigheid verschuldigd was! Zo dan Hij, die het afschijnsel was van 's Vaders heerlijkheid en het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid, vernedert zich hier voor Hem, als de allerminste aardworm, vallende voor Hem op Zijn aangezicht neer, en komende dus, al kruipende langs de aarde tot Zijn geduchte troon naderende. Want zo tekenen al de drie Evangelisten aan, dat de Heiland dus op Zijn aangezicht en knieën neervallende bad, zeggende: Mijn Vader enz. De Heere JEZUS bad hier in het midden van Zijn angstig en benauwd zielslijden Zijn Hemelse Vader aan, gelijk Hij tevoren meermalen gedaan had; waarschijnlijk niet in stilte bij zichzelf, maar luid, en met een verstaanbare stem, zodat het gemakkelijk door de drie dichtbij zijnde discipelen kon gehoord en verstaan worden. En wat bad Hij? Dat heeft Mattheüs aldus aangetekend, schrijvende dat Hij zei: Mijn Vader, enz. Vier bijzondere stukken ontmoeten ons in dit gebed van de Heiland. (1) De aanspraak, die Hij alhier aan Zijn Hemelschen Vader doet. (2) Het onderwerp van Zijn gebed, hetgeen Hij noemt de drinkbeker. (3) Zijn begeerte of smeking daaromtrent tot Zijn Vader, namelijk: dat Hij die van Hem wilde laten voorbijgaan. En dan (4) de voorwaarde, op welke Hij zulks van Zijn Hemelse Vader smeekt, tegelijk met Zijn gehoorzame en bereidwillige onderwerping aan Zijns Vaders wil en welbehagen; het was, indien het mogelijk is, niet zo ik wil, maar gelijk Gij wilt. Aanbelangende het eerste, de Heiland spreekt hier in dit Zijn vurig en zielroerend gebed, Zijn Hemelse Vader aldus aan: Mijn Vader! of volgens Markus, Abba, Vader! Abba is eigenlijk een Syrisch woord, dat Vader betekent; afstammende van het Hebreeuws ab, dat ook Vader beduidt. Dewijl nu de Heere JEZUS dit Zijn gebed in de Syrische taal, die toenmaals de gewone taal was sprak, zo gebruikte hij hier dit woord Abba. En Markus heeft in Zijn verhaal dat woord behouden; maar hij voegt er tot uitlegging, het woord Vader bij, om aan te wijzen, dat Abba eigenlijk betekent Vader of mijn Vader. Even als de Apostel Paulus Rom. 8: 15, daar hij van de gelovigen zegt, dat zij nu hebben ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, door welke zij tot God roepen Abba Vader. De Heiland geeft hier aan God dan de gewone naam van Vader; en wel met nadruk van Mijn Vader, als wilde Hij zeggen: Mijn geliefde Vader! wiens eigen en enig geboren Zoon ik ben, die Mij hebt gegenereerd, en voortgebracht van alle eeuwigheid, toen de afgronden nog niet waren; toen er nog geen fonteinen waren, zwaar van water. Mijn Vader! Met dusdanig een aanspraak geeft Hij hier dan op het levendigste te kennen: (1) Zijn gehoorzame onderwerping aan deze Zijn Vader, wie Hij als Zoon in deze staat van Zijn vernedering alleszins moest eerbiedigen en onderdanig zijn, als zijnde nu zijn knecht geworden. (2) Aan de andere kant, geeft Hij hier ook niet duister te kennen, het grote vertrouwen dat Hij, niettegenstaande Hij nu in zo nare angst en benauwdheid was, nochtans op deze Zijn Hemelse Vader stelde; hoe Hij geenszins beschroomd was Hem alsnog Zijn Vader te noemen en Hem voor zodanig een openlijk te belijden en te erkennen. Doch bijzonder gepast, kwam deze benaming van Vader hier in 's Heilands gebed; want daarmee wil Hij Zijn Vader vertonen, wat een nauwe betrekking Hij tot Hem had; hoe Hij Hem, als zijnde Zijn Zoon, de nodige hulp en bijstand, daar Hij Hem hier in dit uur van Zijn benauwdheid eerbiedig om smeekte, geenszins kon weigeren, maar Hem als een genadig Vader moest verhoren. Terecht dan noemt Hij Hem alhier Abba of Mijn Vader. En wat verzocht Hij hier deze Zijn Vader nu? Dat tekent ons Mattheus hier aan, Mijn Vader, bad Hij, indien deze drinkbeker enz. laat deze drinkbeker enz. De Heiland spreekt hier tot Zijn Vader van een drinkbeker, door welke Hij op een figuurlijke en oneigenlijke wijze niet anders verstaat, dan Zijn zwaar en smartelijk Borglijden, zowel hetgeen Hij hier in de hof nu reeds dadelijk naar de ziel leed; als hetgeen Hij nu aanstonds nog verder, beide naar ziei en lichaam tot verlossing van de uitverkoren zondaar zou moeten lijden en ondergaan. Dit Zijn gehele lijden, stelt Hij hier Zijn Vader nu voor, onder de oneigenlijke benaming van een drinkbeker, daarin volgende de spreekmanier van de Hebreen. Niets is er bijkans onder de Hebreen algemener, dan allerhande kruis en lijden, smart en verdrukkingen, de naam van een beker of drinkbeker te geven; en het uitstaan en ondergaan van dat kruis en lijden voor te stellen door het drinken ervan; als om voor allen, maar slechts een enige plaats ter bevestiging aan te halen, Jes. 51: 17, daar aldus tegen Jeruzalem geprofeteerd wordt: waak op! waak op! Jeruzalem! gij, die gedronken hebt van de hand des Heeren, de beker Zijner grimmigheid; de droesem des bekers der zwijmeling hebt gij gedronken, ja uitgezogen. De profeet wil hier eigenlijk mee betekenen, de vreselijke oordelen en verdrukkingen, die God het Joodse volk had toegezonden; en die de inwoners van Jeruzalem hadden moeten ondergaan en dragen, evenals men de wijn uit een beker drinkt. Wat eigenlijk de reden is van dusdanig een figuurlijke of zinnebeeldige benaming, is juist niet al te zeker. Sommigen menen, dat hiermee gezinspeeld wordt op venijnige bekers, die vol dodelijk vergif geschonken zijn, en tot welke uit te drinken men de ellendige met geweld moet dwingen. Doch het komt ons met anderen waarschijnlijker voor, dat hier wordt gezinspeeld op de maaltijden van de ouden, in welke het de gewoonte was, dat iemand van de aanwezenden, gesteld werd tot Koning, Heer of Overste van de maaltijd. Deze Overste stelde, onder meer andere dingen aan al de gasten de maat van de wijn, die zij moesten drinken: zo of zo vele grote bekers vol, als het hem behaagde. Dewijl nu de gasten gehouden waren, zo vele bekers te moeten drinken, als de bestuurder of opziener van de maaltijd instelde en aan een ieder voorschreef; zo gebeurde het dat zij, die zo veel niet drinken konden en het evenwel doen moesten, de laatste bekers met grote tegenzin en ongaarne, tegen heug en meug, gelijk men zegt, uitdronken; wordende daartoe om welstaanshalve, gelijk als opgedwongen. Recht anders als in die plechtige maaltijd van de Persischen Koning Ahasveros, op welke hij bevel gaf aan zijn hofbedienden, dat men volgens de wet, niemand van de gasten tot drinken zou dwingen. Esther 1: 8. Daarvan nu is het wel waarschijnlijk, dat deze spreekmanier, haa oorsprong heeft gekregen. Dat alles, wat iemand hard, smartelijk en onaangenaam valt om te ondergaan en te dragen, wordt vergeleken bij het drinken van een beker. Althans wij vinden niet, dat tot nog toe van iemand een andere reden van deze zinnebeeldige benaming of spreekmanier is aangewezen. Van die spreekmanier der Hebreen, bedient zich de Heere JEZUS hier dan nu ook, stellende Zijn zwaar Borgrlijden, dat Hij alhier in de hof nu reeds naar de ziel onderging en verder ondergaan moest; in een woord, al datgene, dat Hem van de Vader opgelegd was om voor de uitverkoren zondaar te dragen en te ondergaan, hier mee voor, onder de benaming van een drinkbeker, die Hij moest drinken. Op die wijze heeft Hij Zijn gehele Borglijden meermalen afgebeeld, als Mattheus 20: 22, daar Hij aan de twee zonen van Zebedeus eens vraagde, of zij de drinkbeker wel konden drinken, die Hij drinken moest? Dat is, of zij Zijn gehele Borglijden wel konden uitstaan en ondergaan? Zo hier nu ook; Hij noemt Zijn gehele lijden, daar Hij nu reeds in was en van uur tot uur verder in komen zou, een drinkbeker. En wat begeert Hij hier nu van Zijn Hemelse Vader, omtrent dit Zijn lijden, omtrent die drinkbeker? Hij bidt Hem vurig, dat die van Hem mocht voorbijgaan. Van alle tijden of zijn de geleerden in grote mate verlegen geweest, met dit gebed van de Heere JEZUS hoe zij dat best zullen opvatten en met de betamelijkheid van Zijn heilige persoon overeenbrengen. Het schijnt in de eerste opslag, alsof de Heiland hier zich enigszins uit zwakheid van zijn vlees of rnenschelijke natuur, tegen het dragen en ondergaan van dit Zijn zware Borglijden heeft aangekant; en daarom hier bij Zijn Vader ernstig aanhoudt, om of voor een gedeelte of voor het geheel van hetzelve ontslagen te worden, ingeval het mogelijk was, doch zo, dat Hij echter in alles Zijn wil, aan die van Zijn Vader volkomen onderwierp. Op deze of dergelijke wijze, word dit Zijn gebed in het algemeen van de meeste uitleggers opgenomen. Meest allen stemmen zij daarin overeen, dat dit gebed des Heilands zijn oorsprong heeft uit enige zwakheid, mistroostigheid en medelijden van en met Zijn menselijke natuur; doch die Hij hier echter, op een betamelijke wijze voorstelt, met zich in alles aan het welbehagen en de wil van Zijn Hemelse Vader te onderwerpen. Doch wat ons aangaat Aandachtigen! wij vinden in deze stelling en in al de gevoelens, die daar op uitkomen, zo vele onoplosselijke zwarigheden, dat wij dezelve geenszins kunnen goedkeuren of omhelzen. Om maar kort te gaan, en in een zaak, daar zo veel tot opheldering over geschreven is van de geleerden, met weinigen onze gedachten en gevoelens te zeggen. Wij houden het daarvoor, dat de Heere JEZUS hier dus biddende, niets het aller minste doet, uit zwakheid van Zijn vlees of mensheid; of uit enig medelijden, dat Hij uit hoofde van de zwaarte van het lijden, dat Hij nu moest ondergaan, voor dezelve had; maar dat deze Zijn bede, aldus moet worden opgenomen: door het laten voorbijgaan van de drinkbeker van zich, verstaat Hij niet anders als dat Hij door des Vaders hulp, wanneer Hij die gedronken had, eens van dezelve mocht verlost en ontslagen worden; dat dit Zijn naar, benauwd, en smartelijk Borglijden toch niet altijd mocht duren; maar dat Hij er toch zo gauw doenlijk, eens een einde van mocht zien, en van het drinken van een zo dodelijken en pijnlijken drinkbeker voor eeuwig mocht bevrijd worden. Dus werd hier dan in het allerminste van de Heere JEZUS niet gebeden om enige verschoning in het drinkers van Zijn smartelijke Borgbeker; maar alleen, om voorbijgang en ontslaging ervan, als Hij die nu eerst geheel leeg uitgedronken had; de Vader wilde toch, hoe eer hoe liever Hem, Zijn Zoon, uit dit Zijn onbegrijpelijk zwaar lijden verlossen, het uur daarvan zoveel doenlijk was verkorten, en zo maken, dat deze benauwde drinkbeker toch spoedig van Hem voorbij ging. En dat was het werk van de Vader; de Vader had, volgens de eeuwige raad des vredes, als ophouder en wreker van de rechten van de geschonden Godheid, de Zoon dit lijden, gelijk als op de schouders gelegd; dus moest Hij, als de Zoon dat nu volkomen uitgedragen had, het ook wederom aanstonds van Hem lichten, en Hem van dat zware pak wederom ontheffen en bevrijden; Hij moest de beker van Zijns Zoons Borglijden, zo gauw Hij die had uitgedronken, van Hem wegnemen en doen voorbijgaan; Zijn ziel, volgens Psalm 16: 10, in de hel niet verlatende, noch zijn vlees verderving doende zien. Dit wordt dan in de oude Godspraken, door de Profeten aangewezen en voorgesteld, als een hulp en verlossing, die de Vader Zijn Zoon in Zijn lijden zou bewijzen en toebrengen; waarom de Zoon Zijn Vader dan ook met nadruk noemt: Zijn hulp en bevrijder, Psalm 70: 6; ja, Hem smeekt Psalm 69: 14 enz. dat Hij Hem uit de slijk, dat is, uit zijn zwaar Borglijden wilde uitrukken, zonder Hem daarin te laten verzinken; dat Hij Hem wilde redden uit de diepte der wateren enz. Ziet! om deze hulp en verlossing des Vaders; om deze bevrijding en wegneming van de drinkbeker van Zijn lijden, als Hij die geheel en al zou uitgedronken hebben, oordelen wij, dat de Heiland hier nu op de grond neerliggende, Zijn Hemelse Vader smeekt, met deze woorden: laat deze drinkbeker enz. En om Zijn Vader daartoe nu te bewegen, zo voegt Hij er vervolgens bij, volgens Mattheus: indien het mogelijk is. Op die wijze zetten onze taalmannen hier deze woorden over; doch men kan dezelve, naar de aard en kracht van de Griekse taal, ook nog anders vertolken, en het Griekse woordje vertalen, niet bedingerder of veronderstellender wijze, door indien; maar bevestigender wijze door omdat, omdat het mogelijk is. En dat het hier ook aldus moet overgezet worden. blijkt uit Markus, die schrijft, dat de Heiland dus bevestigender wijze tot Zijnen Vader sprak: mijn Vader! alle dingen zijn U mogelijk, bijgevolg heeft Hij dit laten voorbijgaan van de drinkbeker van zich, dan ook willen voorstellen, als een mogelijke zaak voor Zijn Hemelse Vader, die Hij in Zijn macht en vermogen had en doen kon, zonder de allerminste krenking of benadeling van Zijn heiligheid en rechtvaardigheid; en dat was ook zo; want, zo-even zagen wij, dat de Vader Zijn Zoon, als Hij Zijn borglijden volkomen uitgeleden. had, niet alleen ervan kon ontslaan en verlossen, maar dat ook gehouden was te moeten doen; en zo zijn deze woorden van de Heere JEZUS, laat enz. omdat het mogelijk is, hier dan eigenlijk niet anders, dan een bijgevoegde drangreden, om Zijn Vader te bewegen, deze Zijn bede te verhoren; dewijl Hij het, in overeenkomst met Zijn heilige deugden en volmaaktheden kon doen, en het maar aan Zijn wil en welbehagen stond. Nochtans voegt er de Heiland eerbiedshalve bij: doch niet gelijk ik wil enz. Of volgens Lukas: doch niet mijn wil, maar de uwe enz. Hiermee wil Hij slechts alleen te kennen geven, Zijn bereidwillige en volkomen onderdanigheid en Borggehoorzaamheid aan Zijn Hemelse Vader. Hij was nu in alles Zijn rechtvaardige knecht geworden; Hij had lust, om in alles Zijns Vaders welbehagen te doen, Psalm 40: 9. Nu stond dit wegnemen van de drinkbeker van de Zoon, als Hij die gedronken had, het verlossen uit Zijn lijden, als Hij dat geleden had, geheel, voor zover, in de macht en aan het welbehagen van de Vader, dat de Vader moest oordelen of de Zoon de beker schoon genoeg uitgedronken had; of Hij genoeg als Borg geleden had; of Hij met dit Zijn lijden bestaan kon; of de uitverkorenen ten leven daarop nu konden verlost worden; of aan 's Vaders heiligheid en gerechtigheid was genoeg gedaan, en de Zoon nu van Zijn lijden kon ontheven en ontslagen worden. Ziet! daarover moest de Vader oordelen; die moest hier als Rechter over Zijn Zoon als Borg zitten; en de tijd, hoe lang Zijn lijden duren moest bepalen. Daarom nu, omdat dit zo stond in het welbehagen van de Vader, en van Zijn oordeel afhing, zo is het, dat de Heiland zich hierin dan nu ook geheel aan de wil van Zijn Vader onderwerpt, zeggende: doch niet gelijk ik wil enz. Als wilde Hij zeggen: o! mijn beminde Vader! mijn smartelijk Borgrlijden voor de uitverkoren zondaar, drukt en benauwt mij zo bovenmate en. valt mij zo onbedenkelijk hard, dat ik ten uiterste naar het einde van hetzelve verlang; en daarom, o! mijn God en Vader! verlos er mij toch ten eerste en zo gauw doenlijk is uit; want Gij kunt het doen; laat deze bittere en pijnlijke drinkbeker toch schielijk van mij voorbijgaan. Doch evenwel, Hemelse Vader! niet volgens mijn wil, maar zoals Gij het goed vindt; Gij moet over de volwichtigheid van mijn lijden oordelen; Gij bent hierin mijn Heer en Rechter. Gij moet het bepalen, hoe lang of hoe kort dit mijn lijden zal moeten duren; en daarom, ik onderwerp mij hierin ten enenmale aan Uw Goddelijk welbehagen; laat deze drinkbeker toch op het spoedigst van mij voorbijgaan; want het is u mogelijk; maar evenwel niet mijn wil maar de Uwe geschiede. Ziet Aandachtigen! zo verklaren wij dit gebed van de Heere JEZUS; en op die wijze kunnen wij nu ook gemakkelijk begrijpen, hoe Hij daaromtrent van Zijn Vader is verhoord geworden, zoals Paulus getuigt Hebr. 5: 7. Wij hebben dit daarom wel wat breder willen uithalen, omdat naar ons oordeel, dit stuk van de meeste uitleggers niet goed begrepen, maar kwalijk verklaard wordt, als had de Heiland hierin iets gedaan uit zwakheid van Zijn menselijke natuur en medelijden, dat Hij met dezelve had; doch welke stelling wij om gewichtige redenen, die wij daartoe hebben niet kunnen goedkeuren. Nu zullen wij ons omtrent de overige zaken, weer wat moeten inbinden en bekorten. Gezien hebbende, hoe de Heiland hier in de hof een weinig van Zijn drie discipelen afging, op Zijn aangezicht uit eerbied neer viel, en op een vriendelijke wijze aldus in de gebed met Zijn Hemelse Vader worstelde; zo moeten wij hetgeen er verder gebeurde nu nog kort gaan beschouwen.

De Heiland dan dus gebeden hebbende, stond aanstonds van de aarde wederom op, en kwam, volgens Mattheus tot de discipelen, die Hij daaromtrent een steenworp van zich af met hun drieen gelaten had, en bij hen gekomen zijnde, vond Hij ze volgens onze Evangelist slapende. Dewijl het reeds in de middernacht was, zo had de slaap deze drie discipelen hier in de hof bevangen; en zij lagen waarschijnlijk op de grond neer, alle drie gerust te slapen. Hieruit is af te nemen, dat de Heere JEZUS al enige tijd in dit Zijn gebed moet vertoefd, en bij Zijn Hemelse Vader, om verhoring aangehouden hebben; en dat middelerwijl de slaap deze discipelen heeft bevangen, hetgeen uit verscheidene oorzaken alzo gebeurde; niet alleen omdat, zoals wij gezegd hebben, het reeds middernacht was; maar ook omdat de discipelen kort te voren op de Paasmaaltijd samen goed gegeten en gedronken hadden, als wanneer de slaap de mens gewoonlijk het lichtst overvalt. Doch Lukas tekent nog een andere, natuurlijke oorzaak van deze slaap der discipelen aan, schrijvende: Lukas 22: 45, dat zij sliepen van droefheid. Zij waren zeer bedroefd geworden over 's Heilands voorzegging, te voren aan hun gedaan, van dat zij allen gezamenlijk aan Hem zouden geërgerd, worden; dat Hij als de Herder, zou worden geslagen; en dat zij als de schapen zouden verstrooid worden. Daarover waren zij bitterlijk bedroefd en treurig geworden. Nu is het zeker, en in de natuurkunde wordt er de reden van aangewezen, dat de droefheid gewoonlijk iemand sluimerig en slapende maakt; en zo gebeurde dat aan deze drie discipelen hier nu ook. Nevens de andere oorzaken, was het ook de droefheid, die hun ogen bezwaarde en hen met een diepe slaap gelijk als overviel. En zo vindt hier de Heere JEZUS dan alle drie deze Zijn discipelen, toen Hij na het gebed weer bij hen kwam, neerliggende en slapende. Dit moet Hem buiten twijfel zeer hard gevallen hebben; dat, terwijl Hij hier voor de armen zondaar in zo'n dodelijke benauwdheid en allersmartelijkst zielslijden was, deze Zijn discipelen ondertussen zich hier zo weinig over Hem bekreunden, dat zij gerust te samen lagen te sluimeren en te slapen; en daarom, Hij spreekt er hen over aan, en bestraft er hen over. Hij zei, schrijft Mattheus: tot Petrus, als de oudste en voornaamste van de drie; en die de allerhevigste en duurste betuigingen gedaan had van zijn standvastige liefde en genegenheid voor de Heiland: kunt gij dan niet één uur met Mij waken enz. Markus schrijft, dat JEZUS zei: Simon! slaapt gij? enz. De Heere JEZUS wil hier, om kort te gaan, tot Simon Petrus niet anders zeggen dan: hoe Petrus! mijn discipel! ligt gij daar nu met uw medebroeders zo gerust te slapen? Zijt gij die man, die daar zo-even met Mij in de gevangenis, ja in de dood zelf wilde gaan, en alles om Mijnentwil lijden; en kunt gij hier nu niet een enig uurtje met mij waken? Wel Petrus! is dat nu de liefde, die gij voor Mij uw beminde Heiland hebt? Slaapt gij zo stil en gerust, terwijl Ik hier voor de uitverkoren zondaar in zo'n dodelijke angst en zielsbenauwdheid ben? Wel, ik moet zeggen, gij bent een trouw discipel van uw Meester! Gij hebt grote genegenheid voor mij. Simon! Simon! kunt gij dan, enz. Ziet! zo bestrafte hier dan de Heiland Simon Petrus over zijn ontijdige en zorgeloze slaapzucht; en in hem ook tegelijk de twee andere discipelen; en dat niet slechts alleen, maar Hij paart met deze Zijn verwijtende bestraffing ook deze ernstige vermaning, waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt. Deze zelfde vermaning had de Heere JEZUS ook gedaan aan de acht andere discipelen, die Hij vooraan in de hof gelaten had, zoals wij de laatste reis gezien hebben. Dit doet Hij hier nu ook aan Petrus, en in hem, ook aan zijn twee metgezellen, Johannes en Jakobus, als wilde Hij zeggen: o! Petrus! mijn discipel! het is nu geen tijd om hier zo zorgeloos te liggen slapen; integendeel, ik vermaan u! waakt en bidt veel liever, opdat gij in geen verzoeking komt; want gij bent thans nabij het uur van de verzoeking! gij mag zo gerust slapen als gij wilt; maar de satan, uw vijand slaapt niet; die heeft Ulieden zeer begeerd, zoals ik u gezegd heb om Ulieden te ziften als de tarwe, en daarom, waakt en bidt toch liever in deze hoge nood, voor de behoudenis van Uw zielen. De geest, voegt de Heiland, er bij, is wel gewillig, maar het vlees is zwak. Hiermede wil Hij maar alleen dit zeggen; o Petrus! vertrouw en steun toch zozeer niet op uzelf en op uw eigen krachten! want het is waar, uw geest is wel gewillig, uw voornemen om Mij standvastig te blijven aanhangen en mij zelfs in de dood niet te verlaten, is wel goed; gij wenst dat alles wel te doen; maar man! het zal u van uw vlees vandaan komen, dat is zwak; gij zult de verzoekingen, die u zullen overkomen, wegens dit uw zwakke vlees, niet kunnen tegenstaan; uw driften van vrees en benauwdheid van het verlies uw leven, zullen u van Mij aftrekken, vlees en bloed zal in u geheel de overhand krijgen; en daarom, Ik vermaan: u, Petrus! in plaats van hier dus zorgeloos en gerust te liggen slapen, zo waak en bid, enz.

Nadat de Heiland op deze wijze Zijn slapende discipelen had wakker gemaakt, ging Hij, volgens Mattheus, voor de tweede maal heen; namelijk, naar diezelfde plaats; omtrent een steenworp, van de discipelen af; en daar ging Hij andermaal in het midden van Zijn angst en zware zielsbenauwdheid, in het gebed met Zijn Hemelse Vader worstelen, zeggende buiten twijfel, weer als tevoren op Zijn aangezicht neergevallen: Mijn Vader! indien, enz. Dat de Heiland hier met deze woorden, in het wezen der zaak wederom hetzelfde bad als tevoren, dat JEZUS opnieuw heengaande bad, en dezelfde woorden sprak. Daar is maar alleen een kleine verandering in de woorden, maar de zin komt hier op uit: Mijn Vader! indien, of gelijk wij het wederom liever overzetten, omdat deze drinkbeker niet, enz. Dat is, omdat ik noodzakelijk al dit zware en angstige Borgrlijden moet ondergaan, omdat Ik, als de Borg van de uitverkoren zondaar, dat in de eeuwige vrederaad op Mij genomen heb; omdat hierin toch geen de allerminste verandering kan gemaakt worden; wel, zie daar Hemelsche Vader! Ik ben er dan ook volkomen genegen en bereidwillig toe. Uw wil, Uw welbehagen geschiede dan! Ik heb, in allen dele lust om Uw welbehagen te doen; ik wil U, als Uw rechtvaardige knecht, in alles onderdanig en gehoorzaam zijn! Alleen maar bid Ik U; dat Gij Mij dan, als Mijn Borglijden zal zijn volkomen, volmachtig, en genoegdoende aan Uw geschonden gerechtigheid, er gunstig van wilt verlossen, en deze dodelijke en angstige drinkbeker van Mij wegnemen en doen voorbijgaan, omdat U zulks mogelijk is. Dat gebed nu dus, voor de tweede maal met een vurige ernst uitgesproken, en daarmee enige tijd vertoefd hebbende, staat de Heiland opnieuw van de grond op! en kwam naar het verhaal van Mattheus weer bij de discipelen om te zien of zij wel waakten in de gebed, gelijk Hij hun zo-even te voren met allen ernst bevolen had; maar ziet! in plaats van dat, vond Hij hen, schrijft de Evangelist, wederom slapende. Niettegenstaande de Heere JEZUS deze discipelen, daar zo aanstonds met zulk een ernst en nadruk, bestraft, en tot bidden en waken vermaand had, nochtans, het ging hier als met sommigen onder u, die wij zo menigmaal hier in Gods huis over uw goddeloze slaapzucht tevergeefs bestraft, en met alle ernst tot waken en bidden vermaand hebben; zij sliepen daar al wederom heen; de Heiland vond ze al wederom slapende, want, schrijft Mattheus, hun ogen waren bezwaard. Dat is, die waren, wegens de voorverhaalde oorzaken, zo door vaak bezwaard en ingenomen, dat zij die niet konden open houden; maar telkens weer in slaap vielen. O! ongevoelige, zorgeloze en sluimerzieke discipelen! bent gijlieden die stoute, die wakkere mannen, die met de Heere JEZUS in de dood zoudt gaan en liever sterven, dan Hem verlaten? Wel, gij stelt het er hier wel naar aan! zonder dat er nog de minste vijand is, verlaat gij Hem hier al, en weigert uw dodelijk benauwde en beangste Heiland, in dit uur van Zijn onuitsprekelijke benauwdheid, die kleine en geringe dienst te doen, van op Zijn nadrukkelijke bestraffing en ernstige bede, een kort ogenblik als aanschouwers van dit Zijn bitter lijden bij Hem te blijven, en met Hem te waken. O! slaapzieke, zorgeloze, onbekommerde, ja harde en onbarmhartige discipelen! Doch, om voort te gaan, wat deed de Heiland Aandachtigen? Mattheus schrijft, dat Hij de discipelen latende, wederom heen ging enz. Hij laat hen daar zij waren; doch niet zonder hen alvorens wederom met alle ernst, over deze hun zondige slaapzucht bestraft te hebben; want Markus schrijft duidelijk hoofdstuk 14: vs. 40, dat zij niet wisten, wat zij de Heiland antwoorden zouden. Zij waren alle drie verstomd en verlegen, en wisten niets tot hun verontschuldiging of verschoning in te brengen. Ondertussen laat de Heere JEZUS hen daar, en ging, volgens onze Evangelist; wederom van hen, af, waarschijnlijk naar zijn vorige plaats, en bad ten derde male, zeggende enz. Dat eigen gebed, dat Hij hier nu reeds tweemaal gebeden had, dat ging Hij hier nu nogmaals bidden voor de derde keer. Vraagt mij iemand daar de reden van; dan antwoord ik hem, dat deze herhaalde gebeden van de Heere JEZUS voortkwamen uit de onbedenkelijke angst, droefheid en benauwdheid, in welke Hij alhier was naar de ziel, en die Hem met Zijn Hemelse Vader aldus op de vurigste wijze in het gebed deden worstelen. Dit heeft ons Lukas het best van allen aangetekend, schrijvende hoofdstuk 22: vs. 44, dat de Heiland in zware strijd zijnde, daarom, te ernstiger bad. Hij was in zware strijd. Aan de ene kant met Zijns Vaders grimmige toorn en vreselijke verbolgenheid tegen Hem, als de Borg van de zondaar ontstoken; en aan de andere kant met de Satan en al de helse machten en vijanden, gelijk wij dat in de laatste keer omstandig beschouwd hebben, en daarom hier, vanwege de verlopen tijd, nu niet breder kunnen voorstellen. In die zware strijd was de Heere JEZUS hier nu; en die viel Hem zo benauwd, angstig en bang, dat volgens het schrijven van Lukas, Zijn zweet werd, gelijk grote droppelen bloed die op de aarde afliepen. Verscheiden wordt dit angstig zweten van de Heere JEZUS in de hof Gethsemane van de uitleggers verklaard en opgevat. De meesten nemen het zo, als werd hier te kennen gegeven, dat Hij wegens dodelijke angst, schrik en benauwdheid, waarlijk grote droppelen bloods, of een bloedig zweet gezweet heeft, en helderen dit dan op met voorbeelden van mensen, die in dodelijke benauwdheid bloed gezweet hebben, waarvan ons de natuur- en geschiedkunde er verscheidene opleveren. Doch ons aangaande, wij willen op het voetspoor van anderen graag bekennen; dat wij in Lukas' woorden zo veel niet zien kunnen; want hij schrijft niet dat 's Heilands zweet waarlijk grote droppelen bloeds werd; maar alleen, dat het word als grote druppels bloed. Dat is, eveneens gelijk als grote druppels bloed. Het is dan maar een gelijkenis, waarmee de menigvuldigheid en grote overvloed van 's Heilands zweet wordt te kennen gegeven en aangeduid; dat Hij hier, in zulk een angst, vrees, en dodelijke zielsbenauwdheid was, dat het zweet Hem van alle kanten uit het lijf geperst en gedreven werd; dat het tappelings van Zijn aangezicht, handen en gehele lichaam afliep, en op de aarde viel, eveneens als grote druppels bloeds, die uit een geopende wond vlieten en voortsijpen. Ziet! dat wil Lukas hier met dit zijn verhaal, eigenlijk zeggen; op dat wij enig begrip zouden kunnen maken van JEZUS dodelijke angst, en onbegrijpelijke zielsbenauwdheid. En daar vandaan nu kwam het, dat Hij hier zo ernstig en aanhoudend met Zijn Hemelse Vader in de gebed worstelde. Ondertussen genoot de Heiland in dit uur van Zijn vreselijke benauwdheid, evenwel nog enige lichte vertroosting, die ons Lukas al wederom alleen heeft aangetekend, schrijvende vs. 43, en van Hem werd gezien een Engel uit de Hemel, die Hem versterkte. Door deze Engel verstaan wij hier een geschapen Engel, die van God de Vader alhier in Gethsemane aan de Heere JEZUS, Zijn Zoon gezonden werd; gelijk de Engelen zo, Gods dienaars, boden en gezanten zijn, die uit de hemel hier op deze aarde gezonden worden om des Heeren geduchte bevelen uit te voeren. Zulk een Engel werd hier nu van de Heere JEZUS gezien; dat is, daar kwam hier, zulk een hemelbode, in deze uur van Zijn benauwdheid bij Hem, die van Hem met ogen aanschouwd en gezien werd. En wat kwam die Engel uit de hemel hier bij de Heiland uitvoeren? Lukas schrijft, dat die Hem versterkte; die Engel versterkte Hem; niet door Hem het benauwde Borglijden te helpen dragen: want dat moest de Heiland geheel alleen doen; daar konden al de Heilige Engelen Hem niets in helpen; maar deze Engel versterkte Hem op een andere wijze, door Hem namelijk hier in deze uur Zijner benauwdheid te komen vertroosten, en gelijk als een moed in het lijf sprekende. Hem vertonende de gelukkige uitslag, die dit Zijn lijden stond te hebben; hoe God, de Vader Hem liet weten, dat Hij Zijn smekingen gunstig zou verhoren, en deze benauwde drinkbeker, zo gauw Hij die maar leeg gedronken had, van Hem zou wegnemen en doen voorbijgaan enz. Ziet! op deze wijze beurde deze Hemelgezant hier de Heiland op, ook vertroostte en verkwikte hij Hem. Wij zouden hier wel zoete aanmerkingen kunnen maken, hoe Hij, die zelf de Heer en Michael of Vorst was, van de Heilige Engelen, hier nochtans zelf door een Engel vertroost en versterkt wordt, tot een bewijs dat Hij in waarheid, volgens Hebr. 2 vs. 9, nu minder was geworden dan de Engelen; maar wij moeten ons haasten, om nog met een enkel woord het overschot van de geschiedenis te beschouwen.

De Heere JEZUS hier dan dus door een Engel uit de hemel vertroost en versterkt zijnde, ging, volgens Mattheus van de plaats, daar Hij gebeden had, voor de derde maal wederom near zijn discipelen; en bij hen gekomen zijnde, sprak Hij hen dus aan: slaapt nu voort en rust enz. Niemand neme dit dus op, als ware dit een uitdrukkelijk bevel van JEZUS aan Zijn discipelen, om hier in de hof nu voorts gerust te blijven liggen slapen; want het tegendeel blijkt, omdat Hij hen terstond vermaant en belast op te staan en met Hem te gaan; maar dit zeggen van de Heiland, is eigenlijk een beschimpende manier van spreken, waarmee Hij Zijn drie discipelen wil te kennen geven, dat Hij hun gezelschap, troost en waakzaamheid nu niet meer nodig had; dat Hij van hen zou afgaan, en in de handen van de goddeloze heidenen, die Hij hier, volgens de stijl van het Evangelie zondaars noemt, worden overgeleverd, en dat zij Hem bijgevolg, nu van geen nut of dienst meer kunnende zijn, voor zoveel Hem aanbelangde, gerust mochten slapen; als wilde Hij zeggen: wel nu, mijn discipelen heb ik met al mijn ernstig bidden, vermanen en bestraffen zoveel van u niet kunnen verkrijgen, dat gij ten mijn gevalle, in het uur van mijn bedroefde en dodelijke benauwdheid, een enig uurtje hebt willen waken; welnu, slaapt voortaan vrij gerust voort! Ik heb uw dienst, troost en gezelschap nu niet meer van doen; het uur is nu daar, dat Ik van u zal gescheiden worden; ik, de Zoon des mensen, moet nu aanstonds in de handen van de zondaren worden overgeleverd om gekruist te worden en te sterven; en voegt Hij er eindelijk bij, staat op! van de grond namelijk, daar zij gerust op hadden liggen slapen; laat ons gaan, te weten, ter plaats daar de andere discipelen voor in de Hof zijn gebleven, en onze wederkomst verwachten; ziet; hij is nabij, die Mij verraadt, dat is, Judas, die Ik u over tafel heb aangewezen, dat hij Mij aan de Joden verraden en overleveren zou; die is nu reeds hier nabij; en daarom, komt! laat ons hem tegemoet gaan! opdat hij zijn heilloos voornemen, daar hij reeds toe uitgegaan en op weg is, aan Mij uitvoere. Daarop ging de Heere JEZUS dan aanstonds met zijn discipelen wederom naar voren in de hof, daar de anderen hen wachtende waren; en ziet! nauwelijks waren zij daar wederom gekomen, of de heilloze verrader Judas kwam daar ook aanstuiven, met een gehele bende volks of troep van krijgsknechten, om de Heiland te vangen, gelijk dat in de naaste reis van ons zal moeten verhandeld worden.

Ziet daar, mijn Vrienden! dit merkwaardig stuk van het dierbare lijden van de Heere JEZUS nu ook wederom afgehandeld. Wat blinkt hier om kort te gaan, niet wederom allerlevendigst uit. (1) Zijn volvaardige gehoorzaamheid aan de wil en het welbehagen van Zijn Hemelse Vader; nergens immers, heeft Hj daar zulke klare en openlijke tekenen van gegeven, als hier. Wij hebben Hem immers zijn eigen wil geheel zien verzaken; en zich ten enenmale, niettegenstaande de zwaarte van zijn benauwd en allersmartelijkst lijden, aan de wil van Zijn Goddelijken Vader zien onderwerpen; zodat hier omtrent geen verdere woorden behoeven om de zaak op te helderen; aangezien hier, de allerklaarste en levendigste getuigenissen van zaken zelf in grote overvloed bij de hand zijn. (2) Blinkt hier ook wederom uit zijn onschuld, omdat Hij tot nog toe geen de allerminste misdaad of zonde bedreven had, waarom Hij het drinken van zo'n benauwde en dodelijke beker, verdiend had. (3) Wat straalt hier ook niet weer helder door, 's Heilands heilig en voorbeeldig gedrag, dat Hij hier in het midden van Zijn allerzwaarst zielslijden hield! Hij worstelt immers op de vurigste wijze met Zijn Hemelse Vader in het gebed; als zijnde het enige middel, om in tijden van benauwdheden en verdrukkingen te gebruiken, en van God zelf geboden. Hij bad hier met de uiterste eerbied en anderwerping aan Zijn Vader, zich in alles onder zijn hand en raad bereidwillig neerleggende. De uiterlijke gebaren van zijn lichaam zelf waren ook ten hoogste eerbiedig en onderdanig; want in zijn gebed, wierp Hij zich op zijn knieën en aangezicht op de aarde neer. De bestraffingen en vermaningen die hij hier deed aan Zijn discipelen, van toch te waken en te bidden, opdat zij niet in verzoeking kwamen waren ook klare en levendige blijken, dat Hij als een goed en waakzaam Herder, nog tot het laatste ogenblik toe, voor Zijn schapen en derzelver behoudenis zorgde. (4) Maar boven alles, blinkt hier uit de oneindige zwaarte van 's Heilands benauwde zielslijden. Immers, op wat een aanhoudende en vurige wijze, worstelde Hij hier niet met Zijn Vader in de gebed, en smeekte Hem, dat toch deze angstige en dodelijke drinkbeker, zo gauw doenlijk, van Hem weggenomen en Hij van het drinken van denzelve mocht verlost worden afgenomen, dat de Vader zelf Hem een van Zijn heilige Engelen uit de hemel toezond, om Hem in het midden van hetzelve te vertroosten en te versterken. Ja, hoe groot hier Zijn angst en zielsbenauwdheid geweest is, blijkt ook niet weinig daaruit, dat Hem het zweet, gelijk als grote druppels bloed, tappelings en van alle kanten van het lijf stroomde en op de aarde neerliep. (5) In de laatste plaats, hoe net stemt hier al dit gebeurde ook wederom overeen met de voorzeggingen en Godspraken van de Profeten in vroegere tijden! Immers, deze hebben ons de Messias toenmaals aldus verbeeld, als in Zijn benauwd zielslijden, op de vurigste wijze met Zijn Vader, in het gebed worstelende, en om Zijn hulp, ondersteuning en verlossing aanhoudende, leest maar Psalm 16: 1, daar ons de Messias in Zijn lijden, dus biddende tot Zijn Hemelse Vader voorkomt: bewaar mij, o God! want ik vertrouw op U. Of gelijk er eigenlijk staat: ik neem tot U de toevlueht. Als ook de 64e Psalm vs. 1 enz. daar wij Hem aldus de Vader om verlossing en wegneming van de benauwde drinkbeker horen smeken: verlos mij, o, God! want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel; ik ben gezonken in grondeloze modder, daar men niet in staan kan; ik ben gekomen in de diepte der wateren, en de vloed overstroomt mij. Leest, als gij te huis gekomen bent, ook met aandacht na, de gehele 70 Psalm: en gij zult daar de Messias, niet minder om bewaring en verlossing in Zijn lijden zien worstelen. Wat aanbelangt, dat Hij, niettegenstaande de onbedenkelijke zwaarte van Zijn lijden, nochtans zich in alles, aan de wil en het welbehagen van Zijn Vader volkomen onderwerpt, dat hebben de Profeten al wederom ook in de Messias voorzien; want dus words Hij ons tot Zijn Vader, ook al sprekende ingevoerd, Psalm 40: 9, ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen enz. Zo dat wij uit alle deze, dan nu wederom billijk dit vast besluit opmaken, dat de Heere JEZUS CHRISTUS hier in alles geleden en zich gedragen heeft als de grote Verlosser en Zaligmaker van de uitverkoren zondaar.

Ziet hier dan wederom gij allen, die waarlij k met de Heere JEZUS gemeenschap hebt, uw Bloedbruidegom, om uwentwil hier zo naar de ziel geslagen en gewond. Hij drinkt hier uw drinkbeker. Hij torst hier in Zijn ziel uw vervloekte angsten en helse benauwdheden, op dat Hij u voor eeuwig daarvan zou bevrijden; op dat Hij uw hoofd zou kunnen zalven en vet maken met de olie van Zijn Geest, en uw beker doen overvloeien. O, uitnemende en gadeloze mensenliefde! Wat moet u dit niet aansporen, kinderen van God (want de onbekeerden, die nog buiten JEZUS zijn, hebben geen aandeel aan het drinken van Zijn drinkbeker; maar zullen de beker van Gods toorn en grimmige verbolgenheid eens zelf eeuwig moeten drinken;) wat moet u dit niet aanzetten, om deze uw beminnelijke Heiland, hoe langer hoe meer met uw wederliefde te omhelzen! O! kan het wel anders zijn, of Hij moet u steeds dierbaarder en begeerlijker worden? Zo dat niet geschiedt, gelooft mij geliefde Vrienden! JEZUS is de uwe niet; gij hebt geen gemeenschap aan deze Zijn mensenliefde! En daarom, zoekt toch alleszins met Hem een nauwe zielsvereniging te hebben! Verbindt uzelf hoe langer hoe nauwer aan Hem, en laten uw zielen toch buiten Hem niets vinden tot hun wezenlijke troost en vergenoeging! Drinkt de Heere JEZUS hier voor u de drinkbeker van Zijns Vaders grimmige toorn? Wel kinderen van God! neemt gij dan ook de drinkbeker van de verlossing en van de dankzegging in uw hand, en wilt Hem daarvoor eeuwig loven, prijzen en verheerlijken! Maar vooral, leert hier ook gehoorzaamheid uit hetgeen gij Hem hebt zien lijden. Daar is hier op deze wereld, ook nog een drinkbeker voor u te drinken, van uw gedurige strijd, kruis en verdrukkingen, waarmee het de Heere behaagt Zijn gunstgenoten, hier in dit leven te bezoeken; maar doet gij dat op het voetspoor van uw Zaligmaker, nu ook altijd met een bereidwillige gehoorzaamheid, en met een gedurige en volkomen onderwerping van uw wil, aan die van uw Hemelhe Vader! zegt daartoe ook steeds in alles wat u ontmoet: niet mijn wil Heere! maar de uwe geschiede! Begeeft u tot dat einde ook gedurig in vurige zielsgebeden tot God! en gewent u meer met Hem te worstelen in het gebed! In één woord, want onze tijd om te eindigen is daar, waakt en bidt altijd, opdat gij niet in verzoekingen komt. Denkt, dat ofschoon uw geest voor de Heere wel gewillig is, gij nochtans alom een zeer zwak vlees en een zondig lichaam met u draagt. Laat u dit aanzetten tot een gedurige waakzaamheid; tot een gedurige vernedering en afhankelijkheid van de Heere, Wie wij tot een besluit ook vurig smeken, dat Hij Zijn kracht hoe langer hoe meer in de zwakheid van Zijn kinderen wil volbrengen; en altijd blijven, en meer en meer worden de God van hun sterkte. Amen.