Ds. A. Hellenbroek

Predikatie over
Handelingen 26:28

En Agrippa zeide tot Paulus: Gij beweegt mij bijna een Christen te worden.

Het is een groot getuigenis, dat de apostel aan het Woord van God geeft, Hebr. 4:12. Het Woord Gods is levendig en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen, er des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten. Een getuigenis zo groot, dat sommigen daarom gewild hebben, dat men door het Woord Gods daar het zelfstandige Woord, de Zoon van God Zelf moet verstaan; maar dat is niet noodzakelijk. Het past ook in alle nadruk op het geopenbaarde Woord van God, zowel geschreven als gepredikt; het heeft ook in de hand van God, als een middel, een ongewone en doordringende kracht.

1. Wel allermeest tot waarachtige bekering: in dat opzicht zegt de Heere: Is niet Mijn Woord alzo, als een vuur, spreekt de Heere? en als een hamer die een steenrots te morzel slaat? Jer. 23:29. En Paulus, Rom. 1:16 noemt het een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft.

2. Maar ook wel dikwijls, al gaat het niet tot bekering door, is het krachtig tot beroering van het geweten, en tot merkelijke overtuiging. Want het maakt een geweldige slag op het hart, tot ontzetting, tot verschrikking, zodat er alles als door in beroering gezet wordt, met ongewone bewegingen. Dat zag men in de Joden te Kapernaüm. Zij versloegen zich over Zijn leer, want Zijn Woord was met macht, Luk. 4:32. En in de schare, Matth. 7:28, het geschiedde als Jezus deze woorden geëindigd had, dat de schare zich ontzette over Zijn leer. Dat zag men ook in de stadhouder Felix, als Paulus handelde van rechtvaardigheid, en matigheid, en van het toekomende oordeel. Felix zeer bevreesd geworden zijnde, antwoordde: voor ditmaal ga heen, Hand. 24:25.

En wat hebben wij meer bewijs nodig? Zet maar uw aandacht eens op Agrippa in mijn tekst. Paulus is vanaf het begin van dit hoofdstuk bezig met zich te verantwoorden, en daarin het Woord van God te spreken in tegenwoordigheid van de stadhouder Festus, van koning Agrippa, en vele anderen. Maar ziet eens, hoe krachtig dat Woord van God zich omtrent die beide vorstelijke personen ontdekte. Festus wordt er zo door aangedaan, dat hij er als over uitschreeuwt met een grote stem: gij raast Paulus, de grote geleerdheid brengt u tot razernij, vers 24. En in Agrippa gaat het nog verder. Die roept uit: Gij beweegt mij bijna een christen te worden.

Hiervan nu, en daaruit, staat ons te letten op:

1. Waar hij van spreekt: een christen,

2. Wat hij daarvan ten opzichte van zichzelf getuigt: gij beweegt mij bijna zo iemand te worden.

De wederzijdse personen worden vooraf met een woord gemeld: En Agrippa zeide tot Paulus. Deze Agrippa, anders Herodes Agrippa, was de zoon van die Herodus Agrippa, die Jacobus liet onthoofden, Petrus liet gevangen zetten, de gemeente vervolgde, en door een engel werd geslagen, zodat hij door de wormen werd gegeten, Hand. 12:23. Hij was koning over een gedeelte van het joodse land in die tijd, en leefde met zijn zuster Bernice onder algemene verdenking van bloedschande. Zo was hij met haar te Cesarea gekomen, om de stadhouder Festus te begroeten, juist terwijl Paulus daar gevangen zat. Agrippa die zich begerig toonde om Paulus wel eens te willen horen, en Festus die hem dit aanstonds inwilligde, gaven aanleiding tot die redevoering van Paulus in dit hoofdstuk, en meteen dat hij zich tot Agrippa (omdat die een Jood was) keert, en hem toespreekt: Gelooft gij, o koning Agrippa, de profeten? Ik weet dat gij ze gelooft, vers 27. Daar komt dan hier Agrippa antwoordend op in: En Agrippa zeide tot Paulus – tot Paulus hier dan in banden; en wel geraakt door de kracht van zijn redenen, zeide hij tot hem – gij beweegt mij bijna een christen te worden.

Gelijk het volk van de Heere onder het Oude Testament de namen voerde van kinderen Abrahams, van het zaad Jacobs, van Israël, van Joden, zo dragen ook de gelovigen onder het Nieuwe Testament in de Schriften van de apostelen verscheidene benamingen. Daaronder is wel het algemeenste geworden de naam van christenen. Allereerst aan hen gegeven te Antiochië, Hand. 11. Maar vervolgens zeer algemeen en bekend geworden als hun eigenlijke onderscheidingsnaam van Joden en heidenen, in welke drie soorten de gehele wereld toen verdeeld was. Behalve hun eerst gegeven te Antiochië, hoofdstuk 11, vindt men het nog eens, 1 Petr. 4:16, Indien iemand lijdt als een christen. En dan hier: gij beweegt mij bijna een christen te worden. Een bewijs, omdat dit een Joodse koning was, dat die naam toen al ruchtbaar, bekend en algemeen moet zijn, gelijk men daarom in de geschiedenisschriften vindt, dat die aan de heidenen vanaf die eerste tijd bekend geweest is. Bij wie het zo’n gehate naam was, dat een christen te zijn alleen genoeg was om iemand ter dood te veroordelen. Waarom Tertullianus en anderen doorgaans klagen, dat in de christenen niet enige schuld, maar alleen de naam veroordeeld werd. Het was maar: de christenen voor de leeuwen, om er namelijk door verslonden te worden. Eusebius verhaalt van Attalus, als hij ter dood geleid werd, dat zijn beschuldiging op een bordje vooruit gedragen werd: Dit is Attalus de christen. En van Polycarpus, dat men van hem uitriep: Polycarpus heeft beleden dat hij een christen is; en dat daarop al het volk van Smyrna uitriep dat men Polycarpus in het vuur zou smijten. Het is daarom ten uiterste te verwonderen, dat deze vleselijke mens zich omtrent zo’n gehate naam zo ver uitlaat. En nog temeer, omdat hij bij begunstiging van keizer Claudius koning geworden was, ook daarom op deze tijd nog een groot gunsteling van keizer Nero was, die de landstreek daar hij koning over was, nog aanmerkelijk had vergroot, en die een monster van wreedheid was tegen de christenen. Want hij had onder andere die ordinantie uitgegeven: al wie belijdt dat hij een christen is, zal zonder enige verdediging onthoofd worden. Een wonder derhalve, dat een koning, die van dat monster geheel afhankelijk was, en zelf aan staat en grootsheid geheel verslaafd was, in tegenwoordigheid van de stadhouder van de keizer, van de oversten over duizend en de voornaamsten van Cesarea, die belijdenis zo nabij durft te komen: gij beweegt mij bijna een christen te worden. Men mag het wel aanmerken als een wonderbewijs van de kracht van de waarheid, als een triumf van het evangelie, als een uitgeperst getuigenis van Paulus’ onschuld.

Wat nu door een christen te worden, moet worden verstaan, kan men hier in twee betekenissen opvatten: òf zoals koning Agrippa het moest verstaan en menen; òf zoals hij het naar alle waarschijnlijkheid maar heeft begrepen.

1. Zoals hij het moest verstaan. Daar behoort alles toe dat een christen in kracht uitmaakt, en dan begrijpt dat hij een christen is, door een waarachtig geloof in Christus:

a. De zalving van de Heilige Geest deelachtig te zijn in de gemeenschap met Christus, tot geestelijke verlichting en heiligmaking, en zo geworden te zijn:

b. Tot een geestelijke profeet, in de waarheid te kennen en aan anderen te leren.

Tot een geestelijke priester, door zich ten dankoffer aan de Heere op te dragen, en voor anderen te bidden.

Tot een geestelijke koning, door over wereld en zonde te heersen.

Inwendig het beeld van Christus te dragen, en Hem in gestalte gelijkvormig te zijn.

Uitwendig te wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft.

Doch dat Agrippa, die maar een vleselijke Jood was, deze dingen zou begrepen hebben, en dus een christen zou hebben willen worden, heeft bij mij geen geloofwaardigheid. Men zal dit dan hier alleen moeten bevatten, zoals hij het begreep, namelijk een christen te worden, zoals hij een Jood was, niet in de geest, maar in de letter. En zo behoort dan tot een christen te worden:

a. De Heere Jezus voor de ware Messias te erkennen, en alles wat de apostelen van Hem predikten, met een historisch geloof en uiterlijk toe te stemmen, en voor waarheid te erkennen.

b. Met verlating van het jodendom, en al de plechtigheden daarvan, over te gaan tot het christendom, en tot die vorm van godsdienst, die aan de huishoudelijke bedeling daarvan eigen is.

c. Dat dan ook uiterlijk te belijden; zich bij de christenen te voegen, zich te laten dopen, en in uiterlijke gemeenschap zich te verenigen met degenen, die voor de Naam van Jezus uitkwamen.

Ziet, dat verstond hij door een christen te worden, en daar had hij nu enige beweging toe. Gij, zegt hij tegen Paulus, beweegt mij daartoe bijna. Het grondwoord betekent aanraden, verzekeren, overreden, bewegen door redenen, namelijk zoals in Hand. 14:19 gezegd wordt van sommige Joden: daar kwamen Joden, en overreedden de schare, en in hoofdstuk 18:4 van Aquilla: Hij bewoog tot het geloof Joden en Grieken; en bijzonder in hoofdstuk 28:23, van Paulus te Rome. Hij betuigde en poogde hen te bewegen tot het geloof in Jezus. Zeker dat is en moet zijn de eigen en grote toeleg van alle evangeliegezanten, mensen te bewegen om ware christenen te worden: wij dan wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, 2 Kor. 5:11. Zo was het ook hier de toeleg van Paulus. En wat was het iets groots geweest, indien Paulus hier in waarheid een koning had, die neer zou vallen voor de voeten van de Heere Jezus. Had Agrippa met volle overgave van zichzelf gezegd: Paulus, gij beweegt mij een christen te worden; wat was het een wonder van genade geweest.

Maar dit is er de dode vlieg in, bijna, gij beweegt mij bijna een christen te worden.

1. Omdat het zo ongelofelijk schijnt dat Agrippa in de tegenwoordigheid van de stadhouder en zovele groten van Cesarea zover zich zou hebben uitgelaten, denken sommigen dat hij dit al lachend en zonder mening gezegd heeft, en dat hij dat met uiterlijke gebaren voldoende toonde. Maar dat komt met het ernstige antwoord dat Paulus er op geeft niet overeen, gelijk ook met hetgeen er in vs. 31, 32 tussen Agrippa en Festus over geredeneerd wordt.

2. Het is echter aan de andere kant ook niet nodig, met sommigen te stellen, dat hij waarlijk en in kracht overtuigd was; doch dat hij zo zich uitdrukt, omdat hij het voor Festus niet wilde weten. Want dat hij een niet-christen gebleven is, is openbaar, omdat hij tot op de verwoesting van Jeruzalem toe onder Titus Joods koning is gebleven, en daarna te Rome, in samenwoning met de vuile Bernice, een hoge magistraatsbediening ontvangen heeft, zoals Dion Cassius aantekent, tot en bewijs, dat hij bij de volgende keizers in goede gunst moet gebleven zijn.

3. Wat dan? Gij beweegt mij bijna, zal dan willen zeggen, dat hij wel enigszins door Paulus’ redevoering geraakt, en zo enigszins overgehaald was, maar niet ten volle. En wel nodig is het, dat wij dit bijna bewogen zijn, om een christen te worden, een weinig nader openen.

Als men de zaak in zijn belang vatten zal, moet men naar mijn oordeel er niet op zien, zoals er over deze tekst gehele traktaten zijn geschreven, en zoals die meest ook gepredikt wordt, dat men een bijna christen beschrijft en toont, hoe na men aan een waar christen kan gelijk worden, en toch geen christen zijn: (1) in uiterlijke kennis, (2) in een soort van geloof, (3) in een vrij sterke hoop van de zaligheid, (4) in uiterlijke ijver voor de zaak van God, (5) in godsdienstigheid, (6) in een gerust geweten, (7) in vrees en verootmoediging onder oordelen, (8) in geraaktheid over zonden, (10) in enige liefde en vereniging met godzaligen, (11) in verlangen naar den hemel, (12) in uitwendige belijdenis, (13) in spreken van stichtelijke zaken, (14) in onberispelijkheid van wandel, en wat dies meer zij. Alles zaken waar veel van te zeggen was, om een nabij christen zonder waarheid te vertonen, en dat hier ter sprake zou komen, indien bijna te voegen was bij een christen, en er stond: gij beweegt mij een bijna-christen te worden. Maar nu het gevoegd is bij bewogen worden, is het duidelijk, dat men hier niet op een bijna-christen moet staan, maar op het bijna bewogen worden om een waar christen te zijn. Hetzij dan zover als Agrippa het begreep, hetzij ook een christen in het geheel.

De uitdrukking dan in de grondtekst, gij beweegt mij bijna, verdient vooraf een korte opmerking. Het betekent in het algemeen een kleinheid, en zo wordt het dikwijls tot een kleinheid van tijd gebruikt, en zo door kort vertaald, Hebr. 12:10, Genen hebben ons wel voor een korten tijd gekastijd. Ook door klein: wetende dat hij een kleine tijd had, Openb. 12:12. Of weinig: die voor een weinig tijd gezien wordt, Jac. 4:14. Maar zoals het op een kleinheid en weinigheid van tijd toegepast wordt, zo ook op allerlei soort van zaken, die klein en weinig zijn, in grootte of in getal. Dus: een klein vuur, hoofdstuk 3:5 en Matth. 25:51: Over weinig zijt gij getrouw geweest. Zo Ef. 3:3: met weinige woorden, zoals onze eigen uitdrukking is. Zo kon men het hier ook verschillend bevatten: in korte, namelijk tijd: u zou er geen lange tijd toe nodig hebben. Of met weinig, namelijk werk, u zou er niet veel werk meer aan hebben. Of met weinig, namelijk woorden: u hebt er mij al ver toe heen gebracht. Onze vertaling is echter de meest gepaste: gij beweegt mij een weinig, of op een weinig na, gij beweegt mij bijna; zoals Grotius aantekent, dat die spreekwijze ook bij Plato gebruikelijk is. Laat ons dan nu eens zien, waarin dit bijna bewogen zijn om een christen te worden, bestaat, zoals het hier in Agrippa plaats had, en zoals het in tijdgelovigen vallen kan. Het bestond

1. In aan zijn verstand enige ontdekking te krijgen van de waarheid van dat, wat Paulus betreffende het christendom zei; tegelijk met een gezicht van het grote gewicht en belang van de zaken, waar Paulus van gesproken had. Dat is het eerste beginsel van bijna bewogen in tijdgelovigen, dat ze niet alleen een begrip krijgen van de waarheid, maar dat zij er ook met het verstand enige noodzakelijkheid, dierbaarheid, beminnelijkheid in zien kunnen. Zo ver kunnen zij komen, en evenwel nog buiten de zaak blijven. Wie kan twijfelen of zover kwamen al die verwonderaars onder de Joodse schare over de predikaties van Jezus, daar men zo dikwijls van leest in de evangeliën: ze verwonderden zich over de aangename woorden die uit Zijn mond voortkwamen, Luk. 4:22.

2. In met zijn oordeel enigszins overgehaald te worden tot toestemming van wat aan zijn verstand zich als waarheid enigermate ontdekte. En zo ver komen ook tijdgelovigen, want dat is het historisch geloof, een toestemming van het oordeel aan een gekende waarheid. Zo Jac. 2:19: gij gelooft dat God een enig God is; gij doet wel: de duivelen geloven het ook en zij sidderen.

3. In enige overhelling in zijn wil, en genegenheid te krijgen tot het christendom, en tot de belijdenis daarvan. Ook zover komen tijdgelovigen, dat zij op overreding van verstand en oordeel ook wel enige overhelling en overhaling in hun hart vinden, tot die zaken en gestalten, van de noodzakelijkheid waarvan in het christendom zij overreed zijn; en zo een stille lust om daaraan ook deel te hebben. Dat is die smaak in het goede Woord Gods, waar Paulus ten opzichte van tijdgelovigen van spreekt, Hebr. 6:5.

4. Bijna bewogen, zoals het van de zijde van Paulus een kracht van bewegen in zijn redevoering veronderstelt, wil het ook aan de zijde van Agrippa zeggen, enige hartstochtelijke beweging en beroering van mijn geest daaronder. Hij zag Paulus in zoveel goddelijke ernst, hij hoorde hem met zoveel kracht en heilige aandoeningen, met zoveel hemelse inspanning, van zulke hoge, zeldzame, gewichtige goddelijke dingen spreken, en onder zoveel drang van beweegredenen, dat er zijn bewegingen ook onder aangestoken en gaande werden, en hij er als onder weggevoerd werd in bewogen en hartstochtelijke verrukkingen. En zover komen ook wel tijdgelovigen. Dat onder de vurige ernst van leraren, onder de drang van hun innemende gaven, onder de overredende kracht van hun spreken, ook hun hartstochten wel eens aan het bewegen raken, hen wel de tranen eens uitgeperst worden, en zij als weggevoerd worden door van buiten aankomende bewerkingen, over wat zij horen. Op geen andere wijze kan men het begrijpen, wanneer er van de joodse schare gezegd wordt: Zij versloegen zich over Zijn leer, want Zijn Woord was met macht, Luk. 4:32. En opnieuw, wanneer Jezus zo krachtig van de opstanding gesproken had, de schare, staat er, dit horende werden verslagen over Zijn leer, Matth. 22:33.

5. Bijna bewogen, bestaat ook daarin, dat men enige smaak, enig algemeen vermaak vindt in wat men hoort. Zo zal het hier ook buiten twijfel in Agrippa zijn geweest. En dat valt ook in tijdgelovigen, bijzonder als zij van dingen horen spreken die zeer strelen, van grote beloften, van genade, van zaligheid. Daar wil elk wel aan, en daar vinden zij enige zoetigheid in. Zo leest men van Herodus ten opzichte van Johannes de Doper: hij hield hem in waarde, en hoorde hem gaarne, Mark. 6:20, en zo beschrijft Jezus een tijdgelovige: die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort, en dat terstond met vreugde ontvangt, Matth. 13:20. Daar komt enige blijdschap over, enige liefde tot, enige begeerte en verlangen naar de grote zaken en verwachtingen, die hen voorkomen. Zo zal buiten twijfel die uitroep geweest zijn van een van de genoden aan de Farizeese maaltijd, die door de rede van Jezus aan tafel geraakt, uitriep: zalig is hij die brood eet in het Koninkrijk Gods, Luk. 14:15.

6. Dit bijna bewogen bestond ook in een geraaktheid in zijn geweten. Misschien zal dat hem hebben beginnen te slaan, en met een nijp over zijn gruwelijk leven, hem hebben doen zien dat hij wat anders moest zijn, en dat hij gelukkiger was, als hij, in plaats van een koning, zo was als deze gevangene. En zo ver komen ook tijdgelovigen, dat het geweten wel eens wakker wordt, dat er een gezicht komt van zonden, vrees voor straf, en daardoor wel eens naarheid en verschrikking, met een schielijke wens om anders te zijn. Zo was het in de stadhouder Felix. Wanneer hij Paulus zo krachtig hoorde prediken van het geloof in Christus, van rechtvaardigheid en matigheid en van het toekomende oordeel, werd hij zeer bevreesd, Hand. 25:24,25. En in die schriftgeleerden en Farizeeën, welke Jezus zochten te verstrikken. Zij dit horende en door hun consciëntie overtuigd zijnde, gingen uit, de een na de ander, Joh. 8:9.

7. Bijna bewogen, sluit dan ook in dat er nog enige weerhoudende redenen zijn, waarom al die voorgelegde bewegingen van bijna niet doorgaan tot geheel bewogen. En die zullen hier in Agrippa bijzonder geweest zijn, zijn verkleefdheid aan lieve zonden, er dan ook zijn interessen naar de wereld, zijn koninklijke staat en heerlijkheid, waar hij vanaf gemoeten zou hebben, als hij in waarheid een christen werd. En zo is het in alle tijdgelovigen en bijna-christenen. De goede bewegingen die in hen opkomen, blijven in hen maar bijna-bewegingen, omdat er altijd tegenredenen zijn, die de wijzer beletten over te slaan. Hetzij dan aan de kant van de waarheid, die zij moeten toestemmen; hetzij dan aan de kant van de weg van de godzaligheid, daar zij zich aan moeten overgeven; hetzij dan aan de kant van kruis en ongevallen, daar zij bloot aan zullen staan; hetzij dan aan de kant van voordelen, vermaken, gemakken naar de wereld die zij vrezen te zullen missen. Dat zijn de redenen, dat er wel eens bewegingen komen, doch zij blijven maar een bijna bewogen worden. Zo was het in die overste, die, zoals het schijnt, met bewogenheid aan Jezus vroeg: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? En die zo nabij kwam, dat Jezus na enige tussenredenen, hem aanziende en hem beminnende, tot hem zei: nog één ding ontbreekt u: verkoop alles wat gij hebt, en deel het onder de armen, en gij zult een schat hebben in de hemel, en kom herwaarts, volg Mij. Maar ziedaar, daar bleef hij staan. Maar als hij dit hoorde, werd hij geheel droevig, want hij was zeer rijk, Luk. 18:18-23 en Mark. 10:21. Zo moet men ook denken van die schriftgeleerde, welke de Heere Jezus zo verstandig antwoordde, dat Jezus tot hem zei: gij zijt niet verre (wel nabij doch evenwel nog niet ver genoeg) van het koninkrijk Gods. En niemand durfde hem meer vragen, Mark. 12:54.

8. Eindelijk, bijna bewogen sluit dan ook in, door dit alles in een benepenheid tussenbeide te staan. Zover kwam hier ook Agrippa. Aan de ene kant voelde hij drang, aan de andere weerhouding. En het was hier: waarheen ik mij wenden zal, weet ik niet; zo evenwel dat de keuze oversloeg, te blijven die hij was. Zo gaat het met tijdgelovigen. Een gezicht om anders te moeten zijn, en lust om te blijven die ze zijn, die worstelen wel eens in hen tegen elkaar. Die brengen hen wel eens in de benauwdheid, dat ze schijnen als op het punt te staan om zich te bekeren, en dat zij met verlegenheid en benepenheid als hinken op twee gedachten. Maar de uitkomst is echter: ik zie betere dingen, en ken die goed, en toch volg ik de slechtste.

Toepassing

Ziet daar, mijn toehoorders, iemand bijna bewogen om een christen te worden. Nu hoop ik, indien er zulken hier zijn, zoals ik vaststel dat er velen zijn, dat die zichzelf in deze spiegel al zullen gezien hebben, en dat het niet nodig is, met omslag en uitbreiding alles met onderscheid op zulken thuis te brengen. Echter, als zij het mogen verzuimd hebben (gelijk er niets eigener is aan natuurlijke mensen dan zichzelf voorbij te zien), kan ik hen ook niet geheel laten gaan.

Laat ik dan twee soorten van mensen nog even een weinig nader aanspreken. Zulken die zover als Agrippa nog niet komen, en dan zulken die zover, maar ook niet verder komen. En ik bid u, laat uw hart ieder voor zichzelf er op antwoorden.

1. Zijn er hier, die zover als Agrippa nog nooit gekomen zijn? Dat zijn zulken:

Daar geen bewegen aan is. Mensen zo hard als staal en ijzer, daar nooit enige overtuiging, enige beroering over hun staat in opkomt. Als velen van zichzelf eens naar waarheid zouden oordelen, wat hebt u vele krachtige, ontdekkende predikaties gehoord. Maar hoe zijn ze heel uw leeftijd door zonder beweging op u afgestuit? Hoe heeft de inbeelding, dat alles met u goed is, daar u van jongsaf mee opgegroeid bent, het gehele huis van uw hart altijd in vrede gehouden, en gemaakt dat alle overtuigende ontdekkingen bij u aangezien werden als tot anderen, en niet tot u behorend. En daardoor veroorzaakt, dat u nooit onder enige beroering gezien hebt, dat u moet bekeerd zijn, en dat u anders, en op een andere weg zijn moet dan u bent? Is daar uw oordeel nog wel ooit van overreed geweest? Hebt u daar ooit enige overhelling toe gevoeld, wel enige slag op uw hart? Ik bid u, sta daar eens bij stil. Zie eens terug wat er ooit in u is omgegaan. Wat antwoordt uw hart? Ziet u dan wel, u bent zelfs zover nog niet eens gekomen als Agrippa.

Dat zijn zulken, die niet willen bewogen zijn, omdat ze een zorgeloze gerustheid liefhebben, boven een heilige en heilzame ongerustheid, en daarom niet nader aan zichzelf ontdekt zijn, in iets dat hen zou kunnen ontrusten. Ze vrezen iets te zien, dat in hen niet goed is. Ze zijn benauwd voor geestelijke benauwdheid die de enige weg naar Jezus is. En daaruit volgt dat zij alle bewegingen van onrust en van overtuiging omtrent hun staat vijandig gezind zijn. En dat ontdekt zich daarin:

Dat zij alle ontdekkende waarschuwingen van particuliere christenen, dat zij ook het onderscheiden bewerken van zielen door daartoe gerichte predikaties in hun hart haten, en die met een heimelijke en dikwijls openbare bitterheid en wrevel ontvangen en horen, daar verachtelijk van spreken. Dat met de hatelijke namen van zemelen, van wet-prediken, van liefdeloos veroordelen, gestadig hatelijk maken, en zo tegen alle aandrang op de noodzakelijkheid van wedergeboorte, van een enge weg achter Jezus, kwaadaardig gekant zijn. Dat ze tegen alle waarschuwingen van zielsbedrog, en tegen het geven van alle nodige kentekens, met als doel om mensen aan zichzelf te ontdekken, bitter opstuiven en dat geheel niet verdragen kunnen. O! ziet u wel, u allen, die daaraan schuldig staat, dat u nog zo goed, zo bescheiden niet bent als Agrippa. Die hoorde Paulus nog, en hij hoorde hem met genoegen; en hij was er zo gunstig over omtrent Paulus, dat hij oordeelde, dat men hem moest loslaten. En u wilt sommigen daarvan zelfs niet horen. U zou ze als bandieten wel kerk en land uitdagen, indien het in uw hand was, op zijn Achabs tegen de ijverige Elia: Hebt gij mij gevonden, o mijn vijand? En hij zeide: ik heb u gevonden, overmits gij uzelf verkocht hebt om te doen dat kwaad is in de ogen des Heeren. Zijt gij die beroerder Israëls? 1 Kon. 21:20 en 18:17.

Ook ontdekt zich niet willen bewogen zijn, in alle bewegingen omtrent de staat van de ziel, zo gauw zij opkomen, aanstonds met alle toeleg tegen te gaan. Dat gebeurt wel eens. En ziet eens, of het u niet wel gebeurd is, dat onbekeerde mensen wel eens buiten hun verwachting verrast worden. Dat zij onder een ernstige en ontdekkende predikatie, of onder een godzalig gezelschap, of onder het lezen van een staat onderscheidend boek, wel eens beroerd, ontdekt, overtuigd en in het geweten geraakt worden. Maar hoe handelt dan de natuurlijke mens? Hij zoekt die bewegingen, alsof het een verderfelijke ziekte is, - (en anderen die van het werk van God in het hart niet weten) zijn vorig gezelschap, zijn huisgenoten, die raden hem daartoe met alle macht ook aan, alsof het een dodelijke wanhoop en krankzinnigheid zou worden als hij daaraan toegeeft, - hij zoekt dan, zeg ik, zulke bewegingen met alle toeleg tegen te staan, te stuiten, te versmoren door alle plezieren, gezelschappen te verzetten; totdat het gehele werk weer verdwenen is. En daarmee zijn zij dan weer gerust, zoals tevoren, en weltevreden.

Ziedaar, dat zijn mensen, die nog zover niet komen als Agrippa. En bezie er eens uzelf hij, of u ook in het een of ander opzicht zich niet schuldig vindt?

2. Maar nu zei ik ook, dat er niet weinig zijn, die wel zover, maar ook niet verder als Agrippa komen. En dat zijn zulken, die wel niet zonder alle bewegingen zijn, die ook juist tegen bewegingen zich zo niet aan kanten, maar die echter ook niet verder komen, als maar tot bijna bewogen te worden. Namelijk zulken:

Die nog wel eens (ach ik bid u, ziet eens of u er ook niet onder bent) een ernstige predikatie willen horen; zulke predikanten die daar meest op gezet zijn en daar talent toe hebben, nalopen, aan het hart nog wel eens geraakt willen zijn; maar die geheel hun leven daarbij blijven staan, en nooit doorbreken om in kracht een christen, een waarachtig bekeerde te worden.

Zulken, die onder ernstige en ontdekkende predikaties (en ziet eens of u dat niet dikwijls gebeurd is) die zeg ik, daaronder wel eens aan hun verstand ontdekking gekregen hebben, aan hun oordeel overreed zijn geworden, dat hun weg niet goed was, dat zij anders moeten zijn. Die daarover wel eens pijn in hun hart, een slag op hun geweten gevoeld hebben. Die wel eens gevoelig zijn ontroerd geworden, met smaak en genoegen in het Woord waren aangedaan. Ja ook wel eens een overhelling, een trek aan hun hart voelden, om een ander te willen zijn, om een bekeerd Christen, een godzalige te willen worden. Maar die ondertussen al die bewegingen honderdmaal en meer geheel binnen de kerk gelaten, of anders in korte tijd weer verloren hebben.

Zulken (en dit komt nog een stap nader, let er op, o! allen die het aangaat), die onder dadelijke en aanhoudende overtuigingen raken, maar daarbij blijven staan, zonder doorbreken. Of die dat gehele werk van overtuiging door de tijd weer verliezen. Door verscheidene wegen en middelen (onmogelijk hier op te tellen), kan dat gebeuren, dat mensen, jongeren en ouderen, onder vrij ernstige overtuigingen kunnen raken aangaande hun staat, omdat ze klaar en levendig zien dat zij naar de hel gaan, als ze zo blijven als ze zijn. En dat dikwijls wel uitschreeuwen. Terwijl ze ook wel aan de andere kant zien de noodzakelijkheid en volheid van Jezus, met enige verlieving op Hem en met een overreding van Hem te moeten, en een wens om Hem te mogen hebben. Met die gevolgen dat ze daardoor ook wel raken op een geheel andere koers van levensgedrag, tot een afzondering voor zichzelf in het verborgene, tot enige weke en treurige gestalten, tot het zoeken van een ander en godzalig gezelschap, tot verandering van gewaad en gelaat, en enig afsterven van de wereld. En dat alles zonder beschuldiging van onoprechtheid van binnen, en van het niet te menen. Maar die zich daaronder gedragen als dwaze kinderen, die in de kindergeboorte blijven staan, die niet doorbreken tot dadelijke overgave en verbond maken met God in Christus, daar het werk niet gevolgd wordt door doorbrekende bekering, wedergeboorte, hartverandering, en dadelijke overgang op de enge weg van tedere Godvruchtigheid. Ja daar al dat werk mettertijd weer geheel verdwijnt; al die beroeringen over zonde en gemis, al de bekommeringen over zielsstaat, al de ernst, de werkzaamheden voor God, de afsterving aan de wereld, weer geheel verdwijnen, en verloren worden.

Ziedaar, dat is bijna bewogen te worden om een christen te zijn. Doch ook maar bijna, dat is, niet verder te komen dan een Agrippa kwam. En wat zal dat zulken helpen? (Och merk het toch eens op, en breng het op uw hart, u die van het voormelde ondervinding hebt.) Helemaal niets.

1. Bijna bewogen te zijn, en in het geheel nooit bewogen te worden, dat is in de zaak en uitkomst één en hetzelfde. Iemand die bijna bewogen is, en niet verder, is zo min een waar christen, als een geheel onbewogen iemand. Nooit verder als bijna in de hemel, is er altijd buiten. En daarom al bent u bijna bewogen geweest, u bent dan echter nog buiten Christus, u bent nog nooit metterdaad een christen geworden, u bent in de grond niet verder dan een heiden en Turk.

2. Wat zeg ik! Het is vaak maar al te schadelijker, want dat ziet men meest, die eens overtuigd en bijna bewogen geweest zijn, en daar weer alles verdwijnt, dat die daarna vaak erger worden dan ze tevoren waren. Dat de Heere hen dan wel overgeeft tot zware verharding en ongevoeligheid, en loslaat tot ruimer en zondiger wandel. Of wel eens met een volgende versmorende staat van wanhoop overvalt, en dat er geen herstellen aan is. Hoor het eens met verschrikking en tot waarschuwing, in de drie volgende opmerkelijke teksten. De eerste vindt men bij de apostel Petrus, 2 Petr. 2:20,21,22, Want indien zij, nadat ze door de kennis des Heeren en Zaligmaker Jezus Christus, de besmetting der wereld ontvloden zijn, en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde van dezelve overwonnen worden, zo is haar het laatste erger geworden dan het eerste. Want het ware hun beter, dat zij de weg der gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij die gekend hebbende, weder afkeren van het heilig gebod, dat hun overgegeven was. Maar hen is overkomen hetgeen met een waar spreekwoord gezegd wordt: de hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel, en de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk.

De tweede schriftuurplaats lees ik in Paulus’ zendbrief aan de Hebreeën, hoofdstuk 6:4,5,6: Want het is onmogelijk, degenen die eens verlicht geweest zijn, en de hemelse gaven gesmaakt hebbend er des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn; en gesmaakt hebben het goede Woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, en afvallig geworden zijn, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekering.

De derde tekst is het eigen Woord van de Heere Jezus bij Mattheüs, hoofdstuk 12:43,44,45: En wanneer de onreine geest van de mensen uitgegaan is, zo gaat hij door dorre plaatsen, zoekende rust, en vindt ze niet. Dan zegt hij, ik zal wederkeren in mijn huis, vanwaar ik uitgegaan ben: en komende vindt hij het ledig, met bezemen gekeerd en versierd. Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hij zelf, en ingegaan zijnde wonen ze aldaar, en het laatste van die mens wordt erger dan het eerste.

3. Ja bijna bewogen te zijn, en niet verder te komen, zoals het zoveel schadelijker is, zo zal het ook eens hierna voor u zoveel te smartelijker vallen. O! dat zal uw worm in de hel zo veel bitterder maken; bijna bewogen, bijna een christen, bijna op de weg, bijna in de hemel, op een stapje na binnen te zijn geweest, er evenwel nog buiten te zijn gebleven. O! hoe zal dat "had ik, had ik" u dan naar vallen in de eeuwige duisternis. Heb ik niet op die en die tijd een gezicht gehad van mijn verloren staat? Och had ik die tijd gebruikt om er mij uit te redden. Heb ik niet op die en die tijd gezien, dat ik Jezus hebben moest? Och had ik Hem toen aangegrepen. Heb ik niet menige klop aan mijn hart gevoeld? Och had ik toen voor Jezus open gedaan. Ben ik niet al enigszins aan het werk geweest? Och had ik toen doorgebroken! Heb ik mijn voet niet al eens gezet op de weg? Och had ik toen voortgetreden. Is mij die hel waar ik nu in lig, in haar verschrikkelijkheid niet toen en toen naar genoeg op mijn hart gekomen? Och had ik ze toen ontvloden. Is mij de hemel niet dikwijls beminnelijk genoeg in het oog geweest? Och had ik ze toen ingenomen met geweld. O! dat nabij geweest te zijn geweest, en buiten te blijven, met de dwaze maagden, Wat zal het met een "had ik, had ik" van bitter naberouw tot in eeuwigheid beklaagd worden.

En daarom, wat Paulus in het vervolg op mijn tekst aar Agrippa wenste, dat wens ik ook met enige verandering u allen toe: Ik wenste van God, dat u allen die mij heden hoort, niet alleen bijna, maar geheel mocht zijn en worden, gelijk u moet zijn om in waarheid een christen te wezen. O! ziedaar:

1. U wordt er nog toe bewogen. Uw leraars spannen er al hun krachten toe in, en ik doe het nu nog. Het is dan nog de tijd van uw bezoeking in genade, en het zal te laat zijn, die verzuimd te hebben.

2. Een christen te zijn, is zo groot, zo onvermijdelijk noodzakelijk. Zonder dat bent u zonder God en zonder Christus in deze wereld. En door dat te zijn hebt u deel aan Jezus, aan den Heilige Geest. Daardoor wordt u profeten, priesters, koningen en verwachters van de zalving van de heerlijkheid met vreugdeolie.

Welaan dan, zonder uitstel, laat het gesprokene u hiertoe strekken:

1. U, geheel onbewogen mensen, die onder alle overtuigende bewerkingen en predikaties zo hard als steen bent. O! schrik eens over uzelf. Komt men er door alleen bijna bewogen te worden niet, u zult er dan immers door geheel niet bewogen te worden ook niet komen. Daar doet zich nog een hoop op, maar in u is helemaal geen hoop, en u hebt totnogtoe het allerbekommerlijkste merkteken van een verworpene te zijn. Zo lang onder het evangelie geleefd te hebben, en nog nooit eens bijna bewogen geweest te zijn. O! dat is een allerbedenkelijkst teken. En daarom, wordt nog eens wakker, tracht uw gevaarstaat te zien.

Doe toch uw gekantheid tegen bewogen te worden, en uw lust om maar in een zorgeloze rust te blijven, eens in ernst van u weg; en schrik daarvoor als het dodelijkste voor uw zielen.

Zoek en gebruik met alle ernst de allerovertuigenste predikaties. Zet u daar naarstig onder neer, en dat met het doel om geraakt en bewogen te worden.

Breng uw harde hart met volmenende smekingen dikwijls voor de Heere, om hartbewegende genade, en toon dat het u ernst is.

Ga toch geen beginselen van bewegingen met opzet tegen, maar zet op de eerste klop, op de minste beweging uw hart voor de Geest van de Heere open.

2. Maar aan de andere kant, u die nu of dan wel eens enige beweging voelt, of die tegenwoordig nog onder enige overtuiging ligt, och laat het toch bij dat bijna niet blijven. Mijn kindertjes, het is uw tijd. Jezus staat aan de deur en Hij klopt. Hij wil bij u inkomen, en daarom doe toch zonder uitstel voor Hem open.

Och draag toch zorg, dat u uwe overtuigingen niet weer kwijt raakt, dat u het gehele werk niet weer verliest. De satan staat er op en loert. De wereld staat op haar sprong, om uw hart weer in te nemen en van Jezus te vervreemden; houdt toch dat gij hebt.

Wees toch aan die overtuigingen gehoorzaam: stap door, stap door, en blijf niet staan bij overtuigingen. Heden, heden, misschien zullen ze daarna niet terugkomen. En dat door een personele, bedaarde, hartelijke, onbepaalde verbondmaking met de Heere Jezus, door Hem uit te kiezen in alles en tot alles. Door een overgave van uzelf aan Hem, en een dadellijk ingaan van die weg, die een levend christen betaamt.

3. Maar ook eindelijk, u, die op den duur en door velerlei ondervindingen nu al enige tijd in waarheid een christen bent geweest.

O! dank de Heere, Die er u de beweging toe gegeven heeft; en Die u van een bijna- tot een geheel-christen heeft gemaakt. Hebt gij het onder de dienst van deze of gene leraar ontvangen, u mag en moet God danken, dat Hij die u tot een middel beschikt heeft. U mag er zo’n leraar als een middel ook wel om liefhebben, hoogachten, zijn dienst navolgen, omdat de Heere u er bij zegenen wil. Maar o! het moet de Heere zijn, Die er de lof van hebben moet, dat u onder zoveel andere onbewogen mensen bewogen bent geworden. Wie is er de oorzaak van dan de Heere?

Maar bent u bewogen om een christen te worden, gedraagt u dan ook als een christen. Wat daartoe behoort, wordt bij andere gelegenheden getoond, ik zal het niet uitbreiden. In het kort, gedraagt u zo:

Door een levendig en veelvuldig geloof oefenen. Daardoor bent u een christen geworden; u moet het ook daardoor blijven, Gal. 2:20, Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelf voor mij overgegeven heeft.

Door uitdrukking van de zalving met de Heilige Geest van wijsheid en van kennis, als geestelijke profeten.

Door gelijkvormigheid met Christus als geestelijk gezalfde priesters.

Door gelijkvormigheid met Christus als geestelijk gezalfde koningen.

Door uitdrukking van de zalving op u met de Geest van de vreze des Heeren, met den Geest van heiligheid.

Inwendige gelijkvormigheid met Jezus in gestalten.

In uitwendige gelijkvormigheid met Hem in daden.

Ziedaar, dat zou de weg zijn, om in de waarheid van een christen te zijn, recht te worden bevestigd. Om in het wezenlijke van het christendom hoe langer hoe meer volmaakt te worden en op te groeien. En zo de weg meteen, om onder de zalving van de Heilige hier in de tijd toebereid te worden tot die zalving met vreugdeolie in heerlijkheid, waar al het gebrekkelijke dat hier nog was, zal voltooid worden. En daar u eens met de Geest van wijsheid en van heiligheid tot volmaaktheid toe gekerstend, dat is gezalfd, als volmaakte priesters en koningen eeuwig bij Christus op de troon zult zijn.

Amen

22 januari 1719