Beschouwingen over den God van Israël

In een reeks van brieven aan een vriend

Door William Huntington, s.s.

Bedienaar des Woords.

Uit het Engels vertaald door A. B. Crucq

Met een inleidend woord van den weleerw. heer Ds. P. van Dijke.

Gebrs. Verloop Alblasserdam

 

Inhoudsopgave

Voorbericht van den Vertaler

Inleiding

Korte inhoud der brieven

Eerste brief

Tweede brief

Derde brief

Vierde brief

Vijfde brief

Zesde brief

Zevende brief

Achtste brief

Negende brief

Tiende brief

Elfde brief

Twaalfde brief

Dertiende brief

Veertiende brief

Vijftiende brief

Zestiende brief

Zeventiende brief

Achttiende brief

Negentiende brief

 

 

 

Voorbericht van den Vertaler

 

Dat de boeken van wijlen den nu zaligen W. HUNTINGTON, door het volk van God ook in Nederland met graagte en stichting gelezen worden, zullen allen mij toegeven, die hier meer of minder mede bekend zijn.

Het is dan ook hunnenthalve, dat ik mijne geringe taalkennis, in tusschenuurtjes heb geweid, om het volgende uit de Engelsche taal in de onze over te zetten en in, druk te doen verschijnen.

Ik mag niet ontveinzen, dat het mij eene aangename en hartverkwikkende bezigheid geweest is, om dezelfde taal waarin onze zalige Huntington de boodschap van zijnen Koning den volke bracht, te bepeinzen; waardoor het eigendommelijke van dien Godsgezant te meer uitkwam, ja, hoorde ik hem als het ware ook tot mijn hart spreken, door dienzelfden Geest, waardoor alle kinderen des Koninkrijks, t zij de zwakken of de meer bevestigden worden geleid, in het midden van de paden des rechts". Spr. 8:20.

De goede hand Gods, die mij op eene gansch ongedachte wijze een oorspronkelijk exemplaar in handen deed komen, zij daarvoor eerstens mijn innigen dank gebracht.

Het was toch een gansch ongedachten weg, n. 1. een Engelsch predikant, dien ik voor eenige jaren ontmoette, sprak mij over den zaligen Huntington en zijn dienstwerk, ook over zijne nagelaten geschriften, waarvan velen mij reeds bekend waren; doch zijn Eerw. noemde, als het voornaamste: "den God van Israël". Op mijn verzoek beloofde zijn Eerw., wanneer hij een exemplaar in handen kon krijgen, het mij te zullen zenden.

Verleden jaar was ik zoo gelukkig het te ontvangen en zette ik mij terstond aan het vertalen, vooral met het doel mijne huisgenooten en vrienden zulks te laten lezen.

Toen hier een gedeelte van gereed was, gaf ik het ter inzage aan sommigen, bevoorrecht met den geest der onderscheiding en verzocht hunne beoordeeling over het werk, dat ik vreesde mijne krachten te zullen overtreffen; hun oordeel was gunstig, en tevens, dat naar hunne bescheiden meening, hiermede de kerke Gods door de genade des Geestes, veel nut kon worden gedaan, wanneer het in druk gegeven werd; waarop ik niet aarzelde het werk voort te zetten.

Verschillende moeilijkheden werden gelukkig overwonnen, en dewijl het mij meermalen voorkwam, dat eenige uitdrukking niet woordelijk in onze taal kon worden overgezet, zoo moest nog al eens om licht worden gevraagd, teneinde zuiver bij de bedoeling en meening des Geestes te blijven; doch in alles werd duidelijk de medewerkende hulp ondervonden, zoodat ook hiervoor de Heere zij gedankt en geprezen.

Verder moet ik nog aanmerken dat, waar er in het Engelsche werk een tekst opgegeven is, ik mij bij de overzetting nauwkeurig aan onze Statenvertaling heb gehouden; omdat die toch algemeen het beste wordt gekeurd, de Engelsche eenigszins afwijkt, en ook Gods volk die altijd wel het liefst zal lezen en daar ook door banden aan gebonden is, welke dood en graf verduren. Die de geschiedenis kent, weet toch onder welke omstandigheden, en in welk tijdperk van ons bloeiend verleden deze uitgave der Heilige Schrift is bewerkt.

Vervolgens vraag ik de taalkenners verschooning wanneer eenige taalfouten mochten worden ontdekt. Het was toch vooral mijn doel, niet zoo zeer om een onberispelijk vertaalwerk te leveren maar wel, om het arme volk van God ten dienste te zijn; en dezen, ik houd mij overtuigd, zullen wel alles overzien, en om de schors de pit nooit verwerpen, omdat daarin hun zielespijs verborgen ligt.

Over het werk zelve zal ik niet uitweiden, dit behoeft mijne aanprijzing of uitlegging niet; tot het eerste heeft mijn gering talent geen gewicht en tot het laatste gevoel ik mij niet in staat.

Ik zelve heb toch, slechts als een kind in de genade, aan deze volle borsten mogen zuigen en daarvan dan ook maar een weinig kunnen smaken, dat wel versterkend was, maar mij ook de bewustheid gaf, dat mijne krachten te gering waren, om van dit werk verslag uit te brengen.

Tenslotte nog een opmerking, n. 1. ik hoop welgedaan te hebben, met een korte inhoud van de behandelde stukken aan het werk te hebben toegevoegd. En nu, de Heere doe er mede naar Zijn ondoorgrondelijken Raad en make het voorspoedig; het volk Gods worde er door getroost en gesterkt, door de verlichtende genade des Heiligen Geestes, om de liefde des Zoons, Gode tot eer.

Is de innige begeerte en bede van den vertaler.

MIDDELBURG, A. B. CRUCQ.

Maart 1880.

 

Inleiding

"De verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God, en de geopenbaarde voor ons en voor onze kinderen tot in eeuwigheid, om te doen alle de woorden dezer wet", Deut. 29: 29.

Doch wat is de grootste verborgenheid, die geheel God toebehoort ? Immers de Drieëenheid Gods, één Goddelijk Wezen en drie Personen. Voor zulk eene verborgenheid moeten alle verstandelijke bevattingen worden opgeschort; nochtans, er worden vele verstandelijke onderzoekingen naar deze verborgenheid onder de menschen gevonden, daaruit komen weder vele dwalingen voort, en eindelijk volgt eene verloochening van de verborgenheid zelve.

Nu zal men wellicht vragen: Wordt er dan niets gekend van deze verborgenheid ? Ja, ten eersten in Gods Woord en ten tweede inwendig door God den Heiligen Geest in het hart van den mensch, wanneer God hem wederbaart, want zonder dat zal niemand God zien; en dat is geheel en alleen een werk van een Drieëenig God, zonder des menschen toedoen; want de Vader trekt, de Zoon verlost door zijn bloed en God de Heilige Geest verzegelt en past toe. Zie Joh. 6: 44 69.

Van deze stukken zal de lezer in deze brieven van den nu zaligen Huntington, een klaar en zuiver onderricht ontvangen, overeenkomstig Gods getuigenis en wel waardig en nuttig gelezen te worden, dewijl er zoovele afwijkingen op het godsdienstig gebied van deze zuivere leidingen des Geestes overal gevonden worden; ofschoon de Heere in Zijn Woord verklaart: "Zoo velen er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods", Romeinen 8: 4.

Het zal dus noodig zijn, dat wij, die meenen hoop op het eeuwige leven te hebben, eens nauw onderzoeken, òf wij door Gods Geest geleid worden, òf door onze verstandelijke voorkomingen.

Het laatste wordt toch in onze dagen zooveel voor het eerste genomen, dit wordt duidelijk in eenige voorstellingen, die men heden ten dage algemeen hoort, en dat wel:

1e. In het stellen van eene voorwerpelijke leer des geloofs. Vraagt iemand: Is die dan niet noodig? 0 ja, maar dit mag niet aan eene menschelijke wil of kracht worden toegeschreven, want het geloof is eene gave Gods, dus niemand bezit die gave, dan die ze van God ontvangt, en die ontvangen hebbende, zoo heeft hij nog de kracht en zalving des Geestes noodig, om het in, oefening door daden voor God uit te drukken; ook voor ons zelven, dat wij het ware geloof bezitten in de overwinning der wereld en al het eigen, dat in de mensch aanwezig is, volgens het getuigenis van Johannes.

2e. Dewijl de inlassching van het menschelijk werk in het genadewerk, voortkomende uit het werkverbond, waarin wij allen geboren, en ook van nature uit werkzaam zijn tot de zaligheid, ons zoo zeer bezig houdt; zoo hebben alle menschen noodig door Gods genade daaruit genomen te worden, en is het daarom noodig de leer der genade in alles, bij het behandelen der leerstukken, op den voorgrond te stellen, teneinde daardoor bevindelijk in het genadeverbond overgebracht te worden, met uitsluiting van al ons eigen werk en de wereld en met insluiting bij en in een Drieëenig God voor tijd en eeuwigheid. Dit geschiedt

bijzonder door de werking van God den Heiligen Geest, wiens persoonlijk bestaan en Goddelijke werken vooral in deze brieven wordt aangetoond en den lezer worden aanbevolen om tot eene zuivere kennis van God en Zijne genade te komen, hetwelk in onze dagen zoo veelvuldig ontbreekt; want godsdienstige kennis en een zedelijk leven daaruit voortkomende is geene geestelijke kennis van Christus en Zijne genade, want de arme mensch anders niets bezittende, is veel te goed in zichzelven om met Christus over zijne zaligheid te handelen; neen, eerst zichzelven wat verbeteren, door het nalaten van zonden en het betrachten van goede werken en dan Christus gebruiken voor hetgene niet goed aan ons is, voor en aan ons goed te maken. Zoo n mensch staat geheel buiten het Evangelie en is nog onder het werkverbond en gaat met zijnen godsdienst eeuwig verloren, hetwelk het lot van vele arme zielen zal zijn, dewijl de arme mensch in zulken staat van godsdienst het licht des Geestes mist om het leven van den dood te onderscheiden, namelijk den geestelijken dood, waarin wij allen van nature zijn, door onzen val in en met Adam, in het moedwillig verwerpen van Gods beeld en het aandoen van het beeld des duivels, waardoor wij enkel duisternis geworden zijn, en wij nu ook in ons zelven het licht van de duisternis niet meer kunnen onderscheiden; zoodat de mensch nu ook zeer goed het licht voor de duisternis en de duisternis voor het licht kan aanmerken, hetwelk helaas! bij vele arme zielen het geval is, die door God den Heiligen Geest niet verlicht zijn geworden en door de zon der gerechtigheid niet beschenen zijn.

Nu zal wellicht iemand vragen of denken: Wie is er dan binnen de perken des Evangelies?

Dezen, die door Gods Geest, met den Tollenaar in den Tempel hebben leeren bidden: "0 God! zijt mij zondaar genadig", Luc. 18: 13, en dien door den Geest des geloofs gegeven is te gelooven, dat hij voor eeuwig verloren is in zichzelven.

Aldus wordt het duidelijk dat niemand buiten den Geest des geloofs gelooft; hoewel hij dat verstandelijk weet, nochtans niet gelooft en bijgevolg geen Zaligmaker noch Verlosser noodig heeft, zooals een arm verloren zondaar; dus dan ook geen "arme van geest" is, aan welke het Koninkrijk der Hemelen door Christus beloofd wordt, Matth. 5: 3.

Dezulken zijn de zonden door Gods Geest tot zonden gemaakt voor God, waarin en waardoor hij in en met zichzelven verloren gaat voor den Heere; dus dan ook de verlossing geheel buiten zijn toedoen, van Christus moet en zal ontvangen ten eeuwigen leven.

Gelukkig de arme zondaar, die aldus zuiver door Gods Geest tot zulk eene bevindelijke kennis van zichzelven en den Zaligmaker gebracht wordt, die alléén dragen het teeken van Gods eeuwige liefde in zich, want dat is de baarmoeder, waaruit de behouden zondaar moet gebaard zijn ten eeuwigen leven.

Het is dus noodzakelijk voor een ieder die hoopt op het eeuwige leven, te onderzoeken of hij uit de baarmoeder van Gods eeuwige liefde tot de hope der zaligheid is gekomen, en zoodoende alle werk uit het werkverbond heeft buitengeworpen; ook alle beschouwende geloofswerkingen des verstands, als hoofdzaak tot de zaligheid, door den Geest heeft verworpen.

Men zal mogelijk zeggen: "Het is een Evangelisch bevel" in Christus te gelooven; en dat is ook waar, maar om tot de volbrenging van dat bevel te komen, moet men de volbrenging uit Christus halen, anders staat men weder buiten het Evangelie; want er gelden voor God geen godsdienstige daden, dan alléén die uit en door Christus gedaan worden en die door Zijn rechtvaardigend en heiligend bloed volmaakt met ons voor den Vader gesteld worden. Daarom zegt de Heere Jezus: "Eng is de poort en nauw is de weg die tot het leven leidt, en weinigen zijn er die door dezelve ingaan", omdat er zoovelen, schijnbaar op dien weg, zonder Christus wandelen.

Alle deze Personeele werkingen ter zaligheid zal de lezer opgelost vinden in deze hem aangebodene brieven.

De Heere geve u te lezen en te onderzoeken tot nut uwer zielen, is de hartelijke wensch en bede, van uw toegenegene in Christus, tot en over allen, die Hem toebehooren.

P. VAN DIJKE.

Korte inhoud der brieven

1e BRIEF. Handelt over God den Heiligen Geest in Zijne Personeele eigenschappen en bestaan

2e BRIEF. God de H. G. in Zijne werkingen en daden

3e BRIEF. God de H. Geest in Zijne Goddelijke eigenschappen en volkomenheden

4e BRIEF. God de Heilige Geest is een onderscheiden Persoon. Ook worden de drie Personen in de Drieëenheid beschouwd, en deze werkzaam in de verlossing der uitverkorenen

5e BRIEF. Het vorige vervolgd en toegelicht in de toepassing der beloften

6e BRIEF. Meerdere bewijzen voor de Heilige Drieeenheid, vooral de tweede Persoon de Zoon, God van alle eeuwigheid, tegenover verschillende ketterijen bewezen en staande gehouden

7e BRIEF. God de Zoon in Zijne Ambten en volkomenheden. Het Hoofd van het Genadeverbond, en het eenige fondament der zaligheid

8e BRIEF. De zalvende en zaligende ondervinding der geloovigen, betrekkelijk het voorgaande, door de inwoning des Heiligen Geestes

9e BRIEF. Het inwendig onderwijs des H. Geestes. Bekeering en rechtvaardigmaking; bevattende de zaligende en ondervindende kennis der gezegende Drieeenheid; en de heerlijke vrijheid der kinderen Gods

10e BRIEF De gemeenschap des Heiligen Geestes in de opwekking en voortgaande verlichting en versterking der geloovigen

11e BRIEF. § 7. De H. Geest getuigt van Christus. §8. De H. Geest past de beloften toe. §9. De verborgene dingen van God worden ons bekend gemaakt door den H. Geest. § 10. De H. Geest tot een getuigenis gegeven

12e BRIEF. § 11. De H. Geest tot hulp en bijstand er ware aanbidders Gods

13e BRIEF. § 12. De hulp en ondersteuning des geestes tegen den Satan. § 13. Onze vruchtbaarheid, de inwoning en het werk des H. Geestes toegeëigend.

14e BRIEF. § 14. Belangende het oordeelen, of de uitspraken des Heiligen Geestes

15e BRIEF. § 15. De dooding der zonde door den geest

16e BRIEF. § 16. De verzegeling des H. Geestes.

17e BRIEF. § 17. De Heilige Geest als een onderpand onzer erfenis

18e BRIEF. § 18. De bedeelingen en invloeden des Heiligen Geestes

19e BRIEF. § 19. De gehoorzaamheid door den Heiligen Geest

 

Eerste brief

Aan den Eerwaarden J. JENKINS, Lewes, Sussex.

Cricklewood.

Waarde Zoon in het geloof van onzen Heere Jezus Christus, Genade en Vrede zij U vermenigvuldigd.

Reeds sedert eenigen tijd heb ik het voornemen gehad U eenige mededeelingen te doen mijner jongste ervaringen, dewijl ik toch nu slechts enkele weken geleden veel werd gekoesterd en onderschraagd door den Heiligen Geest der belofte, door Wiens invloed, hulp en krachtige tusschenkomst aan den troon der Genade, ik zeer waakzaam en nauwlettend was; en, wat hier echter tegenover stond, zoo was ik tevens enkel verwondering over de traagheid, doodigheid en onvruchtbaarheid, beide in kracht en uitdrukking, wanneer Zijne gevoelige invloeden mij werden onthouden.

Zijne Goddelijke persoonlijkheid en Zijne goedertierenste invloeden en werkingen, waren vele dagen mijne overdenkingen, zoowel des daags als des nachts; en gedurende dezen tijd, waren deze zaken de voornaamste onderwerpen mijner bediening; en, had ik dezelve toen beschreven, zoo twijfel ik niet of U zou er de gezegende uitwerking van ondervonden hebben; maar thans is het niet zoo met mij, mijne harp hangt aan de wilgen; en, wat gevoelige genietingen aangaat, de Trooster, die mijne ziel kan vertroosten, schijnt ver van mij te zijn.

Och, wat is alle godsdienst zonder het werk des Heiligen Geestes? Eene ledige schaduw en vermoeiing des vleesches. Ik overdacht veel Zijne Goddelijke persoonlijkheid en was verwonderd, hoe eenig levend mensch, die de H. Schrift leest, ooit de onbeschaamdheid hebben kon te ontkennen, dat Hij een Goddelijk Persoon is. Maar de wereld kent Hem niet. Ik zal u den Trooster zenden dien de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet, noch kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij woont in U en zal in U zijn".

Hij wordt daarom door alle geloovigen gekend en dezulken, die Hem kennen, zullen Hem prijzen en verheerlijken, eerbiedigen en aanbidden; en wij weten dat allen, die hiervan ontbloot zijn, vreemdelingen zijn van Zijn werk, zinnelijke menschen, die niets dan natuurlijke wetenschap bezitten.

Hierom hebben sommigen gezegd, dat de Heilige Geest niets meer is dan eene hoedanigheid of eigenschap van God, anderen alléén een,invloed; anderen niet meer dan een Naam; openlijk bekennende, dat er maar één persoon is in de Godheid, maar eene meervoudigheid in namen; zooals Simon de toovenaar dit beleed, dat hij zelve was God de Vader in Samaria, het Woord in Judea, en de Geest in andere deelen der wereld.

Zekerlijk moet dat monster van een mensch de vader of aanvoerder van alle ketters zijn.

Doch wij weten dat geen nieuwsgierig onderzoeker, geen bespiegelend gebed, geen vermetele indringing de goedkeuring Gods zal ontmoeten. "God wederstaat de hoovaardigen".

Maar o, hoe veilig, hoe zoet, hoe heerlijk, hoe voldoenend, hoe vernederend en verzachtend zijn de zoete invloeden, werkingen, ontdekkingen en mededeelingen van den Heiligen Geest op de zielen van de kinderen Gods!

Verschillende zaken worden er bedoeld door het woord Geest (Spirit) in de Heilige Schrift; zooals wind, de geest der dieren, de zielen der menschen, en engelen, beide goede en kwade. Maar de Heilige Geest (Ghost) is van alle deze onderscheiden, wijl die nadrukkelijk God genoemd wordt, en dat niet in een figuurlijken of oneigenlijken, maar in een volstrekten zin: "tot de kennis der verborgenheid Gods, en des Vaders en Christi", Coll. 2 : 2. In welke plaats de Heilige Geest (Ghost) het eerst voorkomt in de Heilige Drieëenheid, en onderscheiden wordt van den Vader en van Christus; en voorzeker, indien Hij niet wezenlijk God was, in alle voornemens en oogmerken, zoo zou bij nooit den Apostel hebben ingegeven Hem als God te noemen en te plaatsen vóór den Vader.

De kerk wordt ook genoemd: de tempel des Heiligen Geestes, zooals God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en in hen wandelen". Geen Geest, hoegenaamd, die in het geheele woord Gods genoemd wordt, wordt ooit geteld met de personen der Heilige Drieëenheid, of gelijk gesteld met den Vader en den Zoon, behalve de H. Geest, (Ghost).

Noch is ook de kerk het eigendom, de tempel of de woning van niemand, dan van God alléén; en, dewijl de kerk genoemd wordt de tempel des Heiligen Geestes, zoo moet de H. G. God zijn. Een Geest (Ghost) is een geest.

De Heilige Geest (Ghost) en de Heilige Geest (Spirit) is één en dezelfde in het oorspronkelijke, zooals de geleerden zeggen.

Wat ik nu in mijn gemoed heb, om mijn waarden Broeder te schrijven, betreft dit gewichtig onderwerp; en hoe zwak en onvolmaakt ik mij ook moge uitdrukken, zoo mag ik zeggen, dat ik volkomen overtuigd ben door eigen ondervinding, dat het geheel veilig is, en steeds tot voldoening en bevestiging voor de uitverkorenen Gods zal zijn, welke wedergeboren en vernieuwd zijn door den Heiligen Geest, om te gelooven zoo als ik; dewijl het tegendeel geheel en al gevaarlijk, zoo niet verwoestend is.

Ik bedoel, dat de Heilige Geest gekend moet worden een Goddelijk persoon te zijn, door al degenen, die geheiligd zijn en die in hope verlost zijn. Zij moeten de verborgenheid van God, van den Vader en van Christus kennen; want wij zijn in den Naam van deze drie gedoopt, en daarom moeten wij in ons allerheiligst geloof deze grootste verborgenheid aller verborgenheden kennen.

Een Persoon, volgens de verklaring die de geleerden daaraan geven, is een op zichzelfstaand wezen, een verstandig uitvoerder, hij is enkelvoudig en bestaat, leeft, spreekt, verstaat, handelt en werkt; en zulk één is de Heilige Geest. Ook is er geen enkel onderscheiden persoonlijk merkteken of de H. S. past die op Hem toe; zooals: Ik, Mij, Hem, Hij, Zijn, U, als bijv.: "Zondert Mij af Barnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik ze geroepen heb" En "wanneer Hij gekomen zal zijn, Hij zal U in alle de waarheid leiden". En weder, "Ik zal U eenen Trooster zenden, dien de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet, noch kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij ulieden en zal in U zijn". En weder, "Is dan de Geest des Heeren verkort? Zijn dat Zijne werken?" En weder, "Waar zal ik henen gaan voor Uwen Geest, of waar zoude ik henen vlieden voor Uw aangezicht? Zoo ik opvoere ten Hemel, Gij zijt daar".

Ik ben verzekerd, dat deze persoonlijke merkteekenen niet op een naam kunnen worden toegepast, of op eene hoedanigheid in God, of op eenigen invloed van Hem, of op een voorval, of op een vluchtigen indruk; veel minder nog op iets dat niet in wezen is. Het is waar, dat persoonlijke hoedanigheden en persoonlijke daden somtijds aan levenlooze voorwerpen worden toegeschreven; zooals, "de boomen gingen om zich een koning te kiezen en zeiden tot den wijnstok en den olijfboom: wees gij koning over ons, welke weigerden; en het doornenbosch wilde, dat zij onder zijne schaduw zouden komen`.

De roode zee wordt ook voorgesteld als ziende en vluchtende. De vloeden lichtten hunne handen op omhoog en de heuvelen huppelden als lammeren. Evenwel we hebben geene stem van deze alle, alleenlijk ternauwernood een stom teeken; zij hebben alle iemand noodig om voor zich te spreken. Jotham spreekt voor de boomen en het doornenbosch, Habakuk spreekt voor de beweging der zee en David van de daden der kleine heuvelen.

Maar de Heilige Geest heeft niemand noodig om voor Hem te spreken, Hij kan van zichzelf en voor zichzelf spreken. Hij sprak in Adam, aan alle schepselen namen gevende, Hij sprak tot Filippus: "Ga en voeg u bij dezen wagen". Hij sprak tot Petrus. "De Geest zeide tot hem: Zie, drie mannen zoeken u; sta op, daarom kom af en ga met hen, niet twijfelende". De Geest zegt: "Zondert Mij af Barnabas en Saulus". "Zalig zijn ze, die in den Heere sterven: ja, zegt de Geest, opdat zij rusten van hunnen arbeid en hunne werken volgen hen". De Heilige Geest spreekt niet alléén, maar allen die ooit iets goeds hebben gesproken, zijn onderwezen om door Hem te spreken; Hij brengt hun de zaken onder de aandacht, legt hun de woorden in den mond en leert ze, hoe die uit te spreken. "Alzoo spreken wij, niet met woorden der menschelijke wijsheid, maar die de H. G. leert", 1 Corinthe 2 : 13

De Geest legde een woord in Bileams mond, en beval hem zoo en zoo te spreken; en de apostelen spraken zoo als de Geest hun gaf te spreken. Hij spreekt niet alléén tot de heiligen, en in hen, maar Hij onderwijst ons eenigermate om onderscheid te maken tusschen dezulken, welke Hij leerde te spreken, en dezulken, die hun eigen geest volgen, en van een gezicht spreken uit hun eigen hart, en niet uit des Heeren mond.

En wat is dat blijkbaar in allen, welke schrijven of spreken over Goddelijke dingen zonder onderwijzing des Geestes! Welke treffende dwalingen, zichzelf wedersprekende, onbestaanbaarheid, verwarring en raadsverduistering komen hier te voorschijn! In plaats van ruwe oppervlakten glad te maken, maken zij de gladste plaatsen ruw, en de rechtste dingen gebogen; en, in plaats van door de deur te gaan en de struikelblokken weg te nemen, den weg

ophoogende, zoo tasten zij als de blinden naar den wand, maken dat velen over de wet struikelen en verwoesten den weg onzer paden. En, indien somtijds eenigen van dezulken nog al gezond in de letter schijnen, eigenlijk de diepere bedoelingen van den tekst, de zalving der zaken, of de heerlijke ondervinding der heilige schrijvers, die er in verborgen ligt, wordt nooit opgedolven of te voorschijn gebracht en eene donkere samenstelling over de woorden gelegd, en de plaats meer verduisterd achtergelaten, dan toen de werkman begon. Er is niets in uwe ooren dan gezwollen woorden en ledige klanken en niets in uwe ziel dan magerheid en armoede.

In plaats van de boomen der gerechtigheid te bewateren, of de ingewanden der heiligen te verkwikken, zoo halen deze wolken zonder regen al den hemelschen dauw op of verdroogen de ziel, zelfs indien zij vroeger is verkwikt geworden. Zulke werklieden verdonkeren en benevelen het werk des Geestes, werpen een nevel over de schitterendste ondervindingen, omsluiten het meest verwijde hart, en zetten dezulken in de gevangenis, die de Heere waarlijk heeft vrijgemaakt. Dit weet ik bij smartelijke ervaring. En het kan ook niet anders; want de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn, hij kan ze niet verstaan, omdat ze Geestelijk onderscheiden worden.

Zoo ook persoonlijke eigenschappen, of zulke eigenschappen en zaken welke personen worden toegeschreven, worden ook den Heiligen Geest toegekend, zooals wil, macht, mening, oordeel, wijsheid, verstand, kennis, liefde, blijdschap, bedroeven, smart aan doen, etc. Bijvoorbeeld: "dit alles werkt één en dezelfde Geest, deelende een iegelijk in t bijzonder gelijkerwijs Hij wil."

Kracht van teekenen en wonderheden door de kracht des Geestes Gods. "En (God) die de harten doorzoekt, weet welke de meening des Geestes zij. En, de Heere der Heirscharen zal zijn tot een Geest des oordeels, dien die ten oordeel zit. Op Hem zal rusten de Geest der Wijsheid en des Verstands, de Geest des Raads en der Sterkte, de Geest der Kennis en der vreeze des Heeren." En weder: "En ik bidde U door onzen Heere Jezus Christus, en door de liefde des Geestes." En weder: "Gij hebt het woord aangenomen met blijdschap des H. Geestes. Bedroeft den Geest Gods niet, door welken gij verzegeld zijt. Maar zij zijn wederspannig geworden, en zij hebben Zijnen H. Geest smarten aangedaan, daarom is Hij hen in eenen vijand verkeerd en streed tegen hen."

Ik kan niet inzien, hoe al deze genoemde zaken aan iets dan aan een persoon kunnen worden toegeschreven. Dezelve op eene hoedanigheid, een voorval en naam, of eene wezenlooze zaak toe te passen, is ten hoogste ongerijmd.

Ook heb ik dikwijls gedacht, dat, indien aan de menschen dezelfde vrijheden werden veroorloofd in koopmanschap, in iemands uitersten wil, aanspraken en eigendomsbrieven etc., zooals sommigen zich aanmatigen betrekkelijk het Woord Gods, zoo waren er wijze advokaten en rechters genoeg om iederen landeigenaar in ons land al zijne bezittingen te betwisten, ja zelfs zijne eigene persoonlijkheid en bestaan. Want het is maar te bewijzen, dat er zulk een man niet is, niet zulk een persoon; dat het slechts een naam is; en al de genoemde persoonlijke eigenschappen, in een figuurlijken of een allegorischen zin moeten verstaan worden; of dat het alléén den adem uit eens menschen mond beteekent, een voorval, of een vluchtige uitgang uitvloeiende met de gesprokene woorden. Sta een wijzen advokaat of rechter toe, op deze wijze te werk te gaan, en we zouden spoedig de grootste grondeigenaars in de straten zien bedelen.

Nu, mijn waarde Broeder! ik moet thans dit onderwerp laten rusten, onderwerpende dit mijn geschrijf aan uwe overweging.

En wanneer uwe gedachten iets stootends mochten vinden, of uw gehoor kwetsen zoo er iets onaangenaams klinkt, of zich schijnt te weerspreken, of onverstaanbaar voorkomt; of alledaagsch, laag, onwaardig of het verheven onderwerp onbetamelijk; teeken dat aan, en geef mij vrijelijk uwe gedachten, zij zullen vriendelijk ontvangen worden door hem die zich in onvergelijkbare liefde teekent, De Uwe in Christus Jezus!

W. HUNTINGTON.

 

Tweede brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, Lewes, Sussex.

Zeer Geliefde in den Heere!

Wijl ik nu eenigen vrijen tijd heb, zoo wensch ik mijn vorig onderwerp op te vatten.

Toen ik mijn vorigen begon, was mijn gemoed donker en mijn hart koud. Veel werk en vele predikbeurten in den Kersttijd hadden mijn vroegere zoete overdenkingen ver van mij gebannen, zoodat, toen ik ze aan het papier wilde vertrouwen, zoo moest ik dezelve van verre halen en alles opnieuw verzamelen. Edoch, ik was niet zeer lang aan het werk, of zij kwamen terug en ik gevoelde mij zeer gelukkig bij de terugkomst mijner aangename bezoekers.

Ik eindigde mijn vorigen, nadat ik eenige gedachten aangaande de personeele eigenschappen, welke de schriften der Waarheid den Heiligen Geest toeschrijven, had in het midden gebracht; thans wensch ik eenige werkingen en daden welke de H. Schrift den Geest toeschrijft te vermelden, welke personeele werkingen en daden zijn zooals niemand dan wezenlijke personen kunnen verrichten.

Niets dan personen kunnen getuigen voor de waarheid van eenige verbintenis, verbond of overeenkomst, noch kunnen als een getuige in zulke gevallen worden toegelaten of tot eenige daad, of tot eenige proeve hoe dan ook. Want drie zijn er die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de H. Geest; en drie zijn er die getuigenis geven op aarde, de Geest, het Water en het Bloed. En wij zijn getuigen van deze dingen, zegt de Apostel, en ook de H. Geest welken God gegeven heeft dengenen die hem gehoorzaam zijn", Hand. 5 : 32

De Geest draagt getuigenis van de waarheid des Woords en Hij geeft getuigenis aan het woord Zijner genade, en van de waarheid van hun lastbrief dengenen, welke Hij zendt om het te prediken.

Hij brengt de gerechtigheid Christi tot in de ziel, "wij zijn gerechtvaardigd in den naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods".

En Hij draagt getuigenis van onze rechtvaardiging en wederaanneming. "Hij die gelooft, heeft de getuigenis in hemzelven".

Ja zelfs in het gerechtshof van het geweten van een geloovige is zijn getuigenis zoo machtig en dadelijk, dat geene wet, duivel noch zonde, welke voorgesteld worden als tot den hemel te roepen, neen het geweten zelve wordt niet toegelaten te spreken.

En deze getuigenis is waarheid en is geen leugen en wij moeten in haar blijven.

Ik weet dat Jacob te Bethel een teeken oprichtte en dat Laban en Jacob op den berg Gileads een hoop steenen verzamelden en die getuigen noemden, maar dit diende slechts om het bedriegelijk geheugen van menschen te helpen die zoo geneigd zijn te vergeten, zooals Jacob deed toen de Heere hem zeide op te staan en naar Bethel te gaan, waar hij het teeken met olie overgoot.

Macht en waardigheid, bekwaammaking, toerusting en iemand in een bediening inhuldigen, zijn persoonlijke werken.

"Gij zult macht ontvangen nadat de H. Geest op u gekomen is. Den eenen wordt het woord der wijsheid gegeven, een ander des geloofs, aan een ander velerlei talen, aan een ander uitlegging der talen en alle deze werkt één en dezelfde Geest".

"Hebt acht op uzelve en op de kudde over dewelke de H. Geest u tot opzieners gesteld heeft", Hand. 20 : 28.

En, als zij den Heere dienden en vastten, zeide de H. Geest: Zondert mij af beiden Barnabas en Saulus tot het werk waartoe ik ze geroepen heb".

" Zij dan van den H. Geest uitgezonden zijnde, vertrokken Hand. 13 : 2 en 4. "En de H. Geest verbood hun het woord in Azië te prediken. En zij beproefden het in Bithynië, maar de Geest liet het hun niet toe".

In één woord: indien spreken, onderwijzen, leiden, menschen met genade begiftigen, gaven en bekwaamheden tot het werk der bediening, hen met wijsheid en kennis voorzien, hen verschillende talen doen spreken, tot opziener stellen, gelasten wat te zeggen, volvaardigheid des gemoeds gevende, bekwaamheid tot spreken, hen zeggende waar te gaan, en verbiedende óf hier óf daar te gaan waar Hij geen werk voor hen te doen had, althans niet op dien tijd; indien dit geen persoonlijke werken en daden zijn, wat zijn het dan?

Ik geloof, er zijn menschen in, de wereld welke het Goddelijke wezen ontkennen. De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God".

Dezen moet men laten tot zij door de tormenten der verdoemden overtuigd worden. Maar ik geloof dat er zeer weinigen zijn, welke belijden den Bijbel te gelooven, of zij zullen toestaan dat er één Goddelijk persoon in de Godheid is, welke gewoonlijk God de Vader genoemd wordt, ofschoon velen nog niet zullen toestaan dat de Verlosser een persoon is, alhoewel Hij de eeniggeboren Zoon is, de Zoon van den Vader in waarheid en liefde; nog veel minder zullen zij eene goddelijke persoonlijkheid aan den H. Geest toeschrijven, ofschoon de Schriften dezelfde persoonlijke hoedanigheden, eigenschappen, werkingen en daden, aan den Zoon en aan den Geest toekennen, zoowel als aan God den Vader.

Daarom, indien de Vader een persoon is, zoo is de Zoon en de Geest dat ook.

Het werk der schepping wordt den H. Geest zoowel als den Zoon en den Vader toegeschreven: De Geest Gods zweefde op de wateren". Hij was werkzaam in dien verwarden chaos, en bracht dien in schoone orde. "Door Zijnen Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijne hand heeft de lang wemelende slang geschapen", Job 26 : 13.

"Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir", Ps. 33 : 6.

Hier wordt de schepping der hemelen aan het wezenlijke Woord en aan den Heiligen Geest toegeschreven: "Gij zendt uwen Geest uit, zij zijn geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks", Ps. 104 : 30.

Hier is het werk der Schepping den Geest toegeschreven, en Hij is het die iedere Lente het gelaat des aardrijks vernieuwt.

Het scheppen van den mensch is ook aan den H. Geest toegeschreven: de Geest Gods heeft mij gemaakt en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt", Job 33:4.

De Heilige Geest was ook geen ledig toeschouwer toen de Christus verscheen tot onze zaligheid. Het was de H. Geest die over de maagd Maria kwam bij hare ontvangenis en de menschelijke natuur, welke Christus aannam, vormde en die bewaarde voor alle vlek of stip der oorspronkelijke zonde en die toen op Hem rustte met al zijne volheid van gaven en genade. Hij paste het woord toe dat de Zaligmaker sprak, en ontwikkelde Zijne macht in de wonderen die Hij verrichtte, en zulken, die óf Zijne woorden óf Zijne tracht vloekten, lasterden den H. Geest.

Het was door den eeuwigen Geest dat Hij zich Gode offerde, en het was dezelfde Geest die het lichaam onzes Heeren deed opstaan in het graf. Hij was naar het vleesch gestorven, maar levend gemaakt door den Geest. En door Zijne groote macht gaven de apostelen getuigenis van de wederopstanding van den Heere Jezus; daarom staat er, dat: "Hij bewezen is te zijn de Zone Gods, naar den Geest der Heiligmaking uit de opstanding der dooden", Rom. 1 : 4

Dat, wat de heiligen voor den Hemel toebereidt, komt grootelijks van den Heiligen Geest.

Hij toch past het woord toe en maakt het werkzaam; het woord komt met macht en in den H. Geest; Hij overtuigt van zonde, en het is de Geest die den dooden zondaar levend maakt; en, als een Geest van verlichtende kennis in hem van Christus getuigenis geeft, het geloove in hem werkt, hem wederbaart en vernieuwt; des Heeren gerechtigheid en vrede neemt en die den zondaar vertoont; het leven en de kracht der heerschende genade in hem werkt, en het koninkrijk Gods in het hart opricht, hetwelk bestaat in macht, in gerechtigheid, in vrede en blijdschap in den Heiligen Geest.

De wet des geloofs in den Zaligmaker, welken de eilanden waren wachtende, is toegepast en verwezenlijkt door den H. Geest die onze laatste wetgever is. "De wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods".

Hij draagt getuigenis van onze aanneming en bekrachtigt ons om die ons toe te eigenen, brengt de eerste vruchten der heerlijkheid in onze harten voort, welke de eerste vruchten des Geestes genoemd worden; en dit is de zekerheid en het onderpand van de toekomende erfenis.

Hij verzegelt ons tot den dag der verlossing, vernieuwt ons, of herstelt het verloren beeld Gods in ons en heiligt ons. Voortgaande te heiligen en te vernieuwen het werk, dat Hij in ons gewrocht heeft, maakt Hij ons de erfenis met de heiligen in het licht deelachtig: "Opdat de offerande der heidenen aangenaam worde, geheiligd zijnde door den Heiligen Geest".

Zonden tegen den H. Geest in zijn werk en openbaringen, staan bijzonderlijk aangeteekend en worden hooglijk afgekeurd, zelfs in de heiligen, en gestraft met zonderlinge strengheid in stouten en vermetelen. De Israëlieten in de woestijn vertoornden Zijnen H. Geest, tot Hij hun een vijand werd en hen bestreed. Sommige der jong bekeerde heidenen bedroefden Hem; er waren onder hen vele zieken en zwakken en velen sliepen, door hun onbehoorlijk gedrag aan de tafel des Heeren. De H. Geest, zegt Christus, zal Mij verheerlijken. En de Geest is bedroefd, wanneer de Heere onteerd wordt.

Ananias en Saffira kwamen overeen in zonde, verzochten den Geest des Heeren, en Satan verleidde hunne harten om den H. Geest te liegen. "Gij hebt den menschen niet gelogen maar Gode", zeide Petrus, Hand. 5. Daarom, de Heilige Geest is God. En zij beiden werden ter plaatse hierom gedood.

Groote en onnoemelijke zonden tegen den Heere in Zijne wet, zooals in Mannasse en anderen, zijn vergeven en vele lasterlijke woorden en gedragingen tegen den Zoon des menschen zijn kwijtgescholden, zooals in Paulus te zien is.

Maar denzulken, die den Geest der Genade boosaardiglijk verachten, die gewillig en hardnekkig Zijne werkingen en voornemens in de zielen van Gods volk tegenstaan, die Zijne macht zien en toch zich verzetten, haten en er tegen strijden, en die beiden den werkmeester en het werk bespotten en vloeken, is nooit, noch zal ooit vergeven worden, want "de zonden tegen den Heiligen Geest zal den menschen niet vergeven worden", Mattheüs 12 : 31.

En kan eenig mensch met zijn verstand gelooven of beproeven te bevestigen, dat de alwijze God, de rechter der gansche aarde, die rijk is in genade en overvloeiende in goedheid en waarheid, den mensch zou uitsluiten van alle mogelijkheid van vergiffenis en hem veroordeelen tot eene eeuwige verdoemenis, voor het zondigen tegen een naam, een voorval, eene hoedanigheid, een eigenschap, volmaaktheid of eene macht in God, welke zich voorbijgaande kan vertoonen en als eene daad aan den mensch openbaar wordt?

Voorzeker, zondigen tegen God den Vader, is te zondigen tegen alle de geopenbaarde volkomenheden en eigenschappen Zijner natuur en dat moet eene meer verfoeilijke misdaad zijn, dan te zondigen tegen eene enkele hoedanigheid in Hem. En toch zijn alle zonden en Godslasteringen, tegen Hem onder de wet begaan, den menschen vergeven, (Mattheüs 12: 31) maar de lastering tegen den Geest, werd en zal ook nooit vergeven worden.

En waarom deze zonde tot den dood nadrukkelijk de groote overtreding genoemd wordt, kan ik niet begrijpen, indien de H. Geest, tegen wien ze is bedreven, niet de Groote Majestueuze God zelve is.

De bedeeling des Evangelies, voornamelijk in de toepassing, is Hem verbleven; hierom wordt het genoemd, de bediening des Geestes, die de vorige bediening in heerlijkheid overtreft, 2 Corinthe 3:8.

Hij is de oorsprong en werkmeester van alle weldaden Gods door Christus in menschen, en van al den roem en prijs, die God door menschen moge toevloeien; en is ook vooral betrokken in de eerste opstanding, de opstanding der rechtvaardigen. "De dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods", en de Geest die hierbij gepaard gaat zal allen levend maken zooals geschreven is: Indien de Geest desgenen die Jezus uit de dooden opgewekt heeft, in u woont, zoo zal Hij, die Christus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke lichamen levendig maken door Zijnen Geest die in u woont", Rom. 8 : 11.

Ik moet mijn waarden broeder vergeving vragen voor dezen langen brief. Mijne pen liep voort, en, terwijl ik diep in het onderwerp werd ingeleid, had ik mijzelven geheel vergeten.

Overweeg deze stukken aandachtelijk en zend mij uwe gedachten dienaangaande. Ik heb ze geschreven zooals ik ze zie liggen, en die geloof; en zoo te zien en te gelooven is naar mijne meening veiliglijk te wandelen in de wegen Gods.

Steeds de uwe.

W. HUNTINGTON.

Derde brief

Aan den Eerwaarden J. JENKINS, Lewes, Sussex.

Zeer geliefde in den Heere Jezus, volkomen vrede, en op zulken tijd.

Indien ik mijn geliefden Broeder met mijne opstellen over het aangename onderwerp niet vermoeid heb, zoo wil ik het weder opvatten en vervolgen.

Dat de Heilige Geest een eigenlijk persoon is, heb ik getracht door de Schrift te bewijzen, en dat Hij een Goddelijk persoon is, blijkt even duidelijk, omdat Hij persoonlijk bestaat en leven heeft in Hemzelven.

"Want gelijk de Vader heeft het leven in Hemzelven, alzoo heeft Hij ook den Zoon gegeven het leven te hebben in Hemzelven", Joh. 5 : 26. En alzoo heeft ook de Geest het leven in Hemzelven. Dit wordt duidelijk in Zijn Scheppingswerk.

"De Geest Gods heeft mij gemaakt en de adem des Almachtigen heeft mij levendig gemaakt", Job. 33 : 4.

Hij maakte Adam levend, bezielde en begiftigde hem met een leven van liefde. Welke macht, buiten een goddelijk persoon die het leven heeft in Hemzelven, kon een levende ziel in Adam scheppen, en hem leven, gerechtigheid en ware heiligheid mededeelen? Hij is de werkmeester van natuurlijk en geestelijk leven: "De Geest is het die levendig maakt", Joh. 6 : 63. En, dewijl Hij geestelijk leven geeft, zoo onderhoudt Hij het ook, hierom wordt Hij genoemd: "een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven", Joh. 4 : 14. En al de uitverkorenen Gods die van nature dood zijn in zonden en misdaden, en kinderen des toorns, dezen maakt de Heilige Geest levendig", Ezech. 37 : 14. "Ik zal Mijnen Geest in u geven en gij zult leven". Daarom zegt onze Zaligmaker: Indien iemand dorst, hij kome tot Mij en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stroomen des levenden waters zullen uit zijnen buik vloeien. En dit zeide Hij van den Geest, denwelken ontvangen zouden die in Hem gelooven. Want de H. Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was", Joh. 7 : 38 en 39.

Het was de Geest die het lichaam des Zaligmakers in liet graf levend maakte. "Die wel is gedood in het vleesch, maar levendig gemaakt door den Geest, 1 Petr. 3 : 18.

Daarom wordt de Geest nadrukkelijk leven genoemd; en Hij zal ten laatste dage alle levend maken die in den Heere stierven.

"En indien Christus in u woont, zoo is het lichaam wel dood om der zonden wil, maar de Geest is leven om der gerechtigheid wil. Ik heb gezaaid en gij hebt gemaaid, en hij die maait ontvangt loon en verzamelt vrucht ten eeuwigen leven; opdat beiden, hij die zaait en die maait zich zouden verheugen".

De Geest is eene bron van levend water en zal springen tot in het eeuwige leven.

Dat is de heerlijke oogst der belofte, het tegenwoordige is de zaaitijd, waarin het gezegende koren (dat wij reeds in hope mogen genieten) gezaaid wordt; "maar die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien, Gal. 6 : 8.

Indien daarom de Geest geen persoon is, ja geen Goddelijk persoon, die het eeuwige leven in Hemzelven heeft, zoo kunnen wij nooit het eeuwige leven van Hem oogsten door onderwerping in geestelijke gehoorzaamheid aan Hem.

Ik zeg geestelijke gehoorzaamheid, omdat getuigd wordt, dat wij in nieuwheid des Geestes dienen en niet in de oudheid der letter, welke alléén in lichamelijke oefening bestaat.

Zoo wordt ook van ons gezegd: God in den Geest te dienen en in nieuwheid des levens te wandelen. Vervolgens de namen, die in den striktsten zin Gode eigen zijn, worden door, de Schrift den Heiligen Geest gegeven. Zooals Jehovah, welke een onmededeelbare naam Gods is: "Gij alléén met Uwen naam, zijt de Heere Jehovah, de Allerhoogste over de gansche aarde", Ps. 83 : 19.

Hij, dien de kinderen Israëls verzochten, vertoornden en weerstreefden, was Jehovah. En Jesaja schrijft dit den H. Geest toe, "maar zij zijn wederspannig geworden en zij hebben Zijnen H. Geest smarten aangedaan, daarom is Hij haar,in een vijand verkeerd, Hij zelfs heeft tegen haar gestreden", Jes. 63 : 10.

Ook de Apostel schrijft het Hem toe: "Daarom gelijk de H. Geest zegt: Heden indien gij Zijne stem hoort, zoo verhardt uwe harten niet, gelijk het geschied is in de verbittering, ten dage der verzoeking in de woestijn, alwaar mij uwe Vaders verzocht hebben; zij hebben Mij beproefd en hebben Mijne werken gezien veertig jaren lang. Daarom was Ik vertoornd over dat geslacht, en sprak: Altijd dwalen zij mei het harte en zij hebben Mijne wegen niet gekend, zoo heb Ik dan gezworen in Mijnen toorn, indien zij in Mijn ruste zullen ingaan", Hebr. 3: 7-11

Jesaja en de schrijver van den brief aan de Hebreen, beschrijft deze verzoeking en opstand der Israëlieten, als bedreven tegen den H. Geest; daarom moet de H. Geest

Jehovah zijn; en alzoo is er geschreven: "En hij noemde den naam dier plaats Massa en Meriba, om den twist der kinderen Israëls en omdat zij den Heere (Jehovah) verzocht hadden, zeggende, is de Heere in het midden van ons of niet?" Exod. 17 : 7.

Het is daarom duidelijk dat de H. Geest Jehova is, wiens onmededeelbare Naam den allerhoogsten God eigen is.

De H. Geest wordt ook God genoemd, niet in een figuurlijken, maar in een eigenlijken zin. "En weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont?" 1 Cor 3 : 16.

Datgene, wat niet wezenlijk God is, kon de Geest van God niet zijn, daarom is de H. Geest God. De Geest van Jehovah is Jehovah de Geest; de Geest Gods is God de Geest.

Dezen regel kunnen wij opmerken in den brief aan de Corinthen. "Doch, zoo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zoo wordt het deksel weggenomen. De Heere nu is de Geest, en waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid", 2 Cor. 3 : 16, 17. De Geest des Heeren is de Heere de Geest. Hieruit mogen wij veiliglijk besluiten dat de H. Geest is Jehova, God, en de Heere.

En om de Goddelijke gelijkheid der aanbiddelijke personen in de Godheid te toonen, zoo wordt ieder dezer personen somtijds eerst genoemd of geplaatst. Somtijds wordt Christus eerst genoemd. "De genade des Heeren Jesu Christi, de liefde Gods, en de gemeenschap des H. Geestes zij met u allen. Amen", 2 Cor. 13 : 13.

Somtijds staat de H. Geest eerst vermeld: "Opdat hare harten vertroost mogen worden en zij tezamen gevoegd zijn in de liefde, en dat tot allen rijkdom der volle verzekerdheid des verstands, tot kennis der verborgenheid Gods en des Vaders en Christi", Coll. 2 : 2.

Somwijlen staat God de Vader eerst. "Want drie zijn er die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de H. Geest en deze drie zijn één, 1 Joh. 5 : 7.

Welnu, terwijl deze laatste orde niet altijd gehouden wordt, zoo bewijst het dat de één niet is vóór of ná den ander, en dat de één niet grooter of minder is dan de ander. En ook, "daar is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; en daar is verscheidenheid der bedieningen en het is dezelfde Heere, en daar is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God die alles in allen werkt", 1 Cor. 12 : 4-6.

Hier neemt de H. Geest den naam aan van Geest, Heere en God, en daarom moet Hij zijn de Geest, de Heere en God.

Somtijds wordt de H. Geest als God aangebeden. Maar de Heere is getrouw, die u zal versterken en bewaren van den booze. En wij vertrouwen van u in den Heere, dat gij hetgene wij u bevelen ook doet en doen zult. Doch de Heere richte uwe harten tot de liefde Gods en tot de lijdzaamheid Christi", 2 Thess. 3 : 3-5.

De Heere die getrouw is, die de kerk Gods versterkt en van den booze bewaart, en waarin de Apostel Paulus zijn vertrouwen stelt, is de H. Geest; en Hij wordt aangebeden, opdat Hij de harten der geloovigen in de liefde Gods en in een lijdzaam wachten op Christus moge bewaren.

De H. Geest wordt aangebeden als een Goddelijk persoon om zielen in de liefde Gods te leiden, deze is een ander persoon en in het lijdzaam wachten op Christus, dewelke ook een ander persoon is en dat onderscheiden van de beide vorigen.

Dat de H. Geest waarlijk en wezenlijk God is, blijkt duidelijk uit de Schriften, welke Hem Goddelijke hoedanigheden en volmaaktheden toeschrijven, zooals Eeuwigheid Door den Eeuwigen Geest offerde Hij hemzelven Gode", Hebr. 9: 14.

Zoo ook Alwetendheid: "Want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. Want wie van de menschen weet hetgene des menschen is, dan de geest des menschen, die in hem is? Alzoo weet ook niemand hetgene Gods is, dan de Geest Gods", 1 Cor. 2: 10, 11.

Almacht wordt Hem toegeschreven: "De H. Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen", Luc. 1: 35. Hij wordt genoemd de Geest des raads en der sterkte, Jesaja 11: 2 en de Geest der kracht en der gematigdheid, 2 Tim. 1 :7. Hoe kan Hij de Geest der sterkte, de Geest der kracht en de Geest des Allerhoogsten genoemd worden, indien Hij de Almachtige God niet is? Niets kan de kracht van den Allerhoogste zijn, dan de Almacht zelve en wat Almachtig is, is God.

Alomtegenwoordigheid: "Waar zou ik henen gaan voor uwen Geest en waar zou ik henen vlieden voor uw aangezicht? Zoo ik opvoere ten hemel, Gij zijt daar, of bedde ik mij in de hel, ziet, Gij zijt daar. Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan t uiterste der zee, ook daar zou uwe hand mij geleiden en uwe rechterhand zoude mij houden". Psalm 139: 7, 10. Hier is de H. Geest in Zijne tegenwoordigheid, en met Zijne hand in alle plaatsen; daarom moet Hij alomtegenwoordig zijn en de onmetelijkheid zelve, ziende dat men zich van Hem niet kan verwijderen, noch in den hemel, noch op de aarde, in de zee of in de hel.

Zoo ook Heiligheid. Hij wordt verklaard te zijn: "de Zoon van God naar den Geest der heiligmaking uit de opstanding der dooden" Rom. 1 : 4. Indien Hij is de Geest der heiligmaking, zoo moet Hij heiligheid in hemzelven hebben, zooals Hij heeft, ja Hij is de werkmeester der Heiligheid in al de heiligen, want zij zijn geheiligd door den H. Geest die in hen woont. "Weet gij niet dat uwe lichamen tempelen des H. Geestes zijn? Gij zijt de tempel des levendigen Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: "Ik zal in haar wonen en Ik zal onder haar wandelen, en Ik zal haar God zijn en zij zullen Mij een volk zijn. 2 Cor. 6: 16.

Hij wordt genoemd de Geest der Waarheid, en de Waarheid zelve, welke de heiligen in alle waarheid leidt.

Zoo ook de Geest der Wijsheid; en indien Hij de Geest der waarheid, ja de waarheid zelve is, zoo moet Hij Goddelijke waarheid en Goddelijke wijsheid zijn of Hij kan de Geest der waarheid en wijsheid niet zijn.

Alle deze zaken aandachtiglijk beschouwd, zijn voldoende om te bewijzen, dat de H. Geest een persoon is, ja een Goddelijk persoon en daarom waarlijk en eigenlijk God.

Ik moet sluiten, terwijl ik mijn waarden Broeder veel van des Heeren tegenwoordigheid toewensch in dit Nieuwe Jaar. En wanneer het U welgaat, gedenk

W. HUNTINGTON.

 

Vierde brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, Lewes, Sussex.

Geliefde!

Sedert ik mijn laatsten afzond is mijn hoofd en hart weder ontvangende en voortbrengende geweest in zooverre dat ik denk nu meer olie in mijn kruik te hebben, dan toen ik begon. "Mijn hoorn is verhoogd, gelijk de hoorn eens eenhoorns en ik ben met versche olie overgoten."

Ik wil daarom vervolgen en aantoonen dat de H. Geest een onderscheiden persoon is. Hij wordt gezegd van den Vader uit te gaan. "Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van Mij getuigen", Joh. 15:26.

Indien Hij uitgaat van den Vader, zoo moet Hij onderscheiden zijn van dien van welken Hij uitgaat, en weder: "Het is u nut dat Ik wegga, want indien Ik niet wegga, zoo, zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik henenga zoo zal Ik Hem tot u zenden", Joh. 16: 7. Hier nu gaat de Geest uit zoowel van den Vader als van den Zoon: "Ik zal Hem zenden".

De Geest, welke gezonden wordt, is een verschillend persoon van degenen die zendt. Hij wordt ook een ander genoemd. "Ik zal den Vader bidden en Hij zal u een anderen Trooster geven".

God wordt genoemd de Vader van alle genade en de God van alle Vertroosting, de Verlosser wordt genoemd de vertroosting Israëls, welke de goede oude Simeon verwachtte te aanschouwen en Christus, nu bereid Zijne kudde te verlaten, belooft hen eenen anderen Trooster te zullen zenden die altijd bij hen zou wonen, en, indien Hij een andere Trooster is, zoo moet Hij onderscheiden zijn beide van den Vader en van den Zoon, anders kan Hij geen andere wezen, maar moet dezelfde zijn.

Ik geloof dat God de Vader nooit eenig werk wrocht, van hetwelk de Zoon of de Geest waren uitgestoten. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de Zoon kan niets van Hemzelven doen, tenzij Hij den Vader dat ziet doen, Want zoo wat die doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks", Joh. 5: 19. Zoo deed Hij ook nimmer eenig werk waarvan de Geest uitgesloten was. Hunne verschillende persoonlijkheid straalt uit al hunne goddelijke werken en in ieder werk blijken zij gezamenlijk betrókken te zijn.

In den verborgen raad, des vredes, in het besluit der verkiezing en in het verbond der genade, dat van eeuwigheid gemaakt is, waren zij gezamenlijk betrokken. Daar was de Vader verkiezende, de Zoon nam op zich de verkozenen te verlossen en de Geest om de gekozenen te heiligen, en te doen gehoorzamen. "Den uitverkorenen naar de voorkennis Gods des Vaders, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Christus", 1 Petrus 1 : 2.

Dit alles zal meer helder worden in het volgende, alwaar U eene vermelding vindt van het verbond en van de Heilige Drieeenheid te zamen. Mij aangaande, dit is Mijn verbond met hen, zegt de Heere, mijn Geest die op u is en Mijne woorden die Ik in uwen mond gelegd heb, die zullen van uwen mond niet wijken, noch van den mond uws zaads.

noch van den mond des zaads uws zaads, zegt de Heere, van nu aan tot in eeewigheid toe", Jes. 59: 21.

Hier is de Vader en de Zoon overeenstemmende omtrent het verbond: "Ik heb een verbond gemaakt met Mijnen uitverkorene". De Zoon neemt op zich mensch te worden; het zal een verbond zijn door offerande. Hij onderneemt het om onzentwille en voor ons op zich; de belofte van eeuwig leven en de H. Geest zullen op Hem komen; dit onderneemt de H. Geest te bewerken en deze zullen op Hem blijven; de bron van alle bezieling, tot de zaligheid zal bereid zijn.

De Geest past de zegeningen des kruises toe en roept vrijheid uit aan de uitverkorenen. "Door het bloed uws verbonds heb Ik uwe gebondenen uit den kuil, daar geen water in is, uitgelaten", Zach. 9: 11. Zij Worden Christus gebondenen (gevangenen) genoemd, omdat zij Hem gegeven zijn om vrij te maken, te heiligen en te behouden.

In het werk der schepping komen de onderscheiden persoonlijkheid en werkingen der Goddelijke Drieëenheid helder aan het licht. Daar toch schept God de Vader, alles door Christus Jezus, Ef. 3: 9, en zweeft de Geest Gods op de wateren, Gen. 1 : 2, brengende den verwarden chaos in deszelfs tegenwoordigen heerlijken vorm en orde. Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest zijns monds al hun heir", Ps. 33: 6. Hier is de Heere en het wezenlijke Woord hetwelk bij God en God was, de wereld scheppende, en de Geest zijns monds dat is de H. Geest, gelijkelijk in het werk betrokken, want door den Geest heeft Hij de hemelen versierd". Job 26: 13.

Het moet ook niet vreemd geacht worden dat de H. Geest met adem en wind vergeleken wordt, ziende, zooals zeker geleerde opmerkt, dat de generatie de onderscheidene wijze van, het bestaan des Zoons in het Goddelijke Wezen uitdrukt, zoo kan ook ademing de onderscheiden wijze van het bestaan des Geestes daarin uitdrukken en mogelijk is het de eenige reden, waarom Hij dezen naam draagt.

En, dewijl Hij de adem des Almachtigen genoemd wordt en Christus op ~ de apostelen blies en tot hen zeide: "Ontvang den H. Geest", zoo is de uitgang des H. Geestes hierdoor heerlijk voortgegaan.

Er werd door de goddelijke personen raad gehouden omtrent de schepping des menschen. "Laat Ons" zegt de Vader tot den Zoon "menschen maken naar onzen beelde, naar onze gelijkenis", en de H. Geest blies in hem, formeerde zijne ziel en maakte hem levend. "Alzoo schiep God den mensch naar Zijnen beelde, naar den beelde Gods schiep Hij hem" In deze woorden: "Laat Ons menschen maken naar, onzen beelde, naar onze gelijkenis", komen de personen in het meervoudig getal voor, maar in den laatsten tekst: "Alzoo schiep God den mensch naar Zijnen beelde" is de eenheid van het Goddelijk Wezen behouden; de eerste vermelding is in het meervoudig getal en de laatste in het enkelvoudige.

Het blijkt, dat in de regeering der wereld de Drieeenheid evenzoo betrokken is. Dit merken wij op in de gezichten van den koning van Babylon, Dan. 4: 13: "Ik zag verder in de gezichten mijns hoofds op mijn leger en ziet een wachter, namelijk een heilige kwam af van den hemel". Dit is in het enkelvoudig getal.

"Deze zaak (zegt Daniël), is in het besluit der wachters, en deze begeerte is in het woord der, heiligen, opdat de levendigen bekennen, dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der menschen en geeft ze aan wien Hij wil", Daniël 4: 17.

Ik weet dat velen van oordeel zijn, dat deze wachters engelen zijn, doch dat kan niet zijn, want het besluit wordt genaamd: het besluit der wachters en de begeerte in de woorden der heiligen; maar engelen zijn niet in des Heeren raad, ook zijn zij niet werkzaam in het maken van Gods besluiten. "Wie heeft den Geest des Heeren bestierd en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen? met wien heeft Hij raad gehouden, die Hem verstand zoude geven?" Jes. 40: 13, 14. Wat nu het besluit der wachters en der heiligen genoemd wordt, is door den profeet verklaard, Dan. 4: 24: "Dit is een besluit der Allerhoogsten, hetwelk over mijnen heer den koning komen zal".

En ofschoon de engelen heilige schepselen zijn, zoo kunnen toch drie van hen niet uitsluitend de heiligen genoemd worden, want er zijn twintigduizend heilige engelen en er zijn heilige zielen in den hemel en heilige zielen op aarde. Maar de Heere God in drie personen is de bron van heiligheid.

Wij behoeven ons ook niet te verwonderen, dat de Drieeenheid Wachters genoemd wordt, ziende dat God de Vader, Zoon en H. Geest wacht houdt over alle heiligen."Hij, die u bewaart, zal niet sluimeren. Zie, de bewaarder Israëls zal niet slapen noch, sluimeren", Psalm 121 : 3, 4.

En indien de Heere de stad Sion niet bewaart, zijn alle andere wachters ijdel.

Alzoo werkt de H. Drieëenheid vereenigd en hunne onderscheidene persoonlijkheid wordt in hunne heerlijke werken gezien, en zoo zal het verder blijken in ieder gedeelte van het werk der verlossing.

Zooals in de zending en lastgeving van Christus: "Van dien tijd af dat het geschied is, ben Ik dáár: en nu, de Heere Heere en Zijn Geest heeft Mij gezonden", Jes. 48: 16. Hier nu is Christus die Mij die gezonden is en de Heere God en Zijn Geest die Hem zenden. Indien hier eene Drieëenheid van namen bedoeld werd en niet van personen, zooals zeker wijs man opmerkt, zoo zoude het in deze woorden voorkomen: En nu, Ik mijzelven en mijzelven hebben mijzelven gezonden.

Deze profetie heeft Zijne vervulling gehad bij den doop van Christus, juist toen Hij Zijne openbare bediening aanvaardde. Christus was op de aarde, de H. Geest daalde op Hem neder in lichamelijke gedaante eener duif, en eene stem kwam van den hemel, zeggende: "Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik mijn welbehagen". Deze zijn de Heere God en Zijn Geest, Christus uitzendende, en gevende hun getuigenis zoowel van Zijn Zoonschap als van Zijne verordineering.

De verlossing wordt ook aan de drie personen toegeschreven, welke er gelijkelijk in betrokken zijn. De Vader spreekt aldus: "Maar over het huis Juda zal Ik Mij ontfermen en zal te verlossen door den Heere hunnen God, en Ik zal ze niet verlossen door boog, noch door zwaard, noch door krijg, door paarden, noch door ruiteren", Hosea 1 : 7. Aldus geeft de Vader getuigenis van Zijnen eeniggeboren Zoon en zegt ons, dat Hij is de Heere God door wien Hij ons verlost en wij gelooven Hem, niet twijfelende, of de Heere is een getrouw getuige en moet een beter oordeler zijn van, Zijn eigen Zoon en wat Hij is, dan al de Arianen en Socinianen in de wereld. God de Vader verlost ons door den Heere onzen God en die is de Zoon; hierom, wordt Hij genaamd Jezus, opdat Hij zijn volk zalig zal maken van hunne zonden. Zoo is ook de H. Geest van het werk der verlossing niet uitgesloten, want de Vader, die ons zegt het huis van Juda genadig te zullen zijn, zegt ons ook, hoe deze genade tot ons zal komen en wel door den H. Geest. Maar naar Zijne barmhartigheid heeft Hij ons zalig gemaakt door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des H.Geestes", Titus 3:5

Alzoo zijn de drie goddelijke personen in onze zaligmaking werkzaam. Hierom lezen we ook van fonteinen, meer dan één waarin de zaligheid te vinden is. "En gijlieden zult water scheppen met, vreugde, uit de fonteinen des heils", Jes. 12:3.

En weder, een ledige naam kan niet schrijven of getuigenis geven. Want hoe komt een verdichte naam voor in een gerechtshof, wanneer er niemand gevonden wordt welke dien naam draagt of er door vernoemd wordt? "Want drie zijn er die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de H. Geest, en deze drie zijn één", 1 Joh. 5: 7 en 8. En dit is geene drieëenheid van namen, geschikt om een verbond te maken, zooals sommigen veronderstellen, want een naam kan noch Vader, noch Zoon zijn.

Zoo ook, indien er slechts één persoon in de Drieëenheid is, zoo kan er geen Zoon noch Vader zijn; die één ontkent, ontkent beiden. Deze is de Antichrist die den Vader en den Zoon loochent. Een iegelijk die den Zoon loochent heeft ook, den Vader niet", 1 Joh. 2:22, 23.

Daarom kunnen niemand dan personen getuigenis geven, maar de personen in de H. Drieeenheid geven getuigenis, en het getuigenis dat Zij geven is van het Zoonschap van Christus en hun onderscheiden getuigenis staat in de H. Schrift.

Het getuigenis des Vaders, tweemaal geschreven, is dit: Luc. 3:22: "Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik mijn welbehagen". En weder Matth. 17:5: Deze is Mijn geliefden Zoon, in denwelke Ik mijn welbehagen heb: hoort Hem".

Het getuigenis des Heeren van Zichzelven is aldus aangeteekend. Zegt gijlieden tot Mij, dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God, omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon? Indien Ik niet doe de werken Mijns Vaders, zoo gelooft Mij niet", Joh. 10: 36, 37.

De booze Joden noemden dit "eene Godslastering", hiervoor werd Christus veroordeeld, en dit heeft Hij nimmer ontkend, maar verzegelde het met Zijn bloed.

Het getuigenis des Heiligen Geestes is in dezelfde waarheid. Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen Apostel, afgezonderd tot het Evangelie Gods(hetwelk Hij te voren beloofd had door Zijne Profeten in de heilige Schriften), van Zijnen Zoon, die geworden is uit den zade Davids naar, den vleesche, die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods naar den Geest der heiligmaking uit de opstanding der dooden", Romeinen 1: 1-4.

Dit is het getuigenis door den Geest gegeven, dat,Christus de Zone Gods is, niet in naam, want er is geen kracht in een ledigen naam, want Hij is de Zone Gods met macht bedeeld, de Almachtige: de eerste en de laatste, de Almachtige", Openb. 1: 8.

En dit wordt verklaard of bevestigd in Zijne eigene opstanding uit den doode. Breek dezen tempel af en in drie dagen zal Ik, denzelven weder opbouwen". Dit is het getuigenis en getuigt door den Geest der heiligmaking.

Welnu, dit drievoudig getuigenis gegeven door den Vader, Zoon en Geest, is van het Zoonschap van Christus en is door den apostel Johannes duidelijk gemeld: "Want drie zijn er die getuigen in den hemel en drie zijn er die getuigen op aarde. Indien wij het getuigenis der menschen aannemen, het getuigenis Gods is meerder; want dit is het getuigenis Gods, hetwelk Hij van Zijnen Zoon getuigd heeft. Die in den Zoon gelooft, heeft het getuigenis in zichzelven; die God niet gelooft heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft het getuigenis, dat God getuigd heeft van Zijnen Zoon", 1 Joh. 5: 7-10

Alzoo het getuigenis Gods, hetwelk Hij getuigd heeft en zich grondt op een gegeven getuigenis, wordt genoemd de betuiging en het getuigenis hetwelk God gaf van Zijnen Zoon.

De gevolgtrekkingen, die voor de hand liggen zijn deze:

1e. Dat niemand dan dezulken, die in den eeniggeboren Zone Gods gelooven, het getuigenis des Geestes in zichzelven hebben. 2e. Dat al dezulken die ons zeggen dat Christus alleen een naam beteekent of een bloot schepsel, ongeloovigen zijn; zij gelooven het getuigenis niet, dat God gaf van Zijnen Zoon. En 3e, de schande die op dezulken ligt, is, dat zij God tot een leugenaar maken, dit is het ergste van alles; en zulke leugenaars zijn al onze Arianen en Socinianen en daarom is hun getuigenis niets waard.

Alzoo geven de Heilige Drie getuigenis, zooals eene drieheid in namen niet doen kan; want, zooals ik vroeger reeds opmerkte, indien een verdichte naam in een gerechtshof voorkomt, zoo kan men daarmede niets doen, omdat het niets dan een naam is; en de eene of andere moet die hebben geschreven, want de Heilige Drieëenheid heeft niemand noodig om voor zich te schrijven (tenzij dan in eene gewillige nederbuiging naar onze zwakheid) want

zij kunnen allen voor zichzelven schrijven.

Aldus spreekt God de Vader: "Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met den huize Israëls maken zal, spreekt de Heere, Ik zal mijne wet in hun binnenste geven, en zal die in hun harte schrijven; en Ik zal hun tot eenen God zijn, en zij zullen mij tot een volk zijn", Jer. 31:33.

En God de Zoon belooft het volgende te schrijven op allen die overwinnen: "Die overwint, Ik zal Hem maken tot een pilaar in den tempel mijns Gods en hij zal niet meer daar uitgaan; en Ik zal op hem schrijven den naam mijns Gods, en den naam der stad mijns Gods, namelijk

des nieuwen Jeruzalems, die uit den hemel van mijnen God, afdaalt en ook mijnen nieuwen naam", Openb 3: 12.

En het handschrift van den Heiligén Geest getuigt aldus: "Als die openbaar zijt geworden dat gij eenen brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levendigen Gods, niet in steenen tafelen, maar in vleezen tafelen des harten", 2 Cor. 3:3.

De wet welke God in de verborgene plaats geeft, is Zijne eeuwigdurende liefde"in onze harten uit te storten (,de liefde is de vervulling der wet") door den Heiligen Geest, die ons is gegeven. Zijne, wet in ons gemoed schrijvende, is in ons de overtuiging Zijns Geestes, tevens in ons werkende de wet des geloofs. "De Heere zal Jafeth overreden, (Eng. vert.) en hij zal in Sems tenten wonen".

Datgene,wat Habakuk gelast werd op tafelen te schrijven opdat de voorbijgaanden het mochten lezen, schrijft God op de vleezen tafelen onzes harten, ons rechtvaardigende en ons schenkende, geloof en leven; en hierdoor spreekt het gezicht in ons geweten: "De rechtvaardige zal door zijn geloof leven". Christus schrijft op ons den naam zijn Gods, dat is, Hij geeft ons eene ondervinding van dien heerlijken verbondsnaam welke de Heere voor, Mozes uitriep: De Heere, de Heere God, genadig en barmhartig, traag tot toorn, overvloedig in goedheid en waarheid; vergevende de ongerechtigheid, overtreding en zonden". De vergeving geschiedt door het bloed van Christus; genade, goedheid en goedertierenheid, dit alles komt te zamen wanneer God zijn geliefden Zoon in ons openbaart.

De naam, der stad Gods op ons te schrijven, is ons te geven eene heerlijke genieting van vrede, welke vrucht en uitwerksel is van toegerekende gerechtigheid; en ons met de tegenwoordigheid Gods te zegenen. De stad wordt genoemd Jehovah Samma: De Heere is aldaar, of: de van des Heeren tegenwoordigheid. De Heere belooft eeuwig in Sion te wonen, daar is de plaats Zijner ruste, en Hij heeft ze begeerd.

Des Heeren nieuwen naam schijnt te zijn die naam op Zijn kleed en op Zijne dije geschreven, en dat is: "Koning der Koningen en Heere der Heeren" ; welke naam in vervulling zal komen, door de verwoesting van den antichrist, Zijne groote macht gebruikende en regeerende, wanneer alle koninkrijken dezer aarde, de zijnen zullen zijn en dan zal Hij zijne kinderen tot prinsen maken over de geheele aarde. Dit grootste van alle koninkrijken, grooter dan Babylon, Griekenland of Rome, zal gegeven worden aan de heiligen der hooge plaatsen, welke het zullen nemen en bezitten van eeuwigheid tot in eeuwigheid, dan zullen de heiligen koningen zijn en over hunne onderdrukkers gebieden.

Hen tot pilaren te maken, is hen door genade doen schitteren, hen oprecht makende in het versieren hunner belijdenis. En waar deze zaken gevonden, worden, door den H. Geest geschreven in de vleezen tafelen des harten, de som en inhoud van het Nieuwe Testament, hetzij in de Evangeliën of in de brieven der apostelen, zoo worden zij ondervindinglijk gekend in de zielen van Gods uitverkorenen, welke hen maken een pilaar en grond der waarheid, gekend en gelezen van alle menschen, getuigenis gevende van de waarheid in de gewetens van alle heiligen en zondaars, hypocrieten en ketters. En zulke levende brieven dragen een zegel zooals alle brieven moeten hebben, hebbende het grootzegel des hemels op hunne zielen, hierdoor worden zij des Heeren verborgene schatten, verzegeld zijnde tot den dag der verlossing, dat is de opstanding uit de graven.Van deze zaken geeft de Heilige Drieëenheid getuigenis, en deze zaken zijn in het gemoed en de harten geschreven van allen die gelooven; en deze inschrijvingen zijn zoo verbijsterend voor de wijzen en voorzichtigen onder ons, als het handschrift, tegen den muur van Belsazars paleis voor de wijze lieden van Babylon was. Edoch, boodschappers van zulke tijdingen en uitleggers om die te verklaren zijn schaarsch. "Is er dan bij hem een gezant, een uitlegger, één uit duizend om den mensch, zijnen rechten plicht te verkondigen, zoo zal Hij hem genadig zijn", Job 33: 23.

En ik denk, dat indien ieder bijeengekomen duizendtal van ééne belijdenis, in deze natie, één oprecht boodschapper had om zulke goede tijdingen voort te brengen, en met goddelijke wijsheid bedauwd, om dit aan zondaars in welker harten het geschreven is te verklaren; Oud Engeland zou een der gelukkigste landen ter wereld zijn.

Zeer Geliefde! vergeef de verbazende lengte van dezen brief; het is gedeeltelijk laat des nachts geschreven, en het overige vroeg in den morgen. Wanneer het water beroerd wordt en ik in kan stappen, ben ik (zooals Petrus op den berg) geneigd mijzelven te vergeten, doch hoop U steeds voor den Troon te gedenken; en hij die zulken vriend heeft, moet zich vriendelijk houden.

Voor altijd de Uwe.

W. HUNTINGTON. S. S.

 

Vijfde brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, Lewes, Sussex.

Mededienstknecht en medestrijder!

Genade en vrede zij met u, zoowel in de wapenrusting als in het veld.

"Raad in het harte", zegt de wijze man (of liever de wijsheid zelve) is als diepe wateren, en de woorden der wijsheid een vloeiende beek".

Dit getuigenis is waarheid, want voor ik den laatsten uit de hand legde had ik er weder twee in het harte, en daarom moet ik spreken of schrijven, opdat ik mij verlichte.

Ik toonde in mijn laatsten aan, hoe ieder der personen in de volheerlijke Drieëenheid gezamenlijk betrokken waren in de behoudenis van Gods uitverkorenen; en handelde een weinig over hunne samenwerking in ieder gedeelte van hetzelve. Dit zal ons verder duidelijk worden in die toepassing der beloften. "De woorden der wijzen zijn gelijk prikkelen en gelijk nagelen diep ingeslagen van de meesters der verzamelingen, die gegeven zijn van den eenigen Herder", Pred. 12 : 11.

In de "meesters der verzamelingen" komen de personen in het meervoudig getal voor, maar in den "eenigen Herder" is de eenigheid Gods vertoond. Wanneer men hier tegen wilde aanvoeren dat door de "meesters der verzamelingen " de joodsche geleerden bedoeld zijn, zoo antwoord ik, dat zij geen predikers van Gods Woord waren, zij hebben in geene hunner overleveringen daarop gedoeld. Evenmin kan het de Apostelen of gewone bedienaren des Evangelies bedoelen, want zij durven zich den titel van Méester" niet aanmatigen: Gij zult niet Rabbi genoemd worden want één is uw Meester n.l. Christus", Matth. 23: 8. Ook is het niet in de macht van eenig mensch het Woord Gods. toe te passen. Om het Woord Gods diep in te drijven als een nagel wordt macht vereischt, en de uitnemendheid der macht is des Heeren, niet de onze.

Indien de meest welsprekende redenaar in de wereld, door het geluid eener sierlijke uitspraak, dit werk wilde ondernemen en de hartstochten der menschen tot in het uiterste in beweging zetten, al wat men hiervan zou kunnen zeggen, zou zijn, dat men het alléén in woorden had ontvangen; maar wanneer het woord komt "met kracht in den Heiligen Geest en in vele verzekerdheid" dan is de nagel vast ingeslagen, en is geen mensch noch duivel in staat dezelve uit te trekken. God de Vader noem zichzelf een Heere (Eng. vert. meester). "Indien ik, een Heere ben, waar is Mijne vreeze"? Mal. 1 : 6. "Noem niemand Meester, want één is uw Meester, namelijk Christus".En alzoo hij die door den Geest geleerd wordt, zaait in den Geest en wordt door den Geest geleid, hij leert, gehoorzaamt en volgt zijn meester.

Welnu, deze "woorden der wijzen" worden prikkelen genoemd die steken, en nagelen die vast zijn ingedreven zij worden door den eenigen Herder gegeven, namelijk God: "De Heer is mijn Herder, mij zal niets ontbreken; want wij zijn het volk Zijner weide en de schapen Zijner hand". En weder. Wij zijn gedoopt in den naam der drie Goddelijke personen: Gaat dan henen, onderwijst alle de volkeren, dezelve doopende in den Naam des Vaders, en

des Zoons, en des Heiligen Geestes", Matth. 28 : 19.

En wanneer wij met den Heiligen Geest en met vuur gedoopt worden, wordt de liefde Gods in de harten uitgestort, en gaat de zon der gerechtigheid op met genezing in hare stralen, en schijnt als de zon in hare volle kracht; wanneer de Heilige Geest de brandende kool van het altaar neemt, of leven en liefde bij het woord voegt en op onze tong legt, ons zeggende, dat onze ongerechtigheid is weggenomen, en onze zonden zijn uitgedelgd en dat we het nu moeten belijden en uitroepen. Deze doop maakt een prediker tot een vlammend vuur, een brandend en schijnend licht, en vereenigt arme zielen met Vader, Zoon en H. Geest en geeft hun een aandeel in de liefde van deze Drie. Maar behalve de doop des H. Geestes, zoo volgt eene andere, en dat is de vurige beproeving. Wij lezen van den Geest des oordeels en den Geest der uitbranding, want God houdt zijn vuur in Sion en zijn smeltoven te Jeruzalem, opdat Zijne ware kerk niet door onkruid of kaf, stroo of stoppels moge overstroomd worden.

Het gouden of zilveren vat zal het vuur doorstaan, maar de vaten van hout of aarde zullen verteerd worden; de eerste, door het verliezen van hun schuim verschijnen glinsterend en beter door het vuur; de laatste, als een dwaas in een mortier gestampt, tienmaal erger.

Dit heilgeheim was en zal steeds zijn met de uitverkorenen Gods, want alzoo is er geschreven: Met het Woord, in hetwelk Ik met ulieden een verbond gemaakt heb, als gij uit Egypte uittrokt en mijnen Geest, staande in het midden van u: en vreest niet. Want álzóó zegt de Heere der heirscharen: Nog ééns, een weinig tijds zal het zijn, en Ik zal de hemelen en de aarde" en de zee en het droge doen beven; ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen komen tot den wensch aller heidenen" , Hag. 2: 6-7.

Hier is God de Vader sprekende en het verbond makende, en het wezenlijk Woord, dat is het verbondshoofd en het verbond zelve, omdat het verbond met Hem is, met Hem gemaakt is, door Hem bevestigd is en alle zegeningen van hetzelve in Hem zijn.

De heerlijke verkondiging van den Naam des Heeren, is niet anders, dan de genade en zegeningen Gods in Christus Jezus, getoond in het verbond der genade en deze Mijn naam, zegt God, is in Hem; in den Engel, die voor Zijn aangezicht gaat. Daarom zijn zij gelast Hem te gehoorzamen en Hem niet tegen te staan, want Hij zal uwe overtredingen niet vergeven".

Wanneer Mozes Christus de rots noemt, wiens werk volkomen is, en Hem hun voorstelt als hun toevlucht, hun leven en de lengte hunner dagen; en hen zegt niet in hun harte, te zeggen: "Wie zal in den hemel opklimmen, of wie zal in den afgrond nederdalen?" om het Woord hen te brengen. Dit alles wordt in het Nieuwe Testament op Christus toegepast, en zijn de dingen van het Nieuwe Verbond, welke de Geest op de uitverkorenen Gods toepast.

Hier is de God der Geesten sprekende, en van het Woord (Christus) wordt gesproken en de wensch aller heidenen genoemd en het verbond met Hem; en de Geest steeds met hen blijvende; want, alhoewel Israël dikwijls nationale weldaden werden onthouden, en nationale ellenden werden toegebracht, toch waren de uitverkorenen nimmer van hun God verlaten.

Daarenboven, de Heilige Drieeenheid moet worden aangemerkt in alle onze smeekingen of toenaderingen tot God: "Want door Hem hebben wij beide den toegang door eenen Geest tot den Vader". Hier is het de Vader, tot wien wij nadering en toegang vinden, terwijl de zekerheid onze zonden weggenomen heeft en eene gebrokene wet uit den weg geruimd, en verschijnende als onze vredemaker en Middelaar door wien wij met dezen toegang verwaardigd worden, en hier is een Geest, onder wiens invloed als een Geest der genade en gebeden wij toenaderen.

Dit is de versche en levende weg, welke Christus heeft ingewijd, en Hij zegt ons, dat niemand tot den Vader kan komen dan door Hem, en hij die door dezen nieuwen weg en rechte poort niet ingaat, maat op eene andere wijze inklimt, deze is een dief en roover; en zulke dieven en roovers zijn de Arianen, Socinianen en Papisten, de eersten staan geen Middelaar toe, de anderen hebben er honderd.

Dit heilgeheim, mijn waarde en Geliefde! moeten wij behouden, er aan vastklemmen, en er in blijven, hetwelk zoo klaar in het woord Gods geopenbaard is. Want hetgeen gijlieden van den beginne gehoord hebt, dat blijve in u. Indien in u blijft dat gij van den beginne gehoord hebt, zoo zult gij ook in den Zoon en in den Vader blijven. En de zalving die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, . . maar gelijk dezelve zalving u leert van alle dingen, zoo is zij ook waarachtig en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zoo zult gij in Hem blijven".

1 Joh. 2:24 en 27

Hieruit mogen wij besluiten, dat wie ook de leere van Christus niet heeft, God niet heeft, maar hij die de leere van Christus heeft en de liefde der waarheid ontvangt of de liefde Gods, hetwelk ons beloofd is in het woord der waarheid; en hij nu die waarheid ontvangt in de liefde gelooft er in, houdt het vast, belijdt het, en blijft er in; ja hij zal blijven in den Zoon en in den Vader; zoo ook zal hij blijven in de zalving, welke is de waarheid, en is geene leugen.

Maar ik moet af breken, en naar onze poorten gaan, waar oude en nieuwe dingen zijn, welke opgelegd zijn voor de geliefden des Konings, opdat het bescheiden deel ter bekwamer tijd aan de huisgenooten moge worden toegediend.

Vaarwel.

De Uwe in Hem.

W. HUNTINGTON. S. S.

 

Zesde brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, Lewes, Sussex.

Geliefde in den Heere!

Ik heb den uwen ontvangen en ben blijde, dat de onderwerpen door u worden goedgekeurd, zooals mijn gemoed nog steeds werkzaam is in dit heerlijk heilgeheim.

Ik besloot mijn laatsten met ons wonen in den Zoon en in den Vader, zoo ook in de zalving; dit is waarheid en geene leugen Ik zal voortgaan én beginnen dezen met de Apostolische Zegenbede: "De genade van onzen Heere Jezus Christus, en de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met ons", deze is van denzelfde inhoud.

Nu van al deze duidelijke plaatsen der Schriften, welke, ik heb aangehaald, komen drie verschillende personen voor in één God en niet meer. Niet één kan worden uitgelaten en of niet één kan worden bijgevoegd.

Maar de tegenstanders der Drieëenheid werpen tegen dat het uitdrukkelijke woord Drieëenheid niet in den bijbel genoemd wordt; maar het is niet het woord, hetwelk zij haten en waartegen zij strijden, maar wel de leer.

Wij weten dat twee één paar of tweevoud is, drie is een drievoud en vier een viervoud; en drie zijn er die getuigen in den hemel, en niet meer, en deze. drie zijn één, niet drie namen en één persoon, maar drie onderscheiden personen in één onverdeeld wezen. Zoo ook stooten zij op het woord voldoening, door het offer van Christus, omdat het woord zelve niet vermeld wordt. Maar de zaak zelve wordt in den bijbel gevonden.

De Heere wordt, Lucas 7: 41, een schuldheer genoemd, en arme zondaars zijn schuldenaars, om de geheele wet te vervullen, op straffe van een eeuwigen dood; "en hij die in ééne overtreedt is schuldig aan alle", en indien hij in dezen staat sterft, zoo moet hij in de gevangenis of in de hel; want indien wij in onze zonden sterven, waar Christus is kunnen wij niet komen, en kunnen daarom niet uit de gevangenis komen tot den laatsten penning betaald is, en in het gevangenhuis zittende, geen schulden kunnende betalen, zoo kan er geen hoop zijn daaruit verlost te worden.

Hieraan zijn alle menschen blootgesteld en worden er mede bedreigd, terwijl zij in hunne zonden leven. In dezen staat vond Christus ons, toen Hij onze natuur aannam, en werd uit eene vrouw en onder de wet, welke wet Hij gehoorzaamde, en Zijne gehoorzaamheid is op onze rekening gesteld ter rechtvaardigheid. Hij nam onze zonden op zich.

droeg die in Zijn lichaam op het hout, en werd een vloek voor ons en stierf in onze plaats. De Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen en verloste ons alzoo van den vloek en volbracht alzoo alle gerechtigheid, waarmede onze schuldheer wel voldaan is, en door het bloed Zijns verbonds haalt Hij zijne uitverkorene gevangenen uit den put en verklaart zich getrouw en rechtvaardig, vergevende onze zonden, ons reinigende van alle ongerechtigheid. En dit is tot wezenlijke voldoening der zonden, want de schuldheer heeft er al zijn welbehagen in en zal men welbehagen hebben in de betaling dan is men er ook door voldaan. En, terwijl deze zaken ondervonden worden, zoo behouden wij de woorden, die dat behoorlijk uitdrukken, en het behaagt den Heere, door de dwaasheid der prediking dezer dingen zalig te maken die er in gelooven. En aan de anders zijde vinden wij velerlei zaken, welke onze tegenstanders voortbrengen, welke ons evenzoo kwalijk in het oor klinken als de woorden Persoon, Drieëenheid en voldoening dat doen in de hunne.

Sommigen zeggen ons, dat Christus slechts een werktuigwas in de schepping of wel een scheppend werktuig. Niets kan erger in de ooren klinken van een waren liefhebber van Christus dan dit; het is beneden het natuurlijk oordeel. Wij weten, dat gereedschappen door werktuigkundigen en bouwers gebruikt worden, om zaken gereed te maken en te bereiden, waartoe de kunstenaar of bouwheer die bestemt. Maar iemand nu te vertellen dat zulke werktuigen deze machine gemaakt en dit gebouw opgericht hebben, en nu voorts het eigendom is der gereedschappen, die bij het werk gebruikt zijn, en ter eer en verheerlijking van dezelve, gelijkt op razernij. Zoo ook, te spreken over een scheppend werktuig, of een werktuig dat scheppende kracht bezit om alle zaken uit niets te maken, zijn dingen, die niemand in zijn verstand kan dulden.

"Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen: en Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem", Coll. 1: 16 en 17.

Hier wordt Hij verklaard te zijn vóór alle dingen, en dus lang vóór dit scheppend werktuig uitgevonden of voortgebracht kon zijn. "Alle dingen waren door Hem en tot Hem geschapen", geschapen door Zijne eigene macht en tot Zijn eer en heerlijkheid, "en door Hem bestaan alle dingen", of wel worden door Hem bewaard in hun bestaan.

Welnu, deze heerlijke Schepper kan geen werktuig zijn, maar moet God zijn en hiervan geeft de Vader getuigenis: "Maar tot den Zoon zegt Hij: Uwe troon, o God! is in alle eeuwigheid; de schepter uws Koninkrijks is een rechte, schepter; Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en ongerechtigheid gehaat: daarom heeft U, o God! uwe God gezalfd met olie der vreugde boven uwe medegenooten. En: Gij, Heere, hebt in den beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken uwer handen; dezelve zullen vergaan, maar Gij blijft altijd; en zij zullen alle als een kleed verouden, en als een dekkleed zult Gij ze inéénrollen, en zij zullen veranderd worden; maar Gij zijt dezelfde, en uwe jaren zullen niet ophouden" Hebr. 1 : 8-12.

In de aangehaalde woorden noemt God de Vader den goddelijken Schepper van hemel en aarde: God en Heere; en zegt ons, dat de hemelen het werk Zijner handen zijn: Hij toch moet het best over Zijn eigen Zoon kunnen oordeelen. Sommigen zeggen ons, dat Christus eene menschelijke ziel had voor-bestaande van eeuwigheid en dat God hiermede raad hield, en hierdoor de wereld schiep. Maar "Christus is voor alle dingen", welke dit ding (zie boven) niet kan zijn; veel minder kan het genoemd worden: de metgezel van den God der Geesten, en waarlijk, het moet nadrukkelijk een roof geacht worden, dat zulk bedoeld ding zich Gode evengelijk maakt, zooals Christus deed, zelfs toen Hij zichzelf vernietigde en de gestaltenis eens dienstknechts aannam", Fil. 2:6.

Sommigen spreken van Christus als eene afgezondene macht, en eene ondergeschikte van God en een God door bediening; maar dit is meer dan één God maken, want indien één de opperste is, en de ander ondergeschikt, zoo moeten er twee zijn; verschillend in wezen, heerlijkheid, macht en majesteit. En om, wat het ook zij onder de oneindige Godheid, met eenige goddelijke eer te aanbidden of te vereeren, is vuile afgodendienst. Hoe het ook zij, deze ijdele ingebeelde onderscheiding tusschen den Vader en den Zoon vindt hare plaats niet in den bijbel. De God der Geesten noemt Christus zijn metgezel, Zach. 13: 7

En Christus behoefde het geenen roof te achten met God den Vader evengelijk te zijn, Fil. 2:6. Christus zegt: "Ik en de Vader zijn één. En dat zij allen den Zoon eeren gelijk zij den Vader eeren". En indien Hij waarlijk en wezenlijk God is, gelijk de Vader, één met Hem, altijd in Hem, zoo kan het geen afgodendienst zijn Hem te aanbidden, want alle engelen Gods zijn gelast, den Eerstgeborenen te aanbidden, zelfs in Zijne menschwording; zoo als zij allen zulks deden bij Zijne geboorte, Hebr. 1: 6.

En Sion wordt denzelfden last gegeven; en de ware reden voor dit gebod is, omdat Hij God is. "Dewijl Hij uw Heer is, zoo buig u voor Hem neder", Ps. 45: 12, en wij weten, dat "de Heere onze God is een éénig Heere", Deut. 6: 4

En wij mogen ook geene andere goden hebben: "Den Heere uwen God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen", Matth. 4: 10. En hij die dit eerste en grootste gebod gehoorzaamt, moet verre uit zijn gemoed verbannen alle de vervalschte versierselen der Arianen en Socinianen; want deze zijn niet beter dan het beeld, dat de koning Nebucadnezar had opgericht.

Velen zulke vreemde denkbeelden verwekt of schept de satan in de ijdele verbeelding der menschen, en dat zijn uitvinders van kwade zaken, en die zetten hun struikelblokken van ongerechtigheid in hunne harten; en de Heere verstrikt hun in hunne arglistigheid, door hen toe te laten dat, wat geen God is, te vereeren; en dat is afgoderij en een beeld van ijverzucht, hetwelk het zuivere Evangelie zou nedergeworpen hebben, indien het ooit met kracht op hunne harten gekomen was. "Want de wapenen onzes krijgs zijn niet vleeschelijk, maar krachtig door God tot nederwerping der sterkten; dewijl wij de overleggingen ternederwerpen, en alle hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid van Christus", 2 Cor. 10: 4 en 5.

Ook ben ik zeker, dat dezulken, die de eeuwigheid van Christus loochenen en toch spreken van het voor-bestaan eener menschelijke ziel, wartaal spreken. Geene menschelijke ziel kan Gods metgezel zijn, noch Gode evengelijk, noch één met Hem, noch één in Hem; veel minder kan zulk schepsel, hetwelk beneden een engel is, de eeniggeboren Zone Gods zijn, of den Zoon des Vaders in waarheid en liefde.

Maar wat Christus aangaat, "alle dingen zijn door Hem geschapen en Hij is vóór alle dingen", Coll. 1: 16 en 17. En indien Hij vóór alle dingen is, dan moet Hij ook zijn vóór deze menschelijke ziel geschapen was, en indien alle dingen door Hem geschapen werden, dan moest Hij ook deze ziel scheppen en bijgevolg zichzelf scheppen. Maar dit verschijnsel is niet de Christus Gods; dit is niet de verborgenheid Gods onder de heidenen, hetwelk Hem behaagd heeft in ons te openbaren, de hoop der heerlijkheid. Wij moeten onze hoop niet stellen in een schepsel, maar wij moeten hoop op God hebben.

Christus is de waarachtige en getrouwe getuige, en het getuigenis, dat Hij getuigt van zichzelven, is waar, en dit getuigt Hij van zichzelven: "Ik ben de Alpha en Omega, de eerste en de laatste, zegt de Heere, die is, en die was, en die komen zal, de Almachtige", Openb. 1: 8.

De vijanden van het volheerlijk geheim der Drieëenheid hebben een drieëenheid zoowel als wij; zij stemmen toe dat er drie in God zijn, zoodat, indien wij in dit stuk dwalen, zij ook alleen staan zij toe drie namen en één persoon, zij komen ook niet overeen wie de persoon is.

Sommige Sabellianen houden het er voor dat Christus de persoon is, dat de Vader en de Geest alleen namen zijn. Sommigen, die men Arianen en Socinianen noemt, zeggen, de Vader is de persoon, en de Zoon en de Geest zijn slechts namen; alzoo, de eene ontkent den Vader, en de andere ontkent den Zoon, middelerwijl hebben zij geen God.

Dit, hoe het ook zij, moet waarheid zijn, dat wat ook de Vader is, de Zoon dat ook is; alzoo verstonden de Joden de belijdenis van den Zaligmaker betrekkelijk zijn eigen Zoonschap, en legden Hem dit ten laste, dat Hij zich namelijk Gode evengelijk maakte. "Daarom zochten, de Joden temeer Hem te dooden, omdat Hij niet alleen den Sabbat brak, maar zeide dat God zijn Vader was, zichzelve Gode evengelijk makende", hetwelk de Zaligmaker nooit heeft ontkend, maar bevestigd. "De Zoon kan niets van zichzelven doen (en hoe kan Hij, dewijl de Vader en de Zoon één zijn?) tenzij Hij den Vader dat ziet doen; want zoo wat Die doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks", Joh. 5 : 19. Hierom is het klaar en duidelijk, dat de Zoon met den Vader evengelijk is; en wanneer dat zoo is, dan moet Hij met Hem van dezelfde natuur zijn. Alzoo, indien de Zoon alléén een Zoon bij name is, zoo moet de Vader dat ook zijn; indien Christus alléén een Zoon is door bediening, of in een figuurlijken zin, dan moet de Vader dat ook zijn; en, indien Christus niet meer is dan een menschelijke ziel, dat is slechts een schepsel, dan moet de Vader, dat ook zijn. Want Christus wordt verklaard te zijn: "de eeniggeboren Zone Gods", Joh. 3: 16. Geboren en niet geschapen.

Hij is ook geen Zoon door bediening, zooals een overheidspersoon is; noch door schepping zooals Engelen en menschen zijn; maar "de Zoon des Vaders in waarheid en liefde", 2 Joh 3. Daarom, wat ook de Zoon is, alzoo is de Vader; want Christus is de Zoon des Vaders in waarheid en liefde; en, dewijl de Vader God is, alzoo Christus: het afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid", Hebr. 1 : 3. "De waarachtige God en het eeuwige leven", 1 Joh. 3 : 20. "En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vleesch, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de Engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid", 1 Tim 3 : 16.

En, indien al de Arianen en Socinianen in de wereld tezamen kwamen zouden zij nooit het bovenstaande, noch het volgende op een menschelijke ziel kunnen toepassen, hoe ook verheven of onderscheiden".Dat gij dit gebod houdt, onbevlekt en onberispelijk, tot op de verschijning onzes Heeren Jezus Christus; welke te Zijner tijd vertoonen zal de zalige en, alleen machtige Heere, de Koning der Koningen, en Heere der Heeren, die alleen onsterflijkheid heeft, en een ontoegankelijk licht bewoont, denwelke geen mensch gezien heeft, noch zien kan; welken zij eere en eeuwige kracht, amen, 1 Tim. 6: 14-16.

Laten al de vijanden van den Zone Gods bewijzen, dat een ledige naam of een voorbestaande menschelijke ziel, of een halve god, of een god door bediening, of een scheppend instrument, of een ondergeschikte god, laat hen, zeg ik, uit deze lijst denkbeeldige waardigheden kiezen welke zij ook believen, en laten zij bewijzen dat des apostels beschrijvingen toepasselijk zijn op hunne schijngoden, namelijk, dat hun voorbestaande menschelijke ziel is "de zalige en alleen machtige Heere"; dat dit schepsel is "de Koning der Koningen"; dat deze menschelijke ziel "alléén onsterflijkheid" heeft; dat het "een ontoegankelijk licht bewoont, dewelke geen mensch gezien heeft, noch zien kan"; en dat "eere en eeuwige kracht, amen", daaraan kunnen worden toegeschreven. "Hij voedt zich met asch, het bedrogen hart heeft hem terzijde afgeleid; zoodat hij zijn ziel niet redden kan, noch zeggen, is er niet een leugen in mijn rechterhand?" Jes. 44 : 20.

Door de menschwording van Christus komt ook geen vierde persoon in de Drieëenheid. De menschelijke natuur van Christus is geen persoon; het wordt "wat nieuws" genoemd, Jer. 31 : 20, en Luc. 1 : 35 "dat Heilige", maar geen persoon; want de menschelijke natuur van Christus had nooit persoonlijk bestaan, of bestond nooit persoonlijk alléén of van zichzelve, maar zij bestond in vereeniging met den Goddelijken persoon van den Zone Gods; en deze vereeniging had plaats alvorens de menschelijke natuur was bereid of gevormd. - Het Woord werd vleesch".

Sommigen vertellen ons, dat Christus van eeuwigheid eene "menschelijke gedaante" aannam; maar hoe Hij een menschelijke gedaante kon aannemen, terwijl er geene menschelijke wezens waren, is iets Wat ik niet kan begrijpen; er kan geen vorm of gedaante van iets wezen dat nooit bestond, evenmin als de zon van eeuwigheid eene schaduw zou kunnen voortbrengen, wanneer de zon geen aanzijn had.

Ik lees, dat Christus in de gestaltenis Gods zijnde, geenen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, Phil. 2 : 6. En deze vorm (gestaltenis) bedoelt geen uitwendige gedaante; want wie heeft Gods stemme gehoord, of Zijne gedaante gezien? Maar de meening is, dat Hij in den hoogsten graad alle Goddelijke volkomenheden bezit, welke het Goddelijk wezen bijzonderlijk eigen zijn; zijnde het afschijnsel van des Vaders heerlijkheid en het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid.

Wat nu sommige arme, blinde, vermetele zielen tot deze dwaling vervoerde, is, dat de Zaligmaker door Abraham en Jozua in menschelijke gedaante gezien werd; naar denzelfden regel mogen zij bewijzen, dat Hij de natuur en gedaante der Engelen van alle eeuwigheid heeft aangenomen, want Hij verscheen als een Engel Gods aan Mozes, aan Jacob en aan Manoach.

Maar de waarheid is, dat Christus noch Engel noch mensch is; - Hij is geen Engel, omdat Hij is de schepper is der Engelen; - Hij maakt zijn Engelen geesten, en zijn dienaars een vlamme des vuurs.

Ook is Hij geen mensch, want als zoodanig had Hij nooit persoonlijke zelfstandigheid of bestaan. Maar zij zeggen ons ook, dat de menschelijke ziel van Christus en de gedaante

van een menschelijk lichaam, hetwelk Hij van eeuwigheid aannam, (hetwelk zij den "verheerlijkten mensch" noemen) in hetwelke Hij aan de aartsvaderen verscheen, een gedeelte, onzer natuur was; zoodat, toen Hij in het vleesch verscheen, nam Hij slechts een menschelijk lichaam aan, niet een redelijke ziel; en dit bewijzen zij uit deze woorden:

"want waarlijk Hij nam de natuur der Engelen niet aan".

"Menschelijke zielen" zeggen zij, "zijn engelachtig, maar Hij nam de natuur der engelen niet aan".

Maar, indien hierin eenig bewijs kan gelegen zijn, dan zullen we nooit weten wat de schrift bedoelt; er is een onderscheid tusschen een ontelbaar getal engelen, en de geesten der volmaakt rechtvaardigen. Ook worden de zielen der menschen nimmer engelen genoemd, ofschoon de bedienaren des evangelies dit wel zijn; doch dit ziet alléén op hunne bediening, niet op hunne natuur; want beiden engelen en predikers zijn dienaars van de erfgenamen der zaligheid; maar predikers zijn alléén engelen door bediening, niet door natuur. Het kan ook uit de woorden van Christus niet bewezen worden, wanneer Hij zegt: "Zij trouwen niet, noch worden ten huwelijk uitgegeven, maar zij zijn als engelen Gods in den hemel"; want dit heeft alleen betrekking op hun verheerlijkten staat, en deze woorden dienden alleen om de Sadduceeën den mond te stoppen, welke vraagden: "Wiens vrouw van de zeven, de vrouw zoude zijn in de opstanding?"

De Zaligmaker doet hun verstaan, dat het huwelijk alleen dit leven eigen is, tot het voortbrengen van kinderen; maar in de toekomende wereld zou er niet meer van gevonden worden, dan onder de engelen. Er zal ook een groot verschil zijn tusschen engelen en heiligen: de eersten zijn des Heeren dienstknechten, de laatsten des Heeren bruid - "Uw Maker is uw Man, de God der Geesten is Zijn naam". Dit werd nooit van engelen gezegd.

Men zou verwonderd zijn (was het niet dat de duivel zulk een macht en heerschappij over de menschheid heeft), hoe eenig mensch zulke dingen durft stellen in volkomen tegenspraak met des Heeren woord. Want indien deze menschelijk lichamelijke gedaante en de menschelijke ziel van Christus van eeuwigheid was, en Hij bij Zijne menschwording alléén het lichaam aangenomen had, hoe kan dan de schrift waarheid zijn, Hebr. 2 : 17, waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden", wanneer er toch nooit eenig broeder Hem gelijk gemaakt was? En indien dit Hem betaamde, indien het moest zijn, het had zoo geweest, het vergaat den mensch slecht die zulk een onderscheidt maakt.

Ook kon Adam (in die betrekking) geen voorbeeld wezen van Hem die stond te komen, want Adam kwam op dezen weg niet tot aanzijn.

Adam, het beeld Christi, werd naar ziel en lichaam op eens geschapen, en al de broederen Christi komen met lichaam en ziel in de wereld, en zij worden allen onder de wet en onder den vloek geboren, naar hunne natuurlijke geboorte kinderen des toorns zijnde als al de anderen; en de zwaarste vloek der wet is over de ziel gelijkelijk uitgesproken - "de ziel die zondigt zal sterven".

Welnu, Christus onze borg, moet Zijne broederen gelijk gemaakt worden, en dit is geschied. Hij was geboren uit eene vrouw en kwam onder de wet om dezulken, die onder de wet waren, te verlossen, door Zijne ziel voor de zonde op te offeren, en daarna zag Hij den arbeid Zijner ziel en was voldaan.

Maar, indien Zijne menschelijke ziel van eeuwigheid bestond, zoo was zij niet gekomen onder de wet en kon daaraan niet onderworpen zijn, door de deugd van Zijne opgenomen Borgtocht om den vloek en toorn des Heeren voor ons te dragen.

Zij, die de wet ondergaan, hetzij dat zij lijden als borg of als schuldenaar, moeten onder de wet komen en daaraan onderworpen gemaakt worden. De menschen hebben lichamen en zielen, en beide zijn onder de wet en beide hebben gezondigd. En Hij die ze verlost moet van dezelfde natuur met hen zijn, en hun verwant zijn, of de instelling Gods zal het niet toelaten. Hij, die verlost, moet een broeder of nabestaande zijn, Lev. 25: 48, 49.

Christus is beide broeder en losser, maar een menschelijk lichaam is noch een broeder noch een verwant, het is maar een halve broeder en wel de slechtste helft; ja, een doode broeder, want het lichaam zonder den geest is dood, Joh. 2: 26.

De waarheid is, dat Christus de natuur der engelen niet aannam om gevallen engelen te verlossen; maar Hij nam het zaad Abrahams aan, de geheele menschelijke natuur, lichaam en ziel, en dit is duidelijk uit de wasdom van beide, want, Jezus nam toe in wijsheid en in grootte, en in genade bij God en de menschen", Luc. 2 : 52.

Zijne ziel nam toe in wijsheid en Zijn lichaam in gestalte; maar indien Zijne ziel van eeuwigheid bestaan had, zoo moest Zijne wijsheid en verstand volkomen en geheel rijp geweest zijn, vóór de wereld bestond en daarom onbekwaam voor zulk een toenemen.

0! mijn broeder, mijne pen heeft wonder snel en met dubbele letteren geschreven. Ik vrees dat ik u arm zal maken, tenzij dat uw geloof meer toeneme dan tot hiertoe geschiedde.

Ik heb de uwen ontvangen en zeg er u dank voor, en zal u steeds verzoeken, uwe aanmerkingen niet te weerhouden; hiermede toch zult ge zeer verplichten uwen toegenegen vriend en broeder in Christus Jezus,

W. HUNTINGTON.

Zevende brief

Aan den Eerw. J. JENKINS; in het nieuwe Vicariaat nabij het Dékenhuis,Lewes, Sussex.

Metgezel in arbeid!

Uit den inhoud van uwen laatsten bemerk ik dat uwe vlagen van ongeloof weder gekomen zijn. Ik had gehoopt dat u reeds verre van deze ziekte waart hersteld, maar algemeene en ons eigene ongesteldheden worden niet gemakkelijk met den wortel uitgeroeid.

In de bediening zijt gij zonder leven, in lichamelijke ziekte genaderd aan het graf, en in omstandigheden bijna bankroet". U moet mij waarlijk houden, voor een van Salomons eenvoudigen, indien ik dit alles gelooven kan, terwijl u er zelve geen enkel woord van gelooft.

Ik zal met mijn vorig onderwerp voortgaan en den duivel niet toelaten om al mijn tijd te gebruiken, om datgene te bewijzen, wat hij zelve weet dat leugens zijn van zijne eigene vinding.

De verdoemelijke ketterij, welke de Godheid van onzen Heere en Zaligmaker loochent, is, naar het mij voorkomt, om alle waardigheid van Zijne ambten weg te nemen; het maakt ook het groote werk, dat Hij op zich nam en volbracht, zonder verdienste en krachteloos, want geen bloot schepsel kan voor zichzelven verdienen, veel minder nog voor een ander.

Zijne Goddelijke natuur drukt eene oneindige waardigheid op alle Zijne ambten, en dit doet het ook op Zijne machtige werken. Zijn Koninklijk ambt is hiermede bevestigd. "Maar tot den Zoon zegt Hij, uw troon o God, is van alle eeuwigheid; de schepter uws Koninkrijks is een rechte schepter".

Welk koninkrijk in macht bevestigd is en wordt altijd genoemd het Koninkrijk Gods. "Men noemt Zijnen Naam: Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon Davids en in Zijn koninkrijk, om dat te bevestigen en dat te sterken met gerichte en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe; de ijver des Heeren der Heirscharen zal zulks doen", Jesaja 9 :5, 6.

Hierom wordt Hij genoemd de Koning Sions en Koning der eere. De verdienste en waardigheid van Zijn priesterlijk ambt houdt denzelfden gang. Hoe kon een mensch stervende voldoen voor al de overtredingen onder het eerste testament bedreven, en al de zonden van Gods uitverkorenen onder het tweede? Zoovelen als er gezegd worden te ontvangen de belofte der eeuwige erfenis, Hebr. 9 : 15

Hierdoor is het bevestigd, dat door Zijne eenige offerande Hij allen volmaakt heeft die geheiligd zijn. De waardigheid van Zijn ambt en de verdienste Zijner offerande ontstaat uit Zijn Goddelijk Zoonschap. "Want de wet stelt tot hoogepriesters menschen die zwakheid hebben, maar het woord der eedzweringe die naar de wet is (gevolgd, stelt) den Zoon, die in der eeuwigheid geheiligd is", Hebr. 7: 28.

Zijn profetisch ambt en de volkomenheid van hetzelve, ontstaat uit het fundament van Zijne eigene Goddelijkheid. "De Heere is van Sinai gekomen en is haarlieden opgegaan van Seir, Hij is blinkende verschenen van 't gebergte Paran, en is aangekomen met tienduizenden der heiligen; tot Zijne rechterhand was eene vurige wet aan hen. Immers bemint Hij de volken, alle Zijne heiligen zijn in Uwe hand, zij zullen in het midden tusschen uwe voeten gezet worden, een ieder zal ontvangen van uwe woorden", Deut. 33: 2, 3.

Aan de voeten van dezen goddelijken Profeet zat Maria en ontving Zijne woorden, terwijl Martha gekweld was met veel dienens. In dezen. tekst wordt Maria geprezen en wordt gezegd dat zij het goede deel gekozen had dat niet van haar zal worden weggenomen. Zij was een discipelin aan des Heeren voeten opgevoed; en, dewijl al Gods kinderen van den Heere geleerd zijn, zoo was Maria ééne van dit gezin, van welke noch het woord des levens dat zij ontving kon worden weggenomen, noch hare aanneming in Gods familie; zij was een erfgenaam der belofte en een kind Gods.

En wie, dan de eeniggeboren Zoon, kon den raad Gods en het verbond openbaren en bekend maken, Zijn toegenegen oogmerk en belofte, Zijne teedere barmhartigheid, lieflijke vriendelijkheid, meedoogendheid en deernis, welke slechts duister bekend waren onder de vorige bedeeling"

En dat God liefde is (1 Joh. 4 : 8) was niet bekend, tenminste niet vermeld onder het eerste testament. "Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijnen Vader, en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon, en dien het de Zoon wil openbaren" Matth. 11 : 27.

Zijn ambt als Middelaar kon ons niet nuttig zijn, indien Hij niet de Immanuel was, de God met ons; de vredebreuk door de zonde ontstaan tusschen God en den mensch was oneindig, dit getuigen de H. Schriften. "Is niet uwe boosheid groot? en uwe ongerechtigheden geen einde?" Job 22 : 5

Onze zonden heeft scheiding gemaakt tusschen ons en onzen God. En waarlijk, Mozes werd bij wijlen vergund in de bres te staan, doch dit was uit de waardigheid van zijn ambt en bediening, in hetwelke hij den Zaligmaker verpersoonlijkte, zoodat hij toegelaten werd tusschen beiden te komen; en, ofschoon hem bij tijden gelukte den vrede Israëls te verlengen toch kwam ten laatste altijd het oordeel over hen, Num. 14 : 20, "Ik heb ze vergeven naar uwen woorde". Maar (vers 22), "Zij hebben Mij nu tienmaal verzocht", (vers 23) "Zoo zij het land zien zullen".

Geen gebed van Mozes, Noach, Daniël of Job, kan ons van zonde reinigen, de wet vervullen of de Goddelijke gerechtigheid voldoen.

Hij die in deze bres kan staan en op beide zijne hand kan leggen, moet Gode evengelijk zijn, Phil. 2: 6, en den mensch gelijk, Ps. 45 : 7; anders zullen genade en waarheid nooit elkander ontmoeten, noch gerechtigheid en vrede elkander kussen. Maar Christus was de machtige God als kind geboren, en de vorst des levens, ofschoon gekruisigd, Hand. 3: 15, de Heilige, die geene verderving heeft gezien, liggende in het graf, Ps. 16: 10. Het was de waarheid die uit de aarde sproot bij zijne opstanding, toen de gerechtigheid van den hemel nederzag met volkomen welbehagen, Ps. 85: 12. Hij was God geopenbaard in het vleesch, en is opgenomen in heerlijkheid, 1 Tim. 3: 16. En de God der Geesten en de Koning der eere ingaande in heerlijkheid, Ps. 24 : 9, 10.

En wij hebben geen beter bewijs voor al het genoemde dan ziende dat "gebondenen uit den kuil daar geen water in is, worden uitgelaten, door het bloed zijns verbonds", Zach. 9 : 11.

En ik ben verzekerd dat Zijne voorspraak bij den Vader, indien Hij niet meer dan een schepsel was, nooit genoeg zou kunnen zijn om wet, gerechtigheid, satan en het geweten te bevredigen; maar dewijl Hij is de Wonderlijke Raad en de Sterke God, zoo kan Hij het doen, en gezegend zij Zijn dierbare Naam, wij weten dat Hij het gedaan heeft en nog doen zal.

Zijne beminnelijke hoedanigheid van Man rust op denzelfden Goddelijken grondslag. "Uw maker is uw man, de God der Geesten is Zijn naam, Hij zal de Heere der ganse aarde genoemd worden".

Zijne deugd van Vader heeft dienzelfden grond, "den tweeden Adam, den levendmakenden Geest, den Heere des Hemels", daarom wordt Hij genoemd de machtige God, de eeuwige Vader, de Vredevorst. En de volkomenheid van een Zaligmaker moet noodwendig denzelfden grond hebben. "God heeft hulpe besteld bij eenen held". Want hoe kan een schepsel behouden? " 's Menschen heil is ijdelheid , Ps. 108 : 13."Te dien dage zal tot Jeruzalem gezegd worden: En vreest niet, o Zion! en laat uwe handen niet slap worden. De Heere uwe God is in het midden van u, een held die verlossen zal; Hij zal over u vroolijk zijn met blijdschap, Hij zal zwijgen in Zijne liefde.Hij zal zich over u verheugen met gejuich", Zef. 3: 16, 17.

De kracht in Zijn bloed ontspringt uit dezelfde Goddelijke bron want ofschoon Hij alléén in het vleesch ter dood gebracht werd, toch leed Zijne menschelijke natuur in vereeniging met Zijne Goddelijke persoonlijkheid. "Zoo hebt dan acht op uzelven en op de geheele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed", Hand. 20: 28.

De kracht en heerlijkheid Zijner eeuwige gerechtigheid, komt van Zijne Goddelijkheid en hoogwaardigheid. "Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, maar heeft zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den menschen gelijk geworden, en in gedaante gevonden als een mensch heeft Hij zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja den dood des kruises", Fil. 2: 6-8.

Hieruit ontspringt de roem en de kracht Zijner gehoorzaamheid. "En door Zijn gehoorzaamheid zal Hij velen rechtvaardig maken; ja in den Heere zal gezegend zijn en zich beroemen al het zaad Israëls , want Hij heeft een eeuwige gerechtigheid aangebracht, welke dien naam draagt door des Zaligmakers Goddelijke natuur. "Ik schaam mij het evangelie van Christus niet, want daarin wordt de rechtvaardigheid Gods geopenbaard uit geloof tot geloof", Rom. 1 : 16, 17. "En dit is de naam waarmede men Hem noemen zal, de Heere onze gerechtigheid".

Als hoofd over al hetgene de kerk aanbelangt, welke troost kon er toch afvloeien, indien men aanneemt dat Christus alléén een mensch was?

Deze troost is voorgesteld aan duizenden ingewortelde tegenstrevers, geestelijk en lichamelijk; en voortdurend drijvende op de golven en baren van moeite en verdriet, en toch geacht als drek en uitvaagsel en ook als zoodanig behandeld, terwijl Christus, het Hoofd, opgevaren is verre boven alle hemelen, en bijgevolg op een oneindigen afstand van zijn geliefde, indien hij niet meer dan mensch is. Geenerlei troost kan haar toevloeien dan uit Zijne oneindigheid,en alomtegenwoordigheid. "Zie Ik ben met u tot aan de voleinding der wereld", hetwelk, als mensch, in het afgetrokkene beschouwd, onmogelijk zou zijn.

Als een Heelmeester is Hij de weg Gods op aarde, en het heil onder alle heidenen, Ps. 67 : 3.

Hij droeg onze zonden en nam onze ellende op zich, Hij sterkt het gebroken hart en hergeeft onze gezondheid, hetwelk niet kan geschieden dan door ons te reinigen van alle onze schuld en onreinheid, afgoden en doode werken, verkeerde inbeeldingen van God en een doode vorm van Godsdienstigheid; in dit alles komt de troost voort uit, zijne Godheid. "Is 't dat gij met ernst naar de stemme des Heeren uws Gods hooren zult en doen wat recht is in Zijne oogen, en uwe ooren neigt tot Zijne geboden, en houdt alle Zijne inzettingen, zoo zal Ik der krankheden geene op u leggen die Ik op Egypteland gelegd heb, want Ik ben de Heere uwe heelmeester", Exod. 15: 26. Als het Verbonds-Hoofd. "Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uwen heiligen, en gezegd, Ik heb hulpe besteld bij eenen held. Ik heb eene verkorene uit den volke verhoogd. Ook zal Ik hem ten eerstgeboren Zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. Ik zal hem mijne goedertierenheid in eeuwigheid houden en Mijn verbond zal hem vast blijven. En ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten en Zijnen troon als de dagen der hemelen", Ps. 89: 20, 28-30

Dit verbond is een koninklijk verbond; de Heere is koning en de uitverkorenen zijn onderdanen.

Een huwelijksverbond in hetwelk de God der geesten de bruidegom is en de uitverkorenen de bruid, en Hij komt met hen in eeuwigen ondertrouw. "Ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht en in goedertierenheid en in barmhartigheden, en Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof, en gij zult den Heere kennen", Hos. 2: 18, 19.

Het is een verbond van een eeuwigdurend priesterschap, in hetwelke de Zone Gods Hoogepriester is, en God de Heilige Geest Zijne zalving en heiliging is; en Hij is door God den Vader tot dit ambt verordineerd voor Zijne uitverkorenen, om voor hen verzoening te doen, om hen te volmaken en hun voorspreker te zijn, tot zij allen in een staat van heiligheid en gelukzaligheid gebracht zijn, in het heilige der heiligen eeuwig in de hemelen, waar onze Hoogepriester vóór ons is ingegaan.

De vertroosting uit dit alles komt voort uit Zijn Wezen; niet zooals Mozes, die een getrouw dienstknecht was, maar van Christus, de Zoon zijnde over zijn eigen huis, wiens huis wij zijn; en de Zoon over dit zijn eigen huis is God. "Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd; maar die dit alles gebouwd heeft, is God", Hebr. 3:4.

Als een voorwerp van berusting en vertrouwen - geenerlei vertroosting kan ons toekomen, indien Hij slechts een schepsel was; dit is er zoo verre af, dat het in den hoogsten graad gevaarlijk is, om als zoodanig in Hem te vertrouwen. "Zoo zegt de Heere: Vervloekt is de man die op eenen mensch vertrouwt, en vleesch tot zijn arm stelt, en wiens hart van den Heere afwijkt; want hij zal zijn als de heide in de wildernis, die het niet gevoelt wanneer het goede komt, maar blijft in dorre plaatsen in de woestijn, in zout en onbewoond land , Jeremia 17:5, 6.

Dit is het jammerlijk geval en den staat van al dezulken, die de Godheid van Christus ontkennen, en toch op hem, zijnde niet meer dan een mensch, vertrouwen. Maar er is geen vloek op hen die in den eeniggeboren Zone Gods vertrouwen. "Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid. Ik zal van het besluit verhalen: de Heere heeft tot mij gezegd : Gij zijt mijn Zoon, heden heb Ik u gegenereerd. Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk, laat u tuchtigen, gij richters der aarde. Dient den Heere met vreeze, en verheugt u met beving. Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zoude ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen", Psalm 2:6-17, 9-12.

Hier is geen vloek over hen, die in den Zone Gods den Koning Sions vertrouwen, maar eene eeuwige zegening, en geenerlei zegen kan over dezulken komen, die op Christus vertrouwen, indien hij geen God is; maar Hij is de waarachtige en wezenlijke God, en daarom zij, die in Hem vertrouwen zijn dubbel gezegend. "Gezegend daarentegen is de man die op den Heere vertrouwt, en wiens vertrouwen de Heere is; want hij zal zijn als een boom die aan het water geplant is, en zijne wortelen uitschiet aan eene rivier, en gevoelt het niet wanneer eene hitte komt, maar zijn loof blijft groen, en in een jaar van droogte zorgt hij niet en houdt niet op van vrucht te dragen", Jeremia 17:7, 8.

Vervolgens, als een voorwerp van der heiligen liefde. - "Die vader of moeder, vrouw of kinderen liefheeft boven Mij, is mijns niet waardig". En voeg hierbij: "Indien iemand tot Mij komt en niet haat zijnen vader en moeder, ja zelfs zijn eigen leven, hij kan mijn discipel niet zijn".

Voorzeker, indien Christus geen God is, dan heeft Hij ons ijverig liefgehad, maar niet betamelijk, want het gebod is: den Heere onzen God met ons geheele hart lief te hebben, en met onze geheele ziel, gemoed en alle krachten.

En dewijl Christus deze liefde van alle de heiligen vordert, zoo moet Hij God zijn en dat is Hij ook, daarom kunnen wij Hem nimmer genoeg liefhebben. En dezulken, die den Zone Gods innig liefhebben, God de Vader heeft daarin Zijn welbehagen. Die Mij liefheeft zal van mijnen Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal mijzelven aan hem openbaren", Joh. 14: 21. En Hij voegt er bij: "want de Vader zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt, en hebt geloofd dat Ik van God ben uitgegaan", Johannes 16: 27

Hij is ook een voorwerp van gebed. Bijna ieder beweldadigde, hetzij in lichamelijke genezing of bijzondere genade, aanbaden Hem in de dagen Zijns vleesches voordat zij iets ontvingen; en gebed is een stuk of deel van goddelijk eerbewijs, ja, zij eerden Hem met goddelijke aanbidding, zooals één van de tien melaatschen die gereinigd werden, welke terugkwam om Gode de eer te geven; ook de vrouw met den vloed des bloeds en de Syrofenitische; ja, ook al de apostelen op den Olijf berg, toen Hij opgenomen werd in den Hemel, aanbaden Hem. En al het hemelsche heirleger aanbad toen de Eerstgeborene in de wereld kwam. En Stefanus, de evangelische diaken, zond Hem de volgende verzuchting op toen hij den adem uitblies. "En zij steenigden Stefanus, aanroepende en zeggende, Heere Jezus ontvang mijnen geest, en vallende op de knieën riep hij met groote stem: Heere reken haar deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had ontsliep hij", Hand. 7 : 59 en 60.

Maar het moet ons niet verwonderen dat Stefanus zijn laatste gebed tot Christus opzond; Stefanus kende Hem en had den geest der smeeking in zich, en de geest getuigt altijd van Christus, en verheerlijkt Hem ook. "Hij zal mij verheerlijken". En bovendien, Stefanus had een gezicht op den Zaligmaker; hij zag de hemelen geopend en Jezus, staande aan de rechterhand Gods. En wij weten dat, indien Christus geen God is Hij niet toegelaten kon worden aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen", Hebr. 1 : 3

Daarom is het duidelijk, dat allen die den Zaligmaker vernederen tot een bloot schepsel, Hem niet kennen, neen zij kennen Hem niet noch hebben Hem ooit gezien. Doch alle geloovigen zien Hem, ofschoon niet in die wonderlijke mate als Stefanus. Nog een kleine tijd en de wereld zal Mij niet meer zien, maar gij zult Mij zien, want Ik leef en gij zult leven", Joh. 14 : 19. Als een grondzuil of fondament.

Welke veiligheid toch kan een stervend zondaar verwachten, indien hij zijn staat voor de eeuwigheid op iets minder waagt dan op God?

Een vleeschen arm en alle menschelijke werken zijn slechts zandgronden, welke geen stand houden, wanneer de vuurproef, het stervensuur, en de dag des gerichts die komt te beproeven.

Maar Christus is een uitverkoren, kostelijke, beproefde steen en een zeker fondament, doch niet als enkel mensch. .Want wie is God behalve de Heere? en wie is een rotssteen behalve onze God? 2 Sam. 22 : 92.

Hij die hier zijn ziel waagt is veilig, want de poorten der hel zullen nooit vermogen, noch tegen het fondament noch tegen het gebouw. "Een iegelijk dan, die deze Mijne woorden hoort en dezelve doet, dien zal Ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft, en daar is slagregen nedergevallen en de waterstroomen zijn gekomen en de winden hebben gewaaid, en zijn tegen hetzelve huis aangevallen en het is niet gevallen, want het was op de steenrots gegrond", Matth. 7 : 24 en 25.

In al het genoemde, mijn teeder geliefde Broeder! heb ik, in, zoo verre God mij bekwaamheid gegeven heeft, getracht den weg op te hoogen, in tegenstelling met dezulken, die duisternis en verwoesting over den weg onzer paden brengen.

Doch wij hebben de belofte dat sommigen zullen worden verwekt en verlicht, en heelers der breuk genoemd zullen worden, en vernieuwers der paden om daarin te wonen; en dit zijn de goede oude paden naar welke de rechtvaardigen zullen vragen en daarin zullen wandelen, en waarin zij ook rust voor hunne zielen zullen vinden, Jer. 6 : 16.Want waarlijk, nooit is er meer tegenstand betoond tegen de Godheid van den Zoon Gods en de macht van den Heiligen Geest dan in onze dagen. "Want indien de fondamenten worden verwoest, wat zal de rechtvaardige doen?

De booze kan zich verheugen over de breuke Sions. Verwoest het, verwoest het tot de fondamenten toe. Maar wat zal de rechtvaardige doen? Christus is de Heere onze gerechtigheid, "en Hij is een rotssteen wiens werk volkomen is; want alle Zijne wegen zijn gerichte, God is waarheid en is geen onrecht, rechtvaardig en recht is Hij, Deut. 32 : 4

Deze fondamenten aan te randen is Sion te berooven van hare versierselen en verschansingen, en haar te stellen als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad", Jesaja 1 : 8.

Niet lang geleden had een zeer driest, stoutmoedig, vermetel man de onbeschaamdheid in het openbaar te verklaren: "dat Christus niet meer God was dan hij zelve was; zoo verre (zeide hij) was hij er af God te zijn dat hij niet eens den tijd van Jeruzalems verwoesting wist". Doelende op het volgende, hetwelk hij dacht een volledig bewijs te zijn. "Maar van dien dag en die ure weet niemand noch de engelen die in den hemel zijn, noch de Zoon, dan de Vader", Mark. 13 : 32.

Wij weten dat Christus naar Zijne menschelijke natuur niet alwetend was, als mensch "nam Hij toe in wijsheid en in grootte".

Het verwondert mij dat dit arme kind des duivels niet een weinig verder ging om te bewijzen dat hij ook blind was; de schriften zouden hem dit aangewezen hebben overeenkomstig het licht dat in hem is, want zijn licht is duisternis. Wie is er blind dan mijn knecht? en doof gelijk mijn bode dien ik zende? wie is blind gelijk de volmaakte? en blind gelijk de knecht des Heeren? Gij ziet wel vele dingen, maar gij bewaart ze niet; ofschoon hij de ooren opendoet, zoo hoort hij toch niet. De Heere had lust aan hem om zijner gerechtigheid wil; Hij maakte hem groot door de wet en Hij maakte hem heerlijk", Jesaja 42 : 19-21.

Ofschoon de mensch Hem blind moge noemen, toch was Hij de volmaakte, ziende vele dingen. Wie is doof gelijk mijn bode? de ooren openende, maar gij hoort niet. Ofschoon Hij blind was, toch zag Hij vele dingen, en ofschoon Hij doof was, toch opende Hij de ooren van anderen. En één van de vele dingen, die de volmaakte bode Gods zag, was de dag van Jeruzalems verwoesting en dit verklaarde Hij acht of negenhonderd jaar vóór het geschiedde."Ik heb de pers alléén getreden. en daar was niemand van de volken met Mij; en Ik heb ze getreden in mijn toorn, en heb ze vertrapt in mijne grimmigheid; en haar kracht is gesprengd op mijne kleederen, en al mijn gewaad heb Ik bezoedeld. Want de dag der wrake was in mijn hart;en het jaar mijner verlosten was gekomen". Jes. 63: 3, 4

De dag der wrake, die in zijn hart was, was de dag van Jeruzalems verwoesting: en die op de velden zijn, dat ze in dezelve niet komen; want deze zijn de dagen der wrake", Luc. 2 1: 22. Het jaar van Zijne verlosten was niet het jaar waarin Christus stierf, toen Hij Zijne uitverkorenen verloste van dood en hel, maar de tijd van de verlossing der heiligen van joodsche verdrukking. "Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zoo ziet omhoog, en heft uwe hoofden opwaarts omdat uwe verlossing nabij is", Lucas 21 : 28.

Christus verlost zijn volk van het bedrog en het geweld der menschen, zoowel als van de wrake Gods; "en hun bloed zal dierbaar zijn in Zijne oogen", Ps. 72: 14. Alzoo ondervonden het de Joden, toen al het rechtvaardige bloed, vanaf het bloed Abels tot Zacharias, van dat geslacht werd geëischt.

Van den uitgang des woords om Jeruzalem te bouwen en van dien tijd tot op Messias den Vorst, en tot het uitroeien van den Messias, en het volk van den Romeinschen vorst, dat komen zou te Jeruzalem om de stad en het heiligdom te verwoesten, te zamen met de zeven jaren vrede met vele volken, welken de Romeinen sloten, gedurende den tijd, dat zij de Joden zouden beoorlogen, tot het besluit van Gods gramschap over den verwoeste werd uitgestort, was volkomen door den Engel Gabriel aan Daniël voorzegd, Dan. 9: 25, 28.

En deze geheele zaak was aan Daniël bekend gemaakt door een man in linnen gekleed, wie niemand anders was dan de Hoogepriester onzer belijdenis. "En ik hoorde tusschen Ulaï eens menschen stem, die riep en zeide: Geef dezen het gezicht te kennen", Dan. 8: 16. Hieruit blijkt het, dat ofschoon Hij als mensch dezen droevigen dag niet kende, toch wist Hij die als God en was hooglijk beleedigd over de wreede behandeling Hem aangedaan, en hunne lastering tegen Zijnen Heiligen Geest, want Christus volvoerde dit vreeselijk oordeel aan hen, dewijl God al het oordeel den Zoon heeft overgegeven en alle macht in hemelen op aarde.

En, Hij openbaarde het nadrukkelijk zooals Hij voorzegd had te zullen doen. "Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen grootelijks tegen mij verheven. Maar gij, o Heere! zijt mij genadig, en richt mij op en ik zal het hun vergelden", Ps. 41 : 9, 10.

En Hij heeft hen vergolden, want Hij was het, die het Romeinsche leger monsterde en tegen hen aanvoerde, en de verschijning daarvan was het teeken van den Zoon des menschen in den hemel toen alle geslachten der aarde weenden. Matth. 24:30.

De Joden hadden Hem reeds lang een teeken gevraagd van den hemel, en Hij gaf het hun. De verwoesting en ellende der Joden zou komen als de Messias uitgeroeid zou worden, en hunne verwoesting en ondergang was een zeker teeken, dat Jezus de Messias was, en ofschoon de blinde Joden het niet zagen, de kinderen des lichts zagen het wel.

Mijn waarde en beminde Broeder! dezen zijn de menschen die arbeiden aan het fondament Sions, dat hun een steen des aanstoots en een rots der ergernis is, en al te dikwijls gelukt het hun, tot de fondamenten bijna geheel verborgen zijn, doch dan doet de Heere anderen op- en voortkomen. "En die uit u voortkomen, zullen bouwen de oude verwoeste plaatsen; de fondamenten van geslacht tot geslacht verwoest zult gij oprichten; en gij zult genaamd worden: Die de bressen toemuurt, die de paden weder opmaakt om te bewonen". Jesaja 58: 12. Alzoo brengen sommigen tot licht en anderen bedelven, sommigen werpen neder, en anderen bouwen op. Die met Mij niet is, die is tegen Mij, en die met Mij niet vergadert, die verstrooit".

Mede jukdrager, in waarheid, vaarwel.

Genade en vrede zij vermenigvuldigd.

Alzoo bidt

de Uwe in het pad van tegenheden,

W. HUNTINGTON. S. S.

 

Achtste brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, in het nieuwe Vicariaat, Lewes, Sussex.

Waarde Geliefde en Gewenschte, mijne blijdschap en de kroon mijner verheuging!

Boven alle dingen wensch ik, dat gij in uw werk voorspoedig moogt zijn, en dat uwe gezondheid u tot werken in staat stelt, terwijl ik weet, dat zwaar werk en een

bouwvallige tabernakel ons bezwaarlijk doen voortgaan; maar onze God heeft beloofd, dat onze kracht zal zijn naar het werk.

Ik zal nu mijn vorig onderwerp weder hervatten, dewijl ik ondervind dat u het in geen opzicht moede zijt. En hetgeen ik mij voorgesteld heb, mijnen waarden Broeder te zenden, is iets van de zalvende ondervinding, die de geloovigen genieten van die heerlijke verborgenheid, waarover ik u heb geschreven. Ik toonde u in een vorig schrijven aan, dat indien onze harten ooit eenige versterking hadden genoten, indien zij ooit in liefde waren verbonden, en indien wij ooit zullen komen tot eene volle verzekering des verstands, het moet zijn door eene nederige "kennis der verborgenheid Gods en des Vaders en van Christus, in dewelke alle de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn", Coll. 2: 2, 3.

Deze verborgenheid moet niet alléén gekend worden of toegestemd als eene geopenbaarde waarheid, maar het moet door het geloof omhelsd worden en gehouden worden, en aan vast gekleefd; dewijl vele hevige en onvermoeide aanvallen, zoowel door duivels als ketters daarop zullen aanstormen, en, indien wij onvast of niet wel gefondeerd zijn in de grondstukken, al het overige zal niet op zijne plaats blijven. Het gebouw kan niet volkomen in het verband zijn overeenkomstig het bestek van een wijzen bouwmeester, tenzij dan dat de heerlijke eigenaar van het gebouw volstrekt gekend zij, want het is een verborgen gebouw, gegrond in den geloove, en in elkander gevoegd in de liefde en in wijsheid, kennis en kracht opgetrokken, niet door menschelijk vermogen, noch door de kracht van den vrijen wil, "doch door Mijnen Geest, zegt de Heere der Heirscharen".

Neem des apostels uitspraak. "Zoo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenooten Gods; gebouwd op het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen op welken het geheele gebouw bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere. Op welken ook gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest", Ef. 2 : 19-22.

De Apostel zegt ons, dat de levende steenen, de verkoren bouwstof van dit gebouw, Gods kinderen en vrijgeboren medeburgers zijn en dat Christus de uiterste hoek steen is die alle heiligen vereenigt, Joden en heidenen, zoowel de heiligen van vóór als ná den zondvloed te samen; en dat het gebouw opwast tot een heiligen tempel in den Heere, een woonstede Gods in den Geest. Indien God de Zoon uit ons geloove genomen wordt dan is er geen fondament, en indien God de Vader of de Heilige Geest uitgelaten wordt, waar is de inwoner? Het is "een

woonstede Gods in den Geest". Christus is het naaste voorwerp des geloofs, als onze Middelaar. "Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij", want door Christus gelooven wij in God, welke Hem opgewekt heeft uit den doode, 1 Petrus 1: 21.

En de belofte des Geestes ontvangen wij door het geloof. Hier is de verborgenheid; het geloof grijpt Jezus aan en door Hem gelooven wij in God den Vader, en op ons geloove ontvangen wij den Geest door geloof en worden door Hem verzegeld. Dit is het fondament, de grondslag en de kracht, waarop het geloof staat of rust; alle gebouw is ijdel zonder dit. "Bouwt gij uzelven op uw allerheiligst geloove, biddende in den Heiligen Geest. Bewaart uzelven in de liefde Gods, verwachtende de barmhartigheid onzes Heeren Jezus Christus ten eeuwige

leven", Jud. 20 : 20, 21.

De allerheiligste Drieëenheid is het geheim waarop het geloof rust, en wij staan door het geloof, of rusten op het machtige vertrouwen dat de arm des Heeren in ons openbaart. Daarom de vermaning "houdende de verborgenheid des geloofs in een reine conscientie", Tim. 3-9

Dit wordt genoemd uzelven opbouwende op uw allerheiligst geloof. Het geloof is de gift des Vaders aan ons door Christus, dit vloeit af van Zijne volheid, en door het werk des Geestes wordt het in ons gewrocht en daarom een vrucht des Geestes genoemd; en dit is de basis, namelijk: de Heilige Drieëenheid. Liefde is de band der vereeniging, of het groote cement dat samenhecht en opbouwt; de liefde sticht of richt het gebouw op. Daarom lezen wij van de liefde Gods jegens ons, in de schenking van den Zoon; en van de liefde des Zoons door zijn leven voor ons af te leggen; en zoo ook van de liefde van God den Heiligen Geest. "En ik bid u broeders, door onzen Heere Jezus Christus, en door de liefde des Geestes", Rom. 15: 30.

De liefde des Drieëenigen Gods jegens ons, is de band der vereeniging, welke, wanneer het geloove die bemerkt en geniet, de ziel leidt tot de meest gezegende vrijheid en gemeenzamen omgang met den Vader, Zoon en Geest, zooals gij leest: "en allen te verlichten, dat ze mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid zij". Ef. 3:9.

Wij kunnen met niets gemeenschap hebben dan met personen; er is geene gemeenschap met namen. Deze dingen heb ik u geschreven, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met zijn Zoon Jezus Christus", 1 Joh. 1: 3. En gij leest van den "troost der liefde" en van de "gemeenschap des Geestes", Fil. 2: 1. Daarom is de grondslag van Goddelijk leven, God - Vader, Zoon en Geest.

Het geloof grijpt dit aan, en door eene volkomene overtuiging rust het gemoed daarop; liefde is de vastsnoerende band, die de ziel aan God verbindt. "Die lief heeft, blijft in God en God in hem", dat is, hij verblijft in de Drieeenheid; hij verblijft in den Zoon, en in den Vader. En er wordt bijgevoegd: "gelijk dezelfde zalving u geleerd heeft, zoo zult gij in Hem blijven". Lees 1 Johannes 2: 27.

Hier is ons inzijn en inblijven in den Vader, Zoon en Geest, en gemeenschap is het gewrocht dezer vereeniging. De rechte gemeenschap onder menschen bestaat in een gezelschap, wezenlijke vrienden welke elkander in liefde ontmoeten. "God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende. Wij dan vijanden zijnde, zijn verzoend met God door den dood Zijns Zoons". En God de H. Geest past het woord der verzoening toe.

Ik heet u niet meer dienstknechten, want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd, want al wat Ik van mijnen Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt", Joh. 15: 15, Personen, welke in bondgenootschap zijn, komen dikwijls bij elkander en onderhandelen te zamen. Alzoo geloovigen, door hunne belijdenissen, gebeden, verheerlijkingen en dankzeggingen, bezoeken geduriglijk hunnen God, en in hunne besluitende korte lofzeggingen spreken zij de drie goddelijke personen onderscheidenlijk aan, en hierdoor klimmen wij op in geloof en liefde tot den Almachtige. En wat aanbelangt de gevoelige genietingen van des Heeren tegenwoordigheid, zoo buigt de Heilige Drieëenheid dikwijls neder om ons te bezoeken. Zoo iemand Mij lief heeft, die zal mijn woord bewaren; en mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken" Johannes 14:23. Ook de H. Geest komt alzoo neder. "Ik zal u den Trooster zenden, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid".

Alzoo komt de heilige en gezegende Drieeenheid neder; bezoekt en maakt woning in geloovige zielen.

Personen, welke wezenlijk vereenigd en in bondgenootschap staan, zijn elkander tot troost en deelen in elkanders vreugde. "En ik zal den Vader bidden, en Hij zal u eenen anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid", Joh. 14: 16. Christus zegt niet: "Ik zelf zal mijzelven bidden, dat Ik mijzelven zende", hetgeen de rechte wijze van uitdrukking dezer zaak zoude zijn, indien er slechts één persoon in de Drieeenheid was, maar: "Ik zal den Vader bidden". Hier is Christus biddende op aarde; de Vader in den hemel, die aangebeden wordt; en een andere Trooster, van hun beiden onderscheiden, waarom gebeden wordt.

De Vader troost ons, door zijn geliefden Zoon in ons te openbaren, en door onze aanneming in den Geliefde, en vertoont zich, zijnde met ons welvoldaan in Zijne gerechtigheid. "En te dienzelven dage zult gij zeggen: Ik dank U, Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd en Gij troost mij", Jes. 12: 1.

De Zaligmaker troost ons door het woord des eeuwigen levens tot onze harten te spreken. "Mijne schapen hooren mijne stem, en Ik ken dezelve en zij volgen Mij, en Ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit mijne hand rukken", Joh. 10: 27, 28. "Dit is mijn troost in mijne ellende, want Uwe toezegging heeft mij levendig gemaakt", Psalm 119:50.

De Heilige Geest troost ons, door ons de beloften toe te passen en die met kracht te verzellen; het Woord komt met kracht en in den H. Geest, en in vele verzekerdheid; welker kracht vrede, vreugde en blijdschap des harten aanbrengt; hetwelk de zuivere melk des Woords genoemd wordt, want alzoo is er geschreven:

"Verblijdt u met Jeruzalem en verheugt u over haar, alle hare liefhebbers: weest vroolijk over haar met vreugde, gij allen die over haar zijt treurig geweest; opdat gij moogt zuigen en verzadigd worden van de borsten harer vertroostingen, opdat gij moogt uitzuigen en u verlustigen met den glans harer heerlijkheid. Want alzóó zegt de Heere: Zie, Ik zal den vrede over haar uitstrekken als een rivier en de heerlijkheid der heidenen als een overloopende beek: dan zult gijlieden zuigen, gij zult op de zijden gedragen worden, en op de knieën zeer vriendelijk getroeteld worden. Als een die zijne moeder troost, alzóó zal Ik u troosten: ja, gij zult te Jeruzalem getroost worden", Jes. 66: 10 13. Deze vreugde, vertroosting, liefde en vrede worden in het Nieuwe Testament de vruchten des Geestes genoemd. Gal. 5 : 22.

Personen, welke in een waar bondgenootschap zijn getreden, hebben een groot vertrouwen in elkander, en weten veel van: elkanders inborst en alzoo is het met God en Zijne heiligen. In der heiligen duisterste uren gelooven zij zonder eenigen twijfel de waarheid Gods en de waarheid van het geheele Woord; of zij er troost uit,hebben of niet, zij weten dat het waarheid is, en dat God, de auteur er van, waarheid is, dewijl God waarheid is, zoo maakt Hij zijne kinderen gezond in de waarheid, ja, beminnaars en ernstige strijders voor de waarheid en gezworen vijanden van alle valsche leerstellingen. "Want Hij zeide.: Zij zijn immers mijn volk, kinderen die niet liegen zullen? Alzoo is Hij hun geworden tot eenen Heiland", Jesaja 63: 8. Zij we ten veel van elkanders gemoed; en zoo is het met God en zijne uitverkorenen; zij zijn bekend gemaakt met de verborgen besluiten der genade van God den Vader, van zijnen Raad, en zijn Verbond, van zijn welbehagen des Besluits, en der beloften in Christus Jezus vóór den aanvang der wereld. Christus verkoor ons uit de wereld en openbaarde zichzelven aan ons, met al zijn volbrachte werk, en zaligende weldaden; terwijl de Heilige Geest de zaken uit het Zijne neemt,en ons vertoont en in onze harten kenbaar maakt en ons op eene verborgene wijze verzegelt tot den dag der verlossing.

Personen in een bondgenootschap houden dikwijls te zamen feest en maaltijd. De Vader bereidt ons een feest van vettigheid, "van vet vol merg, van reine wijnen die gezuiverd zijn", Jes. 25:6. Welk heerlijk feest is het offer van Christus, eenmaal (als slachtoffer) voor ons allen geofferd. Dit is het gemeste kalf voort te brengen om de teruggekomene verloren zonen te vergasten. De wijsheid zegt: "Zij heeft haar slachtvee geslacht, zij heeft haren wijn gemengd, ook heeft ze hare tafel toegericht. - Komt, eet van mijn brood en drinkt van den wijn, dien ik gemengd heb", Spreuken 9: 2 en 5.

En zoodra gaat niet des stervenden zondaars gemoed en geweten te gast op Zijn zondendelgend bloed en levendgevend vleesch, of het vuur van natuurlijke lusten, de vurige wraak van een gebroken wet en de vurige pijlen des satans zijn allen uitgebluscht en verstrooid, terwijl de H. Geest en zijne genade invloeit en de ziel overschaduwt met de ontdekking van Christus als het einde der Wet tot rechtvaardigheid. "Ik heb grooten lust in Zijne schaduw en zit er onder en zijne vrucht is mijn gehemelte zoet", Hoogl. 2: 3.

En terwijl de Almachtige ons onthaalt, zoo is Zijn genoegen en spijze uit de voldoening van Christus aangebracht voor de zonde en uit de vruchten van Zijne eigene ingeplante genade. "Maar de Vader zeide tot Zijne dienstknechten: Brengt hier voor het beste kleed en doet het hem aan, en geeft eenen ring aan zijne hand en schoenen aan de voeten, en brengt het gemeste kalf en slacht het, en laat ons eten en vroolijk zijn", Lucas 15: 22 en 23.

En de Zaligmaker zegt: "Ik ben in mijnen hof gekomen, o mijne zuster! o bruid! Ik heb mijne mirre geplukt met mijne specerij, Ik heb mijne honiggraten met mijne honig gegeten, Ik heb mijnen wijn mitsgaders mijne, melk gedronken. Eet, vrienden, drinkt, en wordt dronken, 0

liefsten!" Hooglied 5: 1.

Ook is de Heilige Geest er niet minder in betrokken, wanneer wij onder Zijnen invloed levendig zijn, oplettend op Zijn onderwijs en gehoorzaam aan Zijne voorschriften; zooals blijkt door de goedkeuring die Hij geeft, het getuigenis dat Hij geeft in onze harten, en door ons met meerdere genade te vervullen, terwijl wij Hem prijzen voor hetgeen wij ontvingen.

Toen de apostelen gegrepen en voor den Joodschen raad gebracht werden en gedreigd en gelast niet meer in den naam Jezus te leeren, zoo bekwaamde de Geest Gods hen, om met zulk een kracht te spreken dat de raad, zich verwonderde; en toen zij bij de anderen terug kwamen en hun vereenigd gebed opzonden, zoo schudde de H. Geest het huis, en vervulde hen allen opnieuw. "En als zij gebeden hadden, werd de plaats in welke zij vergaderd waren, bewogen, en zij werden allen vervuld met den H. Geest, en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid", Handelingen 4:31.

Want terwijl gezegd wordt, dat de Geest bedroefd wordt door de zonde van sommige menschen, en door anderen gekweld en tegengestaan, alzoo verheugt Hij zich in sommigen; wordt door anderen geprezen, en versterkt hen tot verwondering van hun verbittertste vervolgers.

Toen Filippus de stem des Geestes gehoorzaamde, en zich bij den wagen van den Ethiopiër voegde, en hem Jezus verkondigde, zoo nam de Geest des Heeren hem weg, en hij werd gevonden te Azóte, Hand. 8: 39, 40.

Hij bekrachtigde, verzorgde en vervrijmoedigde Paulus voor den Romeinschen landvoogd, zoodat Felix beefde, terwijl Paulus onbevreesd was.

Hij deed het aangezicht van Stefanus blinken als het aangezicht eens engels, toen zijne vervolgers hunne tanden knarsten van angst en vertwijfeling; en Hij deed ook Paulus en Silas ter middernacht lofzangen Gode zingen in den kerker; Hij zond eene aardbeving en schudde den kerker tot in de fondamenten, opende de deuren en deed de ketenen van de misdadigers afvallen, om hen te doen weten dat Hij vrijheid uitroept aan de gevangenen: "Want waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid"; en dit ondervond de arme gevangene spoedig daarna, tot zijne verwondering. In al deze dingen is het gemakkelijk te zien, hoe de Heilige Geest wordt onderhouden, behaagd en verheugd, wanneer de mensch Zijne voorschriften gehoorzaamt en zichzelven overgeeft om door Hem geleid te worden.

Personen in bondgenootschap zijn vereenigd werkzaam; alzoo is God en Zijn volk werkzaam in ééne zaak en vereenigd betrokken in één belang. God is het deel Zijns volks en Jacob is het snoer van Gods erfenis.

Hij die de heiligen aanraakt, raakt den oogappel Gods aan; en de heiligen haten, die God haten, en rekenen dezulken tot hunne vijanden; zij hebben lief die God liefhebben; en wanneer eenige belijders hun den rug toekeeren en God verlaten, zooals Judas deed, de ware heiligen zij verlaten dezulken altijd.

Gods eigene eere is zijne bedoeling in al Zijne werken; en in het verdedigen van Gods eer en heerlijkheid is zijn volk werkzaam. God zoekt een twist met de Filistijnen, en Simson zal het door strijd ten einde brengen, terwijl hij in het veld van eer sterft. God wil zijn volk wreken aan de Egyptenaars en Mozes mengt er de geheele natie in.

De booze Joden richtten en veroordeelden den Zone Gods en de apostelen verkregen twaalf tronen om hen te oordeelen en te verdoemen, en toen zij, het vonnis over hen hadden uitgesproken, voerde de Heere het uit. "Wanneer zij u dan in deze stad vervolgen, vliedt in de andere; want voorwaar zeg Ik u, gij zult uwe reis door de steden Israëls niet geëindigd hebben, of de Zoon des menschen zal gekomen zijn", Matth. 10: 23.

De wereld, het vleesch en de duivel zijn de vijanden Gods en hiertegen roepen, bidden en strijden de heiligen al hunne dagen; en indien zij Verslagen of overwonnen worden, het wordt genoemd geweld, gevangenschap of een roof, waardoor de Heere hooglijk beleedigd wordt; en indien zij bovenmate gedrukt worden en zelfs aan hun leven wanhopen, en zevenmaal nedergeworpen worden, en klagen: "Ik sterf alle dage", of "om uwentwil worden wij den ganschen dag gedood", toch heffen zij zich weder op en hervatten den strijd, en geven het nooit over, noch geven het op, tot zij sterven; want "gelijk Hij is, wij óók zijn in deze wereld", 1 Joh 4: 17. "Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat wij mogen leven door Hem", én Christus beminde de kerk en gaf zichzelven voor haar. En de liefde des Geestes openbaart zich, wanneer Hij ons overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel, en door voor eeuwig woning bij ons te maken, toen wij de meest verachtelijke, vuile en verfoeilijke schepsels waren, en tot ieder goed werk ondeugende.

De heiligen hebben alle soorten van pijnigingen moeten lijden, en iedere soort van dood die menschen of duivels konden uitvinden, ondergaan, eerder dan hunnen God te onteeren, of hun volheerlijk loon te verliezen; daarom ijveren zij tot gelijkvormigheid aan Hem en bestrijden iederen lust en verderfenis die Zijnen Souvereinen wil wederstaat.

Indien God dagvaart, willen zij niet ontschuldigen; indien Hij straft, zij nemen het aan; indien Hij doorzoekt, zij zijn onderworpen; indien Hij veroordeelt, willen zij niet vrijspreken; indien Hij met vuur straft, zij naderen het licht; indien Hij vertoornd is, zij vreezen en beven; indien Hij uitnoodigt, zij komen; indien Hij kastijdt, zij onderwerpen zich; indien Hij aantrekt, zij volgen steeds; indien Hij fronst, dan vreezen zij; indien Hij gebiedt, dan gebieden zij; indien Hij verbiedt, zij verdragen; indien Hij zich verbergt, zoo vertwijfelen zij; indien Hij dreigt, zij krimpen in; indien Hij aanlokt, krijgen zij ruimte; indien Hij weggegaan is, zijn zij jaloersch; indien Hij toelaat, zij maken vrij; indien Zijn toorn brandt, zijn zij stom; indien Hij wederstaat, trekken zij terug; verbergt Hij zich, zij gaan zoeken; beweegt Zijn ingewand, zoo zijn hunne ingewanden met ontferming aangedaan; indien Hij twist, zoo geven zij acht; indien vriendelijkheid vloeit, hun geest versmelt; indien Hij vergeeft, zoo kunnen zij 't niet vergeten; indien Hij met hen spreekt, zoo branden hunne harten; indien Hij omhelst, zoo bezwijmen zij in liefde; indien Hij bindt, zoo willen zij niet vrij zijn; indien Hij nederwerpt, zij willen niet opbouwen; indien Hij verwondt, niemand anders zal genezen; indien Hij oplegt, willen zij het niet afwerpen; indien Hij opsluit, niemand zal vrijmaken; indien Hij bedroeft, zij willen niet vertroost zijn; indien Hij insluit, zij willen niet doorbreken; indien Hij verlaat, zij willen niet gebeden zijn; indien Hij droefheid verwekt, zij willen van geen vrede hooren; en indien Hij bestraft, willen zij niet vluchten; Hij spant Zijnen boog, zij ontblooten hunne borst. indien Hij vertoeft, zij verbeiden; indien Hij weigert, zij geven het niet op; wil Hij niet verlichten, zij blijven smeeken; zegt Hij "ga heen, gij kwellende", sluit Hij de deur, zij kloppen te meerder.

Het Goddelijke en wezenlijke woord heeft onze natuur in God aangenomen, en er woont eene Goddelijke natuur in al de heiligen, en noch door leven, noch door dood kan hierin scheiding gemaakt worden.

0! mijn broeder! mijn mond is tot u geopend, mijn hart is verwijd, gij zijt niet nauw in mij, maar in uwe eigene ingewanden.

Wees nu tot een belooning (ik spreek als tot mijn geliefden zoon) ook zoo verwijd. Vaarwel! Wees sterk in de genade die in Christus Jezus is, en verdraag de tucht als een goed krijgsknecht: de Kapitein heeft de wereld overwonnen, en de overwinning is uwe.

Altijd de uwe in Hem,

W. HUNTINGTON.

Negende brief

Aan den Eerwaarden J. JENKINS.

Mededienstknecht en medelijder, medegenoot in arbeid en verzoeking, genade en waarheid zij met u!

Ik ben blijde dat u toestemt, en dat het u eenigszins helder, welluidend, bestaanbaar, onderrichtend of stichtend voorkomt.

Ik zal daarom voorstellen om het weinigje dat nog op mijn hart ligt voort te brengen, of wel, hetgeen verder komen mocht, aangaande het verheven onderwerp.

De rede, of het duistere licht, der natuur, is een arme gids in deze verborgenheid. Licht in het hoofd, zonder liefde en eerbied des harten, heeft een neiging om zich te verheffen: "de kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht", Een hoog oog, een stijven hals en een trotsch

hart wil God niet dulden, maar Hij wil bij den nederige en verslagene wonen, en wil zulken eigenen en erkennen die Hem eerbiedigen, liefhebben en vreezen.

In Zijn licht zien wij het licht; en, onderwijsbaar en buigzaam zijnde, zoo wil Hij ons met Zijn oog bewaken en door Zijnen Geest geleiden; terwijl de inwendige zalving, dat is de verlichtende, vernieuwende, verzachtende en vernederende invloeden Zijner genade en des Heiligen Geestes, welke de heiligen ondervinden, hen alle dingen zullen onderwijzen die zij noodig hebben, te weten, of wezenlijk tot de zaligheid behooren. Onze genoegzaamheid is van God die ons bekwame bedienaars van het Nieuwe Testament kan maken, en, indien Hij ons niet zoo bekwaam maakt als sommigen zijn, toch moeten wij dienen "als uit kracht die God verleent, opdat God in allen geprezen worde door Jezus Christus", 1 Petr. 4 : 11.

De inwoning des Heiligen Geestes en onze zalvende ondervinding van Zijne Goddelijke indrukken en invloed, moeten alle onze inzichten, gevoelens en besluiten, betrekkelijk Goddelijke onderwerpen regelen. Wat ook het verstand ontdekt en het gemoed ontvangt, wordt altijd opgemaakt uit de ondervinding van Goddelijke kracht aan de ziel; zijnde het werk des Geestes op de ziel een nauwkeurig en onbedriegelijke afdruk, van het levendgemaakt gemoed en den wille Gods in de Schriften der waarheid, waarom de kerk genoemd wordt "een pilaar en vastigheid der waarheid", 1 Tim 3 : 15.

De Geest is de schrijver der Schriften, beide van het Oude Testament en het Nieuwe. Het evangelie is de bediening des Geestes, 2 Cor. 3 : 8.

En de Geest, Christus, in de profeten van het Oude Testament "getuigden te voren van het lijden dat op Christus komen zoude en de heerlijkheid daarna, volgende" 1 Petr. 1 : 11. En wij worden geleerd dat "het getuigenis Jezus is de Geest der profetie", Openb., 19 : 10.

Daarom, wat ook het verlicht verstand, ontdekt en het gemoed bemerkt of ontvangt, het wordt onmiddellijk opgemaakt uit de ondervinding des Geestes die inwendig onderwijst om te onderzoeken of het bestaanbaar is met de zalving die alle dingen onderwijst; en, indien het met de zalving overeenkomt en het de bekrachtiging van den Heiligen Geest heeft, wordt het gemoed dadelijk tot het geschreven Woord geleid tot ondersteuning en bevestiging en de Geest past eenig woord toe aan het gemoed, hetwelk het bewijst en bevestigt; en dit getuigenis Gods is grooter dan het getuigenis van alle menschen in de wereld, maar, indien het met de zalving niet overeenkomt en indien het des Geestes bekrachtiging niet ontvangt, noch er komt geen woord om het te bevestigen, het wordt weg en uitgeworpen als in strijd met de zalving. "En gij hebt niet van noode dat iemand u leere, maar gelijk dezelve zalving u leert", 1 Joh. 2 : 27.

Daarom, wat ook het werk des Geestes en zijn onderwijs weerspreekt, moet verworpen worden.

Indien mijn waarde broeder dit inwendig onderwijs oplettend gadeslaat, zoo zal hij den ganschen dag er iets van ondervinden; en, zonder dit goddelijk kompas is het ijdel om in de diepte van Goddelijke verborgenheden af te steken, en voornamelijk dat der Heilige Drieeenheid. "Zult gij de onderzoekingen Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden? Langer dan de aarde is hare maat, en breeder dan de zee", Job 11 : 7, 9.

"De verborgen dingen zijn voor den Heere onzen God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen tot in eeuwigheid", Deut. 29 : 29. "En de Heere heeft beloofd dat Hij ons een harte zal geven om Hem te kennen, want Hij wil dengene vergeven, die Hij zal doen overblijven", Jer. .5 : 20. En weder: "want zij zullen Mij allen kennen, van den kleine onder haar tot den groote onder haar; want Ik zal hare ongerechtigheden genadig zijn, en hare zonden en hare overtredingen zal ik geenszins meer gedenken", Hebr. 8 : 11 en 12. Ik werd in het heerlijk geheim der Heilige Drieëenheid ingeleid door het onderwijs van God in mijn eigen ziel. In de profeten is het geschreven: alle uwe kinderen zullen van den Heere geleerd zijn", Jesaja 54: 13. Deze plaats haalt onze Heiland aan: Daar is geschreven in de profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij", Joh. 6: 45. En er is bijgevoegd: "niemand kan tot Mij komen tenzij dat de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke", Joh. 6 : 44. Welnu, van dit Goddelijk onderwijs is geene van Gods uitverkorenen uitgesloten, zij zullen allen van God geleerd zijn. En de Zaligmaker onderricht ons, dat, door God, hier God de Vader bedoeld wordt: en Hij voegt er bij: "Een iegelijk dan die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij".

Hij moet het beide hooren en leeren van den Vader, vóór hij tot Christus komt, evenmin kan iemand tot Christus komen, tenzij dat de Vader hem trekke; en al dezulken zegt Christus "zal ik opwekken ten uitersten dage", Joh, 6: 44.

Hieruit leeren wij dat al de uitverkorenen door den Vader geleerd worden, en dat ieder der leerlingen Gods tot Christus komt, en zonder door den Vader getrokken te zijn, kunnen zij niet komen en zij die komen zullen onfeilbaar behouden zijn en opgewekt worden ten uitersten dage.

Maar toch, waar is des Vaders onderwijs beschreven? Hoe leert Hij ons? En wat hooren en leeren wij van Hem? Dit wil ik trachten duidelijk te maken. "De Heere weet de gedachten des menschen dat ze ijdelheid zijn. Welgelukzalig is de man, o Heere, dien Gij tuchtigt en dien Gij leert uit uwe wet. Om hem ruste te geven van de kwade dagen, tot dat de kuil voor den goddelooze gegraven wordt", Ps. 94 : 11-13.

De schoolmeester nu, bij wien God ons in de leer doet, is de zedelijke wet, wat aangaat de ceremoniële wet, die was den heidenen nooit voorgeschreven. Uit deze wet worden wij onderwezen van God den Vader; en onze lessen worden voorafgegaan door Zijne tuchtigende roede. "Gezegend is de man, dien Gij tuchtigt en leert",en Christus zegt: Wij hooren en leeren van den Vader.

Twee dingen hooren wij; eerstens de kastijdende roede."De stem des Heeren roept tot de stad (want uwe Naam ziet het wezen): Hoort de roede en wie ze besteld heeft", Micha 6: 9. Hier roept des Heeren stem tot de verkorenen, roepende de stad Zions; en hier is eene roede die spreekt: "Hoort de roede". Welnu, dit is Wat de Heere zegt: Wij hooren en leeren van den Vader, en Hij leert ons uit Zijne wet.

Het tweede geluid, dat wij hooren is des Heeren stem, die tot de stad roept; en deze stem wordt door Paulus genoemd: de stem der woorden; het is "donkerheid en duisternis en onweder; het geklank der bazuinen, de stem der woorden", Hebr. 12: 18 en 19.

Eene stem der woorden, geen levengevende kracht. En deze stem der woorden wordt genoemd: een doodende letter of de letter die doodt, welke, toen zij tot Paulus kwam, werd de zonde levend, en hij stierf. En wat kan ons dooden dan de vloek of het vonnis van de bediening des doods, geschreven in steenen tafelen? Daarom, de stem die wij hooren is de vloek van eene gebrokene wet, die ons veroordeelt; de roede die wij hooren is de wrake en toorn Gods, ons slaande, berispende en bestraffende.

Dit is het dat wij hooren, en de lessen die wij leeren zijn het misdadige en vuile der zonden, de wrake Gods, en de vijandschap van onze eigene harten.

De volgende lessen die wij leeren zijn de heiligheid, rechtvaardigheid en vreeselijke majesteit Gods. Dit zijn de dingen, die wij hooren en leeren van den Vader; en "ieder die het gehoord en geleerd heeft van den Vader", zegt Christus, komt tot Mij".

En nu, wat is het dat aan dezen gezegenden mensch beloofd is aldus getuchtigd en geleerd uit de wet? Wel, "God wil hem rust geven van de kwade dagen, totdat de kuil voor den goddelooze gegraven wordt".

De zaak die beloofd wordt is rust; maar wie heeft rust van noode? Geene, dan dezulken die werken en zwaar belast zijn. De arbeider is hij, die werkt onder den vloek en wrake Gods, om Gods gunst te herwinnen, en het leven te vinden in de werken der wet, en dit is zwaar werk. De last dien hij draagt, is de schuld waaraan hij gebonden is, en het bederf van zijn hart, hetwelk de wet ontdekt; en dit is een pijnlijke last, al te zwaar om door iemand gedragen te kunnen worden.

En nu is er eene stem in het woord tot zulke zielen die op Christus wijst: "Tot dewelken hij gezegd heeft: Dit is de rust, geeft den moeden rust, en dit is de verkwikking" Jes. 28: 12.

De Zaligmaker roept ook tot zulke zielen: "Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven". Maar geene uitnoodigingen kunnen een arme ziel voldoen, die zichzelven reeds veroordeeld vindt. En daarom, "niemand kan tot gij komen", zegt Christus, "tenzij mijn Vader hem trekke". Evenwel, allen moeten tot Christus komen, die door God geleerd zijn, want de Geest Gods en de belofte des levens zijn beide in Hem en in Zijne handen zijn al de uitverkorenen gegeven, en aan Zijne voeten moeten zij gebracht worden, en zij moeten Zijne stem hooren, en het woord uit Zijnen mond ontvangen, opdat zij mogen leven.

De vurige wet, komt ons eerst ten doode veroordeelen, en de stem en het woord van den Zoon Gods daarna, om ons uit den dood op te wekken. "De Heere is van Sinaï gekomen, en is hunlieden opgegaan van Seïr, Hij is blinkende verschenen van het gebergte Paran, en is aangekomen met tienduizenden der heiligen; aan Zijne rechterhand was een vurige wet aan hen. Immers bemint Hij de volken; alle Zijne heiligen zijn in Uwe hand; zij zullen in het midden tusschen uwe voeten gezet worden; een ieder zal ontvangen van uwe woorden", Deuteronomium 33: 2, 3.

Deze plaats toont ons dat allen die de Vader onderwijst uit de vurige wet, moeten komen tot Christus den grooten Profeet, en aan Zijne voeten zitten om van Zijne woorden te ontvangen. Dit was het goede deel, dat Maria gekozen had, hetwelk niet van haar kon worden weggenomen. Hier zat Maria Magdalena en ontving de vergeving en hare groote liefde; en hier trekt God ons allen.

Doch hoe trekt Hij ons? Eerst, door de stormen van Sinai nu en dan te doen bedaren en de pijlen uit Zijn koker hare scherpheid te doen verliezen.

2e. Door onze oogen te leiden tot de beloften, bemoedigingen, noodigingen en de vriendelijke zielroerende woorden door den Heere Jezus gesproken.

3e. Door nu en dan een schijnsel van licht, een straal der hope te verwekken, en eenige uitspruitende verwachtingen, waardoor wij in onze harten opspringen, terwijl we acht geven op de stem van Christus in het evangelie.

4e. De vreeselijke plaatsen der Schrift, die ons doordrongen, geraken uit het gezicht, en niets dan Christus in Zijne vriendelijke handelingen jegens zondaren komen op den voorgrond; en terwijl ons aangezicht naar den Heere gewend is, wordt het gordijn trapsgewijze weggenomen.

Hoe meer wij van Jezus zien, hoe zachter onze ziel wordt, en hoe meer onze harten smelten en hoe meer Christus in het Woord uitblinkt, hoe meer wij ons verwonderen, tot Zijn eigenlijke Naam openbaar wordt als een uitgestorte heelende balsem; en als het ingewand met ontferming over Hem aangedaan is, ontspringt het geloof in Hem; dan geeft de Heilige Geest getuigenis van Hem, en vertoont Hem aan het gezicht, tot de zielsvermogens vatbaar worden voor het licht Zijns aangezichts, en dan gaat het vertrouwen uit en omhelst Hem; dan neemt God ons aan "in den Geliefde", en schenkt ons "het licht der kennis der heerlijkheid van zichzelven, in het aangezicht van Jezus Christus", terwijl de Geest ons vervult met vreugde en vrede.

En hier vindt de ziel "rust van de kwade dagen, totdat de kuil voor den goddelooze gegraven wordt", dat is, zij zullen zeker en veilig rusten in Christus Jezus" terwijl de goddeloozen hunne eigen maat vervullen; want het wordt gezegd, dat de goddeloozen hun eigen put graven en vallen in hunne eigene verwoesting.

Dit is het, mijn waarde Broeder, wat de Apostel noemt "een komen tot God den Rechter over allen" en dan "tot Jezus den Middelaar des Nieuwen Testaments, en tot het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel",Hebr. 12 : 23, 24. Dit is eene zaligende en ondervindende kennis van de Heilige en gezegende Drieeenheid.

Wij komen eerst tot God in eene vurige wet; wanneer Hij ons tuchtigt en oordeelt, "opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden", 1 Cor. 11:32, en dan trekt Hij ons tot Christus en neemt ons aan in Hem, En in Jezus Christus vinden wij rust èn van ons werk, èn van onzen last, en tegelijkertijd komen wij in de heerlijke vrijheid der kinderen Gods. De H. Geest stort de liefde uit in onze harten, en deze werpt den toorn buiten, welke is een geest der slavernij tot vreeze, en alle kwellingen, die het verzellen; en is in ons werkzaam als een geest der liefde, der kracht en der gematigdheid. Dit is eene ondervindinglijke kennis van den Heiligen Geest, en zooals niemand die ooit ondervindt dan de uitverkorenen Gods; en in dezen weg worden zij allen door God onderwezen; en de ondervinding van dit goede werk is hetgene de satan en al zijne verspieders nooit kunnen verwoesten.

Geen mensch, aldus wijs gemaakt tot zaligheid, durfde ooit zijnen mond tegen de Heilige Drieëenheid open te doen; en een zot kan het niet, want deze wijsheid is te hoog voor hem.

Dit is het komen tot God, den springader des levenden waters", Jeremia 2: 13; en tot Christus, "de fonteinen des heils", Jesaja 12: 3; en tot de rivier, waarvan "de beekjes de stad Gods zullen verblijden", Psalm 46:4.

Dus, alzóó zegt God: "Ik zal mijne wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven, en Ik zal hun tot eenen God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn", Jer. 31: 33. "En Ik", zegt de Zaligmaker, "zal op hem schrijven den naam mijns Gods, en de naam der stad mijns Gods, namelijk des nieuwen Jeruzalems, die uit den hemel van mijnen God afdaalt, en ook mijnen nieuwen naam", Openb. 3:12. En de Geest maakt ons tot levende brieven. "Als die openbaar zijt geworden dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levendigen Gods, niet in steenen tafelen, maar in vleezen tafelen des harten", 2 Cor. 3: 3.

De stem der liefde Gods, des Vaders in het hart is: Ja, Ik heb u liefgehad met eene eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid", Jer. 31: 3. De stem der voldoening van Christus in het geweten van den geloovige, is vergiffenis, vrede en verzoening met God. En dit spreekt van betere dingen dan het bloed van Abel", Hebr. 12: 24. En de duidelijke stem van den H. Geest in de harten van alle geloovigen is: Abba, Vader!", Gal 4:6.

Dit goddelijk onderwijs, mijn waarde Broeder, gaat gepaard met een heilig recht op God, als onze God, en God wil dit eigenen en erkennen. Tot dezulken spreekt God: "Gij zult tot Mij roepen: Mijn Vader; en gij zult van achter Mij niet afkeren", Jer. 3: 19, hetwelk iets is, dat niemand doen kan in waarheid, zonder het getuigenis en de stemme van den geest der aanneming, want deze is het die roept: Abba, Vader !"

Zulke zielen hebben alzoo een recht op Jezus als hun eigendom, met een onfeilbaar getuigenis in hunne eigene zielen van de waarheid hiervan; hetwelk niemand in waarheid doen kan, zonder den Geest Gods; Want "niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn (met toeëigening), dan door den Heiligen Geest", 1 Cor. 12: 3.

Hieruit is het duidelijk, dat de Geest Gods ons, als den verloren zoon, doet opstaan en tot onzen Vader gaan; hetwelk, wanneer het door den Geest gesproken wordt, God eeuwig zal erkennen en eeren, zooals Hij het in die gelijkenis deed: "Deze is Mijn zoon".

En ofschoon bij tijden het ongeloof de overhand heeft; toch onderwerpt de Geest het al weder en weder, zooals Hij deed in Thomas: "Mijn Heere, en mijn God!" Deze zuivere waarheden, mijn waarde Broeder, openbaren ganschelijk deze verhevenste verborgenheid; en deze zaken hebben de kinderen Gods in hunne eigen ondervinding; en deze bevinding is het, die hoop werkt. Dit is onderworpen te zijn aan de goddelijke openbaring, en niet wijs te zijn boven hetgene geschreven is.

En wat ook ons in des Heeren Woord duister toeschijnt, wij moeten den Heere bidden er licht over te willen geven, dat wij de bedoeling des Geestes daarin mogen verstaan; want het is in Zijn licht, dat wij licht zien. En "indien iemand wijsheid ontbreekt, dat hij God bidde, die mildelijk geeft en niet verwijt, en Hij zal ons leiden door Zijnen raad".

Maar laat ons de vermetele indringingen, van hoogmoedige en onheilige menschen altijd schuwen, welke zoo stout en vermetel zijn; want God zal zulken wederstaan, en zal hun voeten doen struikelen op de schemerende bergen, terwijl Hij de zachtmoedige in het recht zal leiden, de zachtmoedige zal Hij Zijnen weg leeren.

Er worden dagelijks vreemde leeringen tegen deze dingen in de stad verspreid en zulke menschen zullen van erger tot erger voortvaren, verleidende en wordende verleid; want indien de kracht der waarheid hen uit één toevlucht der, leugenen drijft, drijft de duivel hen in eene andere; en tot het uiterste verhard zijnde, kunnen zij woorden aannemen die men niet durft nazeggen, en redenen gebruiken, welke schandelijk zijn te volgen; maar de tijd zal komen dat God "den hoogmoed der stouten zal doen ophouden, en de hoovaardij der tyrannen zal vernederen", Jesaja 13: 11.

Ik zal dezen langen brief sluiten met den drievuldigen zegen des hemels: "De genade van den Heere Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes, zij met U", (2 Cor. 13: 13) en met allen, die onzen Heere Jezus Christus liefhebben, nu en eeuwiglijk.

Alzoo bidt, waarde Broeder!

De Uwe in de banden van onsterfélijke liefde!

W. HUNTINGTON.

Tiende brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, Lewes, Sussex.

Aan den man Gods, groetenis.

Geliefde! toen ik mijn laatsten eindigde, dacht ik bijna geheel den schat te hebben uitgeput, van hetgeen omtrent dit,onderwerp zou kunnen gezegd worden. Ik ging gisterenavond vermoeid naar bed, dewijl ik vijftien uren lang ingespannen aan het stuk bezig was geweest; en ik dacht, dat zoowel de springbron mijns harten, als wel mijne lichamelijke krachten, beiden verteerd waren. Maar vóór ik den slaap kon vatten, ontsprong een andere wel uit dit onderwerp, en spoedig was mijne beker overvloeiende, hetwelk mij nog eenigen tijd wakende hield; ook al mijne vermoeidheid en bezwaardheid kon er niet tegen opwegen, om mij in de gewesten der vergetelijkheid te geleiden.

Het onderwerp van mijn beschouwing was gemeenschap; en hier opende zich een ander veld; en ingaande in de kleine voorlaan, zoo werd het spoedig een wijde uitgestrektheid.

De eerste zaak die mij trof was de woorden Gods tot Mozes: "Gij zult ook een verzoendeksel maken van louter goud; gij zult ook twee cherubs van goud maken, van dicht goud, zult gij ze maken, uit de beide einden des verzoendeksels. En gij zult het verzoendeksel boven op de Ark zetten, nadat gij in de Ark de getuigenis, die Ik u geven zal, zult gelegd hebben. En aldaar zal Ik bij U komen, en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af", Exod. 25.

Ik wist, dat het verzoendeksel den troon der genade beteekende - "Een troon der heerlijkheid, een hoogheid van den eersten aan, is de plaats onzes heiligdoms", Jer. 17 : 12.

De groote nederbuiging van God den Vader, die in de boven aangehaalde plaats doorschijnt, trof mij geweldig; ik beschouwde het verzoendeksel te zijn een voorbeeld van Christus, die onzen troon der genade is. Hij is "een Vader der inwoneren te Jeruzalem" en "Hij zal wezen tot een stoel der eere den huize Zijns Vaders", Jes. 2,2 : 23.

De twee tafelen der getuigenis moesten in de Ark gelegd worden, zoodat zij niet konden verschrikken of zulken zouden hinderen, die tot genade vluchten; dit leidde mij tot de woorden van Christus, die zegt: Ja, uwe wet is in het midden mijns ingewands, Ik heb lust om uwen wil te doen, o mijn God!" Toen beschouwde ik de woorden van den Psalmist, welke zegt, dat "ofschoon de Heere hoog woont, Hij zeer laag ziet"; Hij vernedert zich om de dingen in den hemel en op aarde te zien, Ps. 113 : 6.

Maar, hoeveel meer om menschen te ontmoeten en met hen gemeenschap te hebben. Wij arme zondaren moeten tot Christus Jezus gaan, die voor ons de gewisse weldadigheden Davids ontving, en in wien al de volheid der genade woont, die vol van genade en waarheid is, opdat wij mogen vinden genade en kracht tot hulp in iederen nood. En hier belooft God ons te zullen ontmoeten, want Christus is de weg tot den Vader, "Gij ontmoet den vroolijke, en die gerechtigheid doet, dengene die Uwer gedenken op Uwe wegen", Jes. 64: 5.

Daarop beschouwde ik, wat de gezegende uitwerksels van deze gemeenschap mochten wezen, of wat aan de kinderen Israëls medegedeeld werd, wanneer God hen ontmoette in zijne vertegenwoordiging boven het verzoendeksel, en wat zij Hem mede te deelen hadden, zij gaven den Heere in den gebede hunne moeiten, zorgen, lasten, behoeften, vreezen, verzoeken, enz. te kennen; en zoo ook de opsomming van zijne gunsten met dankzeggingen, lofzeggingen, zegeningen, en dankbare vermelding van dien; dit waren zoo eenige van de dingen, die zij den Heere te zeggen hadden. En God belooft de volgende zegeningen hun door de priesters te verkondigen: "De Heere zegene u en behoede u; de Heere doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; de Heere verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede. Alzoo zullen zij Mijnen naam op de kinderen Israëls leggen, en Ik zal ze zegenen, Num. 6: 24-27. Deze geheele snoer van zegeningen wordt nu in Christus gevonden; de zegen des eeuwigen levens is in Hem; wij zijn in zijne hand, en worden in zijne kracht door het geloof bewaard; de kennis der heerlijkheid Gods is in het aangezicht van Jezus Christus; uit zijn volheid wordt alle genade ontvangen; Hij is de zon der gerechtigheid, die opgaat en ons beschijnt; en Hij is onze vrede, die beide één gemaakt heeft, en den middenmuur des afscheidsels tusschen Joden en Heidenen gebroken heeft.

Mijne geliefde broeder! deze waren mijne gedachten aangaande God onzen hemelschen Vader met ons sprekende van het verzoendeksel. Daarop zweefde mijne ziel tot het vrije en vriendelijke gesprek, hetwelk onze Heere Jezus Christus hield met Abraham, toen Hij hem zijn wil en verlangen mededeelde, aangaande de steden der vlakte, en hoe vrij Abraham tot den Zaligmaker de wenschen zijner ziel uitsprak; al hetwelk toegestaan werd zoolang Abraham een vraag in zijn hart had, en toen Abraham ophield met vragen, hield de Heere op met vergunnen. "Toen ging de Heere weg als Hij geëindigd had tot Abraham te spreken, en Abraham keerde weder naar zijne plaats", Gen. 18 : 34.

Daarop werd ik bepaald bij de twee discipelen gaande naar Emmaus. "En het geschiedde, terwijl zij te zamen spraken en elkander ondervraagden, dat Jezus zelf bij hen kwam en met hen ging: en hunne oogen werden gehouden dat zij Hem niet kenden. En Hij zeide tot hen: Wat redenen zijn dit, die gij wandelende onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig? En de een, wiens naam was Kleopas, antwoordende, zeide tot Hem: Zijt gij alléén een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen die deze dagen daarin geschied zijn? En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazaréner, welke een profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk; en hoe onze Overpriesteren en Oversten denzelve overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben. En wij hoopten dat Hij was degene die Israël verlossen zoude; doch ook benevens dit alles is het heden de derde dag van dat deze dingen geschied zijn. Maar ook sommige vrouwen uit ons hebben ons ontsteld, die vroeg in den morgenstond aan het graf geweest zijn; en zijn lichaam niet vindende, kwamen zij en zeiden, dat zij ook een gezicht van Engelen gezien hadden, die zeggen dat hij leeft", Luc. 24 :15-23.

Hier deelden zij den Heere Jezus hun bitter leed en smarte mede, en dat de kruisiging van hun geliefden Heere de eenige rede was van al hun ellende, en dat het verhaal der vrouwen van de Engelen, welke zeiden, dat hij nog leefde, hun een goede tijding was.

Maar zij konden van deze dingen geen troost ontvangen, "want zij zagen hem niet".

Daarop begon Hij en opende hen de schriften aangaande zijn lijden; en, dewijl zij hiervan getuigen geweest waren, zoo konden zij geestelijke dingen met geestelijke vergelijken, terwijl Hij de profetieën opende belangende de dingen Hem aangaande. En, nadat Hij zich aan hen bekend gemaakt had, verdween Hij uit hun gezicht. Nochtans, alles wat zij in deze wereld gewenscht hadden, was hun nu vergund. Zij zagen en wisten, dat hij leefde en zij zeiden tot elkander, was ons hart niet brandende in ons, als hij tot ons sprak op den weg, en als hij ons de schiften opende?" Luc. 24 : 32.

Daarna dacht ik aan hetgeen de apostel zegt, dat wij ook dezelfde gemeenschap hebben met den Heiligen Geest. "De genade van onzen Heere Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes, zij met u allen. Amen!", 2 Cor. 13 : 13.

En, in het onderwerp van de gemeenschap des Heiligen Geestes, is mijn gemoed nu geleid. Wezenlijke gemeenschap is de gezegende vrucht van levendige vereeniging.

De Heere deelt geen geestelijke zegeningen mede aan hen die met duivelen in gemeenschap zijn, of met de onvruchtbare werken der duisternis, met ongerechtigheid, of met ontrouwen of ketters. "Maar, die den Heere aanhangt, is één geest met Hem". En uit deze vereeniging ontstaat gemeenschap; en gemeenschap is niets anders dan geven en ontvangen, en zoowel dadelijk als lijdelijk; dadelijk in het geven en besteden van goede dingen aan anderen; lijdelijk, is het ontvangen van goede dingen van anderen.

Alzoo zijn alle ware geloovigen vereenigd, en in Christus ingeënt, als de rank in de wijnstok; en zonder voortdurende onderhouding des levens, van den wijngaard tot de rank, kan de rank niet leven, en veel minder nog vruchtbaar zijn; zij moet verdorren en wegsterven. "Zoo iemand in Mij niet blijft, die is buitengeworpen, gelijkerwijs de rank en is verdord, en men (de booze) vergadert dezelve (in hun gezelschap), en men werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand".

Geen schepsel kan op zichzelf staan; de engelen konden het niet, Adam kon het niet, Judas kon het niet, neen ook Petrus kon het niet - maar wee den ééne die gevallen is, want daar is geen tweede om hem op te helpen", Pred. 4: 10. Maar die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen".

Geen kapitaal is in onze handen nuttig, hoewel Elia een groot deel des Geestes had ontvangen; ofschoon David meende, dat zijn berg van voorspoed vast stond; hoe stoutmoedig en versterkt, zooals Petrus dacht dat hij was, toen hij beloofde om liever in de gevangenis of in den dood te gaan, alles zal spoedig verdorren zonder voortdurende onderhouding.

Elia vluchtte voor zijn leven, voor het aangezicht van. Izebel; de Heere verborg zijn aangezicht, en David was verschrikt; en Petrus viel voor het aangezicht van een dienstmaagd. Christus is de wortel zoowel van David als van alle geloovigen. Zij zijn wilde olijftakken, in den goeden olijfboom ingeënt, en deelen in den wortel en vettigheid van den olijfboom; en wij dragen den wortel niet, maar de wortel draagt ons. Rom. 11 : 18.

Het leven van alle boomen ligt in den wortel; Christus is ons leven; en wij moeten in den wortel leven, en de, wortel in ons, of er zal geen vrucht zijn.

Er zijn voortdurend mededeelingen van den wortel aan den boom, en aan iederen tak van denzelve;laat deze mededeling gestremd zijn, of wel de vereeniging afgesneden, of de gemeenschap verhinderd, en het zal aan den boom te zien zijn, zoodra de zon er op schijnt.

Niets minder, dan de levendige vereeniging met den levenden wortel, en oogenblikkelijke mededeelingen daar van, kan ons levend of vruchtbaar houden. "Te dien dage zal er een wijngaard van rooden wijn zijn, zingt van denzelven bij beurte. Ik de Heere behoed dien, alle oogenblikken zal Ik hem bevochtigen; opdat de vijand hem niet bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag", Jes. 27 : 2, 3.

Oogenblikkelijke ondersteuning en versterking, en niets anders, kan den sterkst geloovige staande houden, zonder dit zal alle vreugde, ja de grootste verheuging van de kinderen der menschen verdorren, Joel 1 : 12. Daarom tracht de Apostel zijn geliefden zoon Timothëus van het vertrouwen in zijne eigene vertroostelijke gestaltens af te brengen, hoe krachtig die ook zijn mogen, wetende dat zij van korten duur zijn, vluchtig en gedurig veranderende. "Mijn zoon wordt gesterkt.in de genade die in Christus Jezus is", 2 Tim. 2 : 1. Hier is genade in al zijn volheid altijd dezelfde en onuitputtelijk; ook moet ons vertrouwen zijn in de bron, en niet in de uitvloeiingen; want zelfs voor tijdelijk onderhoud kan het niet baten om op het maalkoren te vertrouwen dat in huis is, noch op de schuur die met koren gevuld moet worden, noch zelfs op den Herfst die de schuur vult, maar op den levenden God, die zaaiing en oogst belooft en die "ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten", 1 Tim. 6 : 17.

Maar nu, hoe worden deze oogenblikkelijke versterkingen van leven en kracht, genade en hulp ons medegedeeld?

Ik antwoord, door den Heiligen Geest Gods. Zooals geschreven is, "Want ik weet dat dit mij ter zaligheid gedijen zal door uw gebed, en toebrenging des Geestes Jezus Christus" Fil., 1 : 19. En weder, "Maar wanneer die zal gekomen zijn, namelijk de geest der waarheid, hij zal u in al de waarheid leiden, want Hij zal van Hemzelven niet spreken, maar zoo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen". "Die zal mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en u verkondigen", Joh. 16 : 13, en 14.

Alle geestelijke en tijdelijke zegeningen, waarheden, beloften, genade en heerlijkheid, zijn ons verzekerd in een eeuwigdurend verbond, welk verbond bekrachtigd en bevestigd is in den dood van Christus, en daarom wordt Hij het Verbond genoemd, "en Ik zal u behoeden en Ik zal u geven tot een verbond des volks, tot een licht der heidenen", Jes. 42 : 6.

In Hem zijn alle barmhartigheden en zegeningen des Verbonds, en Hij is gesteld "een erfgenaam van alle dingen", Hebr. 1 : 2, en wij zijn "erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus" , Rom. 8 : 17.

Het eerste werk des Heiligen Geestes is, te overtuigen van zonde. Want indien ik niet weg ga zoo zal de trooster tot u niet komen, maar indien ik henen ga zoo zal Ik hem tot u zenden. En die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde", Joh. 16: 7, 8.

Somtijds zendt de Heilige Geest het woord met zulke kracht en schrikkelijke majesteit, om het geweten van een zondaar met een menigte verschrikkingen tegen hem te wapenen; hetwelk zelfs den tegenspreker den mond stopt en doet den prediker zelfs als een vervolger in het geweten openbaar worden; en toch, dit overtuigt hem niet, noch brengt hem nader tot licht, doch het maakt hem zoo stil dat zulk een vijand gebracht wordt om in vrede te leven

met een man wiens wegen den Heere behagen, Spr. 16 : 7.

Maar, wanneer de Heilige Geest een uitverkoren vat van zonde komt te overtuigen, zoo past hij de waarheid toe met zulk een doordringende kracht om de diepste schuilhoeken des harten te doorzoeken, hetwelk het geweten doet ontstellen en ontwaken; en dit wordt gevolgd door voortdurende berispingen en bestraffingen, en Hij geeft, met goddelijk licht acht op al zijne berispingen en bestraffingen, hetwelk des zondaars misdaden openbaart en ze alle voor zijn oog openlegt, zelfs zijne geheime zonden en al zijne werken der duisternis. "Want hetgeen heimelijk van hen geschied, is schandelijk ook te zeggen. Maar al deze dingen van het licht bestraft zijnde, worden openbaar. Want al dat openbaar maakt is licht", Eféz. 5 : 12, 13.

Geen kaars ontdekte ooit de onreinheid in eene kamer, noch de zon in zijne volle kracht de stof en vezeltjes die er zweven, als de Heilige Geest de schuld en vuilte, het verderf en de misleiding van het menschelijk hart ontdekt; zoals geschreven is, "En het zal geschieden te dien tijde, Ik zal Jeruzalem met lantaarnen doorzoeken, en Ik zal bezoeking doen over de mannen, die stijf geworden zijn op haren droesem", Zef 1: 12.

Daarom zeide onze Heere tot de discipelen dat men geen kaars ontsteekt om die onder eene korenmaat te zetten, Matth. 5 : 15.

En, toen de Heilige Geest op de Apostelen kwam, werd Jeruzalem nadrukkelijk onderzocht; Hij overtuigde de Joden krachtig van hun ongeloof, van hunne vervolging, verwerping en kruisiging van Christus, en bracht het met zulke onfeilbare bewijzen en feiten op hunne zielen, om hun het hart te verbreken, en dit deed hen uitroepen: "mannen broeders, wat moeten wij doen"?

.En hier moet ik melding maken van eene plaats in de Spreuken Salomons welke een profetie is, zoo nauwkeurig vervuld in de dagen der Apostelen als eenige voorzegging in den bijbel; en ik ben verzekerd dat de woorden waarlijk door den Geest van Christus werden gesproken. "Keert u tot mijne bestraffing, ziet, ik zal mijnen geest ulieden overvloediglijk uitstorten, ik zal mijne woorden u bekend maken", Spr. 1 : 23.

Dit werd hen door Petrus beloofd - "Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen".

En zooals Salomo voorzegde, verwoesting kwam over de anderen. "En hebt allen mijnen raad verworpen, en mijne bestraffing niet gewild; zoo zal ik ook in ulieden verderf lachen, ik zal spotten wanneer uwe vreeze komt. Wanneer uwe vreeze komt gelijk een verwoesting en uw verderf aankomt als een wervelwind . . . . dan zullen zij tot mij roepen maar ik zal niet antwoorden", Spr. 1 : 25-27.

De Geest overtuigt niet alleen van zonde en geeft daarover een snijdende berisping en bestraffing, maar Hij past het Woord toe met kracht, en bindt het op het gemoed; zoo niet dan zoude het den uitverkorenen ontstolen worden, zooals dit met de verworpenen het geval is. "Dan komt de booze", en neemt het Woord weg, dat in hunne harten gezaaid was, "en het wordt onvruchtbaar". Maar de Geest paart eene krachtige toepassing aan het Woord. Hierdoor geeft God getuigenis aan het woord zijner genade.

3e. De Heilige Geest doet de overtuigingen en bestraffingen die Hij geeft, met leven gepaard gaan, en de levendige invloeden des Geestes doen de bestraffingen diep indalen, en deze maken des armen zondaars gewaarwordingen zoo scherp en snijdend, dat hij dag noch nacht rusten kan; anders zouden zij handelen als Kaïn, zich vermaken met andere dingen, zooals hij deed toen hij eene stad bouwde; of zooals Saul, die het bij de tooveres te Endor zocht; of als de rijke jongeling in het Evangelie, die bedroefd henen gingen toch zijn wereldsche bezittingen beminde.

Doch alzoo gaat het niet toe in eene ziel die door den Heiligen Geest overtuigd wordt; hij heeft geen noodzaak om zijne overtuigingen af te schudden, terwijl hij van Christus afgaat, zooals de overtuigende beschuldigers der overspelige vrouw; neen, zijn grootste vrees is dat zijne overtuigingen zullen overgaan, en dat hij zal overgegeven worden aan de lusten van zijn eigen hart; want

4e. De Heilige Geest maakt zijn hart eerlijk. Hij ontvangt het woord in een eerlijk en goed hart, en daarom "komt hij tot het licht, opdat zijne daden mogen openbaar worden dat zij in God gedaan zijn". Zijne taal is, doorzoek mij en beproef mij. Hij ontvangt de bestraffing zijner zonden, en wil zijn mond in het stof steken indien er eenige hoop mocht zijn; hij kust de roede en vreest de gedachte aan vleeschelijk gemak. Hij is een vijand van dezulken die hem willen pleisteren, of tot hem roepen, vrede, vrede, om zijne wonden op het lichtste te heelen. - "Aan de hongerige ziel is alle bitter zoet".

Hij wil liever werken onder de schuld der zonde en de wrake Gods, dan Zijne genade missen of de beloofde rust ontgaan. Hij ziet de bedrieglijkheid der zonde en de trouweloosheid van zijn hart, en de listigheid des duivels, en beeft op het vonnis der wet en de gestrengheid van den Allerhoogste. "Die hem bestraft vindt meer gunst in zijne oogen, dan die hem vleit met de lippen". "De wonden van een vriend zijn hem zoet, maar de kussen van een vijand zijn bedrieglijk". Aldus deelt de H. Geest macht, leven, eerlijkheid en oprechtheid mede, met de overtuigingen en bestraffingen welke Hij den uitverkorenen Gods toepast.

5e. Hij ondersteunt hen onder den last der zonde, die zij gevoelen en onder het gezicht daarvan, terwijl Hij hun die vertoont en schraagt hen onder de wrake en den vloek van eene gebrokene wet. Zij worden met "eene kleine hulpe geholpen". Door het vuur en door het water is Hij bij hen; want anders zou het eerste hunnen geest verdrogen, en het laatste hen in vertwijfeling doen verdrinken.

En in al deze zaken gehoorzaamt de overtuigde zondaar zijnen goddelijken Werkmeester, ofschoon bij niet weet wie het is die hem geleidt. De boosheden, die de Heilige Geest hem ontdekt, belijdt hij; de bestraffingen, die Hij geeft, daaronder buigt Hij zich; de Geest leidt hem naar het Woord en hij onderzoekt dagelijks de Schriften. Waar hij het Woord hoort in kracht, en waar hij Zijne zaak hoort noemen, daar openbaart zich de prediker in zijn ge

weten; daar wenscht hij te blijven, hoe onderzoekend en beproevend de prediking ook moge zijn; want waar hij gewond werd, aldaar verwacht hij zijne genezing. Die uit God is, hoort de woorden Gods". "Wij zijn uit God", zegt Johannes, "en die uit God is, hoort ons; en die uit

God niet is, hoort ons niet".

6e. Dezelfde Geest, die hem verlichtte en levendmakende genade schonk, zet hem aan het roepen tot God "doch over het huis Davids en de inwoners van Jeruzalem zal ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden", Zach. 12: 10.

Het leven en gevoel, de heilige verlangens, de wenschen, het dorsten, de smeekingen, en het smartelijk roepen, dat in den overtuigden zondaar gevonden wordt, dit alles komt voort uit de kracht en werking van den Heiligen Geest Gods: daarom zoo vele dierbare beloften, die zulke arme zielen worden voorgehouden in het woord Gods. "Zal God Zijnen uitverkorenen geen recht doen, die dag en nacht tot Hem roepen? De ellendige en nooddruftige zoeken water, maar daar is geen, hunne tong versmacht van dorst: Ik de Heere zal ze verhooren, Ik de God Israëls zal ze niet verlaten. Wacht op God, en Hij zal u de begeerte uws harten geven: vertrouwt op Hem en Hij zal het maken. Zij zullen komen die verloren gaan".

"Om het kermen der nooddruftigen zal Ik nu opstaan, zegt de, Heere, Ik zal den moede verzadigen, Ik zal de bedroefde ziel vervullen, Ik zal water gieten op het dorstige en stroomen op het droge. Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten. Zalig zijn de armen van geest". En weder: "Gij zult ganschelijk niet weenen, gewisselijk zal Hij u genadig zijn op de stem uws geroeps: zoo haast als Hij die hooren zal, zal Hij u antwoorden" Jes. 30:19.

Al deze ingespannen verlangens en heilige verzuchtingen worden voortgebracht onder de levendmakende kracht des Heiligen Geestes, zelfs vóór Hij ons vrijheid uitroept, of de vrucht der lippen schept", Jes. 57: 19; of ons eene deur geeft tot uiting, Hand. 2 : 4. "De Geest zelf bidt voor, ons met onuitsprekelijke verzuchtingen", Romeinen 8:26.

En dit kan men zien aan de Apostelen zelf, vóór die wondervolle uitstorting des Geestes op hen, op den dag van het Pinksterfeest. De Apostelen hadden de kracht des Geestes gevoeld met het Woord gepaard gaande. "Hij sprak als machthebbende en niet als de schriftgeleerden, want Zijn woord is met kracht".

Hij had hen van zonde overtuigd, zooals dit bleek uit hunne verschillende omstandigheden, door onzen Heere beschreven in Zijne eerste prediking op den berg, en uit de belijdenis van Petrus: "Heere, ga uit van mij, want ik ben, een zondig mensch".

Zij erkenden, dat Christus "de woorden des eeuwigen levens" had. Ja, en zij geloofden in Hem. - "Vader, de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze ontvangen, en zij hebben waarlijk bekend, dat Ik van U ben uitgegaan, en hebben geloofd dat Gij Mij gezonden hebt", Joh. 17: 8. En zij beminden Hem ook, en bleven bij Hem; en beide geloof en liefde zijn vruchten des Heiligen Geestes.

Maar, als een Geest van openbaring en kennis, als een onderscheiden Trooster, als een Geest der kracht en der gematigdheid, en met alle Zijne wondervolle gaven en genaden, moesten zij nog door Hem gedoopt worden in dezen geheel wondervollen weg, niet vele dagen daarna. Daarom wordt er gezegd, dat "de Heilige Geest, nog niet gegeven was, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was".

Alzoo zouden zij op eene wondervolle wijze kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over hen zou komen, om hen te vrijmoedigen en te bekwamen om het evangelie in alle talen te prediken, en tot bevestiging daarvan, wonderen te verrichten.

Ik moet wederom verschooning verzoeken aan mijn geliefden Broeder, daar ik de perken van een brief zoo heb overschreden; maar ik hoop eene gelegenheid te hebben zooals ik had met den vorigen, door een of ander zwerver of landlooper, die van zijn nest is afgedwaald. .

Voortteeling, levendmaking, in barensnood zijnde, en voortbrengende, gaat onder ons steeds voort: "ook groent onze bedstede", Hooglied 1: 16.

De Uwe in Christus Jezus,

W. HUNTINGTON.

Elfde brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, Lewes, Sussex.

Wat, mijn Zoon! en wat, de Zoon mijns geloofs! en wat de Zoon mijner geloften! Kinderen moeten niet opleggen voor de vaders, maar de vaders voor de kinderen; en ik wilde u gaarne een deel geven boven uwe broederen; ja een dubbel aandeel; omdat gij arm en behoeftig zijt,

kortzichtig, onderhavig aan de enkelziekte, aan ongeloovigheid, en vele andere kwalen, die van den vader op den zoon zijn overgegaan; maar deze dingen nauwkeurig te bezien, ons daarover te kwellen en te bezwaren doet geen nut, wij willen ons vermaken en troosten met een beter onderwerp.

7e. De Heilige Geest getuigt van Christus: "Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van Mij getuigen", Joh. 15:26.

En dit doet de Heilige Geest door getuigenis te geven aan het woord zijner genade; door de waarheid en wezenlijkheid des Woords te bewijzen aan het gevoelige geweten van den zondaar; door het te vergezellen met geloof, licht, klaarheid en volle verzekering; zoodat Christus hun klaarlijk voorkomt als voor hen gekruisigd, Gal 3:1.

De stem van Christus wordt gehoord en gevoeld, en Zijne alles onderworpen macht, wordt in de ziel ten toon gespreid.

De Geest getuigt van Hem als de almachtige en eeuwige God door de heerlijke majesteit van Christus, welke de Geest ontdekt, en die in de ziel schijnt. "Maak u op, word verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op; . . . doch over u zal de Heere opgaan, en Zijne heerlijkheid zal over u gezien worden".

Onder deze openbaring valt de ziel in diepen ootmoed vernederd voor Hem; erkent, eert, aanbidt en prijst Hem. De Geest getuigt van Hem als onzen Hoogepriester, en past de voldoening toe, met vergiffenis en vrede, zijnde hiervan de gezegende uitwerkselen.

Hij getuigt van Hem als onzen Geneesmeester; en het bewijs hiervan is: onze zonden zijn alle vergeven, en al onze wonden geheeld en genezen. Hij getuigt van Hem als het einde der wet tot rechtvaardigheid, door Zijne gerechtigheid aan het hart toe te passen, en door de uitspraak der rechtvaardigmaking op het geweten; op welk oogenblik Christus, als onze Voorspreker al onze beschuldigers bevredigt, en als onze Middelaar, geeft Hij ons toegang tot God, en recht op Hem, en vrijmoedigheid tot Hem.

De Heilige Geest getuigt van Hem als onzen Koning, en openbaart Hem als zoodanig, en richt Zijn rijk in onze ziel op bij onze aanneming van Christus, hetwelk staat in kracht, in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. Wanneer de zonde onttroont is, dan is het wapentuig en geschut des duivels buitengeworpen, de dood is verslonden, het leven en de onverderfelijkheid is aan het licht gebracht, en de vreeze des doods en de schrik der verdoemenis zijn verstrooid; en alle onze verwarde twijfelingen, zorgen en duistere gedachten daaromtrent, in alle winden verspreid.

Aldus, mijn waarde Broeder, getuigt de Heilige Geest van Christus, en geeft onbedriegelijke bewijzen Zijner macht van tot het uiterste te redden; Hij verwezenlijkt Zijne zaligende weldaden, past Zijne verdiensten toe, roept Zijne almacht uit, Zijne milde en gezegende regeering, de machtige heerschappij van Zijn schepter der gerechtigheid en de volheerlijke majesteit van Zijn Koninkrijk.

8e. De toepassing van al de beloften is het werk van den Heiligen Geest. De belofte van leven en de geest des levens gaan altijd samen, want het is de krachtige toepassing van het Woord door den Geest waarin de belofte bestaat. "Het onvergankelijke zaad des Woords Gods, dat levendig is en voor eeuwig woning maakt".

Alle de beloften van Goddelijke vertroosting hebben hunne onvervalschte melk van Christus door den Heiligen Geest; de eene belofte brengt vrede aan, eene andere blijdschap, een andere troost, een andere rust, juist zooals de Heilige Geest die doet invloeien, alzoo ontlasten zij hun rijken inhoud; de hongerige ziel, die in geloove daaromtrent werkzaam is, zuigt er de zoetheid uit tot zij vervuld wordt met onuitsprekelijke vreugde en heerlijkheid. "Verblijd u met Jeruzalem en verheugt u over haar, alle hare liefhebbers; weest vroolijk over haar met vreugd, gij allen zijt treurig geweest. Opdat gij moogt zuigen en verzadigd worden van de borsten harer vertroosting, opdat gij moogt uitzuigen en u verlustigen met den glans harer heerlijkheid", Jes. 66: 10, 11.

Er is geene kracht in de overtuiging, versterking of bemoediging des Woords zonder de werking des Geestes.

Wanneer Hij het toepast, gaat geloof, leven en liefde daarmede gepaard; want "ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in vele verzekerdheid , 1 Thes. 1 : 5. En zeer verschillend zijn de bewegingen der ziel onder des

Geestes invloed, wanneer Hij het woord toepast; somtijds een woord tot moedgeving om ons op de wacht en wachtende te houden, en om ons op te beuren onder beproevingen en kruizen; somtijds een woord van bestraffing hetwelk ons leidt tot zelfonderzoek, hetwelk ons ontzag inboezemt, en tot waakzaamheid. en bekeering opwekt. Op een anderen tijd een zacht woord, dat het gebeente verbreekt, en ons doet wegsmelten onder een gevoel van onverdiende liefde en zelfverfoeiïng; en ook dikwijls een woord van onderricht om het gemoed te verbeteren, en tot verstrooiing van eenig vreemd denkbeeld, om het oordeel te onderrichten, en om meer overeenstemming en bestaanbare inzichten der zaken op de ziel te brengen.

Ontelbaar zijn de wegen langs welke de Heilige Geest door het Woord werkt en hetzelve toepast, doch het is altijd een toepassing op het rechte oogenblik; "hoe goed is een woord op zijnen tijd?" Spr. 15 : 23. "Een rede op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen", Spr. 25 : 11.

9e. De verborgene dingen van God, zooals zijn Raad en Verbonden, worden ons bekend gemaakt door den Heiligen Geest, - "want wie van de menschen weet hetgeen des menschen is, dan de geest des menschen die in hem is? alzoo weet ook niemand hetgeen Gods is, dan de Geest Gods", 1 Cor. 2 : 11.

Nadat de Heilige Geest ons van Christus getuigd heeft, zoo leidt Hij ons terug tot zijne groote onderneming en bepaling van eeuwigheid; Hij leidt ons op tot de eeuwige liefde Gods en tot zijne volstrekte verkiezing van ons in Christus Jezus; tot zijn verborgen besluiten van verkiezing en verordineering; tot zijnen goeden wil des besluits in Christus, en tot zijn verbond met Christus opgericht vóór de grondlegging der wereld. "Want de afwijker is den Heere een gruwel, maar zijne verborgenheid is met de oprechten", Spr. 3 : 32. "De verborgenheid des Heeren is voor degenen die Hem vreezen, en zijn verbond om hun die bekend te maken,", Ps. 25 : 14.

De verborgenheid onzer vóórverordineering tot de aanneming tot kinderen door Christus Jezus, en van ons leven te geven in Hem, en van zijne verordineering van ons hiertoe, eer de wereld was, wordt geopenbaard en bekend gemaakt aan de uitverkorenen Gods door zijnen Geest; en onze kennisneming dezer dingen, en ons belang hierin, is onze hoogste wijsheid. "Maar wij spreken de wijsheid Gods (bestaande) in verborgenheid, die bedekt was, welke God tevoren verordineerd heeft tot onzer heerlijkheid eer de wereld was. Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft, want indien zij ze gekend hadden, zoo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des menschen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben. Doch God heeft het ons geopenbaard door zijnen Geest. Want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods", 1 Cor. 2 : 7-10.

Ons geloof wordt genoemd "het geloof der uitverkorenen Gods", niet alleen omdat het eene genade is in hun bijzonder eigen, maar omdat Gods verkiezing van ons een waarheid is aan het geloof geopenbaard, en een waarheid die het geloof vat en vasthoudt; want er kan niets bestaan dat onze roeping en verkiezing vast maakt, zonder dat men verzekerd zij, dat er zulk een leerstuk der verkiezing bestaat.

Uit Gods verborgen raad en verbond ontspringt een groot deel onzer onuitsprekelijke vreugde. God vervult ons met blijdschap en vrede in het gelooven, en voornamelijk geloovende onze verkiezing van God. "Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veel meer, dat uwe namen geschreven zijn in de hemelen", Luc. 10: 20.

Indien deze dingen in ons geloof ontbreken, zoo is ons geloof gebrekkig in een van de meest verhevene en bevestigende artikelen. Hij die gelooft in de liefde Gods tot hem, wordt geleid te gelooven dat deze liefde zijn oorsprong had van eeuwigheid, (want er zijn in God geen nieuwe daden); en van die oude vestiging zijn de uitgangen van Christus gedagteekend. "En gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? uit u zal Mij voortkomen die een Heerscher zal zijn in Israël, en wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid", Micha 5 : 1.

In deze diepten leidt ons de Heilige Geest, en in een nederige berusting hiervan, en vervult ons met verwondering en verbazing hierover. Ook leidt Hij ons in de onderscheidende persoonlijke werkingen van de Heilige en gezegende Drieëenheid. Als een Geest der aanneming geeft Hij ons kracht en vrijmoedigheid tot een recht en aandeel in God, als onzen Verbonds-God en Vader. "Zoo velen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijnen Naam gelooven; welke niet geboren zijn uit vleesch en bloed, noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar uit God".

Deze geboorte openbaart duidelijk ons zoonschap: de liefde maakt ons woning bij God, "die God lief heeft woont in God, en God in hem". Geloof geeft ons woning in Christus "opdat Christus in uwe harten moge wonen door het geloof". En des Geestes getuigenis bewijst onze aanneming de Geest roept, Abba, Vader!

Kracht ontvangende om zonen Gods te worden, is den Geest te ontvangen, en door den Geest de genade des geloofs, om ons te bekwamen, zooals ik vroeger opmerkte, met een heilige vrijmoedigheid ons zoonschap te eischen voor God. "Ik zeide wel, hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenschte land, de sierlijke erfenis, der heirscharen der heidenen? maar Ik zeide: Gij zult tot Mij roepen: Mijn Vader; en gij zult van achter Mij niet afkeeren", Jer. 3 : 19.

Deze belofte bevestigt de Geest, en doet ons zeggen: Mijn Vader. Dit wordt openbaar in de verloren zoon. "Ik zal opstaan en tot mijnen Vader gaan". Deze woorden werden gesproken onder den verstoutenden en moedgevenden invloed van den Geest der aanneming; en wat ook de Heilige Geest zegt of werkt, wordt altijd door God den Vader erkend en geëerd, en in den hemel bevestigd; zooals in de gelijkenis gezien wordt. Deze is mijn zoon, zegt God, hij was dood, en is weder levend geworden, hij was verloren en is gevonden.

De Joden spraken dezelfde taal als de verloren zoon, zelf tot Christus. - "Wij hebben eenen Vader, namelijk God". Maar dit werd noch erkend, noch geëerd; "want indien God uw Vader ware, (zegt Christus) zoo zoudt gij mij liefhebben; want ik ben van God uitgegaan, en kom van Hem. Want ik ben ook van mijzelven niet gekomen, maar Hij heeft mij gezonden. Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerte uws vaders doen. Die was een menschenmoorder van den beginne, en is in de waarheid ,niet staande gebleven, want geen waarheid is in hem", Joh 8 : 42, 44.

Dus zien wij, dat geenerlei aanspraak op voorrechten door geboorte, neen, niet op een nationale aanneming, geen onverantwoordelijke, geen vermetele aanspraak op God wordt goedgekeurd of bevestigd.

10e. De Heilige Geest is ons tot een getuigenis gegeven. "Indien wij het getuigenis der menschen aannemen, (zooals velen doen en er in rusten), het getuigenis Gods is meerder". Die gelooft, heeft het getuigenis in zichzelven".

En ik ben verzekerd, dat zonder het onfeilbaar getuigenis van den Heiligen Geest, geen arm overtuigd, zelfveroordeeld en aan zichzelf wanhopend zondaar, ooit eenig recht of aanspraak op den Almachtige zal kunnen oefenen.

Een gevoelig zondaar, die de vijandschap van zijn gemoed en den opstand zijns harten gevoelt, die walgelijk is in eigen oog, en innerlijk overtuigd, dat hij een kind des toorns is, en eene gewillige slaaf des satans; en zoo zooeen God zijn Vader zou noemen (zelfs terwijl de wrake Gods en ijverzucht tegen hem schijnt te ontbranden), hij zou denken zulks de snoodste vermetelheid te zijn, van een ellendeling als hij is, de grootste onteering en onwaardigheid, die de hemelsche Majesteit zou kunnen worden gedaan. Hij zal zeggen "tot de groeve: Gij zijt mijn vader; en tot het gewormte: Mijne moeder". Job 17: 14.

Maar om te denken, dat God ooit zulk één wil of kan erkennen en aannemen als Zijn kind, zou nooit ter wereld in zijn gemoed opgekomen zijn, indien de H. Geest het daar niet ingelegd had. En dat doet Hij op de volgende wijze:

Eerst brengt Hij al de beschuldigers en beschuldigingen des zondaars tot zwijgen en brengt de verwarde en verlegene ziel in een staat van de diepste stilte, rust, vrede en kalmte.

Hier worden onze zonden, welke als de zonden van Sodom tot den hemel schenen te roepen, ook het geweten, met zijn snijdende beschuldigingen, de wet, met al deszelfs vloeken en onbeperkte eischen; gerechtigheid, met zijn roepen om wraak; satan, met al zijne vervloekingen, vurige pijlen, beschuldigingen en vreeselijke inwerpsels; te zamen met al onze hartskwellingen en hartsopwellingen, en die vreeselijke plaatsen der heilige Schrift welke het vruchteloos roepen van Ezau beschrijven, de vertwijfelingen van Judas, de ellende van Kaïn, de verwoesting van Saul, en het vreeselijke einde van Korach, Abiram en Dathan; worden alle gestild, ja tot de diepste stilste gebracht; de hevige storm der wrake bedaard en de beroerde zee houdt op met bruisen.

De arme zondaar staat verwonderd om te weten, wat van al zijne beschuldigers gekomen is; hij ziet rond zich, en vindt dat al zijne zonden, die in slagorde tegen hem opkwamen, alle zijne geheime zonden, die in het licht van Gods aangezicht stonden, weggedaan zijn als een wolk; en zijne overtredingen als een dikke wolk. Zoover als het Oosten van het Westen verwijderd is, zoover doet God onze overtredingen van ons.

De straf en de vuilheid der zonde zijn alle weggewischt, en ieder inwonend bederf is overheerd en uit het gezicht; zoodat geen onrein gevogelte meer op het levende slachtoffer is overgebleven.

De Heilige Geest plaatst den gekruisten Christus voor het geloofsoog; terwijl de Geest, in de toepassing van het bloed der besprenging spreekt van vergiffenis, vrede verzoening en volkomen vriendschap. De zonde gereinigd zijnde, zoo is er niets meer dat scheiding maakt, of tusschen God en de ziel is geplaatst. De H. Geest stort de liefde Gods in het hart uit; welke vrees en smart buiten drijft, twijfelingen en alle opwellingen des harten daarover; terwijl liefde het steenen hart versmelt, het stug gemoed verteedert, en de oproerige wil onderworpen en buigzaam maakt.

Onuitsprekelijke liefde vloeit in, terwijl stroomen van vrome en goddelijke droefheid uitvloeien. De goedertieren Vader van alle genade, en de God van alle vertroosting,

begiftigt de ziel met de grootste vrijheid en gemeenzaamheid, en met nabijheid ter toenadering tot Hem.

De Heere betoont Zijn welbehagen in het aangezicht van Jezus, neemt de ziel aan en omhelst haar in Hem, terwijl het geloof met de volkomenste verzekering opspringt en voortgaat in volkomen oefening op de eeuwige liefde Gods, en op de volbrachte zaligheid van Jezus Christus, en is geheel overtuigd van haar eeuwig aandeel in beide; terwijl de Heilige Geest roept: "Abba, Vader!", op welk geroep beide wet en evangelie, de liefde Gods en het bloed van Christus, vergeldende gerechtigheid en een rein geweten, allen het innig amen uitspreken.

De Heilige Geest is met het getuigenis dat Hij geeft, den overtuigden zondaar in iederen stand zijner ondervinding nabij, van zijn eerst ontwaken, totdat zijne overzetting in het Koninkrijk Gods plaats heeft, zoodat de overtuigde zondaar, die tot het licht komt, die op God wacht, en naar hem wacht, het getuigenis des Geestes in zijn eigen hart heeft voor de waarheid van hetgeen hij gevoelt en wat hij zoekt.

De Heilige Geest geeft getuigenis van de wezenlijkheid zijner behoeften; van het diepe gevoel, dat hij heeft van zijne zonden; van de eerlijkheid en oprechtheid zijner ziel; van zijn vurig geroep en ernstige zoekingen, van zijne wezenlijke smart over zijne zonden en zijn ernstige begeerte om er van verlost te zijn.

Zulk eene ziel kan noch God noch het geweten in het aangezicht zien, en zeggen: Ik ben noch opgewekt, noch levend gemaakt; het is bij mij niet ernstig, eerlijk noch oprecht. Ook durft hij niet zeggen: Ik heb noch honger noch dorst naar God, noch, dat hij niet werkt of zwaar beladen is. Ook durft hij niet zeggen, dat hij noch hoop noch verwachting heeft op betere dagen en betere tijdingen; evenmin durft hij te zeggen, dat er geen waarheid in hem is, noch dat God niets voor hem gedaan heeft; noch zou hij zijn staat (zoo ellendig als die is) willen ruilen met den meest verzekerden farizeeër, noch met den meest begaafden belijder der wereld; noch zou hij van zijne smartelijke gewaarwordingen, van de bestraffingen, de kastijdingen Gods, het bitter gevoel, dat hij heeft van zijne zonden, noch den ondragelijken last daarvan, willen gescheiden zijn, voor al de schatten van Egypte, tenzij, dat hij er in den rechten weg van kon verlost worden, namelijk, door eene toepassing van het voldoenend bloed van Christus. Hij kan de stinkende gevoelens van een geveinsde in Sion ruiken, en de naaktheid en ledigheid van een letterprediker gevoelen; hij kan door de schapenvacht heen den wolf kennen, en kent de holle klank van gezwollen woorden.

Noch het onbegenadigde hart eener dwaze maagd, noch vermetelheid van dezulken, die van vrijheid spreken, ofschoon zij de dienstknechten der verderfenis zijn, zijn voor hem verborgen, ofschoon hij zelf in droefheid en ijzers gebonden is. Hij is zichzelven en anderen een vreemd schepsel. Hij spreekt eene taal die weinigen verstaan; en het is een taal, die hij niet kan uitleggen. Hij is altijd doende, en handelt gedeeltelijk tot zijn eigen verwondering.

Hij zuigt het zoete uit bitterheid, (Spr. 27 : 7) en kleeft de roede aan, die hem slaat. Hij leeft in droefheid, en in de schaduwen des doods vindt hij het meeste leven. Hij krijgt gezondheid in zijn ziekte, en heeling in zijn wonden, voldoening in zorgen, en leven in dood; geloof in gestrengheid; hoop in bezwaardheid, en verwachting in zelfvertwijfeling. Zijn last is meer dan bij dragen kan, en toch vreest hij de gedachte dezelve te verliezen. Hij is geheel ellendig en toch haat hij de rust. En, ofschoon zijn leven in twijfel hangt, zoo beeft hij op de gedachte van zekerheid. En datgene, waarvoor hij het meeste bang is, is dat, waar hij het meeste naar zoekt. Niemand werkt zoo hard als hij, en niemand is zoo groot vijand van werken. Zichzelf te verzekeren, is het eenige waarin hij belang stelt, en toch haat hij zichzelven meer dan hij den duivel haat.

Geliefde vaarwel, wees welgemoed, jaag den vrede na, en de God der waarheid en des vredes zal met u zijn.

Ik voeg hier thans niets meer bij, dan mijne geringe ,smeekingen en onderschrijf mijzelven,

de uwe in Hem,

W. HUNTINGTON.

Twaalfde brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, in het nieuwe Vicariaat nabij het Dekenhuis, Lewes, Sussex.

Aan Zijne Excellentie den Welschen Afgezant, zendt zijn vriend groetenis.

Afgezanten vertegenwoordigen hunne souvereinen, en zijn hun tot mond aan de vreemde hoven; en zijn, of wel behooren geëerd te zijn overeenkomstig hunne wijsheid en getrouwheid, en overeenkomstig de grootheid, waardigheid en geduchtheid van hunne koninklijke lastgevers. Maar o, mijn geliefde, welk een eer is het, een afgezant te zijn van den Koning der Koningen! geroepen en een last ontvangen, geëigend en geëerd door Hem; en in een staat van vergiffenis en rechtvaardiging te zijn; in vereeniging, in medegenootschap en in vrede met Hem; en daarom gezanten des vredes, dragers van goede tijdingen, verkondigers der behoudenis, en die tot Sion zeggen: "uw God is Koning".

Zulken zijn de voertuigen van den Heere der Geesten, waarin Hij rijdt, en door welken Hij zijnen naam draagt onder de Heidenen; waaruit Hij schijnt en door wien Hij zijn ordeningen uitzendt over de geheele aarde, en zijne woorden tot de einden der wereld. Dit is oneindige nederbuiging.

En, wanneer wij overwegen wat wij waren: hoe min! hoe laag! hoe arm, hoe verachtelijk! Maar Hij heeft het arme, het zwakke, het dwaze en het ondeugende verkozen, opdat Hij de hoogmoed van menschelijke eer zou fnuiken, en de heerlijken der aarde tot versmading zou brengen. "Maar die ons met u bevestigt in Christus, en die ons gezalfd heeft, is God; die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven", 2 Cor. 1 : 21.

Omtrent dit verrukkelijk onderwerp zal ik nog voortgaan.

11e. De Heilige Geest is tot hulp en bijstand der ware aanbidders Gods, in al hetgene, waardoor zij God grootmaken; en de heiligen moeten "dienen in nieuwheid des Geestes, en niet in de oudheid der letter". De Heere wil aanbidding overeenkomstig zijne natuur. "God is een geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid; want God zoekt dezulken, die Hem alzóó aanbidden". Aanbidden in den Geest staat tegenover alle vleeschelijk aanbidden met een dooden vorm, waarin alléén het lichaam werkzaam is; en daarom genoemd wordt "lichamelijke oefening tot weinig nut". God in waarheid aanbidden, staat tegenover alle valsche, bedriegelijke en geveinsde aanbidding, waarin het hart en de ziel niet het minst betrokken zijn. "Zij naderen tot Mij met hunnen mond, en met hunne lippen eeren zij Mij, maar hun hart is verre van Mij, daarom eeren zij Mij te vergeefs". In opzicht tot deze ware aanbidding, moeten wij gezuiverd en gereinigd zijn, gerechtvaardigd en geheiligd, en onder de invloeden van den Heiligen Geest Gods.

God eischt een zuiver offer, en een offer in gerechtigheid, of offeranden door personen in een gerechtvaardigden staat geofferd. "En hij zal zitten, louterende, en het zilver reinigende, en hij zal de kinderen van Levi reinigen, en hij zal ze doorlouteren als goud en als zilver: dan zullen zij den Heere spijsoffer toebrengen in gerechtigheid. Dan zal het spijsoffer van Juda en Jeruzalem den Heere zoet wezen, als in de oude dagen, en als in de vorige jaren", Mal 3:3,4.

De dagen van ouds, en de oude tijden waarvan hier gesproken wordt, zijn de dagen van Abel, Seth, Enoch, Noach, Abraham, Melchizedek, Izaäk en Jacob, etc., van wien en aan welker aanbidding, wij niet twijfelen kunnen, of zij verkregen een goeden "opgang door geloof".

Nu belooft God, dat onder het evangelie dezelfde Gode aangename aanbidding betracht zal worden, en daartoe belooft Hij in te vloeien en ons in ieder gedeelte daarvan in te leiden. "Want Ik, de Heere, heb het recht lief, Ik haat den roof in het brandoffer, en Ik zal geven dat hun werk, in der waarheid zal zijn; en Ik zal een eeuwig verbond met hen maken", Jes. 61 : 8.

En, de Heere bestuurt ons in al onze daden door zijnen Heiligen Geest, en voornamelijk in het gebed. "En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen, En die de harten doorzoekt, weet welke de meening des Geestes is, dewijl hij naar God voor de heiligen bidt", Rom. 8 : 26, 27.

Hier zegt de apostel ons, dat wij niet weten waar wij om zullen bidden, gelijk het behoort, tenzij de Geest ons helpt.. Er zijn ook gebeden door geloovige menschen opgezonden, die niet beantwoord zijn.

Elia bad, dat zijne ziel stierve, en zeide: "Het is genoeg, neem nu, Heere, mijne ziel, want ik ben niet beter dan mijne vaderen", 1 Kon. 19: 4. De bede van de vrouw van Zebedeus voor hare twee zonen, dat zij mochten zitten, de eene aan de rechterhand en de andere aan de linkerhand, ontving geen beter gehoor dan dit - "Gijlieden weet niet wat gij begeert", Matth. 20 : 22; hetwelk ons de noodzakelijkheid aantoont van een Geest der genade en der gebeden.

De Heilige Geest verlicht ons om onze behoeften te kennen, en verlevendigt ons om die te gevoelen, en schept een honger en dorst naar de spijzen der huisgenooten Gods, en leidt dan ons gemoed in het Woord, en toont ons aan, wat voorgesteld, beloofd, en vrijelijk ons gegeven is. "Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest die uit God is; opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn",1 Cor. 2 : 12.

De Heilige Geest die de diepten Gods onderzoekt, weet wat voor ons bewaard is, en den bepaalden tijd om te ontvangen, wat God voor ons heeft weggelegd; en Hij maakt ons biddende, wanneer die tijd komt. Zoodat, toen de tijd genaakte van Israëls verlossing uit de Egyptische slavernij, de Geest der smeekingen werd uitgestort en het geroep der kinderen Israëls ging op. "En God hoorde hun gekerm en God gedacht aan zijn verbond met Abraham, met Isaäk, en met Jakob; en God zag de kinderen Israëls aan, en God kende hen", Exodus 2: 24, 25.

Alzoo in Daniël. juist toen de tijd naderde om naar hun eigen land weder te keeren, verstond Daniël uit de profetieën van Jeremia, dat God zeventig jaren zoude vervullen van de verwoesting van Jeruzalem. "Toen stelde Daniël zijn aangezicht tot God den Heere, om Hem te zoeken met het gebed en smeekingen, met vasten en zak, en asch", Daniël 9: 3.

Alzoo is er ook een tijd om Sion genadig te zijn, en ieder die verordineerd is tot hare gemeenschap; voor alles een gezette tijd; en als die tijd dáár is, waarmede de Heilige Geest volmaaktelijk bekend is, dan is Hij zulk een krachtig Voorspreker, dat het Koninkrijk der hemelen, hetwelk geweld verduurt, door kracht genomen wordt.

De Heilige Geest voorziet de ziel met gepaste beloften om op te pleiten, met uitnoodigende en aanmoedigende plaatsen der Schrift; deze brengt Hij op het gemoed en legt ze in den mond, de ziel bekwamende, om alle soorten van drangredenen, pleitingen, voorbiddingen, smeekingen, belijdenissen en redenen te gebruiken; en terzelfder tijd ondersteunt Hij het arme schepsel tegen zijn ongeloof, twijfelingen des harten, wanhopige gedachten, schaamte, vrees en gezichtsverwarring.

Hij brengt het geloove voort tot eene levende beoefening, en verwekt de hope en de verwachting, gehoord en beantwoord te zullen worden. Hij vervrijmoedigt den armen zondaar en versterkt zijn gemoed; Hij sterkt zijn hart, stilt zijne beschuldigers, en omkleedt zijn woord met kracht; hem in staat stellende zijne ziel voor God uit te storten met ernstige roeping en tranen; tot zijne zorgen en belangen, zijne lasten, zijne smarten', zijne nooden en

zorgvuldigheden, zijne twijfelingen en vreezen, alle met zijne woorden uitvloeien; en hij gaat uit van Silo, niet meer droevig.

Hoe hielp Hij Manasse, die een afgodendienaar en duivelskunstenaar was, die Juda en Jeruzalem erger dan heidenen deed handelen, en die doof was voor alle waarschuwing en vermaning, tot God eene heirschare tegen hem aanvoerde, welke hem in ketenen geboeid naar Babylon voerde? "En als Hij hem benauwde, bad hij het aangezicht des Heeren zijns Gods ernstelijk aan, en vernederde zich zeer voor het aangezicht des Gods zijner vaderen, en bad Hem; en Hij liet zich van hem verbidden en hoorde zijne smeekingen, en Hij bracht hem weder te Jeruzalem in zijn koninkrijk. Toen erken de Manasse, dat de Heere God is". 2 Kron. 33: 12 , 13. Hoe voorzag de Heilige Geest de Syrofenitische met een groot geloof en drievoudige pleitrede, tot zij al de begeerte haars harten verkreeg? Hij deed den armen verloren zoon in een ververwijderd land aanspraak maken op zijn zoonschap, daarbij nog gebukt onder de schuld van tegen den hemel en voor God gezondigd te hebben; als zijn eigen vader in het verbond; en ook Hiskia, toen beide hemel en aarde zich tegen hem schenen te vereenigen.

Sommigen van Gods kinderen, die op eene vuile wijze gevallen zijn, en over zichzelven, en over de zake Gods en zijne kinderen openbare schande en lastering gebracht hebben, zooals Noach, David, Petrus enz. en dezulken, die op eene geduchte wijze zijn afgeweken, en in zonde en wereld verward geraakt zijn, tot hunne harten bijna geheel door vreeze verhard waren, en die van kwaad tot erger hadden gekomen, tot zij geheel verhard hadden gewordenen niet waren wedergekeerd, indien de Heilige Geest, òf door zijn eigen onmiddellijk werk, òf door middel van den een of anderen Nathan, hen niet had verontrust en opgewekt tot een gevoel van hunnen staat; en wanneer zij opgewekt en tot gevoel van hunne zonden gebracht zijn, zoo zijn hunne misdaden met zulk eene samenvoeging van omstandigheden verzwaard, en verzeld met zulke bittere overwegingen, dat zij er voor eeuwig onder zouden wegzinken, indien de kracht des Geestes niet in hen betuigd werd.

Zonden tegen licht en liefde, tegen vertroosting, vreugde en vrede, tegen een genadig en barmhartig Vader; tegen al de zegeningen van het betere Testament, tegen een God, vroeger gekend en genoten", en tegen een geopenbaarden Zaligmaker, en na vereeniging, gemeenschap en medegenootschap met Hem; en na de vertroostingen, getuigenissen en verzegeling van den Heiligen Geest der belofte. Terug ziende tot de heerlijke tijden, die voorbij zijn; tot de gezegende dagen van den Zoon des menschen; en naar de vreugde, vrede, rust, stilte, en het geluk toen genoten. - Maar nu is alles voorbij. "Dwaas die ik ben", zegt het arme schepsel; voor een weinig vergankelijk goed, een luttel ingebeeld genot, en door de bedriegelijkheid der zonde, ben ik van al mijne kracht beroofd, en van alle waar geluk ontbloot. Ik heb den zwakke doen struikelen, ik heb de monden der vijanden mijns Gods geopend: zij, die mijne struikelingen bespied hebben, en die zich in mijn val verblijden, en die de zonden van Gods volk opeten, alsof zij brood eten, zij zullen nu zeggen: Dit is de dag dien wij verwacht hebben.

Mijne vriendelijk toelachende God is van mij weggegaan, en alle zoet onderhoud schijnt afgesneden te,zijn.

De Heilige Geest is bedroefd; geen toegang tot den troon der genade, geen vrijheid in den Geest, geen vrijheid\tot spreken. Een nare duisterheid ligt er in den Bijbel, niets dan verwijtingen en bestraffingen worden van den predikstoel gehoord, een dorheid van geest zelfs op de tuinbanken, een vervallen aangezicht voor de wereld, en niets dan geheime boosheid, nijd en jaloerschheid in mijn hart, wanneer ik mij bevind onder dezulken die den Heere liefhebben, hetwelk een nevel werpt over hun heilig vuur. 0, mijn lage verachtelijke ondankbaarheid! "Zotten worden gekweld in den weg hunner overtredingen". Onder deze vaderlijke gestrengheid zal ik kreupel naar mijn graf gaan, en mogelijk wordt het nog erger dan dit. Wie weet of ik de onvergeefelijke zonde niet begaan heb, en Christus opnieuw gekruisigd, en den Geest der genade heb veracht? en daarom ben ik een verworpene.

Een schaap, aldus beproefd, zou nimmer terugkeeren, eene ziel zoo diep gevallen, zou nooit weder opstaan zonder de hulpe van den Heiligen Geest. Dit wist David toen hij bad: "Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem uwen Heiligen Geest niet van, mij", Psalm 51:13. Eene ziel is onder zulke omstandigheden wachtende, opmerkzaam, en verwacht den ganschen dag den H. Geest, om te zien, of zij niet eenige verruiming des harten kan ontmoeten, eenige opwekkingen van hoop en verwachting, eenig voortgaan in geloof of toegenegenheid, eenige ruimte der ziel of des woord in het gebed, eenige uitvloeiingen van goddelijke droefheid, eenige inwendige verlangens naar God, eenig wezenlijk berouw, verslagenheid of godvruchtig treuren naar den Heere; of er eenige uitgangen der liefde tot Hem zijn; of er eenige kinderlijke vreeze ontspringt, die de goedheid Gods tot voorwerp heeft; of zij in het gebed eenige sterkte, hulp, of innerlijke ondersteuning en medehulp kan vinden; of er ook eenig woord komt, om zijne smart te verzachten, om zijn hart te verteederen, om te ondersteunen, te bemoedigen, of om onderwerping aan den wille Gods voort te brengen; of zijne vreeze en verschrikkingen zich een weinig verstrooien; of zij eenige zelfverfoeiïng of zelfwalging vindt; of ook satans beschuldigingen en vurige pijlen zijn kracht verliezen, of in verwoedheid verminderen; of ook de verwijtingen van het geweten minder gestreng worden. Aldus wacht de arme ellendige ziel op den H. Geest, en is wachtende opmerkzaam op iederen invloed, werking of verandering, die in het hart ontstaat; en vangt gretiglijk iedere waarschuwing, voorlichting, beweging, aandoening, genegenheid, aanlokking of bemoediging op, welke in de ziel worden voortgebracht, en weegt die, beschouwt die, omhelst die, en legt die tot zijn eigen voordeel uit, zoover als de omstandigheden, de waarheid en het geweten hem zal toelaten.

Somtijds ondervinden zielen onder zulke vallen, dat de wet met eenen nieuwen toorn en verbolgenheid tegen hen gewapend is, en dat er in dit handschrift bittere zaken zich tegen hun vertoonen, dat het hun opnieuw aangrijpt en vastbindt - "de kracht der zonde is de wet", 1 Cor. 15: 56. De geest der slavernij grijpt hen en sluit hen op; hetwelk niets anders is dan de toorn Gods die in hun verbolgenheid werkt, slaafsche vreeze, verschrikking en pijniging; waaronder zij saamgetrokken, gebonden en ingesloten zijn; opgesloten in ongeloof, in hardheid des harten, en onder de bestraffingen Gods en in vreeze dat het, nog erger zal worden; en aldus in de gevangenis zittende, durven noch geloof, noch liefde naar buiten komen.

Hieruit klaagde David in zijn val. "Verlos mij, o God!, want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel. Ik ben gezonken in grondelooze modder waar men niet kan staan, ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij. Ik ben vermoeid van mijn roepen, mijne keel is ontstoken, mijne oogen zijn bezweken, daar ik ben hopende op mijnen God", Psalm 69. "Wasch mij wel van mijne ongerechtigheid, en reinig mij van mijne zonde. Want ik ken mijne overtredingen en mijne zonde is steeds vóór mij . . . . Ontkondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; wasch mij, en ik zal witter zijn als sneeuw. . . . Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige Geest ondersteune mij", Psalm 51. En weder: "0 mijn God! mijne ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van den Jordaan en den Hermon, uit het klein gebergte. De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruisch uwer watergoten; al uwe baren en uwe golven zijn over mij henengegaan". Psalm 42.

In het opgenoemde gevoelt de Psalmist den geest der slavernij, dat is verbolgenheid en vreeze; en hij bidt om de vreugde van Gods heil en om de ondersteuning van den vrijmoedigmakenden Geest Gods; welke is de H. Geest, de Geest der liefde en der kracht.

Hij klaagt dat "de afgrond roept tot den afgrond". Eene ziel in dien schrikkelijken put, hoort weinig meer, dan de roepstemmen om wraak der wet en gerechtigheid,' die 'altijd weder beantwoord worden door de beschuldigingen van Satan en het geweten.

De stormen van Sinai, als een waterhoos op zee, bedreigen het aarden vat met eene overstelping van verbolgenheid, die het spoedig zouden overstroomen in verwoesting en ondergang. Deze golven van wezenlijk en soms van ingebeeld misnoegen (niet minder verschrikkelijk dan de wezenlijke) over het arme schepsel heen brekende, dreigen en zijn gereed de bark ten gronde te doen gaan.

Dit is de schrikkelijke weg, waarin sommigen gevallen en afgeweken zielen, worden gereinigd en op den rechten weg gebracht; en voornamelijk dezulken, die eene openbare lastering over het evangelie en de kerk van Christus gebracht hebben, zooals de bloedschendige Corintiërs etc.

Anderen worden verlevendigd en hersteld door zachtere middelen. Een zachte tong breekt het gebeente". Spreuken 25: 15. Goddelijke vriendelijkheid zal hen vermurwen, vernederen en verzachten. Maar juist deze onverwachte vriendelijkheid, welke afkeeriglijk ontvangen wordt, en in vele zelfverfoeiïng dikwijls door hen afgewezen wordt, dewijl zij de minste bemoeienis Gods onwaardig zijn, en met eenige gevoeligheid gemengd is, die de ziel op een afstand houdt, mengt zijne vrees met beving; en wanneer nu eenig kind Gods opgericht en in zijn weg hersteld wordt, zooals de arme verloren zoon, toen een kus, het kleed, en den ring hem geheel deden sterven, en als een genadige blik van den Heere Jezus Christus in Petrus de zonde, zichzelven en de wereld deed sterven, toen hij naar buiten ging, en met een vloed van tranen van boete en liefde, de schuld ontlastte waarmede hij gedrenkt was, zijnde in de zeef des Satans. Zulken hebben vergiffenis; maar het duurt lang, eer zij het zichzelven kunnen vergeven. Zij hebben de vrijspraak van God, maar zij kunnen niet dulden dat liet geweten hun vrijspreekt - "hoe groote naarstigheid heeft het in u gewrocht, ja verantwoording, ja onlust, ja vreeze, ja verlangen, ja ijver, ja wrake", 2 Cor. 7:11.

Alzoo mijn waarde en geliefde Broeder! komt de Heilige Geest de zwakheden van Gods heiligen te hulp, door de tusschenkomst van Jezus Christus; en deelt voortdurend uit zijne volheid genade mede tot onze hulp in tijd van nood; wiens onuitputtelijke volheid van genade voldoende is om het hart van den stoutsten tegenstander te veranderen, om den diepstgevallene op te richten, en den vreeselijkst afvallige te herstellen. "Maar dáárom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, alle zijne lankmoedigheid zoude betoonen, tot een voorbeeld dergenen die in Hem gelooven zullen ten eeuwigen leven. Den Koning nu der eeuwen den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eere en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen". 1 Timotheüs 1: 16 en 17.

En alzoo spreekt,

Uw toegenegen dienaar, vriend en broeder,

W. HUNTINGTON.

 

Dertiende brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, in het Nieuwe Vicariaat Lewes. Sussex.

De Kolendrager zendt groetenis aan den Welschen Afgezant, met woorden van vrede en liefde.

Geliefde, de stervende ziel verdroogt door de hitte van een vurige wet; die naar de fontein van levend water geleid wordt om te drinken, ontvangt eene bron van levend water in zijn hart, welke springt tot in het eeuwige leven.

Ik weet, dat Christus de hemelen gescheurd heeft en neder gekomen is; dat er eene nieuwe en levende weg geopend is tot in het heilige der heilige; en dat Hij onze harten en hopen, ons geloof en onze genegenheden toegelaten heeft aan de rechterhand Gods, waar Hij reeds zetelt; en waar ons hart is, daar is onze schat. Er is toch niets waarin de menschen zich meer verheugen, dan in hunnen schat, hierover roemen zij, en hierop zetten zij hun hart, en ook houdt die gewoonlijk hunne gedachten bezig; en daarom moet het u niet verwonderen, wanneer ik telkens wekerkom, want wij hebben een hemelschen schat zelfs in aarden vaten.

De volgende zaak waarover ik zal handelen is:

12e. De hulp en ondersteuning des Geestes tegen den Satan. "Dan zullen zij den naam des Heeren vreezen van den nedergang, en zijne heerlijkheid van den opgang der zon; als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des Heeren de banier tegen hem oprichten en daar zal een Verlosser tot Sion komen", Jesaja 59: 19 en 20.

Telkens wanneer eene nieuwgeboren ziel onder de ver berging Gods geraakt, of in den smeltoven der verdrukking, of geplaagd wordt door wettische slavernij of geestelijke

verlating, dan voorzeker overweldigt hem de tegenstander, om twijfelingen en vreezen in hem op te wekken, door het gehele werk Gods aan de ziel in twijfel te trekken; en door angstvalligheden in het gemoed te doen opkomen, doet hij het ongeloof in het hart ontwaken; en dan handelt hij met de arme, ziel juist als de struikroover met den onbedachtzamen reiziger; hij overvalt hem onverwacht, en overweldigt hem, en bezet hem met ontsteltenis, zoodat hij gansch bestolen is, aleer hij zich kan bezinnen.

Zoo ook de geloovige, wanneer zijne vertroostingen weg zijn, wordt hij eensklaps getroffen door de verschillende aanvallen van den Satan. "Gelijk de vogelkens, die gevangen worden met den strik: gelijk die, alzóó worden de kinderen der menschen verstrikt ter boozer tijd, wanneer dezelve haastelijk over hen valt", Prediker 9: 12.

De duivel arbeidt om de waarheid van het werk Gods in hunne harten te betwisten, door hun de dwaze maagden voor te stellen, en hoe ver zij kwamen; de gaven en bekwaamheden van Judas en wat van hem gewerd, en van zoovelen in onze dagen, die eene groote vertooning maakten en er velen bedrogen. En wat meer zegt, Satan blaast den jonggeloovige in, dat de ware kinderen Gods een Trooster ontvangen, die voor eeuwig in hen woont, en daarom zijn zij altijd getroost; en dat zulke verzoekingen nooit de ware heiligen Gods overkomen, want die uit God geboren is, bewaart zichzelven, en de booze vat hem niet", 1 Joh. 5: 18.

Het bloed van Christus reinigt hen van alle zonden, en "een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet". 1 Joh. 3:9.

Nochtans, (zegt Satan) gij zijt vol van zonde en hardheid des harten, vol opstand en ongeloof, en alle soorten van begeerlijkheden. Neen neen, bedrieg uzelven niet (zegt hij), Gods heiligen zijn gereinigd en daarom zuiver, zij zijn gewasschen en zijn witter dan sneeuw; nochtans zijt gij zoo zwart als de tenten Kedars, en gij zijt vervuld met geheime woede en ijverzucht over dezulken, die wezenlijk God liefhebben en vreezen; en dit is een onfeilbaar teeken van een geveinsde - want zij, die Sion haten zullen verwoest worden. - Dit (zegt Satan) was het geval en de staat van Saul, koning van Israël; hij haatte David, omdat God met hem was.

En dit was over hem een blijkbaar teeken des verderfs; want "die zijnen broeder haat, is als Kaïn, die uit den booze was en zijn broeder dood sloeg. Ja, die zijnen broeder haat is een moordenaar; en gij weet dat geen moordenaar het eeuwige leven heeft in hem blijvende". Behalve dit, gij haat hen wezenlijk, omdat zij gelukkig zijn, en omdat gij ziet en weet, dat de Heere met hen is; dit is ook den Heiligen Trooster haten; en indien dit den Geest der genade geen smaadheid aandoet wat is het dan? Wat meer zegt, ware geloovigen worden door de almachtige kracht Gods bewaard door het geloof tot de zaligheid; maar waar is uwe bewaring? Heb ik geenen toegang tot u wanneer het mij gelust? Zijt gij nu niet in mijne handen? Gij hebt dikwijls, en (naar uwe meening) met de diepste zelfverfoeiïng uwe eigene walgelijkheid beleden en aan God gezegd, dat, had hij u in het verderf gestort, Hij stipt rechtvaardig zou geweest zijn, want gij zijt eene snoode zondaar tegen Hem geweest.

God heeft alleen uw hart een weinig verteederd, en gaf u een weinig vreugde, zooals die hoorders, die aan den weg gezaaid zijn, opdat deze belijdenissen u uit den mond zouden getogen worden, opdat hij er dit voordeel uit hebbe, en u uit uwen eigen mond zou veroordeelen als een booze dienstknecht. En niet alleen dit, maar gij hebt God zelf uw Vader genoemd, zooals voorheen de Joden deden, terwijl de duivel zelf hun vader was; en gij hebt Jezus Christus uwen dierbaren Heere en Meester genoemd, terwijl gij thans weet, dat ik al de macht over u heb. Nooit, neen nooit, was er zulk een hardnekkig, stout, vermetel, Godonteerend ellendeling als gij zijt.

Gij een heilige! gij ziet er naar, is het niet zoo? Neen neen, bedrieg uzelven niet; al uw blijdschap en hopen, en al uwe geneugten, zoodat ge van huis tot huis daarheen snaterde, het kwam alles van mij. Ik kan mijzelven veranderen in de gelijkenis van een engel des lichts; ik kan al de blijdschap en vertroosting van den Heiligen Geest nabootsen om daarmede te bedriegen. Het geheele werk in u was uit mij, en dit deed ik om u te verstrikken. Gij moet weder terugkomen tot mijn werk, want gij zijt nog mijn gevangene, en ik zal u al uwen verloren tijd doen inhalen, en dit verklaart de Schrift wanneer zij spreekt "en het laatste van dien mensch is erger dan het eerste" ,verleidende en wordende verleid". Ik heb u bedrogen en gij hebt anderen bedrogen. Gij zijt naar uwen leeraar gegaan en hebt hem duizend leugens verteld, en gij hebt hem bedrogen, want hij denkt dat het een werk der genade is. En gij zijt bij den ouden heer Eerlijkheid geweest en hebt hem uwe ondervinding medegedeeld; gij hebt bij mevrouw Eenvoud geweest en haar hoofd opgevuld, en bij mejuffrouw Waarheidliefde en zij denkt dat gij een wonder zijt.

Ga, ga! en ontneem allen dit wangevoelen, en zeg hun, wat ge wezenlijk zijt; dat gij een voorbarig, stout, vermetel verwaand opstandeling zijt, en dat gij uwe bedriegelijke en geveinsde belijdenis gevoegd hebt bij al het overige, uwer ontelbare en ingewikkelde misdaden.

Open nooit, nooit meer uwen mond, noch laat u eenig woord meer ontvallen over den godsdienst tot eenig levende ziel ja, Indien uw hart in uw binnenste brandt houdt u stil zelfs van het goede; want gij zult tot een smaad zijn, een openbare aanstoot, een stopwoord en een

ergernis, en wee dengene door wien de ergernis komt". Gij zult deze arme kleinen doen struikelen en gij hebt getracht hen te bemoedigen, door hen uwe ondervindingen mede te deelen, deze zullen bezwijken en alles opgeven, en gij weet wat Christus tot dezulken zegt: die een van deze kleinen, die in Hem gelooven, ergert - het ware goed geweest dat gij nooit geboren waart. Ja, "het ware beter dat een molensteen aan uwen hals gehangen ware, en dat gij in de diepte der zee verdronken waart, dan dat gij een van deze kleinen zoudt ergeren".

Geene ziel, die ooit op het tooneel dezes tijds verscheen, geen letter, die gezet werd in het gedenkboek Gods, was, ooit zoo wanhopig als uwe.

Kaïn werd uit zijns vaders huis gebannen; Ezau's geroep en geween, en zijn haat tegen Jakob, kwam voornamelijk door eene zegen in tijdelijke zaken; en de haat van Saul tegen David was voornamelijk, omdat hij in hem een mededinger zijner familie in een tijdelijk koninkrijk zag; maar uwe misdaden zijn erger dan de hunne, al waren zij alle vereenigd.

Want gij haat het volk Gods, omdat de liefde Gods in hunne harten is uitgestort, en de vertroostingen des Heiligen Geestes in hunne zielen zijn; en om jaloersch, nijdig en hatelijk te zijn, niet alleen jegens de kinderen Gods, maar zelfs tegen de vertroostingen des Heiligen Geestes, is een blijkbaar teeken des verderfs. Ga, en zeg hun alles wat gij wezenlijk zijt, en neem dien verkeerden dunk weg; en zeg hun nooit over u te weenen of een gebed over u uit te storten.

"Daar is eene zonde tot den dood, voor dezelve zonde zeg ik niet dat hij zal bidden". Zeg hun, dat al uw geloof niets was dan vermetelheid, en dat al uwe rechten op God onverantwoordelijk en een driest indringen zijn. En de ziel die vermetelijk indringt, die ziel zal uit zijn volk uitgeroeid worden. Gij zult tot eene versmading gehouden worden en een openbaar voorbeeld om anderen af te schrikken; ja, gij zult een voortvluchtige en zwerveling zijn op aarde. En wat mij aangaat, ik zal u ontrusten, beoorlogen, en voortdrijven zooals ik den bezetenen Gadarenen in de woestijn dreef, Ik word nimmer moede of mat. Ik zal u vervolgen met onvergelijkbare woede, tot krankzinnigheid en wanhopig wordens toe.

Zij die onder de wet zondigen en niets weten van den wille Gods in het Evangelie, zullen met weinige slagen geslagen worden; de heidenen, die zichzelven eene wet zijn, zullen met nog mindere slagen geslagen worden. Maar gij zijt een bedrieger, een geveinsde in Sion, en een zondaar tegen den Heiligen Geest; de heetste plaats in de hel is uw deel, en ik zal u straffen, (want ik ben de pijniger) meer dan al de slaven die ik heb, tenzij dan dat gij nedervallende mij zult aanbidden".

Het is tevergeefsch, dat hij tot God roept, want er is geen God; ook is het tot niets nut om op de beloften te pleiten, want de Bijbel is geen waarheid, ik heb die doen schrijven; hij werd samengesteld door listige en aangewezen menschen, welke ik gebruikte om de eenvoudigen te bedriegen. Daarom zijn er vele edellieden en ook van de geleerdsten uit alle natiën, die dezelve bespotten en geringschatten als een echte fabel en nietig vertelsel.

Met zulk een geweld breekt de duivel in bij een jonggeloovige en ontrust hem, wanneer het God behaagt zich te verbergen om zijn geloof te beproeven, en opdat bij moge weten, wat in zijn hart is; en in dezen weg behaagde het den Heere gewoonlijk mij te verlossen.

Wel mag de profeet zeggen: "de vijand komt aan als een stroom", want alles schijnt hierdoor weggedreven en voortgezweept te worden. Er schijnt dan niets overgebleven te zijn dan de naakte herinnering van hetgene dat voorbij is, en somtijds ook dat nog nauwelijks.

Maar wanneer de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des Heeren de banier tegen hem oprichten.

Deze banier is Jezus Christus. Zie, Ik zal mijne hand opheffen tot de heidenen, en tot de volkeren zal Ik mijne banier opsteken", Jesaja 49: 22.

Deze banier dient om al Gods uitverkorenen tot Christus te vergaderen, zooals uit de volgende tekst zal blijken. "Gaat door, gaat door, door de poorten, bereidt den weg des volks; verhoogt, verhoogt eene baan, ruimt de steenen weg, steekt de banier omhoog tot de volkeren. Zie, de Heere heeft doen hooren tot aan het einde der aarde: Zegt der dochter Sions: Zie, uw heil komt; zie, zijn loon is met hem" en zijn arbeidsloon is voor zijn aangezicht" Jesaja 62: 10 en 11.

Christus is het rijsje uit den stam van Jesse; Hij is het veldteeken en de vaandelstaf; Zijne eeuwige liefde is de banier; een dagelijksch kruis en een heerlijke kroon is het motto op die banier dienaars van Christus zijn, banierdragers; deze zijn gelast door de poorten te gaan, de baan te verhoogen, de steenen weg te ruimen, en de banier omhoog te steken tot de volken. Maar wij kunnen slechts de banier opsteken tot de volken, niet in hen; terwijl er van den vijand gezegd wordt tot hen in te komen: "wanneer de vijand inkomt als een stroom", enz. Iedere inwendige werkzaamheid komt van den Heiligen Geest. Wij kunnen slechts prediken tot het uitwendige oor, en hun den Heere Jezus Christus voorstellen, hetgeen genoemd wordt de banier tot hen op te heffen. Maar het is de Heilige Geest, die van Christus aan het hart getuigenis geeft, en die de banier tegen den Satan in de ziel opheft. En dit doet Hij door al de duisternis en verwarring te verstrooien, die de duivel over het gemoed gespreid heeft; en door onze inwonende verdorvenheden te overheeren, welke de duivel opgerakeld had, en door het verstand bij vernieuwing te verlichten, en den Zaligmaker, nu in de ziel schijnende, voor te stellen, en zoo voort te brengen, geloove, hoop, liefde, berouwen goddelijke droefheid, voortgaande en tot Hem vliedende; en terzelfder tijd verheft en brengt Hij voor het gezicht van den geloovige het geheele werk der genade in zijne ziel, door bij vernieuwing het rechtvaardigende vonnis in het gerechtshof van het geweten te vellen, iedere ondervinding verlichtende, die bij vernieuwing zijn eigen getuigenis draagt, daar het wederom in het hart de liefde Gods uitstort, en de ziel vervult met vreugde en vrede in den geloove.

Nu zegt de ziel: Laat mijn vijand komen! Neen neen, de Satan weet beter, hij zal zich niet aan u vertoonen, terwijl gij zoo gewapend zijt. Hij ligt op de loer; hij haat de geloovige stem des gejuichs. Wanneer hij hoort, dat gij rouw bedrijft en eenzaam zit, dan zal hij u weder bijkomen met een "Waar is nu uw God?" Dit zijn Satan's tijden, en hij zal het ons doen ondervinden.

Maar toch verheft de Geest de banier tegen hem, en ontplooit den standaard van Gods liefde telkens en telkens weder, ten goede van hen, die God vreezen, opdat zijne geliefden mogen verlost wezen van de macht der zonde en van den Satan. "Maar nu hebt gij dengenen, die U vreezen eene banier gegeven om die op te werpen vanwege de waarheid. Sela. Opdat uwe beminden zouden bevrijd worden, geef heil door uwe rechterhand en verhoor ons", Psalm 60: 6 en 7.

Zoo zeker als ooit Satan het genadewerk verduistert, en in des armen zondaars gemoed twijfelingen opwerpt omtrent de wezenlijkheid daarvan, zoo zeker richt de Geest de banier tegen hem op, en verlevendigt het werk, en brengt het weder aan het licht, zoodat wij de gerechtigheid Gods daarin mogen aanschouwen. Hij doet dit weder en wederom tot Hij ons versterkt, vastgezet en bevestigd heeft.

13e. Onze vruchtbaarheid wordt ook de inwoning en het werk des Heiligen Geestes toegeëigend. "Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Tegen de zoodanigen is de wet niet", Gal. 5: 22 en 23. En weder: "Want de vrucht des Geestes is in alle goedigheid en rechtvaardigheid en waarheid", Efeze 5:9.

Christus is onze levende wortel; de inwoning des H. Geestes maakt ons één met Christus, wijl de eeuwige liefde Gods des Vaders jegens ons in Hem, ons met Hem vereenigt. Uit zijne volheid vloeit de Heilige Geest ons gedurig toe. Wij ontvangen uit zijne volheid genade voor genade. Tegenwoordige genade om ons van genade in het toekomende te verzekeren, of heiligende genade in dit leven als een onderpand van verheerlijkende genade in den hemel.

De Geest neemt de dingen van Christus, en vertoont ze aan, ons: Zijn borgtocht, zijn volbracht werk, zijne waarheid, onderwijzing en beloften, zijne gerechtigheid, vrede en voldoening, zijne verborgenheden, zijn koninkrijk, en de kracht en majesteit daarvan, zijne verhooging, middelaarschap, tusschentreding en verheerlijking in de hoogste hemelen. Dit is het werk van den gezegenden Geest, en deze vereeniging met Christus Jezus onderhoudt de Heilige Geest; en wij hebben ons leven in Christus den wortel; de Heilige Geest deelt ieder oogenblik leven mede van den wortel naar de rank; want ons leven is met Christus verborgen in God. En Christus zegt: En Ik leef, en gij zult leven". Daarom de belofte: Hun loof zal groen zijn ook zullen zij nimmer ophouden vruchten te dragen".

En geen klein deel van de vruchten der heiligen worden in Gods bedehuis openbaar door het naarstig te bezoeken. "De Heere bemint de poorten Sions meer dan alle woningen

Jacobs". De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, hij zal wassen als een cederboom op Libanon. Die in het huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods. In den grijzen ouder dom zullen zij nog vruchten dragen; zij zullen vet en groen zijn om te verkondigen dat de Heere recht is: Hij is mijn rotssteen en in Hem is geen onrecht", Psalm 92: 13-16.

In Gods bedehuis wordt de vereenigde vrucht der lippen geofferd; zooals eerlijke belijdenissen van zonden en nederige erkentenis van ontvangene genade weldaden. Gebeden, smeekingen en voorbiddingen worden opgeofferd in de vereeniging van geloof en liefde.

God wordt groot gemaakt door de verheven lofzeggingen Sions, door dankoffers en door zegeningen, en de verheerlijking van de volkomenheden en eigenschappen Zijner natuur; zooals Zijn genade, goedheid, waarheid en heiligheid, liefde, medelijden en deernis jegens arme zondaren in Christus Jezus. Maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat, en Mij kent, dat Ik de Heere ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde; want in die dingen heb Ik lust, spreekt de Heere", Jer. 9: 24.

Hier hebben de heiligen dikwijls ingewanden van barmhartigheid en wordt hun het hart verwijd jegens de armen der kudde om hun in hunne nooden te verlichten.

Dezulken, die door Christus Jezus met goederen gezegend zijn, blijven hierin ook niet ten achter. Behalve dit alles worden er onder het woord Gods innerlijke vruchten voortgebracht, dewijl van dit Woord gezegd wordt, dat het vrucht voortbrengt. Wij danken den God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, altijd voor u biddende; alzoo wij van uw geloof in Christus Jezus gehoord hebben, en van de liefde, die gij hebt tot alle heiligen om de hoop die u weggelegd is in de hemelen, van welke gij te voren gehoord hebt door het woord der waarheid, namelijk des Evangelies; hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook in de geheele wereld; en het brengt vruchten voort, gelijk ook onder u, van dien dag af dat gij gehoord hebt, en de genade Gods in waarheid bekend hebt", Coll. 1: 3-6.

Een woord van bestraffing brengt dikwijls zelfbeschuldiging en zelfvernedering.

Een gestreng woord met liefde gemengd, brengt nederigheid en zachtmoedigheid.

Een woord, dat den staat eener beproefde ziel beschrijft, gepaard met eene bekrachtiging en moedgeving, brengt het geloof tot levende daden in oefening.

Een woord van vertroosting brengt voort liefde tot God en vreugde in Hem.

Een woord, dat een afwijker terecht brengt, gaat verzeld met verslagenheid, en goddelijke droefheid.

Een woord, dat vergiffenis aan een gevallen heilige verzegelt, vuurt zijn ijver aan, en wapent hem met verontwaardiging zoowel tegen de zonde als tegen zichzelven.

Een woord van onderwijs, hetwelk eene twijfelende ziel vastzet of eene ziel bevestigt die hinkt op twee gedachten, hetwelk zijn verstand verlicht, hem dwaalleer en ketters openbaart, en nu zegeningen en dankzeggingen voortbrengt tot eer van God.

Een woord, dat de aangevochtenen bemoedigt en ondersteunt, wekt liefde tot Christus en haat jegens satan.

Een woord, dat den oprechten zoeker versterkt en verkwikt brengt voort geduld, onderwerping en overgave aan den wille Gods. En, ofschoon zij somtijds kort en voorbijgaande zijn, toch zijn het onvervalschte vruchten, en zulke vruchten worden onder den invloed des Heiligen Geestes voortgebracht, die het woord toepast, en daarmede, en onder werkt.

Deze alle, en veel meer zulke vruchten, verstaan de harten van Gods kinderen door het woord, en onder de bewerking van den Heiligen Geest Gods; hetwelk hunne ziel dikwijls vervult met eene innige smart, goddelijke droefheid of liefde tot God, of zelfbeschuldiging; zoodat zij blijde zouden zijn, indien de prediking geëindigd kon worden, opdat zij zich in de eenzaamheid zouden mogen begeven, om Zijne goedheid te verstaan, hunne blijdschap uit te drukken, of hunne zielen voor God uit te storten; en is het hun dikwijls tot smart, wanneer zij naar huis gaande, ondervinden dat de gezegende zalving en de goddelijke kracht vermindert en de hemelsche dauw opdroogt.

Er is eene voortdurende strooming der genade uit de fontein tot de heilige stad Sions. De rivier der verheuging, die uit de levensbron vloeit, drijft hare stroomingen voort, hetwelk "de stad Gods verblijdt"; en van Sion vloeien al hare beekjes wederom terug in godsvrucht, aanbiddingen eerbewijzing; daarom wordt de kerke Gods genoemd: eene geslotene bron en eene verzegelde fontein".

Gesloten en verzegeld in droevige beproevingen; geopend en ontzegeld in tijden van verlossingen; gesloten en verzegeld voor alle mededingers en vreemdelingen; geopend en ontzegeld voor den Heere en voor zijne vrienden.

Bij tijden, wanneer de geloovige in een pijnlijke strijd is, en de Geest de beproeving begint te heiligen, zoo zijn de goddelijke toestroomingen wonderlijk, voornamelijk in het gebed; zaken en wijze, woorden en kracht zijn zoo overvloedig, dat de ziel is als de wijn die niet geopend

is; hij is als zoude hij barsten gelijk nieuwe lederzakken, Job 32: 19. Hij heeft niet zoodra den geheelen omvang zijner zielsgewaarwordingen uitgestort, of het hart ontvangt weder en hij wordt gedrongen te spreken, opdat hij lucht krijge, Job 32: 20. Maar dan ook nog stijgt de vloed, totdat hij aan niets anders meer eenige aandacht kan wijden. "Voor mijne liefde staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het gebed", Psalm 109: 4.

Op zulke tijden is de Geest der genade en der gebeden op eene wondervolle wijze werkzaam; de geloovige is, onder den invloed des Geestes, schrikkelijker dan slagorden met banieren; daar is in den hemel, de aarde of de hel niets, dat hem kan wederstaan, zooals aan Hiskia te zien was (Jes. 38) en in Daniël (Dan. 9: 21); de eerste drong de zon terug aan het uitspansel, en de laatste deed een engel van den hemel nederdalen.

Zoo ook, ten andere, wanneer de Heilige Geest de ziel vervult met lofzeggingen en dankoffers bij tijden van zichtbare verlossingen uit smartelijke proefwegen, verzoekingen, of geestelijke verlatingen, wordt de ziel zoo onthaald, en is de olie zoo overvloedig, dat het hart die moet uitstorten. "Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijne tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende" Psalm 23:5.

Wanneer wij dek Heere zegenen, zoo houdt hij ons in zegening: "Zegenende zal Ik u zegenen".

Zijne liefde vloeit in en wij storten ze uit; de heilige vlam brandt, en het voortdurend brandoffer gaat op.

Maar de eerste en de laatste dezer zegeningen worden genoten op onze plechtige feestdagen en bij den aanvang van de jubeljaren; want over het algemeen gaat het niet zoo.

Mijn zoon, denk over deze dingen, en jaag naar liefde, gerechtigheid, vrede, geloof, zachtmoedigheid, geduld met allen die God aanroepen uit een rein hart; terwijl ik blijf, in den besten van alle schuldbrieven.

Met alle toewijding de uwe, W. HUNTINGTON.

 

 

Veertiende brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, in het Nieuwé Vicariaat Lewes, Sussex.

Aan mijne vreugde, en de kroon mijner verheuging,

Geliefde! toen ik mijn laatsten eindigde, maakte ik het besluit op, dat de kruik bijna geledigd was; maar dezen morgen vroeg ontsprong zij opnieuw, en scheen in verschillende richtingen te vloeien, het zalfde mijne oogen, en ik bespeurde het met deze opmerking, "het juk zal verdorven worden, om des Gezalfden wille".

Dit ondervond ik ook, en daarom vervolgde ik met genoegen, bevindende in het dienen eene volkomen vrijheid. "Mijn hoorn is verhoogd, gelijk eens eenhoorns en ik ben met versche olie overgoten", Psalm 92: 11.

0, dat dit een weinig meer werd opgemerkt en gade geslagen! Maar de geloovige gelijkt te veel op een wereldschen vrek, die nooit weet, wat hij bezit. Ik moet nu spreken van de dingen, waardoor ik den Koning en zijner zalving mocht genieten; en ik hoop dat ik u een groot deel zal kunnen overdragen van hetgene mijn hart smaakt.

De zaak is:

14e. Belangende het oordeel (de uitspraak) van den H. Geest. In de rechtvaardigmaking onzer zielen brengt de H. Geest de gerechtigheid van Christus ons nader, en verlicht den zondaar om Christus te aanschouwen als het einde der wet; terwijl Hij het geloove in het hart werkt om voort te gaan, hem te omhelzen en aan te doen; daarom worden wij gezegd "gerechtvaardigd te zijn in den naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods".

De Heilige Geest, door de bediening der Apostelen, oordeelende de twaalf stammen Israëls; dewelke, door hen de berispende en bestraffende woorden toe te passen, velen in schuld stelt voor het gericht, welke nederig om vergiffenis smeekten, en die ook verkregen; wanneer de gezegende Geest, welke de dingen die van Christus zijn neemt en ons dezelve toont, verwijzende deze arme veroordeelde zondaars naar de verzoening en voldoening van Christus en naar zijne gerechtigheid, en verzoening met God door dezelve; en zij nu geloovende, zoo vervult Hij ze met de vlammen van liefde en ijver; en heiligt hen, Hij zondert hen af, en wijdt hen als vaten ter eere, geschikt voor des Meesters gebruik.

Het werk en dit volk vindt ge aldus beschreven door den Profeet: "Te dien dage zal des Heeren SPRUITE zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen die ontkomen zullen in Israël. En het zal geschieden dat de overgebleven in Sion en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig geheeten worden, een iegelijk die geschreven is ten leven te Jeruzalem, als de Heere zal afgewasschen hebben den drek der dochteren Sions, en de bloedschulden Jeruzalems zal verdreven hebben uit het midden derzelver, door den Geest des oordeels en door den Geest der uitbranding", Jesaja 4 : 2 - 4.

Waar dit werk gedaan is, zoo is er een gerechtshof van recht en gerechtigheid opgericht en gevestigd in het geweten van den geloovige, opdat hij niet meer het kwade goed en het goede kwaad zou heeten; noch licht voor duisternis en duisternis voor licht zou plaatsen. De wet is in het hart gelegd, en in het gemoed of wat daarmede gelijk is, geschreven. Het geloof, zijnde eene overtuiging in het gemoed, en de liefde Gods (welke liefde de vervulling is der wet) in het hart; dit met de gerechtigheid van Christus op onze rekening gesteld, wordt door den apostel genoemd: "het recht der wet in ons vervuld, dewijl wij niet naar het vleesch, maar naar den Geest wandelen". En nu, om deze dingen in de zielen van al Gods kinderen in orde te houden, zoo richt God dit hof van recht en gerechtigheid op, opdat we ons zelven daar dagelijks vóór zouden dagen; en bij iedere dagvaardiging, wanneer ons hart ons niet veroordeelt, zoo hebben wij vertrouwen op God. Onze dagelijksche blijdschap hangt af van de aandacht hieraan gewijd.

"Hierin oefen ik mijzelven (zegt Paulus) om altijd een onergerlijke conscientie te hebben"; want "gezegend is de man, die zichzelven niet oordeelt in hetgeen hij voor goed houdt". Hiertoe belooft God ons de Heilige Geest om ons te leiden en bij te staan in het oordeelen. "Te dien dage zal de Heere der Heirscharen tot een heerlijke kroon, en tot een sierlijke krans zijn, den overgeblevenen zijns volks. En tot eenen Geest des oordeels dien die ten oordeel zit en tot een sterkte dergenen die den strijd afkeeren tot de poort toe", Jes. 28 : 5, 6.

Mijn broeder! let vooral op de persoonlijkheid van den Heiligen Geest in dezen tekst; op de personeele eigenschappen en onmededeelbare namen, die Hem worden toegeschreven, en op de reeks Goddelijke volkomenheden - de Heere der Heirscharen; een heerlijke kroon; een sierlijke krans; een geest des oordeels; en sterkte dengenen die den strijd afkeeren tot de poort toe.

Ik weet, dat de tekst ook toegepast kan worden op bedienaren van den godsdienst, op personen in de kerk van Christus, oordeelende hen, die binnen zijn; maar deze dingen worden dikwijls zeer wel geoefend, door menschen, die eigenlijk niets verstaan van die dingen waarover ik schrijf.

De Apostel, sommigen van de kerk te Corinthe berispende over hun onvoeglijk gedrag aan de tafel des Heeren,zegt hun, dat "indien wij onszelven oordeelen, zoo zouden wij niet geoordeeld worden. Maar, als wij geoordeeld worden, zoo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden",1 Cor. 11 : 31 en 32.

Gaf de geloovige hier meer acht op, wanneer het geweten hem verwijt of bedwingt, en ging hij onmiddellijk tot God door belijdenis en gebed, niet toestaande en afkeurende wat hij gedaan heeft, en zijne zonden niet tot zijn gemoed of geweten toelatende, maar hem een last zijnde, smeekende om vergiffenis en kwijtschelding, hij zou spoedig overwinnen, en zichzelven menige bitteren traan en rusteloos uur besparen. De Corinthiërs waren hierin nalatig, en daarom nam God het ter hand. "Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen", 1 Cor. 11: 30.

David verzuimde dit, tot zijn gemoed door de bedrieglijkheid der zonde verhard werd, tot Nathan hem plaatste waar hij zichzelf had moeten plaatsen, namelijk, op den stoel des gerichts; en door zijne wijze gelijkenis, deed hij hem zichzelven veroordeelen, hetwelk hij vroeger had behooren te doen. Dezen oordeelt en tuchtigt God, opdat zij met de wereld niet zouden veroordeeld worden.

De Heere houdt niet alleen zijn gerechtshof in het hart van den geloovige en den geest des oordeels daarin, maar ook zijn verbeterhuis. God reinigt de dochter Sions en Jeruzalems door den geest des oordeels en door den geest der uitbranding; daarom houdt Hij zijn "vuur in Sion, en zijnen oven te Jeruzalem", Jes. 31 : 9. Diegenen, welke God oordeelt, tuchtigt hij; en dit vuur en dien oven dienen om hem van schuim en tin te reinigen.

Menigvuldige malen ben ik dezen schrikkelijken smeltoven ontsnapt, door mijzelven te richten en te veroordeelen. En ofschoon somtijds het rechtsgeding verscheidene dagen aanhield, toch volgde ik het op, en kon noch wilde niet rusten, totdat de vergiffenis ontvangen was, het geweten gestild en den vrede hersteld; en somtijds werd dit zelfs in den predikstoel betracht (genoten), daar het woord kwam tot mijne genezing. Nademaal sommigen bijna het geheele jaar door in den smeltoven zijn, maken zij nauwelijks ooit rechte paden voor hunne voeten, maar het kreupele wordt verdraaid, in plaats dat het genezen wordt, Hebr. 12: 13. Ik zal u reinigen van al uwe walgelijkheid en van al uwe afgoden, zegt God. Dit doet Hij bij de bekeering. Maar schuim en tin blijven achter, en bier is de smeltoven voor bereid. - "Ik zal uw schuim op het allerreinste afzuiveren, en Ik zal al uw tin wegnemen"Jes. 1 : 25.

De geest des oordeels en den oven der bedruktheid, zijn voortdurend aan het werk in Sion. Koude en levenloze vormen, ondankbaarheid voor genoten weldaden, toegevende aan ongeloof en luisterende naar den Satan, murmureering. en opstand tegen het dagelijksch kruis, doodigheid in den godsdienst, dikwijls eigenzinnig en spoedig boos zijnde, haastig en onbedacht met onze lippen sprekende, booze en onreine gedachten toegevende, stug en morrende onder de roede zijnde, met vele struikelingen en vallen in de zonde.

Hiervan de klachten: "Maar dit heb Ik tegen u, dat gij uw eerste liefde verlaten hebt: gij hebt den naam dat gij leeft, maar gij zijt dood". "Mijn volk is geneigd af te dwalen". Hiskia deed geene vergelding naar de weldaad aan hem geschied: doch Hiskia verootmoedigde zich om de verheffing zijns harten", 2 Kronieken 32:25 en 26.

Hiskia oordeelde en vernederde zichzelven, en ontging zoo de smeltoven. "Hiskia verootmoedigde zich om de verheffing zijns harten, hij en de inwoners van Jeruzalem, zoodat de groote toornigheid des Heeren over hen niet kwam in de dagen van Hiskia", vers 26. Indien wij ons zelven wilden oordeelen, zoo zouden wij niet geoordeeld worden. Na iedere zondige vorm en misdraging daagt God ons voor de rechtbank der rechtmatigheid. Komt dan, en laat ons samen richten, zegt de Heere: al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol", Jes. 1: 18. Wanneer deze dingen nauwkeurig worden gadegeslagen, dan wordt een gewisse blijdschap en voortdurende vertroosting in, de ziel gevestigd. "Want onze roem is deze, namelijk het getuigenis onzer consciëntie, dat wij in eenvoudigheid en oprechtigheid Gods, niet in vleeschelijke wijsheid, maar in de genade Gods in de wereld verkeerd hebben, en allermeest bij ulieden", 2 Cor. 1: 12.

Het getuigenis des gewetens en de genieting van vrede zijn onafscheidelijk; en door hierop acht te geven wandelt de mensch met God. Hij wandelde met Mij in vrede en in rechtmatigheid, en hij bekeerde er velen van ongerechtigheid", Maleachi 2:6.

Sommige onvoorzichtigen of onbezonnenen uit des Heeren huishouding zijn als sommige menschen, die in velerlei zaken gewikkeld zijn, en terwijl zij dikwijls neerslachtig zijn in hun eigen gemoed, vreezende dat zij achteruitgaan, verzuimen balans te maken, uit vreeze, dat de rechte kennis hunner zaken hen nog lager zou doen dalen.

Maar God brengt al zijne kinderen bij het boek van ontvangst en uitgaaf; en indien zij de balie der rechtmatigheid ontwijken, zal hij hen voor de balie des oordeels brengen en weder toorn en verschrikking in de wet leggen, en dat handschrift hun voorhouden. "Ga niet in het gericht met Uwen knecht", zegt David. Gij schrijft bittere dingen tegen mij", zegt Job. Indien wij onszelven niet willen oordeelen, zoo zal de Heere ons oordeelen; en indien wij met hem niet willen handelen, zoo zal Hij ons de roede doen hooren en wie ze besteld heeft; en dan komt de vraag: Hebt gij u deze dingen niet zelve op den hals gehaald?

Dan gaan wij in den smeltoven, schoppende en stootende als een wilde stier in een net, vol van den toorn, en wrake onzes Gods; en hier houdt hij ons tot wij met het hart kunnen zeggen: Niet mijnen wil, maar de uwe geschiede. "Ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd, totdat Hij mijnen twist twiste, en mijn recht uitvoere; Hij zal mij uitbrengen aan het licht, en ik zal mijnen lust zien aan zijne gerechtigheid". Micha 7: 9.

Door deze middelen wordt de ongerechtigheid in Jakob gereinigd en dit is de vrucht, dat het zijne zonde wegneemt.

Het geloof krijgt een nieuwe ontdekking van de genoegdoening van Christus, en eene nieuwe toepassing daarvan door den Heiligen Geest. Indien dit het geval niet is, zoo komen wij uit als een dwaas, gestampt in een mortier.

Het is geene bevrijding, uit den smeltoven, maar dient om ons te verwarren, en ons in vrees en twijfel te houden; twijfelende of de oven nog niet heeter zal gemaakt worden.

Wanneer de Heere de hand aan ons legt, en ons oordeelt en kastijdt, kunnen we zeker zijn van dezen oven.

"Ik zal hen in het vuur brengen, en Ik zal ze louteren gelijk men. zilver loutert, en Ik zal het beproeven gelijk men goud beproeft; en een man dierbaarder maken dan een staaf goud van Ophir".

Maar mijn geliefde broeder zal zeggen: "Indien al ons schuim en tin weggenomen wordt, hoe kan het wezen dat er zooveel nog achter blijft? Wanneer ik het goede wil doen, ligt het kwade mij (altijd) bij. Geen smeltoven, waar ik nog in geweest ben, heeft ooit de inkleving hiervan van mij weggenomen".

Neen, indien de vaten der barmhartigheid ooit zoo wezenlijk en volkomen gereinigd waren, zoo kon er geen geweten meer zijn van inwonende zonde. Maar de wortel die gal en alsem draagt, blijft steeds, ook de smeltoven blijft. Ik ondervind dat de smeltoven mij reinigt van mijne kwade gewoonten; maar niet van de inwonende zonde, welke mij in deze kwade hebbelijkheden betrapt.

Wij hebben onszelven dagelijks tegen te staan: de strijd tusschen de wet des gemoeds en de wet der leden blijft aanhoudend, en voorzeker, dit is meer of minder, direct of indirect, het dagelijksch kruis dat het kind van God moet opnemen. Op grond dezer dingen blijft de Geest des oordeels in Sion. De zonde te onderwerpen, en de genade op den troon te verheffen, dit is de reden en oorzaak van dit vuur en dezen smeltoven in Jeruzalem.

Zelfonderzoek is de dagelijksche bezigheid van den geloovige; en iedere schuldbrief, die het geweten tegen ons aanrijgt, dient om ons voor de balie te brengen; en, na onderzoeking, datgene, wat niet toegestaan, afgekeurd, beschreid en beweend wordt, en wat eene reden van smart is, en wat ons doet zuchten om verlossing, is niet meer wij, het is niet ik (die het doe), maar de zonde die in mij woont".

Wij zijn in Hem volmaakt, zonder vlek voor den troon, en niettegenstaande deze dingen geheel gereinigd.

En nu mijn geliefde broeder! hebt acht op deze dingen: "al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wèl luidt, zoo daar eenige deugd is, en Zoo daar eenige lof is, datzelve bedenkt". Fil. 4: 8. En de God des vredes, die den grooten Herder der schapen door het bloed des eeuwigen testaments uit de dooden heeft wedergebracht, namelijk, onzen Heere Jezus Christus, die volmake u in alle goed werk, opdat gij zijnen wil moogt doen: werkende in u hetgeen voor Hem welbehagelijk is, door Jezus Christus, denwelke zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen", Hebr. 13: 20 en 21.

Alzoo zegt de uwe, in de eenigheid des geloofs, en in den band der liefde,

W. HUNTINGTON S. S.

 

Vijftiende brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, Lewes Sussex.

Aan den Zoon mijner geloften!

Geliefde! "de zegeningen uws Vaders gaan te boven de zegeningen mijner voorvaderen tot aan het einde van de eeuwige heuvelen"; en zij zullen rusten op het hoofd van mijn Zoon en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen".

Maar zegt gij: "Wie zal klimmen op den berg des Heeren, en wie zal staan in de plaats zijner heiligheid? die rein van handen en zuiver van harte is, en die zijne ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedriegelijk zweert", hij, "in wiens oogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen die den Heere vreezen". Een zuiver hart is een hart gezuiverd door het geloof, want het is met het hart, dat de mensch gelooft tot rechtvaardigheid. Reine handen zijn handen gereinigd van omkooping en oneerlijke winsten en van leugenen; en die mild zijn jegens de armen der kudde. Geef aalmoes van hetgeen gij hebt en ziet, alles is u rein". Dit versmaden de ketters en huichelaars, maar zij zullen de getrouwen van des Heeren kinderen eeren.

Maar de einden dezer eeuwige heuvelen zijn moeilijk te beschrijven; want wie kan de perken of bewoners van het hemelsche land beschrijven? Evenwel zullen hopende zielen in hun laatste die grenzen naderen.

De schriften geven deze getuigenis: "Zóó zegt de Heere. Daar is eene stem gehoord in Rama, eene klage, een zeer bitter geween: Rachel weent over hare kinderen, zij weigert zich te laten troosten over hare kinderen, omdat ze niet zijn. Zóó zegt de Heere: Bedwing uwe stem van geween, en uwe oogen van tranen; want daar is loon voor uwen arbeid, spreekt de Heere, want zij, zullen uit des vijands land wederkomen (de laatste vijand is de dood); en daar is verwachting voor uwe nakomelingen, spreekt de Heere, want uwe kinderen zullen wederkomen tot hunne landpale", Jer. 31 : 15-17. Maar ik moet inhouden, want anders zal ik gevoerd worden, ik weet niet waarheen. Ik zal nu ten

15e. Handelen over de dooding der zonde door den Geest. Want indien gij naar het vleesch leeft, zoo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zoo zult gij leven", Romeinen 8: 13.

Er is veel dooding onder de bijgeloovige Papistén, Farizeeën en wettische werkmeesters, maar dit alles deugt niet, omdat het niet door den Geest gedaan is, en "zoo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt hem niet toe". Zooals: geeseling, op de borst stompen, barrevoets te gaan, vasten in de Lente, onthouding van dierlijk voedsel, en zich tot visch te bepalen, zijn menschelijke uitvindingen; want "dat in den mensch ingaat, ontreinigt hem niet". En het vasten is in onze eigene vrijheid gelaten; de Zoon des menschen kwam etende en drinkende.

Niet het wettig gebruik, maar het misbruik van tijdelijke zegeningen is het, wat de Schrift veroordeelt. Zooals het verbieden te huwen, en gebieden zich van vleesch te onthouden, worden nadrukkelijk leeringen der duivelen genoemd. 1 Timotheüs 4: 1-3

Het werk der dooding van de daden des lichaams wordt met verschillende namen in de Schrift genoemd.

Onze Heere noemt het zelfverloochening. "Die achter Mij wil komen verloochene zichzelven, en neme zijn kruisdagelijks op, en volge Mij". Het wordt genoemd een afleggen. "Afleggende, aangaande de vorige wandeling, den ouden mensch". Het wordt eene kruisiging genoemd. "Zij die van Christus zijn hebben het vleesch gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden".

En het wordt ook genoemd eene dooding des vleesches. "Doodt dan uwe leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinigheid, schandelijke bewegingen, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst. Legt af gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uwen mond, en liegt niet tegen malkanderen, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mensch met zijne werken", Col. 3.

Hier hebben wij eene omschrijving van den ouden mensch en van zijne leden of lidmaten, en dat is van een zeer verschrikkelijk monster. En er kan geen afleggen zijn van dezen ouden mensch, dan door den nieuwen aan te doen. Zonder de wet Gods in het gemoed, kan er geen oorlog tegen de wet in de leden zijn, en zooals vanzelve spreekt geen dagelijksch kruis. Wanneer er eene zelfvernieuwing is, die Christus volgt in de wedergeboorte, zoo zal er eene wederstrevige, zondige zelfheid zijn, die ons tegenstaat in dezen weg.

De Heilige Geest verwekt den nieuwen mensch in ons, en helpt ons dan den ouden mensch te dooden, opdat de nieuwe mensch op den troon moge blijven; de zonde zal niet heerschen, genade zal heerschappij hebben. Iedere poging om de zonde te dooden zonder den Geest en de genade van God, is gelijk de Moorman die zijne huid wil veranderen, of het luipaard zijne vlekken.

De satan, is niet tegen zichzelf verdeeld. Geene bijgeloovige vormen der dooding, welke door den satan zijn uitgevonden, zullen ooit zijne regeering hinderlijk zijn, of zijn rijk verwoesten. Geeseling kan den rug verwonden, barrevoets te gaan kan den voet verminken, en op de borst te slaan kan pijn doen. Dit is niet alléén "het lichaam niet te sparen", Col. 2: 23, maar dat te misbruiken; want de ouden mensch is nog onaangeraakt en vanzelve ongedeerd. Zulke dooding is goddeloosheid; want niemand mag zijn eigen vleesch haten, maar moet hetzelve voeden en onderhouden, Ef. 5: 29. Het lichaam is het maaksel Gods, maar niet de zonde. Het lichaam was zeer goed tot de mensch de zonde er inliet. Zij kastijden het arme lichaam, maar betoonen den ouden mensch goedertierenheid. Deze teedere barmhartigheden der goddeloozen zijn wreed. Daarom moet niet het lichaam, maar de daden des lichaams, het bederf onzes harten, moeten door den Geest worden gedood.

1e. De Geest helpt ons in dit werk, door van Christus aan de ziel te getuigen. Telkens wanneer het geloof met een Vernieuwd gezicht op Christus bevoorrecht is, is alle genade in oefening; het geloof ziet en verheugt zich, de liefde verblijdt zich in het gezegende voorwerp; de hoop vloeit over bij de gedachten van toekomende verheuging; het geduld voert de achterhoede aan in de verwachting tot de verandering komt; nederigheid en zachtmoedigheid doen de ziel versmelten tot minder dan niets, bij de gedachte dat een opstandeling een erfgenaam gemaakt is van de erfenis der heiligen in het licht. "Dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandeling den ouden mensch die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, en dat gij zoudt vernieuwd worden in de geest uws gemoeds, en den nieuwen mensch aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid" Ef. 4: 22-24

2e. Door onze zwakheden in den gebede te hulp te komen, belooft God onze ongerechtigheden ten onder te brengen. "Hij zal Zich onzer weder ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden dempen, ja Gij zult alle hunne zonden in de diepten der zee werpen", Micha 7: 19. In dezen weg kwam de Geest Jabez te hulp: "Want Jabez riep den God Israëls aan, zeggende: Indien gij mij rijkelijk zegenen en mijne landpalen vermeerderen zult, en Uwe hand met mij zijn zal, en met het kwade alzoo maakt dat liet mij niet smarte! En God liet komen dat hij begeerde", 1 Kron 4: 10. In dezen weg overwon Paulus den doorn in zijn vleesch, den bode des satans die gezonden was om hem met de vuist te slaan.

3e. De daden des lichaams worden gedood door acht te geven op, en de vreugde der ziel te vinden in de invloeden en werkingen des Heiligen Geestes. Wanneer wij gerechtigheid, vrede, liefdadigheid, goedheid geduld en geloof najagen, ons gemoed daarop zetten, en onze zielsverlustiging daarin vinden, wordt de oude mensch verwaarloosd en hij verdort. "En ik zeg, wandelt door den Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleesches niet", Gal. 5: 16.

4e. Door ons te leiden in de liefde en ons vermaak te vinden in de lezing en overdenking van het Woord van God. Welgelukzalig is de man die niet wandelt in den raad der goddeloozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters: maar zijn lust is in des Heeren wet, en hij overdenkt zijne weg dag en nacht. Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijne vrucht geeft in zijnen tijd, en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wèl gelukken" Ps. 1: 1-3. Hier worden wij onderricht, dat dit heugelijk werk strekt, om ons loof groen te houden, en ons vruchtbaar te maken, als een boom die te rechter tijd zijne vrucht voortbrengt.

5e. De Geest helpt ons de daden des lichaams te dooden door Zijne levendmakende invloeden in ons, hetwelk een scherpe eetlust doet behouden naar geestelijk voedsel; zulke zielen dorsten naar den levenden God, en verlangen naar de voorhoven van des Heeren Huis; zeggende: "wanneer zal ik voor Gods aangezicht verschijnen?" En dezulken hebben hunne belofte. "Die in het Huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods. Zij zullen vet en groen zijn; zij zullen in den grijzen ouderdom nog vruchten dragen, om te verkondigen dat de Heere recht is". Eene scherpe eetlust en een hemelsche maaltijd nemen alle vermogens der ziel in. "Ik heb groote lust in zijne schaduw, en zit er onder, en zijne vrucht is mijn gehemelte zoet". En wanneer de vruchten van Christus zoo zoet en heuglijk zijn aan ons gehemelte, kan de duivel zijne waren niet kwijt worden; de oude mensch met zijne bedriegelijke lusten, worden eerder verfoeit en veracht, dan dat men er smaak in zoude hebben.

Dit bedroefd gerecht wordt ons voorgezet, wanneer het betere ons onthouden is, wanneer er honger is en een gedwongen vasten. "Kunt gij de bruiloftskinderen, terwijl de bruidegom bij hen is, doen vasten? Maar de dagen zullen komen, wanneer de bruidegom van hen zal weggenomen zijn: dán zullen zij vasten in die dagen", Luc. 5 : 34-35.

Wanneer deze treurdagen komen, dat zeer dikwijls het geval is, dan vertoont ons de Satan al de koninkrijken dezer wereld en derzelver heerlijkheid en het ingebeeld geluk zijner kinderen, die naar het vleesch leven. Dit zijn de dagen van bedorven spijs en om den buik met oostenwind te vullen. Maar satan zegt ons nooit, wie de rekening zal betalen, noch maakt ons bekend met een eeuwig vasten en roepen om water in de hel, terwijl het Lam en zijn wijf zich zullen baden in een eindelooze vreugde in den hemel.

6e. De Geest helpt ons de daden des lichaams te dooden, door ons op te wekken, Christus kort achterna te wandelen, en door ons te bemoedigen Hem aan te kleven met eene volkomene geneigdheid des harten, naarstig arbeidende aan onze gevoelige inwoning in Hem, in zijne gunst, in het licht zijns aangezichts, in zijne vrede, en in zijne liefde; in de vreugde des Heeren, en in de gemeenschap en medegenootschap met Hem; en door Hem gedurig te bezoeken, en overvloedig te zijn in zijn werk.

"Ik ben de wijnstok en gij de ranken: die in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen. Zoo iemand in Mij niet blijft, die is buitengeworpen gelijkerwijs de rank en is verdord; en men vergadert dezelve en men werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand", Joh. 15: 5 en 6.

Dit is de zekerste weg om overvloedig te zijn in vruchtbaarheid; hoe meer wij met den Zaligmaker gemeenschap hebben, hoe meer wij zijne dierbare zalving genieten, en te meer zijn wij geharnast tegen den satan en zijne listen.

Terwijl daarentegen, indien dit wordt verzuimd en niet opgelet, geraakt de rank op een afstand, totdat de zonde, schuld, vreeze en schaamte den omgang belet, waarna doodigheid en onvruchtbaarheid volgt; magerheid komt in de ziel, het hart smelt, het gelaat vervalt; geestelijke gaven, bekwaamheden, ijver, zichtbare levendigheid, naarstigheid en alle vreugde, schijnt te bederven onder het vuur der inklevende lusten, en alles verdort tegelijk, tenzij de Geest zijne macht in zulk eene ziel ten toon spreidt.

7e. De daden des lichaams worden niet het minste gedood door eene vurige beproeving. Wanneer de oude mensch, met zijne bedriegelijke lusten, den geloovige dreigen te overweldigen, in zooverre dat de genieting van vrede en gewone vertroostingen niet voldoende zijn hem te houden, deze worden hem onttrokken; waarop de ziel beroerd wordt, vaderlijke gramschap daalt neder, vrees en verschrikking volgt en vloeit in, en een geest van traagheid overwint. Twijfelingen en vreezen omtrent de grond van onzen staat, brengen ons in groote smart; God schijnt ons te verlaten; alles heeft een droevig aanzien; en de duivel verzoekt de arme ziel dat hij geen deel of lot heeft in een betere erfenis enz. Dit kruisigt somtijds den ouden mensch, met al zijne lusten en vermaken. Dit verschrikkelijk middel werd op de bloedschendige Corinthiërs toegepast. "In den naam onzes Heeren Jezus Christus, als gijlieden en mijnen geest te zamen vergaderd zullen zijn, met de kracht onzes Heeren Jezus Christus, denzulken over te geven den satan tot verderf des vleesches, opdat de geest behouden mag worden in den dag des Heeren Jezus",1 Cor. 5 : 4 en 5.

Menigmalen, maar in een minderen graad, en niet tot openbare schande, maar om de zonden des vleesches te dooden, welke den geloovigen in voorspoed zijnde te sterk zijn, komt de vurige beproeving ons over, enkel om zijne zonden ten onder te brengen en zijnen droesem te reinigen.

Deze, mijn zeer geliefde zoon, zijn eenige, der vriendelijke behulpsels, waarmede de Heilige en gezegende Geest Gods den geloovige bijstaat in het dooden van de werken des lichaams.

Een eeuwig leven zal voorzeker komen en volgen op dit lang en sukkelend zwoegen en arbeiden, hetwelk God den kinderen des menschen heeft opgelegd, om daardoor geoefend te worden.

Vaarwel. Genade en vrede zij met u. Amen, ja amen.

Zegt uw toegenegen Vader in Christus Jezus,

W. HUNTINGTON.

 

Zestiende brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, Lewes, Sussex.

Mijn zeer geliefde Zoon!

Ik heb u in mijn vorigen gezegd, dat de zegeningen, uws vaders de zegeningen mijner voorvaderen te boven gaan tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; en dat deze zegeningen op het hoofd van mijn zoon zullen rusten. En dit zal geschieden "van uws vaders God, die u zal helpen; en van den Almachtigen, die u zal zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds die daar onder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder".

Deze zegeningen des hemels zijn de zegeningen die ons tot het uiterste einde der eeuwige heuvelen zullen voeren."Ik hef mijne oogen op naar de bergen, vanwaar mijne hulp komen zal. Mijn hulp is van den Heere, die hemel. en aarde gemaakt heeft", Psalm 121 : 1 en 2.

"Maar wie zal verkeeren in uwe tent? Wie zal wonen op den berg uwer heiligheid? Die oprecht wandelt en, gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt", enz. Psalm 15. De beste zegening in den hemel, is vervuld te zijn met al de volheid Gods; de beste zegening des afgronds, is de overwinning van Christus over den Satan behaald, zonde, dood en hel, door zijn eigen dood en begrafenis; de beste van alle borsten zijn de vertroostingen des Heiligen Geestes die het Evangelie verzellen, het wordt genoemd de onvervalschte melk des woords; en de beste baarmoeder is de belofte van aanneming en leven, waarin al de kinderen der belofte liggen.

Maar ik moet vervolgen.

16e. Om de verzegeling des Heiligen Geestes aan te toonen. Dit wordt aan allen beloofd die door God geleerd. zijn. "En velen onder hen zullen struikelen, en vallen, en verbroken worden, en zullen verstrikt en gevangen worden. Bindt het getuigenis toe, verzegelt de wet onder mijne leerlingen", Jes. 8 : 15, 16.

Maar nu wat is het getuigenis? Het is het Evangelie. En wat is het Evangelie? - De bediening des Geestes. "Maar indien de bediening des doods in heerlijkheid is geweest, hoe zal niet veel meer de bediening des Geestes, in heerlijkheid zijn?" 2 Cor. 3 : 7, 8. Degene daarom, die den Geest ontvangt en door Hem wedergeboren is, ontvangt het getuigenis of de getuige onzes Heeren. "Tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het koninkrijk Gods niet zien. Hetgeen uit het vleesch geboren is, dat is vleesch, en hetgeen dat uit den Geest geboren is, dat is geest. Verwondert u niet, dat ik u gezegd heb, gijlieden moet wederom geboren worden. Nicodemus antwoordde en zeide tot hem, hoe kunnen deze dingen geschieden? Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg ik u, wij spreken wat wij weten, en getuigen wat wij gezien hebben, en gijlieden neemt ons getuigenis niet aan", Joh. 3.

Deze leering verkondigde Jezus, en voegde er bij, "wij spreken wat wij weten"; en dit getuigde hij: "wij getuigen wat wij gezien hebben, en gijlieden neemt ons getuigenis niet aan".

Deze leering der nieuwe geboorte, in de ondervinding ontvangen, wordt nadrukkelijk "het getuigenis van Jezus" genoemd. "En ik viel neder voor zijne voeten om hem aan te bidden, en hij zeide tot mij: Zie dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht en uwer broederen die de getuigenis van Jezus hebben: Aanbid God. Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie", Openb. 19: 10.

Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie. Diensvolgens is het duidelijk, dat niemand in een onwedergeboren staat, een profeet des Heeren kan zijn, noch een dienaar van Christus, noch een getuigenisgever, noch een waar getuige, want bij is ontbloot van het getuigenis van Christus, hetwelk is de geest der profetie. Christus zendt den Geest in onze harten, en Hij is de levende getuigenis en de getuige; en wij zijn getuige van hetgeen Hij in ons werkt door Christus. "Maar wanneer de Trooster zal gekomen,zijn, dien ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van mij getuigen. En gij zult ook getuigen, want gij zijt van den beginne met mij geweest", Joh. 15 :26, 27.

Dit is het getuigenis.

De band die het getuigenis verbindt, is de band des verbonds; en die band is de eeuwige liefde van God den Vader,welke in "onze harten is uitgestort door den Heiligen Geest, die ons is gegeven", Rom. 5: 5. Alzoo wordt Gods verbond - waarin Hij belooft dat het woord des levens en den geest der waarheid nimmer van Christus noch van Zijn zaad zal wijken - in het hart van de uitverkorenen Gods ontvangen, en gaat verzeld met de zoetste zegening van de eeuwige liefde Gods op onze zielen.

"Verzegelt de wet onder mijne leerlingen".

Deze wet is niet de zedelijke wet; want die werd door Mozes gegeven, en Christus kwam om die te vervullen; het is een andere wet, die arme ellendige zondaren, die de plaag hunner harten kennen, bevolen wordt te verwachten ; want wat de zedelijke wet aangaat, zulke zondaren hebben daarvan reeds genoeg gehad in de vloeken en veroordeelingen hunner ziel; en om hun te bemoedigen, wordt hun bevolen een andere te verwachten. - "Luistert naar Mij, mijn volk, en mijne lieden, neigt naar Mij het oor; want een wet zal van Mij uitgaan, en Ik zal mijn recht doen rusten tot een licht der volkeren. Mijne gerechtigheid is nabij, mijn heil trekt uit, en mijne armen zullen de volken richten; op Mij zullen de eilanden wachten, en op mijnen arm zullen zij hopen", Jes. 51 : 4, 5.

Deze wet die uitgaat is verzeld van behoudenis en rechtvaardigheid; want noch behoudenis van zonde, noch rechtvaardigheid tot rechtvaardigmaking, worden door de werken der zedelijke wet verkregen.

De arm des Heeren moet het volk oordeelen. Het is de geopenbaarde arm des Heeren die een mensch de verkondiging des Evangelies doet gelooven; en hij die gelooft, wordt behouden door dit heil; en de gerechtigheid van Christus is tot en over allen die gelooven; zij zijn gerechtvaardigd; en dat is hun oordeel hetwelk eerst van Gods huis begint. En dit oordeel over het volk wordt hun een licht in de toekomst; want iedere prediker, die de rechtvaardigmaking van Gods uitverkorenen door het geloof tegenspreekt of ontkent, spreekt het Evangelie en het werk des Geestes tegen; daarom zegt de Heere in hetzelfde kapittel: "Tot de wet en tot de getuigenis! Zoo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn dat ze geen dageraad zullen hebben", Jes. 8 : 20.

Aldus, mijn waarde broeder, komt de arm des Heeren het geloof te werken. Verlossing van zonde, en rechtvaardiging van alle dingen, gaat met het geloof gepaard. Zulke zielen hebben hunne beproeving gehad; hun oordeel is voorbij; hunne zaak is beslist, en de beslissing is in hun voordeel: zij zijn rechtvaardig verklaard, en, hetgeen van zelf volgt, zijn van den dood overgegaan in het leven, en zullen in de verdoemenis niet komen, Joh. 5: 24

Op dezen arm des Heeren moeten wij vertrouwen en zeggen: "In den Heere hebben wij gerechtigheid en sterkte", Jes. 45 : 24. En dit ons oordeel behoort vervolgens ons licht te zijn, waaraan wij de predikers en hunne leerlingen toetsen; dezen moeten bij deze wet gebracht worden, en bij het getuigenis dat wij ontvangen hebben; en indien zij niet overeenkomstig dit woord spreken, zoo is er in hun geen licht; en dit is het oordeel, dat wij van hen moeten oordeelen. En hoe weinig predikers hebben wij die dit oordeel kunnen doorstaan, of ook in een samenkomst van zulke gerechtvaardigden?

Op het geloof worden wij verzegeld - "verzegelt de wet onder mijne discipelen". Deze wet is de wet des geloofs; het zegel Gods verzelt nimmer de prediking van eenige andere wet. "Dit alleen wil ik van u leeren, hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs?" Gal. 3: 2. En weder: "Die u dan den Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken der wet of uit de prediking des geloofs?" Gal. 3 : 5.\Niet door de wet, want die werkt toorn; en alle bedienaars der wet zijn doode menschen. "Wij zijn geen bedienaars der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levendig". De Heilige Geest, der belofte behoort aan het Nieuwe Verbond, en Hij is de gever van de wet des levens. "Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods", Rom. 8: 2.

Geloovigen in den Zone Gods, wier harten gereinigd zijn, en wier zielen van schuld zijn vrijgesproken, dezen, en geenen anderen zijn bedienaars des Geestes. Geen ander, hoe ook begaafd, kan de gouden olie overbrengen, want die vloeit altijd door gouden pijpen, Zach. 4: 2-12.

Geestelijke gaven, zooals de gaven der talen, of die om wonderen te werken, of die der profetie, of die om alle verborgenheden te verstaan, of om alle wetenschap te bezitten, of die om duivelen uit te werpen, welke de beste van alle is, zijn geene zaken waar de zaligheid mede gepaard gaat; een mensch kan dat alles bezitten, en toch niets zijn, 1 Cor. 13: 1 en 2. "Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in uwen naam geprofeteerd, en in uwen naam duivelen uitgeworpen, en in uwen naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt", Matth. 7: 22, 23.

Bileam was een werker der ongerechtigheid terwijl hij profeteerde, en dit was ook Judas, toen hij predikte en wonderen verrichte; de liefde tot het geld, de wortel van alle kwaad, was in het hart van die beiden; ook hadden zij nooit God lief, of bedoelden nooit Zijne eer; zij zochten hunne eigene eer, en daarom waren zij geen oprechte menschen en was er in hen geene gerechtigheid.

Geestelijke gaven berusten slechts in het oordeel en in het verstand; en het Woord van God gaat nooit dieper dan in hun oordeel en hun mond, daar houden zij de waarheid, en het is in ongerechtigheid ten onder, Rom. 1 : 18.

De edeler hoedanigheden der ziel worden door deze gaven nooit aangeraakt, ook oogst de ziel daar geene vruchten van.

Daar is geene goddelijke macht, die op den wil werkt en hen gewillig maakt. Hij, die God gewillig maakt heeft berouw, en gaat in den wijngaard en doet den wil des vaders. Ook is het geweten niet gezuiverd, noch het hart gereinigd door deze dingen.

Er is geen wet in het gemoed ingeschreven, noch eenig heilig vuur in de genegenheden ontstoken, om die te verheffen tot de rechterhand Gods, waar Christus zit.

Indien zij eenig vertrouwen of vrede bezitten; het eerste is slechts vermetelheid, en het laatste wordt bewaard door den sterkgewapende, die onverlet in de bezitting zijner goederen blijft; en al hun verheugingen ontspringen aan de nieuwheid der leer en aan de werkingen der welsprekendheid op de natuurlijke hartstochten.

Vele van deze gaven werden in den apostolischen tijd aan genadelooze menschen geschonken, om geruchten te verbreiden om een klank in de wereld te geven, om nieuwsgierigheid op te wekken, en volk te trekken om het woord te hooren, en getuigen van de kracht Gods te zijn; hetwelk bestaat in de behoudenis van Gods uitverkorenen, en hetwelk tot een getuigenis was voor anderen. Matth. 24: 14 ,

Maar toen de uitverkorenen Gods bijeenvergaderd werden, en kerken vormden, en met den Heiligen Geest begiftigd werden, toen was het jubeljaar gekomen, en deze gaven keerden weder tot den Vorst des Vredes zooals voorzegd was door den Profeet; en de menschen die met hen gaven ontvingen, gingen òf tot de wereld òf tot alle soorten van dwaalleer, en werden zoo de pesten en dwazen te Sion; juist zooals wij dat sommige menschen thans zien doen. "Alzóó zegt de Heere, Heere: Wanneer de Vorst aan iemand van zijne zonen een geschenk zal geven van zijne erfenis, dat zullen zijne zonen hebben, het zal hunne bezitting zijn in erfenis. Maar wanneer hij van zijne erfenis een geschenk zal geven aan eenen van zijne knechten, die zal dat hebben, tot het vrijjaar toe, dan zal het tot den Vorst wederkeeren: het is immers zijne erfenis; zijne zonen die zullen het hebben", Ezech. 46: 16 en 17.

Alzoo zien wij, dat er aan den dienstknecht niets verzekerd is, wanneer het jubeljaar komt; maar de erfenis der zonen is rijk verzekerd. Al hetwelk nauwkeurig door Christus vervuld is. "Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het dengene die de tien talenten heeft. Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene die niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis: dáár zal weening zijn en knersing der tanden", Matth. 25: 28-30.

Maar God schrijft de wet des geloofs in het gemoed, en de wet der liefde in de vleezen tafelen des harten, en wanneer dit komt, daar is het jubeljaar uitgeroepen, en de wet der vrijheid is in de ziel geopenbaard; en om alle dingen hier zeker te maken en verzekerd te doen zijn, zoo zet God het grootzegel des hemels op het werk. "In welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte", Efeze 1: 13.

Geloovigen zijn levende brieven, en als zoodanig zijn zij verzegeld met een eeuwig levend zegel. Anderen kunnen deze brieven kennen en dezelve lezen; maar de verkoren inhoud, de verborgenheden en de schat, behooren Gode, en niemand anders.

Zegels dienen om zaken verborgen te houden door de rechte eigenaars, die dezelve kunnen openen, lezen en zich verheugen met den inhoud, wanneer zij verkiezen en verzegelen die weder na zij gedaan hebben, en die gesloten houden voor ieder ander. "Mijne zuster, o bruid! gij zijt een besloten hof, eene beslotene wel, eene verzegelde fontein", Hooglied 4:12.

De wateren dezer fontein zijn alle den hemelschen Bruidegom en zijne vrienden geheiligd; wanneer de Heere verkiest, dat zij zullen ontspringen in lof en dankzeggingen tot Hem of uitvloeien om zijne vrienden te verkwikken, zoo zijn zij geopend en zullen gaande blijven, uitspringende en overloopende zoolang deze opening of verruiming duurt, en wanneer zij besloten en verzegeld worden, zoo houden zij altijd op.

Eene verzegeling dient om zaken te verzekeren. Alzoo verzegelt de Geest de heiligen, opdat zij zeker zouden zijn, tot de uitverkorenen Gods te behooren. Verzekering daarom, verzelt het zegel. "Wetende, geliefde broeders, uwe verkiezing van God. Want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in vele verzekerheid, gelijk, gij weet hoedanigen wij onder u geweest zijn om uwentwil", 1 Thess. 1: 4 en 5.

Daarom is de verzekering den geloovige een der gezegende werkingen van dit zegel; zooals geschreven is:

"Totdat over ons uitgegoten worde de Geest uit de hoogte: dan zal de woestijn tot een vruchtbaar veld worden, en het vruchtbare veld zal als een woud geacht worden; en het recht zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid zal op het vruchtbare veld verblijven. En het werk der gerechtigheid zal vrede zijn, en de werking der gerechtigheid zal zijn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid; en mijn volk zal in eene woonplaats des vredes wonen, en in welverzekerde woningen, en in stille geruste plaatsen", Jes. 32 : 15-18.

De joodsche natie, een vruchtbaar veld genoemd, zou als een woud geacht worden, en de Heidenwereld, die vroeger een woestijn genoemd was, zou in een vruchtbaar veld herschapen worden, door de uitstorting des Geestes. Dan zal recht en gerechtigheid in dit veld verblijven: vrede, gerustheid en verzekering voor eeuwig, zullen de werkingen zijn van recht en gerechtigheid.

Hunne woning zal een woning des vredes zijn; en zoo is het, want zij wonen in de klove der rotsen, dat is hun verblijf. - "Laat ze juichen die in de steenrotsen wonen, en van den top der bergen af schreeuwen", Jes. 42 : 11.

Zij moeten zekere woningen hebben: en dat is ook hun deel, want zij wonen in den Zoon en in den Vader. - "Heere, Gij zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht", Psalm 90 : 1. En die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen", Psalm 91 : 1.

Zij zullen vredige rustplaatsen hebben; zij rusten in de liefde Gods, en in zijne volstrekte uitverkiezing van hunne personen in zijn verbond in de uitgewerkte zaligheid van Christus, en in het werk des Heiligen Geestes aan hunne eigene zielen; en ik ken geen rustplaatsen zoo kostelijk en zoo vreedzaam als deze.

Paulus noemt de besnijdenis een zegel. "En hij heeft het teeken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend", Rom. 4 : 11.

Abraham geloofde God, en het werd hem tot gerechtigheid gerekend vóór dat hij besneden was, opdat noch hij, noch zijn zaad ooit in het vleesch zouden roemen. Zijne besnijdenis wordt niet meer geacht dan een teeken van de wezenlijke besnijdenis; want eene, die waarlijk besneden is, is iemand wiens hart door God besneden is, opdat hij Hem met zijn gansche hart zou liefhebben, en met zijne gansche ziel, opdat hij leve. Deut. 30:6.

Dezulken, en dezulken alleen zijn waarlijk besneden. "Want wij zijn de besnijding, wij die God in den Geest dienen en in Christus Jezus roemen, en niet in het vleesch betrouwen", Fil. 3:3.

Het wezenlijke zegel van ware en geestelijke besnijdenis is liefde, en de besnijdenis in het vleesch was hiervan het teeken en niets meer. Dit zegel in het hart Abrahams, en het teeken er van in zijn vleesch, diende om Abraham te verzekeren, dat God zijn natuurlijk zaad zoude aannemen, (door een nationale aanneming) en hun het land der belofte zou geven, hetwelk Hij deed, en er hun inleide door de hand van Mozes en Jozua.

En liefde was een zegel aan het geheele geestelijke zaad Abrahams, dat Hij hun door zijne genade zou aannemen, hun zegenen met geloof, gerechtigheid en leven; en dat Hij hen het land des hemels zoude geven, en hun daarin brengen door dat beroemde zaad Christus Jezus, in wien alle natiën zouden gezegend zijn.

Bijna iedere zaak den geloovigen eigen is hem verzegeld, het fondament, waarop hij bouwt, is verzegeld. "Hymenéüs en Filétus, die van de waarheid zijn afgeweken, zeggende dat de opstanding alrede geschied is, en verkeeren het geloof van sommigen. Evenwel het vaste fondament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen die de zijnen zijn" , 2 Tim. 2: 18 en 19.

Ik versta deze plaats niet zooals sommige goede menschen zulks doen; dat door zegel hier het verborgen raadsbesluit Gods of, zijne voorwetenschap bedoeld is. Door dit fondament bedoelt de Apostel ontwijfelbaar den Heere Jezus Christus; zooals geschreven is: "Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fondament gelegd, en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt. Want niemand kan een ander fondament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus", 1 Cor. 3: 10 en 11.

Dit fondament nu staat zeker, zooals de profeet Jesaja zegt: "Daarom alzóó zegt de Heere Heere: Zie, Ik leg een grondsteen in Sion, eenen beproefden steen, eenen kostelijken hoeksteen, die wel vast gegrondvest is: wie gelooft, die zal niet haasten", Jes. 28: 16. Uit dezen tekst neemt Paulus het over, en zegt met den profeet: "Evenwel het vaste fondament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen die de zijnen zijn".

Dit fondament nu, hetwelk is Christus Jezus, heeft het zegel van God er op verkregen. Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om de spijze die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des menschen ulieden geven zal; want dezen heeft God de Vader verzegeld" Joh. 6: 27

Christus was verzegeld met den Heiligen Geest, Hij was onderscheiden aangeduid, macht gegeven, gezalfd, lastgegeven, en gezonden om de beloofde en langverwachte Messias te zijn. Hij was vervuld met den H. Geest van de baarmoeder aan, en verzegeld door de openlijke nederdaling des Heiligen Geestes op Hem toen Hij gedoopt werd, juist voor Hij zijne openbare bediening aanvaardde,

De wonderen welke Hij wrocht, en de zielen welke Hij bekeerde, waren alle schriftuurlijke bewijzen van zijn verzegeling en zending van God. Hierom besluit de Apostel, dat ofschoon sommigen, welke den naam van Christus belijden, zelve van het geloof zijn afgeweken en het geloof in anderen verkeeren, nochtans de ware Messias, welke de alwetende God is, en die als mensch verzegeld is met den Heiligen Geest, moet weten wie zijne eigene uitverkorenen zijn; Hij moet weten wiens zonden Hij droeg, voor wien Hij stierf, en wie zijne eigene gekochte bezittingen zijn; en waarlijk, Hij zal nooit verliezen, wat zijn Vader Hem gegeven heeft, noch dulden dat er eenigen uit zijne hand zouden gerukt worden, die Hem zijn aanvertrouwd.

De goede Herder kan toelaten, dat satan de wolven wegsteelt, maar geene schapen; want "de Heere (maar niemand anders) kent degenen die de zijnen zijn".

Hieruit blijkt, dat het fondament van den geloovige verzegeld is, en zoo ook de geloovige zelf; en zijne verzegeling wordt gezegd te zijn, in Christus: "in welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden". En dus verzegelt God zoowel den Verlosser als den verloste. "Maar die ons met u bevestigt in Christus, en die ons gezalfd heeft, is God; die ons ook heeft verzegeld", 2 Cor. 1: 21.

Daarom, dezulken die den Heere zijn toegevoegd, zijn één geest, want het zegel Gods is op die beiden. Zoo ook de dierbare schatten des Verbonds, of de geestelijke zegeningen des Nieuwen Testaments, zijn alle verzegeld en verborgen onder hetzelfde zegel voor de oogen van al wat leeft; noch kan ooit iemand die genieten, tot de Geest die den geloovige verzegelt, het Evangelie ontzegelt en het geloovig gemoed daarin leidt "de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn, hij kan ze niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden", 1 Cor. 2 : 14. "Daarom is ulieden alle gezicht geworden als de woorden eens verzegelden boeks, hetwelk men geeft aan eenen die lezen kan, zeggende: Leest toch dit, en hij zegt, ik kan niet, want het is verzegeld. Daarom zegt God, zie Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan, en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen" Jes. 29: 11, 14.

En dit gebeurde in de dagen van Christus. - "Ik dank U Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Ja Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor U, Matth. 11 : 25.

Hoe dikwijls heb ik, voor ik nog één jaar na mijne nieuwe geboorte oud was, menschen in den predikstoel in het duister zien werken, om in den rijken schat van een uitnemenden tekst te komen, welke onder het zegel verborgen lag, maar alles te vergeefs.

Het zoet gevoel der vergiffenis, van vrede, van onuitsprekelijke vreugde en volkomene heerlijkheid; de smeltende vlammen onder een genot van eeuwige liefde; de zoete zielversmeltende ondervindingen genoten onder de Goddelijke stroomingen van Goddelijke droefheid en evangelisch berouw, welke voortgebracht worden onder het gerommel van Gods ingewanden jegens ons, en de herhaalde ontdekkingen van zijne liefde tot ons in Christus Jezus; de voorsmaak des hemels en Goddelijke vroolijkheid, die door den Geest ontspringt onder de indrukken dat de Goddelijke tegenwoordigheid ons verzelt op ons pad en op onze slaapstede; de zoete stralen, der Godheid, die dikwijls in het woord schijnen, de diepe verborgenheden opploegde en het verlichte gemoed door heerlijk stralenden glans, leidende van de eene verborgenheid in de andere, de ziel vastzettende in de heerlijke overeenstemming, die uit het woord tegenblikt; wanneer gebogen dingen recht gemaakt worden, ruwe plaatsen glad, en schijnbare tweedracht in overeenstemming gebracht wordt; de verblijdende en zielverrijkende gedachten, dat arme wormen toegelaten worden tot God te naderen en met vrijmoedigheid, vrijheid en gemeenzaamheid met Hem, en om gemeenzaamheid en medegenootschap beide met den Vader en den Zoon te

houden, en te zelfder tijd te zien, dat het woord van God geheel overeen komt met al de Goddelijke onderwijzingen, invloeden en werkingen van den Heiligen Geest Gods in ons; en om gevoeliglijk onder de Goddelijke toelachingen des hemels te verkeeren; om bekend te zijn met de verborgen gedachten van Gods hart, welke gedachten zijn van het goede en niet des kwaads, om ons het verwachte einde te geven.

Hoevele ras voorbijgaande bezoeken! hoevele van gedaante veranderde uitzichten! welk een medelijden ontdekt de God van alle genade ons in moeiten! welk een bijstand verschaft Hij! welk een onderstand gevoelt het hart in een uur van beproeving! hoe gevoeliglijk scheurt Hij den hemel en komt neder ons tot hulp! Jes. 64 : 1.

Hij laat onze hopen toe tot binnen het voorhangsel, en onze genegenheden tot zijn eigen rechterhand, waar Christus zit. Zijne gezegende tegenwoordigheid, wanneer die op de ziel schijnt, werpt een Goddelijken glans op het geheele werk zijner handen; zijne schitterende volkomenheden schijnen in heide bollen: "Zijne heerlijkheid bedekt de hemelen, en het aardrijk was vol van zijnen lof", Hab. 3:3.

De verwonderlijke nederbuiging Gods, zoo laag bukkende om ons te bezoeken, maakt ons minder dan niets. De afstand en, onevenredigheid tusschen God en zulke wormen schijnt, zoo mogelijk, grooter te zijn dan oneindigheid; en toch de liefde, die alle dingen gelooft, zegt te zelfder tijd, en dat met den getuige op aarde en het getuigenis des hemels: "Ik woon in God, en God woont in mij".

De Goddelijke roerselen nederdalende voor het geloof te grijpen, de verborgene leidingen zijner voorzienigheid, de goedheid, die dagelijksch voorbij ons aangezicht gaat, en de genade en waarheid die ons volgen; het waakzame oog Gods over ons; de meest oogenblikkelijke, omstandigheden, die zoo teeder door Hem worden gadegeslagen; het doove oor dat Hij keert tot alle onze uitroepen tegen onszelven; de Goddelijke goedkeuring, de liefde, de vaderlijke omhelzingen die ons overweldigen, welke wij in zelfvernedering afkeeriglijk ontwijken en trachten weg te doen, oordeelende onszelven zijner barmhartigheid onwaardig! Deze dingen, en duizenden meer, welke mijn arme ziel heeft genoten en waar het woord van God van overvloeit, berusten allen onder het zegel; hetwelk geen natuurlijk mensch, hoe schitterend zijn hoedanigheden mogen zijn, of, hoe diep zijn onderwijs ook gaat, kan aanraken, veel minder ontdekken en in het licht stellen.

Natuurlijke menschen in de bediening, zijn gebrokene bakken, putten zonder water, wolken zonder regen, lampen zonder olie en een kruik zonder zout.

Een doode redevoering van een bedienaar der letter is voldoende om de levendigste ziel in een diepen slaap te dompelen, om de meest verwijde ziel in ijzers te sluiten, en om een gewaterden hof als een naakte heide te maken. Geestelijke slaapzucht, wettische dienstbaarheid en zielsarmoede was alles, dat ik ooit van zulke bedienaars had; en ik heb vroeger genoeg gehad van dit harde loon.

Zij verkeeren het huis des gebeds in een gevangenis, en maken van vrijgeboren burgers slaven.

De geloovige is een levende brief, heeft den geheelen inhoud van Gods wet in zijn hart geschreven, verzegeld en bedekt voor de wereld; want een wereldsch mensch kan die noch zien noch gelooven, ofschoon hij ze verklaart. Hij is verzegeld met de zekerheid des geloofs, hetwelk zijn hart vast zet. Hij is verzegeld met de liefde Gods in Christus Jezus, hetwelk zijne besnijdenis is, en een zeker teeken en zegel dat de gerechtigheid van Christus de zijne is; want de liefde werpt de vrees uit en gelooft alle dingen. Christus, zijn fondament, is verzegeld; het verbond en zijn geheelen rijken inhoud, welke voor de wereld verborgen is, is ook verzegeld en hem verzekerd; maar niet verborgen noch voor hem bedekt.

Iedere heilswaarheid, belofte of onderwijs van Christus, iedere onderwijzende berisping of bestraffing in vereeniging met al de vermaningen, waarschuwingen en verborgen raadgevingen, welke door den grooten Profeet der kerk gegeven worden, zijn omkleed met macht op de ziel ingedrukt en bevestigd op zijn hart als met een zegel. "Maar God spreekt eens of tweemaal, doch men let daar niet op. In den droom, door het gezicht des nachts, als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger: dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hunne kastijding; opdat Hij den mensch afwende van zijn werk, en van den man de hoovaardij verberge", Job 33 : 14-17.

Zonder dit zegel, zou de Satan en zijne ketters spoedig het zaad in hunne harten gezaaid wegstelen; zooals wij dat dikwijls zien in menschen van de grootste bekwaamheden, wanneer het woord alleen in het verstand en het oordeel is ontvangen. Dezen zijn spoedig verleid, en gebracht om de grootste ongerijmdheden te gelooven; en dit zou ook met de uitverkorenen het geval zijn, was er geen zegel, dat het woord verzelt.

Waarheid, wanneer die verzegeld wordt, maakt het geweten vrij; en zulke zielen bevestigen door hun zegel, dat God waarachtig is. Dan bereikt de waarheid de genegenheden; het wordt in de liefde daarvan ontvangen.

Het is het woord der genezing, dat ons gezond maakt; het woord des geloofs, dat ons doet gelooven; het woord der kracht, dat ons doet gehoorzamen; het woord der wijsheid, dat ons wijsmaakt tot zaligheid; het woord der gezondmaking, hetwelk al onze geestelijke ziekten geneest, gepaard met een overvloed van vrede; een woord des lichts om onzen voet in den weg, des vredes te geleiden.

Het is het woord der gerechtigheid, hetwelk ons rechtvaardigt; en het woord der verzoening, hetwelk ons vrienden maakt. Het is de belofte van aanneming hetwelk ons zonen maakt; de belofte des levens hetwelk ons erfgenamen maakt; en de belofte van overwinning door genade hetwelk ons meer dan overwinnaars doet zijn.

Dit alles en veel meer nog verzelt de verzegeling van ons onderwijs. Daarom de onmogelijkheid, dat de uitverkorenen ten laatste nog bedrogen zouden uitkomen. Satan beproeft den jongbekeerde sterk, en zendt de wijste en slimste dienaars zijner belangen om hetzelfde te doen: maar de jonggeloovige, zoo pas uit zijn slavernij verlost, en zich verheugende in zijne vrijheid, en van weinig meer levende dan van zijne goddelijke vertroostingen; en bevindende, dat deze ketters niets dan verwarring en slavernij over zijn gemoed brengen, welke hem zijne zoete beete berooven, zoo wordt hij er spoedig bevreesd voor; hij schuwt hen en verdenkt hen dieven en roovers te zijn; en hij heeft het juist voor, want ze zijn niets anders. En de Heilige Geest gaat voort het werk te verlevendigen en te vernieuwen; dit brengt de ziel telkens en telkens weder tot het licht. En telkenmale als de Heere in zijn hart schijnt wordt de bedrieger meer ontdekt; terwijl hij gevoelt, dat zijn eigen hart te meer wordt versterkt, gegrond en in de waarheid bevestigd. Door dit zegel wordt het beeld Gods ingedrukt; en dit wordt door den Geest gewrocht, terwijl Jezus Christus aan het verlicht verstand en het oog des geloofs wordt geopenbaard, zooals geschreven is: "En wij allen met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelve in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest", 2 Cor 3: 18.

Zeer verscheiden zijn de aanblikken, die de geloovigen hebben op Christus Jezus, terwijl de Heilige Geest hen bewerkt en verandert, of dit beeld in de ziel indrukt.

Abraham, Isaäk en Jacob, Mozes, Jozua, Gideon en Manóah zagen Hem allen; want Hij verscheen aan elk van hen en aan vele anderen.Sommigen zagen Hem als een Engel Godes, zeer schrikkelijk. Sommigen in een menschelijke gedaante, als Jozua; en in de wolken, als Job. Sommigen als een vlammend vuur, als Mozes. Sommigen in smartende omstandigheden, als Jesaja. Anderen in zijn priesterlijk gewaad als Ezechiël en Daniël. Anderen in een vertoon van oorlog, met kleederen in bloed gedoopt, en op een rood paard, als Johannes en Zacharia. Sommigen als de ouden van dagen en eerbiedwaardige rechter, met zijn haar als zuiver wol. Sommigen op den rechterstoel, als Daniël. En anderen op zijnen heerlijken troon als koning van Sion, en boven de cherubims, als Ezechiël. Hij werd ook zoo gezien door Paulus; en sedert ook door Mr. Hart, en ook door mij, en door vele anderen in onze dagen, die Hem gezien hebben in Zijn eigen licht door het oog des geloofs, en met het verlichte verstand als de Man van smarten op het kruis, en terzelfder tijd schijnende in de fontein van eeuwig licht. O! allerheerlijkst, allerwonderlijkst en ziel herscheppend gezicht. Anderen zien Hem in het licht des Woords. Het Woord is met licht en leven verzeld. De Geest getuigt van Christus aan de ziel, op welken tijd de Zon der gerechtigheid opgaat met genezing onder zijne vleugelen; welk gezicht aan allen is beloofd die Zijnen Naam vreezen, Mal. 4: 2, en dat is eene belofte van de blijde boodschap des heils. En dit gaat verzeld met onuitsprekelijke vreugde en vol heerlijkheid. "Maak u op, wordt verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren

gaat over u op. Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en de donkerheid de volkeren; doch over u zal de Heere opgaan, en zijne heerlijkheid zal over u gezien worden, en de heidenen zullen tot uw licht gaan, en Koningen tot den glans die u is opgegaan" Jesaja 60: 1-3.

Welke belofte vervuld zal worden en bevonden waarheid te zijn, zoolang er één uitverkoren vat onder de heidenen gevonden wordt, die geroepen moet worden.

En alhoewel wij vele predikers hebben, die alle gezicht ontkennen, en bijgevolg alle bovennatuurlijk licht, toch weten wij, dat dezulken geen brandende en schijnende lichten kunnen zijn, omdat zij het licht ontkennen, noch dienaars van Christus, want Hij maakt zijn dienaars tot een vlammend vuur, Ps. 104:4. Ook zijn zij geen kinderen des lichts of des daags, maar des nachts en der duisternis; want, indien zij hetgeen zij beweren waarheid is, zoo is er niets dan vervloeking in het geheele land, want God zegt: "Als er geen profetie is wordt het volk ontbloot", Spr. 29: 18. Zulke blinde gidsen hebben niets dan het licht der natuur om hen te geleiden. "Zij spreken het gezicht haars harten". Alle gezicht te ontkennen is God te loochenen, welke een licht is, en alle kennis is uit Hem.

God belooft dat zijne kinderen Hem allen zullen kennen, maar hoe? God geeft ons het licht van de kennis der heerlijkheid van zichzelven in het aangezicht van Jezus. Het is alle verzekerd woord der profetie te ontkennen, want dit is "een licht, schijnende in een duistere plaats". Dezulken ontkennen het recht der heiligen, en al het goede werk binnen in hen; want zij worden genoemd "de kinderen des lichts en de kinderen des daags". Zij ontkennen het pad des rechtvaardigen hetwelk meer en meer, schijnt. Zij ontkennen de zaligheid van God, want dat is "een brandende lamp". Zij ontkennen de lampen en de olie der wijze maagden, ja, ook van de dwaze; want hoe kon hunne lamp uitgaan, indien zij geenerlei soort van licht hadden?

Zij ontkennen alle verheuging der rechtvaardigen, want het licht des rechtvaardigen verheugt. Zulke menschen ontkennen de schriften der waarheid, want die zijn een licht voor onzen voet en een lamp op ons pad". Zij ontkennen alle evangelie prediking, want "dat is licht gezaaid voor den rechtvaardige, en vroolijkheid voor den oprechte van harte". Zij ontkennen het wezen Gods in zijn kerk, want "uit Sion de volmaaktheid der schoonheid verschijnt God blinkende". Het berooft een waren dienstknecht Gods van iederen naam die God hem geeft.

Hoe kan hij een "ziener" een "profeet" of een "wachter" zijn, indien hij stekeblind is? Hoe kan hij een brandend of schijnend licht zijn, een vlammend vuur, een kaars of kandelaar, of een ster in des Heeren rechterhand, indien er in hem geen licht is? Zij moeten blinde wachters zijn en stomme honden, want welke honden zullen er blaffen, tenzij zij een vreemdeling zien of een gerucht hooren?

En juist zulke blinde wachters zijn alle predikers, die het gezicht (of openbaring) ontkennen; want alle bovennatuurlijk licht, hetwelk boven en buiten het licht der natuur is, is gezicht; hetzij het schijnt in het hart, als in Paulus, of in het hoofd, als in Bileam, hetzij het schijnt in het woord van God, of in het aangezicht van Jezus Christus.

Paulus noemt het zijne, een hemelsch gezicht. Zulke menschen ontkennen ook de behendigheid van Satan, want Paulus zegt dat hij zich verandert in een engel des lichts. Ja meer nog, zulke predikers ontkennen zelf hunne eigene misleiding en den invloed daar zij onder zijn, want Paulus zegt ons, dat zelfs bedriegers of dienaars des Satans zich veranderen, als waren zij dienaars der gerechtigheid, 2 Cor.11 : 14, 15. Daarom is het des Satans oogmerk om een Engel in zijn verschijning na te bootsen, en zijne dienaars om de bedienaars van Christus te gelijken door in het licht van hun eigen vuur te wandelen, en in de spranken die zij zelf ontstoken hebben. Het beeld Gods, hetwelk de Geest op de ziel indrukt wanneer zij wordt verzegeld, bestaat in licht, kennis, heerlijkheid, liefde, gerechtigheid en ware heiligheid. En zulke zielen schijnen als lichten in de wereld, want zij zijn bekeerd; en ware bekeering, is den mensch te veranderen van duisternis tot licht, en van de macht des Satans tot God.

Deze verzegeling wordt gezegd te bestaan tot op den dag der verlossing. "En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door welken gij verzegeld, zijt tot den dag der verlossing", Efeze 4 : 30.

De dag der verlossing, waarvan hier gesproken wordt, blijkt de opstanding te zijn, welke bestaat in de verlossing des lichaams van het graf. Zooals geschreven is: "Maar ook wijzelve die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelve zeg ik zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams", Rom. 8: 23

Onze verzegeling nu is hiervan het gewisse onderpand , "In welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, die het onderpand is van onze erfenis tot de verkregene verlossing, tot prijs zijner heerlijkheid", Efeze 1 : 13, 14.

In deze woorden wordt de kerk van God een bezitting genoemd, zooals het des Heeren deel is. - Des Heeren deel is zijn volk, Jakob is het deel zijner erfenis. Dit deel wordt genoemd de verkregen bezitting, omdat het met een prijs is gekocht. Om de gemeente Gods te weiden, welke hij verkregen heeft door zijn eigen bloed", Han. 20: 28.

Deze geheele bezitting werd door den Vader aan den Zoon gegeven, en hij offerde er zijn leven voor op, en de prijs dien hij betaalde verwierf het volkomen, zoowel het lichaam als de ziel; van al hetwelk hij niets zal verliezen, neen, niet zooveel als een enkel haartje: - "Niet één haar uit uw hoofd zal verloren gaan", Luc. 21 : 18. En dit is de wil des Vaders die Mij gezonden heeft, dat al wat Hij mij gegeven heeft, Ik daaruit niet verlieze, maar hetzelve

opwekke ten uitersten dage. "En dit is de wil desgenen die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige, leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage", Joh. 6:39, 40.

Deze verkregene bezitting is thans wonderlijk verspreid. Vele zielen, de geesten der volmaakt rechtvaardigen genoemd, zijn nu in den hemel. Twee van de lichamen der heiligen zijn in den hemel, zoowel als hunne zielen. Henoch zoowel als Elia. De lichamen van duizenden der heiligen liggen nu in het stof, hunne zielen hebben de lichamen in geloove achtergelaten om te rusten in hope. Een gedeelte der gekochten is in een strijdenden staat; een ander deel ligt in de verderfenis van den val; sommigen in de baarmoeder der vrouw, sommigen in de lendenen van den man en sommigen in onbestaanlijkheid. Maar bij de eerste opstanding moeten zij allen bijeenvergaderd worden; allen wier namen in de hemelen zijn geschreven, de geheele kerk van den Eerstgeborene. En dit zal de groote samenroeping zijn, of "de algemeene vergadering", Hebr. 12 :23.

De Apostel nu,. zegt ons, dat wij verzegeld zijn door den H. Geest tot dezen dag der verlossing; hetwelk aantoont dat geene dan verzegelde personen zullen opstaan in de opstanding der rechtvaardigen. Geene dan dezulken, die uit den geloove zijn, en die, alzoo geloovende, verzegeld zijn met den H. Geest der belofte, kunnen opstaan in de eerste opstanding, want zij, en zij alleen zijn zalige en heilige menschen. "Zalig en heilig is hij die deel heeft in de eerste opstanding, over deze heeft de tweede dood geen macht", Openb. 20:6.

Uit den geloove zijnde, zijn zij zalig met den geloovigen Abraham, en met den H. Geest verzegeld zijnde, zijn zij heilig. Daarom, deze onze verzegeling tot den dag der verlossing is om ons een deel en erve in deze eerste opstanding te verzekeren, het is daar een bewijs en onderpand van. Het is de heiliging en verzegeling des Heiligen Geestes, die daarvan deelgenoot doet zijn. En dit is eene waarheid, dat de H. Geest nooit eenig sterveling zal levend maken en veranderen, en hem het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal maken, tenzij Hij er in woont en hem tot zijn tempel maakt in dit leven. Weet gij niet" zegt de apostel, "dat uwe lichamen tempelen des Heiligen Geestes zijn? Gij zijt de tempel des levendigen Gods, zooals God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en in hen wandelen".

En deze tempel is heilig, en zalig en heilig zijnde, moet hij opstaan in de opstanding der rechtvaardigen, en waarlijk, zalig en heilig zal hij zijn wanneer hij verrijst. Christus deed den tempel van zijn eigen lichaam weder opstaan, en de H. Geest zal de kerk doen opstaan, welke zijn tempel is, en haar 't heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig maken.

Wij moeten zien op deze onzienlijke dingen. Dit en wat daarop volgt, is de prijs der hooge roeping Gods in Christus Jezus. "Zoo loopt dan, opdat gij moogt verwerven" in het pad des rechtvaardigen, dat ten leven is, en in dezen wedloop, die ons voorgesteld is en op hope van den prijs. Deze brief verlaat mij gansch machteloos, toch voortgaande.

Altijd de uwe in onvergelijkbare liefde,

W. HUNTINGTON.

 

Zeventiende brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, in het nieuwe Vicariaat, Lewes, Sussex.

Aan mijn eigen Zoon in, het geloof,

Geliefde! ik denk dat het betamelijk is, zoo lang ik in dezen tabernakel ben, uw rein gemoed bij wijze van herinnering op te wekken, opdat ná mijn verscheiden deze dingen bij u mogen verblijven. Overpeins deze allergewichtigste zaken; geef er u geheel aan over, zoodat het nut dat gij er uit trekt aan allen mag bekend worden.

"Doe het werk van een evangelist, opdat men van uwe bediening ten volle verzekerd zij".

Brengt hen van hun ouden zandgrond af, van alle vertrouwen in het vleesch, en van hun zure droesem van wettische gerechtigheid. Ontsluit de waarheid in deszelfs geheele naakte kracht en naakte eenvoudigheid; neem waar en let op deszelfs werkingen, vruchten en uitwerksels, en gij zult, het in de hand des Geestes voldoende vinden, om den halstarrigste te onderwerpen, den verstokste te veranderen, den tegenspreker te doen zwijgen en het kind van God tot alle goed woord en werk te vervullen.

Maar ik zal voortgaan.

17e. En handelen over den Heiligen Geest, als een onderpand onzer erfenis. Want ook wij die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde. Die ons nu tot dit zelve bereid heeft, is God, die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft", 2 Cor. 5:4 en 5.

De Apostel noemt hier onze aardsche lichamen een "tabernakel", hetwelk een draagbare woning is, welke opgericht, neergelegd en verplaatst kan worden, juist zooals het den eigenaar behaagt dit te doen. Deze tabernakel, zooals die nu staat, is niet duurzaam, om redenen van de ellende, welke de inwoners in den tegenwoordigen staat aankleeft, "wij, die er in zijn, zuchten, bezwaard zijnde". De plaag der melaatschheid is er in, en daarom moet hij nedergeworpen worden.

Er is een lichaam der zonde, een lichaam des doods in, en dit heeft het verderfelijk gemaakt, en verderfenis is het zaad des doods. Het is allen menschen gezet eenmaal te sterven, God heeft het der ijdelheid onderworpen doen zijn, niet gewilliglijk, want de dood, in het afgetrokkene beschouwd, is ons niet welkom, "maar God heeft het op hope onderworpen".

De dood, van zijn prikkel ontwapend, welke de zonde is, en van de kracht der zonde, welke de wet is, en van den vloek der wet, welke is toorn en verdoemenis, al hetwelk de dood verzelt als een strafoefenend kwaad; de dood hiervan ontwapend, is geen dood noch koning der verschrikking, maar de schaduw des doods en de poort tot het leven, want alles is het onze, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, 1 Cor. 3:22.

2e. De Apostel noemt deze onze aardsche lichamen "kleederen", welke een mensch in den morgen aantrekt. Zoo komen wij in deze wereld met deze verderfelijke lichamen; en, zooals een mensch zijne kleederen des avonds aflegt en te bed gaat, zoo ook is er een nacht komende (waarin niemand werken kan) voor des Heeren knechten, wanneer zij zullen betaald worden; zij, die onder het kruis gewerkt hebben in geloof en liefde, en in zelfverloochening; te dier tijd zullen zij hunne kleederen afleggen, te rusten gaan, of in slaap vallen in Jezus. Maar dit is nog niet alles waaromtrent de hope werkzaam is: "nademaal wij niet willen ontkleed maar, overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde". In den morgen der opstanding, wanneer het huwelijk des Lams zal voltrokken worden, dan zullen deze onze lichamen niet alleen met onze zielen vereenigd worden, maar deze verderfelijke lichamen zelve zullen onverderfelijkheid aandoen; en dit zal plaats hebben wanneer Hij die alléén onverderfelijkheid heeft, verschijnen zal. Dit zal het eindwerk zijn in de nieuwe schepping en het is de laatste verandering van gedaante, die wij verwachten. "Verwachtende de zalige hope en verschijning der heerlijkheid des grooten Gods en onzen Zaligmaker. Jezus Christus", Titus 2: 13.

Wij hebben den Heere Jezus Christus reeds aangedaan, en in Hem gewandeld; namelijk door het aandoen Zijner gerechtigheid, de kleederen des heils en de bedekking van des Heeren Geest. Maar te dier tijd zullen wij Hem nadrukkelijk aandoen en dat volkomenlijk. De Heilige Geest zal onze sterfelijke lichamen opwekken en goddelijk leven in ieder lid van hetzelve instorten, "wanneer Christus die ons leven is verschijnen zal".

De Geest zal ons niet alleen van al onze zonden reinigen, hetwelk "ons vernederd lichaam veranderen" genoemd wordt, Fil. 3: 2 , maar zal alle verderfelijkheid met den wortel uitrukken, want de onverderfelijkheid zal aangedaan worden. Dan zullen wij "bekennen de liefde van Christus, welke (in dezen staat) de kennis te boven gaat en vervuld worden met al de volheid Gods", Efeze 3: 19.

De kerk is het lichaam van Christus, de volheid van Hem, allen wonen in Hem; en Hij zal ze allen vervullen, hen alle volheid zijn, en allen in Hem zijn, Efeze 1 : 23.

Onze lichamen zullen niet alleen gereinigd worden van al hunne grove en verderfelijke stoffen, hetwelk nu een kluister en een gewicht is, maar zij zullen geestelijk zijn. Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam.

Dit doodgewicht zal plaats maken voor een "eeuwig gewicht der heerlijkheid", 2 Cor 4 :13. Het zal opgewekt worden in kracht, kracht om dit eeuwig gewicht der heerlijkheid te dragen en kracht om het gezicht te verdragen in het aanschouwen van God den Vader, want "de reinen van harte zullen God zien", Matth. 5:8.

Te dien dage zal Hij ons den Vader toonen.

In deze kracht zal het lichaam een bekwaam metgezel der ziel zijn; het zal zijn krachtig, gezwind, en door zijne vlugheid "als de engelen Gods in den hemel", Matth. 22:30.

Daarom zal er in den volzaligen dienst Gods geen bezwijking zijn, geene vermoeidheid, ofschoon wij tot in alle eeuwigheid de zaligheid Gods en des Lams zullen zingen, Openb. 5: 13. Wij zullen door het Lam geleid worden aan de fontein des levenden waters, Openb. 7: 11; en de ziel en lichaam beide geestelijk zijnde, zullen wij "drinken uit de beek van Gods wellusten", Psalm 36:8, hetwelk ons met eene goddelijke volheid zal vervullen, zoo schielijk als wij het voort kunnen brengen in zegeningen, lofzeggingen en dankzeggingen; in vereeniging met de toeëigeningen van kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eere en heerlijkheid en dankzegging Gode en het Lam, Openb. 5:12.

Onze lichamen zullen opgewekt worden in heerlijkheid. Ik denk dat onze lichamen vurig zullen zijn, of eene vurige gedaante zullen hebben. Hetwelk men kan opmaken uit de volgende plaats. "Onze lichamen" zegt Paulus "zullen het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig gemaakt worden". "Wij" zegt Johannes "zullen Hem gelijk zijn, wij zullen met zijn beeld opwaken". En de verheerlijkte menschheid van Christus is dus beschreven. "En ik zag als de verve van Hasmal, als de gedaante van vuur rondom daar binnen, van de gedaante zijner lendenen en opwaarts; en van de gedaante zijner lendenen en nederwaarts zag ik als de gedaante van vuur en glans aan hem rondom", Ez. 1: 27.

Goddelijk licht zal hen doorschijnen, met zulk eene straling van hemelsche heerlijkheid gelijkvormig en in velerlei opzichten de hemellichten overtreffende. "Dan zullen de, rechtvaardigen blinken gelijk de zon, in 't Koninkrijk huns Vaders. Die ooren heeft om te hooren, die hoore", Matth. 13: 43.

Alzoo te dier stonde, en bij de voltrekking van het huwelijk des Lams, zal het wijf "berookt worden met allerlei poeder des kruideniers" Hoogl. 3:6. "Waakt op en juicht, gij die in het stof woont, want uw dauw zal zijn als een dauw der moeskruiden, en het land zal de overledenen uitwerpen", Jesaja 26: 19. De reuk van de offerande des Heeren, waarmede de kerk zal volmaakt zijn, de zoete geur van de haar verheerlijkende genade, waarmede zij zal versierd zijn, zal wonderlijk zijn. Al de kleederen van haren Heere rieken naar mirre en aloë en kassie uit de elpenbeenen paleizen, Ps. 45:9.

En met deze goddelijke. welriekende geur zal zij geheel overspreid wezen. Nu zijn zij "een goede reuk Gode", 2 Cor. 2: 15, maar hoeveel meer dan?

Al de priesters die in het heilige dienden nabij het heilige der heiligen, waren met welriekende kruiden gezalfd, Ex. 30: 35, 37, veel meer dus in het heilige der heiligen, eeuwig in de hemelen. Heiligende genade bereidt de kerk nu "een bed van specerijen", Hoogl. 6:2, wat zal dan verheerlijkende genade doen? Gebeden in de harten der geloovigen zijn "gouden fiolen vol reukwerks", Openb. ,5: 8, maar volmaakte lofzangen in den hemel moeten die overtreffen. God neemt ons aan in dit leven in zijn geliefden Zoon, als gezalfden, en in Christus zullen wij eeuwig een aangenamen reuk blijven. "Ik zal een welgevallen aan ulieden nemen om den lieflijken reuk, wanneer Ik u van de Volkeren uitvoeren en u vergaderen zal uit de landen", Ezechiël 20:41, "Waakt op en juicht, gij die in het stof woont, want uwe dauw zal zijn als een dauw der moeskruiden en het land zal de overleden uitwerpen", Jes. 26: 19.

Wij hebben reden te gelooven, dat Adam zeer schoon was, dewijl hij "een voorbeeld was desgenen die komen zou", Rom. 5: 14, van wien gezegd wordt "dat hij schooner is dan de menschenkinderen", Ps. 45: 2. Van David wordt gezegd, dat hij joodachtig was, en een schoon man en schoon van aanzien; verstandig in zaken, en dat de Heere met hem was" 1 Sam. 16: 12 en 18.

En zonder twijfel was de persoon van Christus hem zeer gelijkende. Alle gebreken en mismaaktheid kwam met en door de zonde in de wereld, en wanneer dit kwaad is weggedaan zullen de onaangename gevolgen ophouden, "een iegelijk volmaakt discipel zal zijn gelijk zijn meester", Luc. 6: 40. "Opdat Hij ze zichzelven zouden heerlijk voorstellen, eene gemeente die geen vlek of rimpel heeft, of iets dergelijks, maar dat zij zoude heilig zijn en onberispelijk", Efeze 5: 27.

Alle overtolligheid, mismaaktheid of gebrek maakte onder de wet een Leviet ongeschikt voor het priesterschap of den dienst des heiligdoms; het zal ook niet toegelaten worden in den waren tabernakel daar boven. Daar zal geen vlek of zonde zijn, geen rimpel des ouderdoms, noch lidteeken van oude wonden, noch eenig ding dat wanstaltig is. Lea zal er zijn zonder teedere oogen, Jakob zonder hinken, en Paulus zonder gebrek of verzoeking, en Timotheüs was zonder zijne maaggebreken. De kerk zal "volmaakt zijn in een", Joh. 17: 23, en geene onvolkomenheid kan voor God bestaan. Christus was een lam zonder vlek of rimpel, en "wij zullen Hem gelijk zijn", en "Hem zien gelijk Hij is".

Daar zal een volmaaktheid van gezicht zijn. De overblijfsels van het oude voorhangsel drukken in dezen staat zwaar op ons, het is eene donkerheid, die dikwijls wordt gevoeld; de droevige nevel op het gemoed weerhoudt ons, van op het einde der dingen te zien, en van die te zien, zooals die wezenlijk zijn. "Wij zien door eenen spiegel in eene duistere rede", 1 Cor. 13:12, en zien door den spiegel des geloofs. Geloof is het gezichtsvermogen van de uit den hemel geborene ziel, welke als de maan, al haar licht van de zon 'ontvangt; want indien de Zon der gerechtigheid niet schijnt, indien des Heeren aangezicht zich niet ontdekt, zoo wandelen wij in duisternis, en hebben geen licht; wij kunnen alleen in het duister op den naam des Heeren vertrouwen, en steunen op een God die zich verbergt. "Want bij U is de fontein des levens; in uw licht zien wij het licht", Ps. 36: 10. "Want wij zien nu door eenen spiegel in eene duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten deele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. Want wij kennen ten deele en profeteeren ten deele; doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten deele is, te niet gedaan worden", 1 Cor. 13:9-12. "Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien", Matth. 5:8. En dit lieflijk aanschouwen in het aangezicht van Jezus Christus is het uiterste einde der hoop, de volheid der verwachting, en de overvloedige maaltijd van alle heilige en hemelsche begeerten, welke hen tot volkomene verzadiging zal vervullen. Daar zullen wij zien aangezicht tot aangezicht, en kennen gelijk als wij gekend zijn.

Wij zullen (de arme) Adam en Eva zien, onze eerste ouders, aan wien de eerste belofte geopenbaard werd; en Abel, den eersten martelaar, het eerste slachtoffer van satanische woede en wreedheid; en Noach, het tweede geslacht, den eersten scheepmaker en zeevarende, die een reis van twaalf maanden op eene zee zonder strand maakte; en de eerbiedwaardige Abraham en Sara, onze zinnebeeldige ouders, welker lichamen gedurende zoo vele jaren onvruchtbaar waren, en hun geloof zoo vruchtbaar, om zelf vele natiën op eens te ontvangen en er zich in te verheugen. Daar zullen wij Izaäk zien, het groote afbeeldsel en de teekening van de verborgene geboorte van het geheele beloofde zaad; en Jakob, den machtigen worstelaar, die beide hemel en aarde overwon, toen hij slechts één been had om op te staan. Daar zal de arme ontevreden Jona zijn, zeer vergenoegd en zich verheugende in zijnen God, na een sterke twisting zoowel op zee als te land met Hem gevoerd te hebben. Daar zullen wij Melchizédek zien, die ons aangewezen is als een evangelisch priester, een lover Gods in den geest, en die wat eene geslachtrekening aangaat, zoo heeft hij noch vader noch moeder, noch geboorte, noch dood. Daar zullen wij Petrus zien, zonder zwaard; onder de getrouwe belijders; Maria Magdalena onder de wijze maagden, en David onder degenen, die met vrouwen niet bevlekt zijn; zoo ook Paulus, dien onvergelijkbaren strijder en onvermoeiden arbeider, Johannes den geliefden discipel, zoo ook Maria, die den Heere zalfde; de gezegende moeder van den, tweeden Adam, en Lazarus, die, ofschoon tweemaal opgewekt, toch deel heeft in de eerste opstanding.

Adam kende Eva en haren oorsprong, zoodra zij tot hem gebracht was; Petrus en Johannes kenden Mozes en Elia ofschoon in een verheerlijkten staat; maar de kennis zal in den hemel volmaakt zijn, en daarom alles wat in dit leven te bereiken is verre overtreffen.

Daar zal ook tot in alle eeuwigheid een einde zijn aan alle smart en verdriet, en aan alles wat daarvan de oorzaak was. "Dezen, die bekleed zijn met de lange witte kleederen, wie zijn zij en van waar zijn ze gekomen? En ik sprak tot hem: Heere, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het die uit de groote verdrukking komen; en zij hebben hunne lange kleederen gewasschen en hebben hunne lange kleederen wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij vóór den troon Gods en dienen Hem dag en nacht in zijnen Tempel; en die op den troon zit, zal hen overschaduwen. Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen noch eenige hitte. Want het Lam dat in 't midden des troons is, zal ze weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen", Openbaringen 7: 13-17

Deze gelukkige schepsels kwamen uit groote verdrukking; alle soorten van beproevingen, moeiten, verzoekingen en vervolgingen; hetwelk de gewone bedeeling is van alle Gods kinderen. De kleederen gewasschen en wit gemaakt in het bloed des Lams waren hunne lichamen waarmede hunne zielen bekleed waren. Hunne gelukstaat is, dat God onder hen woont; dat zij voor zijnen troon zijn, en in zijnen dienst gedurig bezig, vervuld zijnde met liefde tot Hem en verheuging in Hem.

Zij hongeren niet meer naar gerechtigheid, naar het leven, noch naar het woord, als zijnde volmaaktelijk vervuld. Zij dorsten niet meer naar troost, naar den nieuwen wijn des koninkrijks, noch naar den levenden God, zijnde met zijne volheid vervuld. Noch zal de zon of eenige hitte meer op henvallen. De zon van vervolging en verzoeking, welke over hen komt om redenen des Woords, hetwelk zoovele onrechtzinnige belijders beleedigt en doet verdorren, die zal hun niet meer treffen noch eenige hitte. Geene vurige pijlen des satans, noch het vuur der lusten, noch een vurige wet, noch de vlammen van geestelijke en vleeschelijke jaloerschheid, noch de wraak en toorn van wreedaards; want het Lam in het midden des troons zal hen voeden met zijn volheid van genade en hen leiden tot de levende fonteinen der wateren, namelijk tot God den Vader, zeggende: "Zie daar, ik en de kinderen die God mij gegeven heeft", Hebr. 2: 13.

En God, Vader, Zoon en Geest, zijn de levende fonteinen van levende wateren; de fontein van leven, liefde, blijdschap, vrede, goedheid, heerlijkheid en majesteit. En God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen, zijnde door Christus den Vader voorgesteld; en, wordende door Hem hartelijk aangenomen, omhelsd en gezegend, alle vrees, smart en verdriet, en hunne oorzaken moeten voor eeuwig gebannen worden, en van zelve alle vrees en tranen omtrent het missen zijner genade, het achterblijven van het beloofde overblijfsel en alle vreeze omtrent eene eeuwige scheiding van Hem zijn voor eeuwig weggevaagd. En zoo moet het zijn, want "geene vervloeking zal er meer tegen iemand zijn. En de troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en zijne dienstknechten zullen Hem dienen, en zullen zijn aangezicht zien, en zijn naam zal op hunne voorhoofden zijn", Openb. 22:3 en 4. Deze, mijn teer geliefde zoon, zijn eenige van de dingen, welke wij in vooruitzicht hebben. Geloof is de vaste grond van deze dingen, die men hoopt, en het bewijs der zaken, die men niet ziet.

Die ons nu tot ditzelve bereid heeft, is God, die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft", 2 Cor. 5: 5. God heeft ons liefgehad, in Christus verkozen, ons ten leven verordineerd door Hem, ons voor aangenomen en ons voorbeschikt tot het toekomstig zoonschap en erfgenaamschap, en tot het genot dezer erfenis: "opdat hij zoude bekend maken den rijkdom zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij te voren bereid heeft tot heerlijkheid", Rom. 2:23.

Hij heeft ons ook verzoend en verlost door Christus; Hij heeft ons geroepen, ons levend gemaakt, ons gerechtvaardigd en ons geheiligd, ons wedergeboren en vernieuwd, ons beproefd en gereinigd; ons geloof geschonken, de zelfstandigheid dezer dingen en de blijkbaarheid daarvan, en ons voortgebracht tot eene levende hoop en verwachting van die; en heeft ons het verborgen zegel gegeven, het zegel der zekerheid, het zegel van bekrachtiging en bevestiging; en ons geleid het zegel te onderschrijven met de hand des geloofs, welke die getast heeft; en om er van harte amen op te plaatsen, en onze berusting met God in dezelve, in welken wij gelooven en belijden dat God waarachtig is. En, om de zaken al den zade te verzekeren, heeft hij ons het onderpand des Geestes gegeven.

Deze ijver des Geestes wordt ook genoemd "de eerstelingen des Geestes", Rom. 8:23. Het einde der wereld wordt de oogst genoemd, wanneer de engelen de wereld zullen maaien en de uitverkorenen Gods zullen verzamelen, en dezulken, die in dit leven in den Geest gezaaid hebben, zullen uit den Geest het eeuwige leven maaien. De heerlijkheid des hemels is de groote doorluchtige oogst, wanneer de meester en Heere des oogstes zich zal omgorden, voortkomen en de maaiers zal dienen, Luc. 12: 37, "opdat zich te zamen verblijde beide die zaait en die maait", Joh. 4: 36.

En nu, door het wederbarende en heiligende Werk des Heiligen Geestes, worden de eerste vruchten van dezen gezegenden oogst voortgebracht.

Christus wordt door het verlichte verstand en door het oog des geloofs klaarlijk gezien; en dit, is ons een onderpand, dat wij Hem zullen gelijk wezen, en Hem zien gelijk Hij is.

Wij zien het licht en de heerlijkheid Gods "in het aangezicht van Jezus Christus", en dit is ons een onderpand, dat allen die rein van harte zijn God zullen zien. Het geloof door den Geest gewrocht, is de vaste grond der dingen die men hoopt. In Christus gevonden te zijn, en in zijne gerechtigheid, is hetgene wij in hope bezitten, en het geloof is hier de vaste grond van, want Christus, het voorwerp des geloofs, woont in de harten van alle geloovigen.

Geloof is het bewijs der zaken die men niet ziet, het is een helder en volmaakt bewijs beide van ons kindschap en erfgenaamschap. Wij zijn allen (geopenbaarde) kinderen Gods door het geloove in Christus Jezus; en indien wij kinderen zijn, ook erfgenamen, erfgenamen Gods en medeerfgenamen van Christus.

Het geloof is eene ontwijfelbare zekerheid, hetwelk alle twijfelingen des harten stilt; het is de verzekering zelve, die het gemoed overreedt, en rust op het voorwerp waarin men gelooft, het ontdekt den geloovige toekomende dingen,brengt hem die nabij en omhelst die, en verwezenlijkt die aan de ziel.

Het gelooft in goddelijk leven, en past het toe; het gelooft in het verzoenend bloed en reinigt er het harte door; het gelooft in eene toegerekende gerechtigheid, en doet die aan; het gelooft in de beloofde vertroostingen des Geestes; en wij "ontvangen de belofte des Geestes door het geloof".

Het gelooft in de liefde Gods, en ontvangt die in de genieting van dezelve, en werkt daardoor beide tot God en tot Zijne kinderen. En wat zal ik mijn Zoon meer zeggen? want de tijd zou mij ontbreken om de helft te melden van wat ik heb mogen genieten.

De hemel is eene plaats der rust; en wij, die gelooven, gaan in de ruste in.

De hemel is de plaats des vredes, en "zijnde gerechtvaardigd door het geloof, hebben wij vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus".

Met vreugde en blijdschap zal de kerk Christus toegebracht worden en zal in des konings paleis ingaan, en God vervult ons nu met vreugde en vrede in den geloove.

De hemel is de plaats van een nimmer eindigenden dag; en het pad des rechtvaardigen, die door het geloof leeft, is meer en meer schijnende tot den vollen middag.

De gifte Gods in den hemel beloofd is het eeuwige leven; en die gelooft heeft het eeuwige leven en komt niet in de verdoemenis. De erfenis daar boven is eene eindelooze heerlijkheid, en die vangt reeds in dit leven aan. "Maak u op, wordt verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op". Dit vervult de ziel met onuitsprekelijke en volheerlijke vreugde.

Dit alles, mijn geliefde Zoon! zijn de voorsmaken van eene eeuwige verzadiging, de stroomen van genade (welke de stad Gods verblijden) vloeiende uit de rivier van goddelijk welbehagen, waarvan de oorsprong God is, de fontein des levens, want naar de plaats daar de beken henengaan, derwaarts gaande keeren zij weder", Prediker 1 : 7

Dit alles werkt God de Heilige Geest door Christus den Middelaar, uit wiens volheid alle genade ons medegedeeld wordt, en door wien alle genade weder terugvloeit, zelf tot zijne eigene bron. Wat is dit eene rijke verzekering, opdat de erfgenamen der belofte eene sterke vertroosting zouden hebben!

God schrijft met zijn eigen vinger zijne wetten op de vleezen tafelen onzes harten en legt die in ons gemoed.

Hij bindt ons het getuigenis op in den band zijner liefde jegens ons, en Hij verzegelt de wet onder zijne discipelen met eene vertroostende verzekering; ja, nog meer, de Geest zelve is het zegel.

Hij is de Goddelijke indruk des hemels, Hij drukt, ons het Goddelijk beeld in, Hij hecht er de waarheid aan en de kracht daarvan, Hij geeft en onderhoudt een smeltenden indruk op de ziel, Hij vormt en vestigt het hart, Hij is ons de getuiger en bekrachtiger van alles. In zijne opwekkende, levendmakende en verheugende werkingen, is Hij de verzekering der eerste opstanding.

In zijne werkingen van liefde, blijdschap, licht en troost, is Hij de eerste vrucht van den heerlijken oogst, en in dit alles het onderpand der toekomstige erfenis.

Wel mag Paulus zeggen: "het is uit het geloof, opdat ze zij naar genade, teneinde de belofte vast zij alle den zade".

De stukken aldus vastgesteld tusschen Vader, Zoon en Geest, geopenbaard en bekend gemaakt, bezegeld en bevestigd door den drieëenigen God aan zijne verkorene en

geliefde kinderen; getuigenisgevend door Gods handschrift, op onze harten verzegeld met het grootzegel des hemels, en verzekering en onderpand gegeven; o, dit, staat vaster dan bergen van koper! o, de onbeweeglijkheid zijns raads, de vastigheid van zijn verbond, de zekerheid en veiligheid der heerlijke erfenis!

Een onderpand verschilt niets van den geheelen schat in hoedanigheid, enkel in hoeveelheid.

De eerstelingen zijn dezelfde, als al het overige van den oogst, ze zijn alleen een zeer klein gedeelte van eene overvloedige inzameling; of wij daarom een handvol (zooals Ruth) opzamelen of een schoof oogsten (zooals Jozef in zijn droom) het zal ten laatste eindigen in eene volle schuur. - "Brengt de tarwe te zamen in mijne schuur", Matth. 13: 30.

"0 diepte des rijkdoms beide der wijsheid en der kennisse Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn zijne oordeelen, en hoe onnaspeurlijk zijn zijne wegen! Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid, macht, majesteit, heerschappij en kracht, beide nu en in alle eeuwigheid". Zoo zij het, zoo zij het, zegt

De voornaamste van alle zondaren, W. HUNTINGTON.

 

Achttiende brief

Aan den Eerwaarden J. JENKINS, in het nieuwe Vicariaat, Lewes, Sussex.

Zeer geliefde en gewenschte, mijne blijdschap, en kroon mijner verheuging! staat vast in den Heere, mijn zeer geliefde.

Mij dunkt ik hoor u uitroepen: "Hebt gij maar éénen zegen, o mijn vader?" ja, mijn zoon, ik heb vele zegeningen. Ik heb zoovele geestelijke en tijdelijke zegeningen van mijnen God, en zoovele vloeken van de geveinsden in Sion, als eenig levend mensch; en het laatste is het noodzakelijk gevolg van de onderscheidende uitwerksels van het eerste. "Laat ze vloeken, maar zegen Gij: laat ze zich opmaken, maar dat zij beschaamd worden; doch dat zich uw knecht verblijde", Psalm 109: 28.

Ik zal nu voortgaan.

18e. Om acht te geven op de verschillende bedeelingen en invloeden van den Heiligen Geest. En daar is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; en daar is verscheidenheid der bedieningen (of bedienaars), en het is dezelfde Heere; en daar is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God, die alles in allen werkt", 1 Cor. 12: 4-6.

Gij ziet hier de verschillende namen, welke de Heilige Geest zich toeëigent. In de verdeeling zijner giften noemt Hij zich de Geest; in zijne verschillende bedieningen, de Heere, en in zijne verschillende werkingen noemt Hij zich God.

Deze bedienende gaven nu vermeldt de heilige Apostel. "Want dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en aan een ander het woord der kennis, door denzelfden Geest; en aan een ander, het geloof, door den zelfden Geest; en aan een ander de gaven der gezondmakingen door denzelfden Geest; en aan een ander de werkingen der krachten; en aan een ander profetie; en aan een ander onderscheidingen der geesten; en aan een ander, ménigerlei talen; en aan een ander uitlegging der talen" , 1 Cor. 12:8-10.

Er is in al deze gaven niets, dat de ontvangers onfeilbaar het eeuwige leven in den hemel zal verzekeren of bewaren. Het koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, noch in het woord der wijsheid, noch in het woord der kennis. Wij zien er velen, welke zeer verstandig zijn in het woord, doch die nooit werden wijsgemaakt tot zaligheid, of die nooit de kennis der zaligheid hadden door de vergiffenis hunner zonde; en daarom, hoe wijs zij ook mogen zijn in het woord, ze zijn onbekend met eigen hart, en met alle overwinnende genade Gods in Christus Jezus.

Evenmin kan het woord der kennis of de grootste gaven der kennis in het woord, de hemelsche erfenis zeker bewaren. "Kennis maakt opgeblazen". Satan weet en kent meer van God, van het gewrocht der schepping, van de uitwerkende kracht der goddelijke genade in de harten der zondaren, doordat hij er zoo dikwijls door uitgeworpen wordt; ja, en van de schriften der waarheid, de heerlijkheden des hemels, en van de smarten der hel, dan alle natuurlijke menschen in de wereld, neemt ze allen bij elkander, en dan nog kent de zwakstgeloovige uit de geheele kerke Gods meer dan hij. Een mensch kan alle kennis hebben en alle verborgenheden weten, en toch niets zijn, 1 Cor. 13: 2

Ook is het geloof waarvan hier gesproken wordt, niet dat geloof hetwelk het hart reinigt en door de liefde werkzaam is, maar wondergeloof of het geloof der wonderen, hetwelk velen hebben gehad aan welker hart nooit de voldoening werd toegepast, noch eene toegerekende gerechtigheid werd ingeplant; noch omhelsde het ooit den Zone Gods, veel minder Hem in het hart ontvangen, en Hem daar eene woonplaats gegeven. Het is als een geloof op het zien, hetwelk velen hadden, die, "wanneer zij zijne teekenen zagen geloofden". Het is tijdelijk en voor een tijd; "dezen geloofden voor een tijd en werden afvallig". Dit geloof heeft zijn zitplaats in het oordeel en het verstand, maar niet in het hart.

Het handelt met de macht Gods in zijne werkingen, maar niet met de dierbare goedheid en het teeder erbarmen van God in Christus Jezus. En: deze kracht openbaart zich in het werken van wonderen in anderen, terwijl het niets doet in betrekking tot de zaligheid van zulk belijder. En, dewijl het niet onderhandelt met de dierbare goedheid en het teeder erbarmen van God in Christus, is het niets in de groote zaak der behoudenis; want al ware het dat ik al het geloof had, zoodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zoo ware ik niets", 1 Cor. 13: 2

Ook is er geene zaligheid in de gaven der gezondmaking, zooals de gezondmaking der zieken, der lammen, der blinden, der melaatschen of der maanzieken, en het uitwerpen van duivelen. "Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in uwen naam geprofeteerd, en in uwen naam duivelen uitgeworpen, en in uwen naam vele krachten gedaan? En Ik zal hun openlijk aanzeggen: "Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt", Matth. 7:22 en 23.

Noch is de gave der talen, of de uitlegging van die, iets van datgene, wat de zaligheid verzelt. Deze gave heeft zijn zitplaats alleen in het verstand en het oordeel, en is eene speling der tong; maar bereikt nooit het hart of de genegenheden. Ofschoon sommigen zich zeer hoog schatten door deze dingen, toch zal niemand toestaan, dat noch Latijn, Grieksch of Hebreeuwsch het geweten kan reinigen van een schuldig en walgelijk zondaar. "Al ware het dat ik de talen der menschen en der engelen sprak en de liefde niet had, zoo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden", 1 Cor. 13:1

Al deze dingen hebben een neiging om den mensch te verheffen, tenzij die door de inwoning des H. Geestes en door zijne vernederende werkingen een tegenwicht hebben, zooals zij hadden in Paulus en anderen. "Het is goed dat het hart gesterkt worde door genade", Hebr. 13:9.

"Daar is verscheidenheid der bedieningen en het is dezelfde Heere". God de Heilige Geest begiftigt de menschen niet alleen met verschillende gaven, maar met genade; Hij geeft krachten aan den zwakke in het geloof, vermenigvuldigt de sterkte dien, die geene krachten hebben, hunne kracht aan hunnen dag gelijkmakende. Hij geeft het woord aan de predikers van hetzelve, en licht om er in te zien; de rechte wijsheid om het te verdeelen; vrijmoedigheid om het getrouw te verklaren, zonder iemands aangezicht aan te nemen; ijver in het uitspreken van hetzelve, met een levendige teekening om de zoetheid en voortreffelijkheid er van aan te toonen, en kracht om het aan te dringen; en dat met het grootste vertrouwen, uit een inwendig getuigenis van het aandeel, dat men er zelf in heeft. En zonder dezen goddelijken invloed des Geestes, zou de predikstoel niet veel beter zijn dan de plaats waar men iemand aan de kaak stelt, en het werk der bediening niets dan slavernij; zooals dat al te menigvuldig gezien wordt in zulken, die hun toevlucht moeten nemen tot vertellingen en oudwijfsche fabelen om den gezetten tijd bezig te zijn; of anders om eenig verondersteld mededinger als een vogelverschrikker toe te takelen en hem een Antinomiaan te noemen, en hem af te rossen om er slechts mede geholpen te zijn; hetwelk gedaan wordt uit gebrek aan stof en uit gebrek aan de goddelijke hulp des Heiligen Geestes. Aan deze menschen heeft mijn persoon niet weinig toegebracht, door hun op deze wijze uit den nood te helpen.

De Heilige Geest geeft verschillende macht en waardigheid aan de menschen; gevende sommigen tot Apostelen, sommigen tot Profeten, sommigen tot Evangelisten, sommigen tot Leeraars en sommigen tot behulpsels; elk van die aan hunne plaats in staat stellende van eenig nut aan het lichaam te zijn, namelijk de kerk; opdat het geheel, door samenvoegselen van één geloof en van één en hetzelfde gevoelen en door de banden van liefde en vrede, moge vereenigd zijn; en dat het geheele lichaam, het hoofd behoudende, voedsel moge ontvangen, medegedeeld van het hoofd van alle bezieling (door den Geest) aan ieder deel van het lichaam, het zoo samenvoegende, dat het moge toenemen in genade en in aantal door den goddelijken wasdom, zie Coll. 2: 19.

Ieder dezer verschillende gaven zijn tot nut van het verborgen lichaam, wanneer ieder, met naarstigheid en toegenegenheid, zijne plaats bezet. "Want gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben, alzóó zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade die ons gegeven is zoo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de mate des geloofs; hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert in het leeren; hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid. De liefde zij ongeveinsd. Hebt eenen afkeer van het booze, en hangt het goede aan", Rom. 12": 4-9.

Aldus begiftigt de Heilige Geest met verschillende gaven en bekwaamheden, en beschikt den mensch tot onderscheiden werk in de kerk van God, tot opbouwing des lichaams, en om het vereenigd te houden, opdat er geene scheuring in het lichaam zij, of geene scheuring en verdeeling der genegenheden van het eene lid tot het andere. En ieder van deze is op zijne plaats nuttig; zoodat "de hand tot de voet niet kan zeggen: Ik heb u niet van noode, noch de voet tot de hand niet kan zeggen: Ik heb u niet van noode". Welnu, dewijl dit verschillende bedieningen zijn, maar alle deze zijn door denzelfden Heere de Heilige Geest, zoodat "daar is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God die alles in allen werkt", 1 Cor. 12:6.

De goddelijke werkingen, waarvan hier gesproken wordt zijn niet dezulken, welke in personen voortgebracht zijn aan wien wonderen zijn gewrocht; want deze zijn over het algemeen slechts ontwikkelingen van goddelijke macht; maar de werkingen van den Geest in de zielen van Gods uitverkorenen zijn verscheiden. De instorting der genade in ons, den nieuwen mensch in ons scheppende, en om dien te behouden en te bewaren ná de baring, vereischt verschillende werkingen. Ofschoon in den nieuwen mensch het geheele werk der genade opeens wordt voortgebracht, bij de intrede van den Heiligen Geest in het hart; (Hij komt als een geest van alle genade en een geest van alle smeekingen); evenwel wordt het door ons niet bespeurd dan bij trappen; ik veronderstel ook niet, dat dit zoo was, noch bij den moordenaar aan het kruis, die - bijna zoodra stierf als de nieuwe mensch geschapen was, noch bij het kind van Jerobeam, ofschoon het werk volkomen was in die beiden.

Het eerste, dat wij er van ontdekken, is licht; dit was het eerste dat zich openbaarde in de oude schepping en zoo is het ook in de nieuwe. En dit geeft ons reeds aanspraak op het Zoonschap, ofschoon wij het ons niet kunnen toeëigenen; dezulken zijn kinderen des lichts, en God is de Vader der lichten.

De volgende zaak die gevoeld wordt, is leven; en wanneer deze levendmakende invloed zich door de ziel verspreidt, volgt een machtige honger; wij kunnen niet meer leven op onze vorige lusten en vermaken; deze zoete beten worden bitter, en de eer, die wij vroeger in onze vermakingen stelden, wordt ons nu tot schaamte. De honger neemt in ons toe, en vroeger vermaak walgelijk wordende, zoo gaan wij aan het werk om eenig onderhoud (of voldoening) te hebben uit onze eigene werken, en werken hard om onzen buik met deze schillen te vullen, hetwelk zwijnendraf is, maar de arme hongerige ziel kan hierin geen voldoening vinden. Ofschoon er nu en dan eenige vreemde beweging in is, en eenige verzachtende aandoening gevoeld wordt; eenige ras voorbijgaande tijdingen worden op het gemoed gebracht door het plotseling voorkomen van verschillende plaatsen der Schrift; en dikwijls vluchtige stralen van licht, gepaard met een gevoel van zielversmeltende liefde; maar dezelver invloeden zijn zoo ras voorbijgaande, dat zij weder weg zijn, aleer wij die kunnen smaken, hetgeen de eetlust te meer opscherpt.

Maar wanneer de Heilige Geest ons Christus ontdekt met Zijn volbrachte werk, en de ziel voortleidt Hem in het geloof in zijne stervende liefde te omhelzen en er zich in te verblijden, dan wordt het nieuwe schepsel in al zijne schoonheid openbaar. Maar wij zijn zoo ingenomen met de liefde en de heerlijkheid van Christus en met de onuitsprekelijke blijdschap en vertroostingen des H. Geestes, dat wij, maar weinig van den nieuwen mensch begrijpen, ofschoon dit de eenige tijd zou zijn hem te beschouwen, wanneer hij zoo levendig is, en de oude mensch zoo geheel schijnt gebannen te zijn. Maar hier kan niets van gadegeslagen worden, tenzij geestelijke verlatingen ons doet twijfelen en vreezen; dan worden de zaken nagezien en uitgevorscht, om daardoor ons zelven te ondersteunen en te wapenen tegen de aanvallen des Satans. De droevige tegenstrevingen van den ouden mensch houden ons ook waakzaam en zoekende, om den nieuwen mensch te ontdekken; maar het is zeer moeilijk hem te beschrijven - het hoofd van den nieuwen mensch is kennis; hierin is hij vernieuwd, Col 3: 10.

Zijne oogen zijn de verlichtende zalvingen van den Heiligen Geest, ons verstand gevende, Openb. 3: 18 en 1 Joh. 2: 27 Zonder dit ziet hij niets.

Zijne handen zijn geloof en de verzekering er van, hiermede houdt hij vast en wil Hem niet laten gaan, Hoogl. 3:4 en Gen.,32:26.

Zijne voeten zijn de geloofsdaden onder den invloed des Geestes; indien deze voortduren, zoo kan hij gaan, zoowel op de baren der zee als op het droge land, maar indien deze ontbreken, zoo zal hij òf struikelen òf zinken; en wie het ook zij, hij trekt terug, noch wil zich niet meer buiten wagen tenzij de, zon schijnt; en òf barmhartigheid, òf liefde, òf goddelijke kracht moet hem bezielen en trekken, aleer hij zal beproeven weder voort te gaan. "Wij wandelen door geloof (en gevoel), niet door aanschouwen" 2 Cor. 5: 7.

Ik zeg door gevoel; want geloof rust in de kracht Gods en beweegt er zich in; want wij worden staande gehouden en bewaard in de kracht Gods door het geloof; en zonder deze kracht is geene wandeling veilig. "Ondersteun mij, zoo zal ik behouden zijn", Psalm 119: 117.

Gerechtigheid is het gewaad van dezen nieuwen mensch, en ware heiligheid zijne heerlijke versiering. "En den nieuwen mensch aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid", Ef 4: 24. Deze nieuwe mensch, waar ik van spreek, is van goddelijken oorsprong en van hemelsche afkomst; hij is uit den Heiligen Geest Gods geboren. "En hetgeen uit den Geest geboren is, dat is Geest", Joh. 3:6. Dit grondbeginsel der genade, hetwelk de nieuwe mensch genoemd wordt en in het Oude Testament beloofd werd onder de namen van "een nieuw hart een nieuwen geest", is datgene waar Petrus op doelt, wanneer hij zegt: "Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden", 2 Petr. 1 : 4.

De Apostel zegt, dat deze nieuwe mensch geschapen is naar het beeld van Hem, die hem schiep; en daarom is het een schepsel en een waar heilig schepsel, geschapen zijnde in rechtvaardigheid. Het hart van dezen nieuwen mensch is liefde, want de liefde doorstroomt ieder lid van hetzelve; daarom worden wij vermaand om "de liefde aan te doen, dewelke is de band der volmaaktheid" Col. 3: 14, hetwelk hetzelfde is als den nieuwen mensch aan te doen. En nu, dewijl de liefde de vervulling der wet is, beide van de eerste en tweede tafel, ja, ook het, evangelie, want "de liefde gelooft alle dingen"; zoo zegt de Apostel, dat deze nieuwe mensch geschapen is in rechtvaardigheid; het hart van dezen nieuwen mensch liefde zijnde, en liefde beide de wet en de profeten vervullende, is liefde de rechtvaardigheid van dezen nieuwen mensch. Bovendien, dewijl een lid van dezen nieuwen mensch geloof is, zoo moet bijgevolg dezen nieuwen mensch ook gelooven.

Let op den volgenden tekst. "Maar nu geopenbaard is en door de profetische Schriften, naar het bevel des eeuwigen Gods tot gehoorzaamheid des geloofs onder alle de heidenen bekend is gemaakt", Rom. 16: 26.

Let hierop: het wordt niet genoemd de gehoorzaamheid der menschen, noch het wordt niet genoemd onze gehoorzaamheid door geloof of gehoorzaamheid in geloof, ofschoon dit waar moge zijn, maar de gehoorzamer, waarvan hier gesproken wordt, is het geloof zelve; het is de gehoorzaamheid des geloofs, en dit is de gehoorzaamheid van den nieuwen mensch; en bijgevolg is hij geschapen in rechtvaardigheid, bezittende geloof en liefde beide, hetwelk beide de wetten des geloofs en der werken vervult, en daarom is er geene ongerechtigheid in dezen nieuwen mensch.

En dit is eene waarheid, dat, dewijl in de rechtvaardigmaking onzer personen de gerechtigheid van Christus wordt toegerekend, zoo wordt in de heiliging onzer zielen eene rechtvaardige natuur medegedeeld. Hij is geschapen in ware heiligheid in tegenstelling van alle ceremoniële, ontkennende, vervalschte, nagemaakte, of geveinsde heiligheid, hetwelk niets is dan eene uitwendige vertooning in het vleesch.

leder lid van dezen nieuwen mensch is heilig, er is eene ware heiligheid in ieder deel van hem; iedere genade in de ziel voortgebracht onder de bewerking van den Heiligen Geest is heilig; daarom wordt deze nieuwe mensch de heiligheid Gods genoemd. "God kastijdt ons, opdat wij zijner heiligheid zouden deelachtig worden", Hebr. 12: 10.

Dat is, nadat, onze kastijdingen voorbij zijn, dewelke dienen om ons te vernederen, geeft God ons meerdere genade; want "Hij wederstaat de hoovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade", Jac. 4:6.

Daarom doen de beproevingen deze genade te heerlijker blinken, en meer duidelijk schijnen; want deze dienen om onze inklevende verdorvenheden, welke tegen den geest begeeren, te verzwakken en te onderwerpen.

De versieringen van dezen nieuwen mensch, of datgene waarmede hij bedekt is, voornamelijk wanneer de geloovige die aandoet en ten hove verschijnt, zijn zachtmoedigheid en stilheid. "Welker versiersel zij, niet hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars, en omhangen van goud, of van kleederen aan te trekken, maar de verborgen mensch des harten, in het onverderfelijk versiersel van eenen zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God", 1 Petr. 3: 3 en 4.

Deze versieringen worden gezegd onvergankelijk te zijn. Zachtmoedigheid is een vrucht van den Geest (Gal. 5: 22), en oefent zich in God, nadat wij onder zijne kastijdende hand geweest en verootmoedigd zijn, en de droefheid ons begint te heiligen. Deze versiersels worden gedurende vele dagen gedragen, wanneer de ziel eerst aan Christus verloofd is; en daarna gewoonlijk nog meer of minder, zoolang de bruiloft duurt en de bruidegom voortgaat zijne stervende liefde aan de bruid te ontdekken. "Ik ben zeer vroolijk in den Heere, mijne ziel verheugt zich in mijnen God, want Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid haar versiert met haar gereedschap", Jesaja 61 : 10.

Aldus zien wij, dat de kerk al haren opschik en goddelijke versiersels haren Heere toeschrijft. Hij verschaft haar huwelijkskleed en haar hemelsch tooisel beide. Hij heeft ons gekleed, Hij heeft ons bedekt en ons versiert als eene bruid met haar gereedschap.

Zachtmoedigheid wordt gewoonlijk aangedaan bij ieder onverdiend bezoek, dat de Heere ons brengt, voornamelijk, wanneer Hij onze ziel van hare afwijkingen herstelt, of ons van onze misgrepen aftrekt, of ten onzen nutte verschijnt in tijden van zwarigheid, of wanneer Hij ons een nieuw gezicht en gevoel geeft van ons aandeel na eenige droevige dagen van twijfelingen en vreeze. Neen neen, wij gelooven nooit dat wij bij zulke gelegenheden betamelijk bekleed zijn zonder deze juweelen; deze gaan gewoonlijk de omhelzingen gepaard, die alles afdoen, want zij zijn ons een afdoend bewijs van vernieuwde liefde.

Daarenboven, pijnlijke beproevingen trekken het hart samen, en onder deze samentrekkingen wordt een pak van droefheid ontvangen, en het hart geraakt vol, en moet lucht hebben. Wanneer onder zulke omstandigheden, wettische dienstbaarheid en een gevoel van toorn werkende is, zoo verwekken zij slaafsche vrees; op zulke tijden verlichten de lippen dikwijls het hart door morrende stugheid, hetwelk alleen verhard en de breuk verwijd; maar wanneer de zachtmoedigheid haar werk doet, wordt al de asch aan den voet van het altaar uitgestort.

Het andere juweel is stilheid; dit komt voort uit volheid, en alle volheid van voldoening in ons, komt overeen met geloof. "In stilheid en vertrouwen zal uw sterkte zijn". Het geloof doet een volkomene en algenoegzame gerechtigheid aan, en vervult de ziel met blijdschap en vrede, daar in geloovende: "en de werking der gerechtigheid zal zijn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid", Jesaja 32: 17.

En hoe sterker het geloof is, hoe krachtiger de blijdschap; volkomene verzekering des geloofs is volkomene voldoening, en volkomene voldoening geeft stilheid, en zet ons in tevredenheid neder, dankbaar in hetgeen wij bezitten, en niemand benijdende.

Maar dit kostelijk gesteente wordt alleen door de bruid gedragen, terwijl zij haren bruidegom bijwoont. "Mijn volk zal in eene woonplaats des vredes wonen, en in welverzekerde woningen, en in stille geruste plaatsen", Jes. 32: 18.

Onze stille geruste plaatsen zijn in de verkiezende liefde Gods des Vaders, de volbrachte zaligheid van Christus, en in het werk en getuigenis van den Heiligen Geest. De ziel, die hier onkundig van is, "is als eene beroerde zee, die niet rusten kan". Maar mijn broeder zal zeggen: kan de Heilige Drieeenheid, met eenigen graad van juistheid, eene plaats en eene rustplaats genoemd worden? Ja - "Heere, Gij zijt ons geweest eene toevlucht van geslacht tot geslacht", Psalm 90 : 1. En ik ken geene rust of rustplaatsen voor vermoeide zielen dan deze.

De ingewanden van dezen nieuwen mensch zijn door den Apostel beschreven; want, wanneer ook de oude mensch wordt afgelegd en de nieuwe aangedaan, vertoonen zich sommigen van de volgende dingen. "Zoo doet dan aan als uitverkorene Gods, heilige, en beminde, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid", Col. 3 : 12.

Innerlijke bewegingen der barmhartigheid worden voornamelijk betracht jegens de kinderen Gods, wanneer die in moeite verkeeren, en zijn afvloeiende van den invloed van liefde en medegevoel, en worden alléén geoefend door die zulken die weten wat zielsbenauwdheden zijn.

Goedertierenheid is eene genade die uit teederheid ontspringt en teederheid is de bron van het leven. Zielen door den Geest levend gemaakt hebben scherpe gewaarwordingen en teedere gevoeligheden, welke een kind Gods in nood zijnde gemakkelijk zal gaande maken; want genade in eene ziel eischt verwantschap met genade in eene andere, en zal zich in deelgenootschap betoonen. Indien één onderwerp der genade lijdt, lijdt de andere; indien één geërgerd wordt, zal de andere zich verblijden; door dien aandrang zullen wij weenen met hun die bedroefd zijn, en ons verblijden met hen die blijde zijn.

Deze ootmoedigheid des gemoeds, lankmoedigheid enz. schrijft de Apostel al te zamen toe aan de liefde, dewelke eigenlijk het hart en de ziel is van den nieuwen mensch, en het heerlijkste beginsel in hem, "de liefde is lankmoedig zij is goedertieren, de liefde is niet afgunstig, de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen, zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zich zelven niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad, zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid", 1 Cor. 13 : 4-6.

De dagelijksche bezigheid van dezen nieuwen mensch is hopende en verwachtende om tot zijn eigen geboorteland weder te keeren. "Genade zal heerschen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onzen Heere", Rom. 5:21. En in deze hoop, en verwachting oefent hij veel geduld en lankmoedigheid tot het verkregen zij; want "indien wij hopen hetgene wij niet zien, zoo verwachten wij het met lijdzaamheid", Rom. 8: 25.

De ooren van den nieuwen mensch zijn zeer wonderlijk en kunnen niet beschreven worden. Maar dit is eene waarheid: God spreekt vele woorden door den Geest tot de ziel, of spreekt vriendelijk tot het hart der kerk, Hos. 2: 14.

En wat de Heere spreekt wordt niet alleen gevoeld, maar gehoord en verstaan, ofschoon geen klank het oor des lichaams bereikt. Toen Paulus opgetrokken was in het Paradijs, hoorde hij onuitsprekelijke woorden, welke onmogelijk waren om uit te spreken, en toch wist hij niet of het in of buiten het lichaam geschied was, 2 Cor. 12.

Dezen nieuwen mensch in de ziel in te storten en te vormen is het werk van den Heiligen Geest, en zoo is ook iedere vernieuwing en iedere opwekking van Hem, van de eerste scheppende daad, tot het volmaakte einde in heerlijkheid plaats heeft. - "De Heere zal het voor mij voleinden; uwe goedertierenheid, Heere, is in eeuwigheid; laat niet varen de werken uwer handen", Psalm 138 : 8.

Hoe aandoenlijk worden de opwekkingen van dit goede werk gevoeld onder de bewerking van den Heiligen Geest! Somtijds door eensklaps vernieuwde kracht mede te deelen, wanneer alles in verval schijnt te geraken, en den armen geloovige op het punt staat om alle vertrouwen weg te werpen, en vermeent in zijn gemoed als een slachtoffer der zonde en des satans te zullen vallen, besluitende, dat alles voor eeuwig verloren is; dan openbaart zich de Goddelijke kracht des Geestes, in dit nieuwe schepsel. "Opdat Hij u geve naar den rijkdom zijner heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door zijnen Geest in den inwendigen mensch", Efeze 3: 16.

Somtijds versterken groote mededeelingen van licht en nieuwe ontdekkingen van de liefde Gods in Christus den nieuwen mensch wonderlijk en zetten hem in vlam: "Maar Gij zult mijnen hoorn verhoogen gelijk eens eenhoorns; ik ben met versche olie overgoten". Psalm 92 : 11.

Op andere tijden openbaren zich in dezen nieuwen mensch de ongewone worstelingen der hoop, gepaard met wakkerheid, ernst, naarstigheid, levendigheid, werkzaamheid en ongewone gejaagdheid naar de heerlijkheid die geopenbaard zal worden.

De God nu der hope vervulle ulieden met alle blijdschap en vrede in het gelooven, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hope, door de kracht des Heiligen Geestes", Rom. 15: 13.

Iederen dag gedurende de geheele pelgrimsreize van den geloovige, verlevendigt of vernieuwt de Heilige Geest dezen nieuwen mensch der genade hem in het eene of andere lid, zooals geschreven is: "Want alle deze dingen zijn om uwentwil, opdat de vermenigvuldigde genade door de dankzegging van velen overvloedig worde ter heerlijkheid Gods. Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mensch verdorven wordt, zoo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag", 2 Cor. 4: 15, 16. "Hetgeen uit den Geest geboren is, dat is Geest", Joh. 3:6. Het is nu, tegen den Heiligen Geest, in zijne bewerking en bewaring van dezen nieuwen mensch die uit den Geest geboren is, dat het vleesch begeert. "Want het vleesch begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vleesch; en deze staan tegen elkander, alzoo dat gij niet doet, hetgeen gij wildet. Maar indien gij door den Geest geleidt wordt, zoo zijt gij niet onder de wet", Gal. 5: 17 en 18.

De weg en wijze waarop de Geest ons leidt, is invloeiende, en versche kracht, leven, liefde en ijver in den nieuwen mensch leggende. Deze nieuwe mensch der genade is een krachtig arbeider dewijl de Geest hem gedurig vernieuwt. "Ik heb" zegt Paulus "overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods die Met mij is",1 Cor. 15: 10. Somtijds worden edele werkzaamheden aan de verschillende leden van dezen nieuwen mensch toegeschreven. Wij lezen van "het werk uws geloofs, en den arbeid der liefde en de verdraagzaamheid der hope op onzen Heere Jezus Christus", 1 Thess. 1 : 3.

Somtijds openbaart zich het geloof zeer sterk, en verricht wonderen, voornamelijk in tijden van grooten nood; zooals we dat in David zien, toen hij den reus van Gath tegemoet ging. Op andere tijden werkt de liefde krachtig èn tot den Heere èn tot zijn volk; het eerste kan gezien worden in Maria aan de voeten des Heeren, en het tweede in Paulus tot de Corinthiërs. Op andere tijden is de verdraagzaamheid der hope zeer zichtbaar in een wachten op datgene, waarop gehoopt wordt. Daarom zal ik den Heere verbeiden die zijn aangezicht verbergt voor den huize Jacobs, en ik zal Hem verwachten" Jes. 8: 17.

Deze nieuwe mensch der genade vloeit af uit de volheid van Christus, in wien alle volheid woont, en uit wiens volheid wij alles ontvangen, ook genade voor genade. En het is de Geest, die het in ons werkt door zijne wondervolle werkingen, en Hij is het die het den nieuwen mensch dagelijksch toebrengt; daarom lezen wij van "eene toebrenging des Geestes van Jezus Christus", Filipp. 1: 19; dat is, de Geest van Christus brengt ons meerdere genade van Christus het gezegende hoofd van allen invloed toe.

Nu zegt de Apostel: "Indien gij door den Geest geleid wordt, zoo zijt gij niet onder de wet". Zij die onder de wet zijn, hebben niets anders in hen werkende dan begeerlijkheid en verderfenis, zij mogen van nagemaakte heiligheid zooveel spreken als zij willen.

"De wet was gegeven", zegt Milton, "om den mensch zijne natuurlijke snoodheid te bewijzen, daar zij de zonde aandrijft, tot den strijd tegen de wet".

"De bewegingen der zonde die door de wet zijn (in beweging gebracht), wrochten in onze leden, om den dood vruchten te dragen", Rom. 7: 5. Zoodat hij die onder de wet is, ontbloot is van den nieuwen mensch, en vanzelf niets dan zonde in zich heeft.

Hij mag bijwijlen bestraffingen, intoomingen en zweepslagen van binnen gevoelen; en dit dan, zooals velen doen, den ouden mensch der zonde noemen, doch dit is zoo niet; het is geen vijand, maar een vriend; niet de oude mensch der zonde, maar een eerlijk geweten, dat zijn werk doet, den zondaar voor zijne huichelarij met de vuist slaande. Zoo kan aan de andere zijde een geveinsde, bij tijden, een weinig rust met vrede en stilheid in zijn gemoed vinden, hetwelk hij dan den nieuwen mensch noemt, en ik geloof dat duizenden dit doen; maar dewijl de eerste niets is dan het beschuldigende natuurlijk geweten, zoo is de laatste niets dan het ontschuldigende natuurlijk geweten, overeenkomende met het licht der natuur. Want zelfs onder deze stilte van vrede en gerustheid, zoo is er geene goddelijke droefheid uit God vloeiende aanwezig; geene veroordeeling, haten en zelfverfoeiïng; noch eenige rechte tranen van berouw, rouwdragende over een lijdenden Zaligmaker; geen wederkeeren met berouw tot den Heere, noch hartelijke dankbaarheid tot Hem, noch wezenlijke dank en lofzeggingen voor zijne verdraagzaamheid, onverdiende en onverwachte barmhartigheid.

De vrede van zulke menschen komt voort door eene stilstand van wapenen met den Satan; zij hebben eenige dagen uitstel, in welke de duivel hen niet in den modder heeft doen wentelen, en gedurende dezen tusschentijd hebben zij iets voor God gedaan, en bijgevolg, nu moet Hij behagen in hen hebben. Dit alles ontspringt van zichzelven, en daarvan is het eigen Ik het middelpunt en daar berust zulk geloof, want hij heeft geen vertrouwen dan in zijn eigen hart; tot Jezus zien, dit kan hij niet, omdat er niets goeds in hem is, dat den Heere den God van Israël gehoorzaam is; terwijl de geloovige naar Jezus ziet, op zijnen arm leunt, en zijn eigen hart bevindt erger te zijn, dan de Satan zelve; zijnde arglistig, meer dan eenig ding, ja doodelijk", Jer. 17 : 9.

De geloovige weet, dat hij niet langer kan staan dan zoolang de Heere hem vasthoudt; indien Hij zijne ondersteunende hand terugtrekt is hij verzekerd te zullen zinken, en is hij gezonken, dan wanhoopt hij aan alle hulp uit zichzelven; hij weet, dat niets hem kan herstellen dan een genadige blik van zijnen dierbaren Heere, of een wederoprichtend bezoek van Hem, of een nieuwe ontdekking, door het geloof van zijne stervende liefde, gepaard met de opwekkende en vernieuwende werkingen van den Heiligen Geest der belofte.

"Het vleesch begeert tegen den Geest" terwille van, en om beloond te worden door zijne eigene vermakelijke vruchten; hetwelk de Apostel vermeldt: "welke zijn overspel, hoererij, onreinigheid, ontuchtigheid, afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen, nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen enz.", Gal. 5: 19-21.

Sommigen van deze zijn zonden die een kind van God lichtelijk omringen; zij dringen dikwijls in zijn gemoed in; ja, zelfs wanneer hij het goede wil betrachten zijn sommigen van deze hem bij; ook is de geloovige niet zonder zijne struikelingen en vallen op eene of andere wijze.

Maar toch is hij geen dienstknecht der zonde; want dezulken, die de dienstknechten zijn der zonde, zijn "vrij van de gerechtigheid", Rom. 6: 20. Zulken zijn vrij tot de zonde en vrij van alle gerechtigheid; hetwelk de geloovige nooit is. Hij is een dienstknecht der gerechtigheid, en dient beide in geloof en liefde. En ofschoon hij niet zonder zonde leeft, zijnde voor één deel nog in het vleesch, toch is de zonde zijn element niet, noch dat, wat hij dient. "Want wandelende in het vleesch, voeren wij den krijg niet naar het vleesch", 2 Cor. 10: 3, maar krijgen tegen hetzelve.

De zonden der geloovigen worden ook geen dienstbaarheid genoemd, want zij genieten er geene belooning voor, noch tegenwoordig genoegen, noch eeuwigen dood, hetwelk het eenige loon is, dat de dienstknecht der zonde ontvangt. Hij kan gevangen genomen worden onder de wet der zonde, die in zijne leden is, Rom. 7: 23. Maar een gevangene en een dienstknecht in deze zaak verschilt zeer veel.

De Apostel, den geheelen klomp van inwonend bederf, de vruchten des vleesches en een lichaam der zonde genoemd hebbende, zoo duidt hij ook verschillende zonden aan als zoovele verschillende leden van dit monsterachtige lichaam, zinspelende op het lichaam van een mensch. "Doodt dan uwe leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinigheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst", Col. 3: 5

Zoo noemt hij ook ten andere, het beginsel van ingestorte genade, den nieuwen mensch. En dewijl deze nieuwe mensch door den Heiligen Geest geformeerd is en uit verschillende genadeweldaden bestaat, zoo noemt de Apostel deze de vruchten des Geestes, in tegenstelling van de andere, welke hij de vruchten des vleesches noemt. "Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Tegen de zoodanigen is de wet niet", Gal. 5: 22 en 23.

Deze alle, zijn nu eigenlijk gesproken, geene genaden des Geestes, maar vruchten en uitwerkselen van zijne werkingen, want goedertierenheid, lankmoedigheid en matigheid kan geoefend worden, en worden dikwijls geoefend door menschen in den staat der natuur. Sommigen, welke aan lijden gewend zijn, kunnen, en lijden ook met veel geduld; anderen zijn gematigd van natuur; en anderen zijn vriendelijk inschikkelijk en onbewogen, die geene vreeze Gods voor hunne oogen hebben. Maar zij, die van dit alles het tegenovergestelde zijn, worden zoo door genade gemaakt. Wanneer de wolf geleerd wordt om met het lam te wonen,

en de leeuw zich bij het geitje nederlegt, dan worden deze dingen gezien, en de mensch oefent zich hierin in de vreeze Gods.

De genadegaven of vruchten des Geestes zijn ook in deze opsomming niet allen genoemd. Vreeze, geduld, ijver en hoop zijn vruchten des Geestes, zoo ook verslagenheid, goddelijke droefheid, ootmoedigheid, berouw enz. En nu, dewijl de nieuwe mensch uit deze menigvuldigende genade is samengesteld, zoo is het de Heilige Geest, die door zijne krachtige werkingen, verlevendigt, bekrachtigt en tot de oefening voortbrengt, eerst den eene en dan den andere, zooals Hem goeddunkt.

Somtijds versterkt Hij het geloof en bekrachtigt het gemoed met zulk een macht en kracht, dat de uitnemendheid en de kracht zoo zichtbaarlijk van God zijn, dat de mensch geheel buiten zich zelven is. "Maar waarlijk, ik ben vol kracht van den Geest des Heeren, en vol van gericht en dapperheid, om Jakob te verkondigen zijne overtreding en Israël zijne zonde", Micha 3:8.

En weder, wanneer wij geleid worden om eenige waarheid te verdedigen die tegengestaan wordt, en het behaagt den Heiligen Geest te onderwijzen, te gronden en de kinderen van God er in vast te stellen, geeft Hij u niet alleen licht in de waarheid en brengt u tekst op tekst op het gemoed om het te steunen en te bevestigen, maar vuurt de ziel aan met zulken ijver, dat we er mede omkleed zijn als met een mantel. "Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijne wederpartijders uwe woorden vergeten hebben. Uw Woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief", Psalm 119:139 en 140.

Op andere tijden zal het geloof met zulk een kracht en werkzaamheid invloeien, dat de ziel reeds iets vooruit kan zeggen van den voorspoed die het Woord zal verzellen. "Als ik dan dit volbracht, en hun deze vrucht verzegeld zal hebben, zoo zal ik door ulieder land naar Spanje afkomen. En ik weet, dat ik tot u komende, met vollen zegen des Evangelies van Christus komen zal", Rom. 15: 28 en 29.

Somtijds zal het schijnen, dat eene genade de overhand heeft, en somtijds eene andere, zooals het geduld in Job, zachtmoedigheid als in Mozes, goddelijke droefheid als in Hanna, heilige jaloerschheid voor Gods eer als in Elia, verslagenheid als in David, en somtijds liefde als in Paulus. "Ik ben niet alleen bereid om gebonden te worden te Jeruzalem, maar ook te sterven voor den naam van den Heere Jezus". Deze allen bewegen en handelen, zooals de Heilige Geest in hen werkt, maar zonder een goddelijken wind, zoo is er noch beweging noch uitlating van geur.

"Ontwaak, noordenwind, en kom, gij zuidenwind; doorwaai mijnen hof, dat zijne specerijen uitvloeien. 0 dat mijn liefste tot zijnen hof kwame en ate zijne edele vruchten!" Hooglied 4: 16.

Indien mijn zeer geliefde Broeder op deze dingen wil acht geven, hij zal veel meer ontdekken dan ik kan beschrijven, en hij zal de verschillende vormen vinden waar hij ingebracht wordt om wondervol bekleed te zijn voor het werk, waarin hij bezig is.

Voor de Thessalonicenzen was Paulus eene voedster; voor Timotheüs een teederlievend vader; voor de Corinthiërs maakte God hem nederig en zachtmoedig; voor de valsche apostelen een onoverwinnelijke kampvechter; voor den zwakke was hij een zuigeling in genade; voor de Joden in banden, benauwd als onder de wet; voor de heidenen als een, alléén door het geweten voorgelicht; voor den wijze en verstandige de voornaamste Apostel, en voor Alexander en Elymas den toovenaar was hij een leeuw. "Allen ben ik alles geworden, opdat ik immers eenigen behouden zoude", 1 Corinthe 9 : 22.

Wel mag daarom de Apostel zeggen: "daar is verscheidenheid der werkingen", want zij zijn verscheiden en ontelbaar ook; ja, en dikwijls verschillend op eenen dag. Leven, verslagenheid en droefheid bij het morgengebed; en spoedig daarna een zoete vloed van dankbaarheid tot een dankoffer; daarop komt eene belofte te rechter tijd het geloof vermeerderen; dan doet zich een glimlachende Voorzienigheid voor, dat doet het ingewand rommelen; vervolgens komt er een brief die goede tijding brengt, en God dankende voor het werktuig en voor de macht der voortbrengende goddelijke genade, vuurt het de ziel aan met nieuwen ijver voor het werk. Dan komt eene arme ziel het droevige nieuws melden, dat de plaag der melaatschheid in het huis uitgebroken is; dit raakt uwe liefde en medegevoel.

Vervolgens komt er een woord, en dit opent een wijd veld van verborgene schatten, paarlen en juweelen voor Sion. En ten laatste van allen komt er een aartshuichelaar in, vertoonende iets voornaams te zijn, terwijl hij niets is, met alle bedenkelijke kunst en loosheid om uw oordeel te bedriegen; en bij zijne verschijning - "Wat heb ik met u te doen? Ga henen tot de profeten uws vaders en tot de profeten uwer moeder. Nu dan, brengt mij eenen speelman", 2 Koningen 3: 13 en 15.

Laat mijn waarde broeder deze dingen gadeslaan, en hij zal eenig inzicht hebben in deze gezegende belofte. "Ik de Heere behoed dien, alle oogenblik zal Ik hem bevochtigen; opdat de vijand hem niet bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag", Jesaja 27 : 3.

De nieuwe mensch wordt gevoed door gebed, door lezen, door overdenken, door het woord te hooren, en door samenspreking met de levendige vrienden van den bruidegom. Hij is zeer keurig in zijn voedsel. Hieruit blijkt, dat onder drooge redevoeringen, welke uit de letter geput zijn, en die verwarde mengsels over den vrijen wil, aangedrongen door dezulken, die niet ontledigd zijn van zichzelven, maar op hunnen droesem gerust zijn, en dat luide gejuich van den top des bergs, niet van Sion, maar van Sinaï, niets van dit kan den nieuwen mensch bezighouden; zulke tijdingen als deze kunnen hem niet opvoeden, het gaat niet van den Geest uit, die hem schiep, en verzelt zulks ook niet. God geeft "getuigenis aan het woord zijner genade". De nieuwe mensch wordt gevoed door kracht.

Gij leest van sterkte door de kracht des Geestes in den inwendigen mensch; gij leest van zijne vernieuwing van dag tot dag, en van zijne vernieuwing in kennis naar het evenbeeld desgenen, die hem geschapen heeft.

Licht, verzelt met liefde, voedt hem; het verlevendigt hem, verkwikt hem en vernieuwt hem. Hij verzamelt zijne mirre en zijne specerijen. Mirre is een bittere drank voor den ouden mensch, maar zij doet den nieuwen mensch nooit eenig leed.

De specerijen komen nadat de mirre de gewenschte uitwerking gehad heeft. Maar deze zoete geur is den ouden mensch zoo min aangenaam als de mirre; de bitterheid der beproevingen doodt den ouden mensch, en dit doet ook de zoete geur van vernederende genade. Hij eet zijne honigraten met zijnen honig, en drinkt zijn wijn mitsgaders zijne melk, Hooglied 5: 1. De beloften en de zoetigheden die er in verborgen liggen; goddelijke liefde en de vertroostingen die zij verzelt, zijn de zoete spijze van den nieuwen mensch. Den ouden mensch met al zijn leden, beschrijft Paulus; en die zeer booze dingen, waaruit hij is samengesteld, zijn de dingen die hem voeden, onderhouden en hem voldoen. Wanneer hij gevoed wordt, zieltoogt de nieuwe mensch en magerheid treedt in de ziel. Zoo ook uit de vermenigvuldigde genaden ingestort of gewrocht in de ziel door den Heiligen Geest is de nieuwe mensch samengesteld en door dezelfde dingen, waaruit hij bestaat, wordt hij gevoed. Zijne goddelijke oorsprong is God, en wordt daarom de goddelijke natuur genoemd.

Zijne woonstede is Christus Jezus, in wien alle volheid van genade woont, en uit wiens volheid alle genade wordt genoten.

Nieuw onderhoud uit dezelfde volheid door den Heiligen Geest voedt hem en houdt hem in het leven; en onder geene andere prediking, dan die, waar Christus gepredikt wordt; en Christus moet zich geopenbaard en bekend gemaakt hebben in de ziel van den prediker. Onder dezulke, en onder geene andere kan deze nieuwe mensch gevoed en gedrenkt worden; en dit weten velen door droevige ondervinding, die water zoeken en daar is geen, en hunne tong versmacht van dorst. "Hem nu, die machtig is u van struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor zijne heerlijkheid in vreugde, den alleen wijzen God onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Amen".

En alzoo zegt uw medegenoot in den arbeid,

W. HUNTINGTON.

Negentiende brief

Aan den Eerw. J. JENKINS, in het nieuwe Vicariaat, Lewes, Sussex.

Aan mijn teeder geliefden zoon, groetenis, wenschende, dat genade en vrede hem moge vermenigvuldigd worden door onzen Heere Jezus Christus.

Ik heb den uwen ontvangen en ben dankbaar voor het goede nieuws. Ga voort! God zal ons begiftigen met een goeden bruidschat, door ons nog vele zonen toe te voegen; dezen zijn een soort van eerstelingen van Gods maaksel, en deze vruchten zijn blijvende. Maar ik zal voortgaan met mijn aangenaam onderwerp, hetwelk is om aan te toonen:

19e. Dat de Heilige Geest in het evangelie moet gehoorzaamd worden; want achtervolgens de gehoorzaamheid des menschen wordt de belooning verkregen, hetzij der zonde tot den dood, of der gehoorzaamheid tot rechtvaardigheid. - "Dwaalt niet, God laat zich niet bespotten. Want zoo wat de mensch zaait, dat zal hij ook maaien. Want die in zijn eigen vleesch zaait, zal uit het vleesch verderfenis maaien; maar die in den geest zaait, zal uit den geest het eeuwige leven maaien. Doch laat ons goed doende, niet vertragen; want te zijner tijd zullen wij maaien, zoo wij niet verslappen. Zoo dan terwijl wij tijd hebben, laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgenooten des geloofs", Galaten 6 : 7-10.

In den geest te zaaien is Hem te gehoorzamen en door Hem geleid te worden. Onze Heere noemt zichzelf een zaaier, en het woord des levens hetwelk Hij zaaide noemt Hij zaad; en zaaiende het goede zaad des woords, was Hij Hem gehoorzaam die Hem gezonden had. - "Mijn Vader heeft mij een gebod gegeven wat ik zeggen zal, en wat ik spreken zal. En ik weet, dat Zijn gebod het eeuwige leven is. Hetgeen ik dan spreek, dat spreek ik alzoo, gelijk mij de Vader gezegd heeft", Joh. 12 : 49, 50.

Er is eene tweeledige zaaiing in den Geest: inwendig en uitwendig. Inwendig, wanneer wij acht geven op zijne werkingen en gehoorzaam zijn aan zijne bewegingen en vermaningen; bijvoorbeeld, wanneer Hij het woord met kracht toepast, en ons met het woord bestraft, ons daardoor van onze zonden overtuigende; en daarna kwaad te spreken van den prediker, door wien de Geest spreekt, hem en de waarheid te lasteren, dit is het licht te haten en daartegen wederspannig te zijn, en tegen onze eigene overtuiging van de waarheid van dien; en deze wederspannigheid is tegen den Heiligen Geest zelve.

Van Israël wordt gezegd, dat zij in de woestijn "wederspannig zijn geworden, en zij hebben zijnen Heiligen Geest smarten aangedaan; daarom is Hij haar in eenen vijand verkeerd, Hij zelf heeft tegen haar gestreden", Jes. 63: 10.

Mozes en Aäron waren de mond Gods tot het volk; de Heilige Geest sprak in hen tot de kinderen Israëls; maar zij "benijden Mozes in het leger, en Aäron den heiligen des Heeren", Psalm 106: 16.

En door hunne wederspannigheid tegen deze menschen waren zij wederspannig tegen den Heiligen Geest, welke hen bewerkte en door hen sprak. - "Zij maakten Hem ook zeer toornig aan het twistwater, en het ging Mozes kwalijk om hunnentwil; want zij verbitterden zijnen geest, zoodat hij wat onbedachtelijk voortbracht met zijne lippen", Ps. 106:32. Door den Heiligen Geest bestrafte en overtuigde zondaars behoorden niet alleen tot het licht te komen en naarstig op het Woord acht te geven; maar God roept, om voor Hem belijdenis te doen, en zich Zijnen wil te onderwerpen; hetwelk genoemd wordt ons te vernederen onder de krachtige hand Gods, opdat Hij ons verhooge te Zijner tijd. Ons betaamt de bestraffing onzer zonden over te nemen, verkiezende de kastijding Gods boven onzen eigen wil en onzen eigen weg; zeggende, zooals anderen gedaan hebben: "Doorzoek mij en beproef mij, en zie of er een schadelijke weg bij mij is, en leid mij op den eeuwigen weg".

En weder: "Ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd; totdat Hij mijnen twist twiste, en mijn recht uitvoere; Hij zal mij uitbrengen aan het licht, ik zal mijnen lust zien aan zijne gerechtigheid". Komende tot het licht, opdat onze daden mogen openbaar gemaakt worden; ons geweten aan de kracht en invloed des woords blootstellende, hoe scherp en doordringend het moge zijn; alle onze misdaden belijdende, welke het licht des woords ons ontdekt en voor bestraft; dit is onze bestraffing aan te nemen, en de kastijdingen Gods te verkiezen voor vleeschelijk gemak en het vermaak der zonde, en is eene zich overgevende gehoorzaamheid aan den Heiligen Geest; en hieruit blijkt het, dat het hart oprecht gemaakt is.

2e. De Geest is een Geest der smeeking. Hij doet de uitverkorenen Gods dag en nacht roepen, tot God hun recht verschaft tegen hunne bestrijders. "Roep Mij aan in den dag der benauwdheid:" zegt God, "Ik zal er u uithelpen en gij zult Mij eeren". En wederom: "En Ik zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal het louteren gelijk men zilver loutert, en Ik zal het beproeven gelijk men goud beproeft; het zal mijnen naam aanroepen, en Ik

zal het verhooren; Ik zal zeggen: Het is mijn volk, en het zal zeggen: de Heere is mijn God", Zacharia 13:9

Hier behoorde men zorgvuldig en naarstig op acht te geven, wanneer de Heilige Geest den zondaar verlicht, verlevendigt, bestraft en overtuigt; en indien dit verzuimd wordt, zoo neemt de Geest het kwalijk, en beschuldigt het geweten den zondaar van dit zijn verzuim, en hij is dikwijls met schaamte en verwarring overdekt, wanneer hij weder voor den troon der genade komt. Het is ook niet zelden, dat onder deze zonde van nalatigheid den gevoeligen zondaar eenige ramp of omstandigheid overkomt, wanneer het gebed verzuimd is; en menigmaal wordt dit den zondaar bekend, wanneer hij zichzelf onderzoekt. Het gebed ten tijde des Evangelies, was onder de wet afgeschaduwd door het wierookoffer, hetwelk voortdurend des morgens en des avonds geschiedde; en het gebed behoudt dezelfden naam onder het Evangelie. "Maar van den opgang der zon tot haren ondergang zal mijn naam groot zijn onder de heidenen en aan alle plaats zal mijn naam reukwerk toegebracht worden en een rein spijsoffer, want mijn naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de Heere der heirscharen", Maleachi 1: 11.

Bovendien, God eischt van ons dankoffers voor genotene weldaden. "Hij zal hare woestijn maken als Eden, en hare wildernis als den hof des Heeren; vreugd en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en eene stem des gezangs", Jesaja 51 : 3.

De zielen van Gods heiligen zijn dikwijls vervuld met vreugd en blijdschap, zoodat dankzeggingen en de stem des gezangs tot Gods eer overvloeien door ootmoedige erkentenissen zijner genade en het zingen van zijnen lof.

Daarenboven betaamt het ons de volkomenheden Gods groot te maken, welke zoo heerlijk uitblinken in zijne verordineering van Christus Jezus tot een Zaligmaker des menschen; hetwelk betracht wordt door van zijnen heiligen naam wel te spreken of die met eerbiediging te vermelden; en door de volheerlijke volkomenheden zijner natuur te verkondigen, die vermaard en groot makende onder de menschen; de heilige eigenschappen zijner natuur prijzende en lovende; die optellende en verheffende, door van zijne menigvuldige en wondervolle werken te spreken, en van de tallooze genadeblijken en zegeningen zijner voorzienigheid en genade jegens ons in Christus Jezus. De schriften vloeien over van zulke toeschrijvingen, toejuichingen en grootmakingen in de verheven triomfzangen der heiligen. David is hierdoor vermaard; en er is nauwelijks ééne geopenbaarde eigenschap Gods, of hij maakt er eene lofwaardige melding van.

Zooals heiligheid. - "God heeft gezworen bij zijne heiligheid, dies zal ik van vreugde opspringen".

Kracht. - "Zingt den Heere een nieuw lied, want zijne rechterhand en arm heeft Hem heil gegeven".

Zijne macht en heerschappij, zijne heerlijkheid en majesteit. - "De Heere is groot en zeer te prijzen, en zijne grootheid is ondoorgrondelijk. Geslacht aan geslacht zal Uwe werken roemen en zij zullen uwe mogendheden verkondigen. Ik zal uitspreken de heerlijkheid der eer uwer majesteit, en uwe wonderlijke daden. En zij zullen vermelden de kracht uwer vreeselijke daden; en uwe grootheid, die zal ik vertellen. Zij zullen de gedachtenis der grootheid uwer goedheid overvloediglijk uitstorten, en zij zullen uwe gerechtigheid met gejuich verkondigen. Alle uwe werken, Heere, zullen U loven, en uwe gunstgenooten zullen U zegenen. Zij zullen de heerlijkheid uws koninkrijks vermelden, en uwe mogendheden zullen zij uitspreken: om den menschen kinderen bekend te maken zijne mogendheden, en de eer der heerlijkheid zijns koninkrijks", Psalm 145 :3-7 en 10-12.

Bijna iedere volkomenheid van het Goddelijk Wezen wordt in de heilige lofzangen van den koninklijken psalmist vermeld, gerechtigheid en gericht niet uitgezonderd. "Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheden zijns troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor uw aanschijn henen".

David zingt een geheelen psalm door van teedere barmhartigheid; van getrouwheid en waarheid; van goedheid, medelijden en mededoogen; en dat de goedertierenheid des Heeren in der eeuwigheid is. Verschillende gestalten en verschillende bedeelingen vorderen verschillende offeranden en oefeningen.

Is iemand in lijden, dat hij bidde. Tijden van moeite en tijden van droefheid in den smeltoven zijn tijden voor buitengewone gebeden; de gewone morgen- en avondoffers zijn op zulke tijden niet voldoende; wij moeten ons aan het gebed wijden, en er ons geheel aan overgeven, en hier iedere zaak mede doen gepaard gaan. Noch de oude algemeene regel, neen, zelfs de gewone wijze van uitdrukking is niet voldoende. Vurige beproevingen vorderen nieuwe kracht om den kamp te strijden; nieuwe woorden, nieuwe beweegredenen en ongewone smeekingen en beden moeten gebruikt worden; onze beweegredenen en zielroerende pleitingen moeten overeenkomen met onze schrikkelijke gewaarwordingen. Zielen, die verschrikkende aanvallen overwegen, moeten hunne woorden uit hunne gevoelens voortbrengen, of anders zullen de woorden hunner lippen in strijd zijn met de overdenkingen hunner harten.

"Tot U, Heere, riep ik, en ik smeekte tot den Heere: Wat gewin is er in mijn bloed, in mijn nederdalen tot de groeve? Zal U het stof loven, zal het uwe waarheid verkondigen?" Ps. 30:9, 10. "Zal dan de Heere in eeuwigheden verstooten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn? Houdt zijne goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde, van geslacht tot geslacht? Heeft God vergeten genadig te zijn, heeft Hij zijne barmhartigheden door toorn toegesloten?" Ps. 77: 8-10. Want het graf zal U niet loven, de dood zal U niet prijzen; die in den kuil nederdalen, zullen op uwe waarheid niet hopen". Jesaja 38:,18.

Evenals tijden van droefenis tijden des gebeds zijn, of tijden om steeds in het gebed te verkeeren, zoo zijn tijden van voorspoed ook tijden van lofzegging, van dankzegging en van gezang met aangenaamheid des harten, makende een lieflijk geklank den Heere. Indien wij in den Geest willen zaaien, moeten wij op deze dingen acht geven; en ook alle vervloekte ketterijen vermijden, welke de minste strekking hebben om den Zone Gods te onderschatten, of Zijne eer te verduisteren, of Hem in onze achting of genegenheden minder maken. De Heilige Geest is zoowel de getuigenisgever als de verheerlijker van Christus, en Hij zal nooit eenige lage, nietige, onwaardige of onbetamelijke bevattingen van Hem aanzien. Ik spreek niet van de booze inwerpsels of vurige pijlen des Satans, welke wij niet kunnen verhinderen, en welke des Satans zonden zijn en niet de onze; maar van zulke verdoemelijke grondbeginsels en gevoelens, welke sommige menschen vasthouden, en welke den Zaligmaker van alle heerlijkheid en majesteit der aanbidding berooven en Hem vernederen tot de gelijkheid van een bloot schepsel, hetwelk God de Heilige Geest altijd zal tegenstaan en afwijzen.

Inwendig in den Geest te zaaien, is te wandelen zooals de Geest ons leidt; Hij moet ons in alle waarheid leiden, en wij moeten niet van onszelven spreken. Dit heeft voornamelijk betrekking op onze beginselen, het voorwerp van ons geloof en aanbidding, en de ware en geestelijke aanbidding en vereering, welke God van ons vordert; hetwelk geheel saamgevat wordt in hetgeen de Schrift noemt: "de heilige weg", Jes. 35: 8; hetwelk bestaat in den Heere "te volgen in de wedergeboorte". Matth. 19: 28. In welk volgen alle dingen nieuw worden, niet alleen een nieuwe geboorte, maar wij worden in den band van een nieuw verbond gebracht, worden gemaakt te dienen in de nieuwheid des Geestes, met nieuwe inzichten en nieuwe grondbeginselen en om in een nieuwen en levenden weg te wandelen.

De Geest leidt ons om met God te wandelen in vrede en rechtmatigheid. Deze beide, vrede en rechtmatigheid gaan altijd te zamen. Wanneer de geloovige een geweten houdt zonder bedrog, zoo verheugt hij zich in overvloedigen vrede; hij maakt dan rechte wegen voor zijne voeten, en hij vindt zijne wegen vermakelijk en zijne paden vrede te zijn.

Maar indien hij een krommen weg gaat, (en al de wegen der zonden zijn krom, omdat zij is strijd zijn met den wil en het woord van God), zoo zal hij, die daar in wandelt, den vrede niet kennen. Maar

2e. Er is eene uitwendige zaaiïng in den Geest. En des Apostels uitlegging van dit zaaien in den Geest wordt ook door hem gegeven. "Doch laat ons goed doende, niet vertragen; want te zijner tijd zullen wij maaien, zoo wij niet verslappen". En dan zegt hij ons, wat hij bedoelt met goed doen. "Zoo dan terwijl wij tijd hebben, laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgenooten des geloofs", Gal. 6: 9 en 10. Hen goed te doen, die nog niet in het

geloof zijn, is te arbeiden, om Christus en zijn Evangelie, hen aan te prijzen door een betamelijk leven en omgang, om een woord van bestraffing en onderricht te laten vallen, wanneer de gelegenheid zich aanbiedt, of al onzen invloed te gebruiken om hen onder het woord te brengen. "En de Geest en de Bruid zeggen: Kom. En die het hoort, zegge: Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet", Openb. 22: 17

Nadat onzen Heere twee of drie van zijne eerste volgelingen geroepen had, gebruikte hij deze om anderen te boodschappen. Andreas, hoorende en ziende Johannes op Christus wijzen, volgde hem; daarna vond hij zijn broeder Petrus, en leidde hem tot Jezus; den volgenden dag vond Jezus Filippus; en toen vond Filippus Nathanaël en boodschapte hem; en de Heere zij dank, dit werk gaat nog steeds voort.

Daarenboven, de Apostel doelt op milddadigheid door allen menschen wel te doen. Arme menschen hebben meer verheffende bewegingen van liefde daden dan van eenig ander goed werk, wat het ook zij.

Gij kunt tegen hen spreken van het geloof en van liefde tot de broederschap en van de leidzaamheid der hope, en van droefenis te lijden, van het kruis te dragen, en van zelfverfoeiïng; maar deze zijn allen buiten hun gezicht en buiten hun bereik; maar een bedachtzame wandel, en een liefdadig hart is allen duidelijk, en stopt aller mond, of het moest de duivel zelve zijn. En hierin heeft het kind van God een dubbel voorrecht.

De wereld heeft het hare lief; zondaars hebben zondaars lief, en willen aan zondaars geven en leenen; maar zondaars kunnen de heiligen als heiligen niet liefhebben, en ook omdat zij Christus toebehooren; evenmin kunnen zij hen ondersteunen, of hen liefdadigheid bewijzen, om reden van de liefde Gods tot hen in Christus Jezus. "Wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebben U niet gediend?

Het antwoord is: "Voor zooveel gij dit aan deze mijne broederen niet gedaan hebt, zoo hebt gij dat Mij óók niet gedaan".

Niet een van allen dezen ondersteunden ooit een kind van God als zoodanig; nochthans zijn er duizenden zondaars, vervolgers en zelfs vijanden beide van God en Zijne Kerk, welke een ruim aandeel hebben in de liefdadigheid van Gods volk; en dit is Gode aangenaam, zooals gezien kan worden uit de gebeden en aalmoezen van den hoofdman Cornelius, Handelingen 10; en aan de edelmoedigheid welke Abraham den koning van Sodom bewees. Door deze middelen zijn sommigen getrokken of gewonnen om het woord van God te hooren, en dat wel met vrucht.

De monden van anderen zijn gestopt geworden, omdat de geloovige kennelijk openbaart dat het koninkrijk (waar van hij een onderwerp is) niet van deze wereld is. En in al deze dingen wordt God verheerlijkt; en de kinderen Gods zijn Hem een welriekende reuk, zoowel in degenen die verloren gaan als in hen, die behouden worden. "Laat uw licht alzóó schijnen voor de menschen, dat zij uwe goede werken mogen zien, en uwen Vader die in de hemelen is, verheerlijken", Matth. 5 : 16.

Maar de Apostel voegt er bij: "meest aan de huisgenooten des geloofs". De banden der natuur geven ons eene gevoeligheid voor dezulken die in het vleesch zijn en vervullen ons met verwondering bij de onderscheidende genade, doch de band van alle volmaaktheid bindt ons sterker aan de edelen der aarde; want wij kunnen alléén medelijden hebben met de eersten, maar wij kunnen ons verheugen met de laatsten. Wanneer wij onder de huisgenooten des geloofs spaarzamelijk zaaien, zoo zullen wij ook spaarzamelijk maaien, en indien wij overvloedig zaaien, zullen wij ook overvloedig maaien. Een profeet te ontvangen in den naam eens profeten, heeft de belofte van het loon eens profeten.

Een rechtvaardige in den naam eens rechtvaardige te ontvangen, heeft de belofte van het loon eens rechtvaardigen. En die een van de minsten die Christus toebehooren, ontvangt, zal nooit zijn loon verliezen. Alléén eene bete broods, of een beker koud water, aan iemand gegeven in den naam eens discipels, zal zekerlijk in de opstanding der rechtvaardigen beloond worden; want "die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien". Wij moeten gebeden zaaien om hunnentwil, wij moeten het zaad van onderwijs in hunne ooren zaaien, brood en water in hunne ingewanden, kleederen voor hunne lichamen, en ondersteuning in hunne behoeften; om viervoudig in dit leven te maaien en in de toekomende wereld het eeuwige leven.

Het woord van God wijst ons op al deze dingen, en de Heilige Geest leidt ons in al deze dingen. "Want de vrucht des Geestes is in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid", Efeze 5: 9.

Nog eens, mijn geliefde Zoon, de beste der menschen hebben niets meer dan hun eigen aangewezen tijd op aarde; en de kracht, de natuurlijke en geestelijke bekwaamheden, de genade, en die tijdelijke goederen, welke het Gode behaagt hun te geven. Welnu, dewijl al deze dingen van God door Christus geschonken worden, zoo verwacht Christus uit alle deze dingen iets terug, want wanneer Hij komt zal het bekend worden wat ieder met handelen gewonnen heeft. Sommigen koopen den tijd uit, dewijl de dagen boos zijn. Paulus was gewillig alles uit te geven en zichzelven te geven voor de Kerk, hij besteedde zijne bezitting en zijne krachten in den dienst van Christus; met de genade, die hij ontvangen had door den Geest bereidde hij er velen; en door zijne natuurlijke en geestelijke bekwaamheden werd hij alles voor alle menschen; hij onderrichtte er velen, hij stilde vele tegensprekers, en liet een heerlijk getuigenis achter van zijne vruchtbaarheid in de Kerk, van de goedheid Gods over hem, van de zaligheid van zijnen staat, en van zijn heerlijk en triomfantelijk einde: en in alle deze dingen zaaide hij in den Geest; en zij die zulks betrachten zullen "uit den Geest het eeuwige leven maaien". En deze maaiïng heeft zoowel betrekking op dit als op het toekomende leven. Gods zegen op den berg Sions is het leven tot in alle eeuwigheid. En het heeft Gode behaagd om den zegen des levens in iedere geestelijke weldaad te leggen, welke de geloovige geniet. Door het geloof gaat hij over van den dood in het leven; zijn berouw is ten leven; de beloften die hij verkrijgt zijn woorden des levens; zijne rechtvaardigmaking is ten leven; God besnijdt zijn hart om God lief te hebben, opdat hij leve; zijne hoop is eene levende hoop; en de rechte weg, waarin hij wandelt, is de nieuwe en levende weg.

In het kort, de liefde en het eeuwig voornemen Gods, de stem des Zoons, en de werking des Geestes, zijn allen leven in den geloovige; en hoe meer wij zaaien zooveel meer zullen wij maaien; hoe meer wij God en de broederen liefhebben, te levendiger zullen wij zijn; hoe sterker ons geloof en hoe vaster onze hoop is, te overvloediger is ons leven. In al deze zaken ligt onze zaaiïng en oogst.

Laat ons, mijn waarde broeder! volstandig, onbewegelijk en altijd overvloedig zijn in dit werk des Heeren, wetende dat onze arbeid niet ijdel is, noch zijn zal in den Heere.

Moede te worden en te bezwijken in goed te doen, is droevig werk.

"Ziet toe voor uzelve", zegt Johannes, "dat wij niet verliezen, hetgeen wij gearbeid hebben, maar een vol loon mogen ontvangen", 2 Joh.: 8.

En nu, mijn geliefde Zoon, ziende, dat wij niet onbekend zijn met de listen des Satans, en, zijne wanhopige en ingewortelde vijandschap beide tegen Christus en Zijne Kerk kennende, duld niet dat hij u overbluffe en verwarre door eenige ingebeelde gelijkenissen der Goddelijke Personen in uw gemoed te doen oprijzen, wanneer gij tot God nadert; oneindigheid en onmetelijkheid kan niet beperkt of omschreven worden!

De Heere is aan alle plaatsen.

Duld ook niet, dat de duivel u verwart, door in te blazen dat u de eene Persoon zult mishagen door de andere aan te spreken. Wat ook waarheid en betamelijk zijn moge, God is het voorwerp van goddelijke aanbidding. En dat Jezus Christus de Zone Gods, en de Heilige Geest de Geest Gods, waarlijk, wezenlijk en eigenlijk God zijn, is zoo duidelijk in de Schriften geopenbaard als de Vader zelve God is. "De genade van onzen Heere Jezus Christus, de liefde van God onzen hemelschen Vader, en de gemeenschap des Geestes van alle genade, zij met u", "en met allen, die onzen Heere Jezus Christus in oprechtheid en in waarheid liefhebben, beide nu en tot in alle eeuwigheid"; is de bede, geliefde Zoon, van

Uwen in Christus Jezus,

W. HUNTINGTON, S. S.

EINDE.