De geschiedenis van Klein Geloof

W. Huntington. s. s.

ACHTSTE SAMENSPRAAK

Rentmeester. Wel, Herder, hoe vaart gij? Ik ben blijdeu te zien.

Herder. Ik ben even blijde; want inderdaad,veronderstelde ik, dat gij of ziek of dood waart, en begon tetwijfelen, of ik u ooit weder in deze lage streken zou zien, wanthet is meer dan drie maanden geleden, dat wij de laatstesamenkomst hadden.

Rentmeester. Ik weet dat het een geruime tijd is, maarik wist niet dat het al zo lang was, want ik heb noch dagen nochmaanden gesteld. Ik heb overvloedige bezigheid gehad en veel open onder, sedert ik u de laatste maal ontmoette.

Herder. De mens is tot moeite geboren, gelijk de vonkenzich verspreiden. "Eilieve, hoe vordert Klein Geloof?Is hij nog op de berg, in de kinderkamer, of aan het feestvierenen vrolijkheid?

Rentmeester. Klein Geloof kwam de volgen de dag nadatik van u scheidde, tehuis. Ik hield mij op een afstand, want hijen een aantal der kinderen moesten de volgenden dag aan hetpaleis middag en avondmaal houden; dus kunt gij gemakkelijkgissen, hoe gejaagd ik des morgens was.

Herder. Kwam hij in de Rentmeesterszaal, om te vragenhoe het met u was?

Rentmeester. Neen, maar toen het middagmaal opgezetwas, zag ik waar hij was, en hoe hij het maakte. Allen zatenzwijgende; het was ene stille bijeenkomst, ik zag niet één blijgelaat en wat Klein Geloof betreft, hij scheen het ergstevan allen. Toen het middagmaal opgezet was, zaten zij allen deeen de anderen aan te zien, maar konden niet toetasten. Niets vanhet eerste of tweede gerecht scheen te bevallen: evenwel toen hetnagerecht kwam, namen sommigen hunner er deel aan, maar wat KleinGeloof betreft, hij deed weinig meer dan er van te proeven.

Herder. Eilieve, wat deed Klein Geloof? Hoe werdhij zo verslagen en neergedrukt?

Rentmeester. Hoogmoed, hoogmoed, daarvan kunt gij zekerzijn: "hovaardigheid gaat altijd voor de verderving (van eenzondaar) en een hoogmoedigen geest voor de val" (van eenheilige).

Herder. Men zou gedacht hebben dat Klein Geloof genoegzaamdoor beproevingen was geoefend, om zich te hebbenvernederd.

Rentmeester. De hoogmoed dringt somtijds in langs enenweg en op ene wijze, waarop zulks het minste wordt verwacht.Elkeen van het Vorstelijk zaad houdt er van, om een jongerfgenaam te voeden, te koesteren en te wiegen, want gij moetweten dat in onze familie, elk wezenlijk kind een erfgenaam is eneen mede erfgenaam, een toekomstige erfgenaam des troons (Psalm132:12, 13), vergeleken met (Jez. 59:12), en in zekeren zin eenmede-erfgenaam met Zijne Majesteit en dat door genadigevergunning; gelijk geschreven is: "Die overwint, Ik zal hem gevente zitten in Mijnen troon". (Openb. 3: 21).

Herder. Dit is genoeg om een kind onder de sterkstebanden van kinderlijke genegenheid te leggen en dankbaarheid inde overtreffendste trap te verwekken, waarvoor de verdorvenkrachten der menselijke ziel (alhoewel onsterfelijk) onvatbaarzijn, tenzij zij bewerkt worden door de kennelijke bearbeidingender Eeuwige Godheid.

Rentmeester. Het is waar, maar wanneer een jeugdigerfgenaam eens verschijnt in het beeld van Zijne Majesteit enzijne warme ontboezemingen van liefde en tedere genegenheidjegens zijnen Vorstelijken Vader begint te vermelden en teverschijnen in het gewaad van ware getrouwheid, beginnen al dejeugdigen van s Konings zaad hem te bewonderen en te strelen. Enals er een van hen onder de zwarte roede is, dan komt er zekereen tot hem als middelaar of voorspraak; zijne klederen wordendan bewonderd, zijn eenvoud wordt geprezen, zijn gezelschap wordtbegeerd en zijne gesprekken ten hoogste goedgekeurd. En dit washet geval met Klein Geloof: zijne wijsheid werd wonderlijkgenoemd, zijn doorzicht bijzonder, zijn oordeel beslist, zijnomgang aangenaam en zijne glansrijke verschijning luisterrijkerdan van allen, die ooit in het Vorstelijk paleis geboren werden.

Herder. Het verwondert mij, dat Klein Geloof zich nietverborgen had in een hoek, die even veilig was, als waarin hijzichzelf vroeger beschouwde toen hij in de zandbank was; want hijdie in moeite en eenzaamheid bemint, is gewoonlijk tot dien weggeneigd als hij er uit is. "Het hart kent hare eigene smarteen een vreemde deelt niet in hare vreugde".

Rentmeester. Als dat meer in acht genomen werd, zou hettiet velen van des Konings kinderen beter zijn dan het werkelijkis. Maar in plaats van op des Konings gelaat te wachten, op temerken op Zijnen machtigen ontblootten arm n op de beloften Zijnsmonds, verviel Klein Geloof in het bewonderen van alles,wat anderen van hem zeiden. Hij moest in elke samenkomst hetgesprek leiden, alle twijfelingen oplossen en in alle zaken vangeschil beslissen. Moeilijke vragen werden hem voorgelegd, enonfeilbare antwoorden van hem verwacht. Ook werd er geen eenverzoek naar de Koning opgezonden, in de dagen van feestviering,behalve door Klein Geloof, die zeker was de mond van allente zijn. Zodat, in plaats van te drinken, ten einde zijne armoedete vergeten en zijne ellende niet meer te gedenken",iedereen hem hielp om zijnen beker te ledige en hem te ontkledenvan alles wat hij bezat. Arm Klein Geloof merkte dat niet.

Herder. Dan dunkt mij, Mijnheer, dat gij hem betermoest onderricht hebben, vooral, terwijl gij enigszins met diezaken bekend zijt.

Rentmeester. Op zulke tijden als die wordt er geen raadvan een ondergeschikten dienaar aangenomen. Een jonge prins is,in zijne eerste liefde, schoon in de kinderwagen of aan deleiband, in zijne eigene ogen wijzer dan zeven die reden kunnengeven. Daarom is men genoodzaakt, "zijn mond als het waremet enen breidel dicht te houden", opdat men ze niet berooftvan hun geluk, hun vreugde niet uitblust, of hen eenonvriendelijke stoot geeft, of ene opzettelijke wonde toebrengt.Om met dezen te handelen, juist welgevallig naar de regels vanhet Goddelijk voorschrift, is een van de zwaarste en moeilijksteafdelingen van de ondergeschikte dienstbaarheid; maar wat het nogverergert, is dat er geen kind, rentmeester, bottelier, koetsier,schenker, sjouwer, bakker, veehouder, gerechtsdienaar, ploeger ofstraatjongen is, die ooit bij het paleis verschijnt, of hijbeschouwt zichzelf bekwaam en geschikt tot dit gedeelte van hetwerk. Vandaar dat er naar iedereen, die zijn eigen bazuin laatklinken, geluisterd wordt. Op zulke tijden moet er niets door eengetrouw dienaar gezegd worden tot veroordeling van dezulken, diehen beminnen. Alles wat gedaan kan worden is te bidden, te waken,en de gebeurtenis af te wachten; en als zij werkelijk erfgenamender belofte zijn, ontbloten zij hen gewoonlijk en sturen ze dannaakt en verwond naar huis. En wanneer zij zelfs merken, dat hunbeminnaars hen kunnen ontkleden en verwonden, maar hen nochkleden, noch genezen kunnen, zijn zij geneigd naar het andereuiterste over te hellen en te besluiten dat er noch nuttigekinderen, noch getrouwe ondergeschikte dienaren in het gehelepaleis des Konings zijn, behalve zij zelve, en zij, die zodanig"oordelen, zullen gegeoordeeld worden".

Herder. Dit moet inderdaad moeilijk zijn! want eendienstknecht die getrouw is en iets van zijn werk kent, wordtniet gaarne onderwezen door hen, die het niet weten. Evenzo gaathet gemakkelijk voor iemand die langdurige ervaring heeft, omgeleid te worden door een, die alleen bekwaam is om zwijnen tehoeden.

Rentmeester. Dit is dikwijls het geval met hen die inde betrekking van Rentmeester handelen en dit merkte ik bij deverheffing van Klein Geloof. Hij werd plotseling van mijnezorg ontheven en het werd mij met toegestaan een enkelen blik ophem te vestigen, totdat hij verbrijzeld en verscheurd was; toenmocht ik het genoegen hebben van hem te zien en als ik iets voorhem doen kon, werd het mij toen toegestaan, maar voor die tijdniet.

Herder. Ik zou denken dat, als Klein Geloof gebruiktwas als de mond voor al de overigen en als een voorspreker tussende Koning en ieder der prinsen en prinsessen, die zijne Majesteitbeledigd hadden, dat dit natuurlijk tengevolge moest hebben, omhem hoogmoedig te maken.

Rentmeester. Dat heeft het, en het maakte hemhoogmoedig. Dezulken moesten "snel, zijn om te horen, entraag tot spreken". Maar zij maakten Klein Geloof eenhoeder der wijngaarden, maar zijn eigen wijngaard heeft hij nietgehoed. Hij wendde zijne ogen van het gelaat des Konings af, envestigde ze op de aangezichten der gasten van het gezelschap omte zien of er een goedkeurende gelaatstrek op hun aangezichtenverscheen; en als iemand toejuichte, of grote lofredenenverkwistte over zijn gebed of gesprekken, werd zulks voedsel voorzijn geestelijken hoogmoed; totdat de verborgene overdenkingenvan Klein Geloof niet op des Konings goedertierenheid.gevestigd waren, maar om zijn hoofd op te vullen met woorden, omtoejuiching te bekomen.

Herder. Wanneer dit het geval is, vervliegen de kracht,de zoetigheid, de eenvoud, ja zelfs al de welriekende geuren dervorstelijke klederen, totdat er niets geurigs overblijft.

Rentmeester. Gij hebt gelijk. En dit was werkelijk het gevalbij Klein Geloof en toen hij zich, eenmaal droog, mager,ongeurig en geesteloos bevond, begon hij de vreugde en de krachtder genade na te bootsen, door ene gemaakte, of aandoenlijkespraak, met ene lage, holle stem; door welke kunst hij somtijdsde gemoederen der anderen in het gezelschap aandeed, maar ditverwarmt nooit het hart. Maar wat Klein Geloof het meestetrof, was dat op zekeren avond twee of drie der Hagarenen op debijeenkomst waren; en nadat Klein Geloof een van dezehuichelachtige gebeden had opgezonden (want ik kan ze niet beternoemen), waren de Hagarenen bereid, om hem te kussen, terwijlsommigen der meer helderziende van het Vorstelijk zaad verslagenen ontzet schenen over zijne geurloze, ongezonde, slechtgesprokene en levenloze toespraak.

Herder. Het is een slecht teken als de Hagarenen hetgoedkeuren; het is een duidelijk blijk dat er een vleselijke geurin moet zijn, anders zouden zij er geen smaak in vinden. En ikzou denken dat de goedkeuring van de dienstbare kinderen met enewond op het hart van Klein Geloof moet teruggeslagen zijn;want hij moest werkelijk overtuigd zijn geweest, dat het noch degeest, noch de stellingen, noch, het vertrouwen der Hagarenen wasdat hem verruiming verleende, toen hij door de enge poort ging.

Rentmeester. Het verwondde hem en maakte hem tevenswankelmoedig; zijn schitterende glans verdween, hij zonktrapsgewijze in achting bij al het Vorstelijke zaad, zijn hartwerd eng, zijn geest geraakte in dienstbaarheid, zijn mond werdgesloten, zijne eenvoudigheid verstoord en zijne naaktheidopenbaar, zodat zijn gewaand kleed zijn schande niet langer konbedekken. Zo werd zijn trots afgesneden en zijn gelaat verviel.Zo waarachtig zijn de woorden der Wijsheid, dat "hoogmoedgaat voor de verderving, en een hovaardige geest voor deval".

Herder. Ook blijft het daar niet bij, want als eens degeestelijke eetlust verloren is, de hoogmoed gekoesterd entoejuiching wordt gezocht om die te voeden, volgt des Koningsongenoegen weldra. "Hij wederstaat de hovaardige". Endaar zij Zijne eer niet zoeken, vertreedt Hij de hun in het stof:"Die Mij eren zal Ik eren, maar die Mij versmaden zullenlicht geacht worden". Dit verwekt opstand in het hart, zelfstegen de Koning zelve: "De dwaasheid eens mans verkeertzijnen weg, en zijn hart toornt tegen de Koning".

Rentmeester. Gij hebt de zaak recht beschreven. Opstaandeed hij en de Koning liet hem in de hand van zijn oudewederpartijder, die als een engel des lichts tot hem kwam, die KleinGeloof aan het bedillen bracht van de vrijmachtigehandelingen van Zijne Majesteit; ja, zelfs Zijnen wil betwistteen weerstond; hij verviel aan het verdedigen van zichzelf; gingin hart en genegenheden tot de Hagarenen over; verloor de berggeheel uit het oog, benevens de wonderen, die daarop werdenvertoond en kroop weder in de zandbank.

Herder. Weder in de zandbank?

Rentmeester. Ja, het ongeloof kreeg de overhand, hijdwaalde van het aangezicht des Konings en verbergde zich in hetvlees. Want, in zijn hart tot de Hagarenen overhellende, greep dedienstbaarheid hem aan en de oude sluier trok zodanig over zijngemoed, dat hij het gezicht op de Rots kwijt raakte en dezulkenkunnen verzekerd zijn weder op het zand te gaan bouwen, want vanhen zegt men, dat zij weer opbouwen wat zij verwoest hebben.

Herder. Eilieve, hoe lang verbleef hij in zijn oudewijkplaats?

Rentmeester. Meer dan twee maanden.

Herder. En wat dreef er hem eindelijk uit?

Rentmeester. Ik kan het u nauwelijks zeggen van hetlachen! Maar, op zekeren dag, terwijl ik zijn ouden schuilhoekvoorbij wandelde, nam ik geen notitie van hem, terwijl ikpasseerde, want ik beschouw het voor dezulken het beste, dat zijhun juk in hun jeugd dragen; en eveneens hen alleen te laten,opdat zij mogen beproeven welke hoop en verwachting op het zandgebouwd kan worden. Daarom hield ik Klein Geloof op eenafstand, en vestigde weinig of geen aandacht op hem. Maar, zodraik voorbij ging, zag hij mij en liep hij weg, rokende van hetstof, gelijk een vogel die hare vederen uitschudt, nadat zij dooreen ashoop heeft liggen rollen, uitroepende: "Horzelen!horzelen!" en keek als een wild of wezenloos mens.

Herder. Wat bedoelde hij door "Horzelen!horzelen!"

Rentmeester. Ik wist wat hij bedoelde en ik was blijzijn uitroep te horen; want als het horzelennest eens verontrustwordt, is het genoegzaam, onder het bestuur der GoddelijkeWijsheid, om een kind voor altijd te genezen van het rust zoekenin de zandbank.

Herder. De Koning beloofde in ene oude oorkonde,zeggende: "En Ik zal horzelen voor u henen zenden, welke deLeviet, de Kanaäniet en de Hethiet voor u uit zullen drijven."(Exod. 23: 28).

Rentmeester. Het wordt ook gezegd ",dat erhorzelen onder hen zouden komen, totdat ze omkwamen die overgebleven en voor het aangezicht van Israël verborgenwaren". (Deut. 7:20). En ik denk dat de oude bewoners vanKanaän nooit met meer overijlenden haast voor de horzelenvluchtten, dan Klein Geloof deed van zijne oudeverblijfplaats, ja zelfs Smut deed nooit een: schaap van uwekudde met meer geweld lopen, dan de horzelen Klein Geloofdeden draven.

Herder. En eilieve, Mijnheer, wat zijn deze horzelen?Zijn zij van dezelfde hoedanigheid als de sprinkhanen? Hebben zijangels aan hun staarten? (Openb. 9, 10). Ik veronderstelgeredelijk dat Klein Geloof gestoken was, anders zou hijnooit zijne beminde schuilplaats verlaten hebben. Bericht mijeens aangaande deze verborgenheid?

Rentmeester. Klein Geloof zou u kunnen zeggen dat elkehorzel een angel had en dat er niet een dezer insecten in dezandbank was, die hem niet stak en dat was genoeg om hem te doenvluchten. Een nest horzelen zou spoediger een leger te paard opde vlucht jagen, dan elk ander leger hoegenaamd. De beste ruiterster wereld zouden nooit in staat zijn, om stand en richting tehouden, als zij tegen deze slaags waren, want zij Worden doorJehovah gewapend en slaan geen acht op het klinken ener lans,noch op de mond van een kanon.

Herder. Het is waar, mijnheer. Maar, eilieve, wat warendeze horzelen, die Klein Geloof op de vlucht joeg?

Rentmeester. Het is ene gewoonte bij des Koningskinderen, als zij hunner Majesteits gezicht kwijt raken, in zichzelf te kruipen. Als zij Zijnen arm niet gevoelen, steunenzij op hun arm; als de Rots verborgen is, dan is de zandbankgewis in het oog; als eerstgenoemde ver af schijnt, is delaatstgenoemde altijd voor de hand en als zij niet op de Rotsbouwen, doen zij het zeker op het zand. En als iemand hunner inde tegenwoordigheid des Konings. toegelaten is geworden, en metde heerlijke verschijningen op de berg begunstigd, dan hebben zijniets minder verwacht dan volmaking van binnen en jubeldagen vanbuiten. Daarom, wanneer de Koning zich verbergt, kruipen zij inde oude bank, van die zijden geen gevaar verwachtende; want zijbesluiten dat de gezichten op de berg en het gelaat des Koningselke wederpartijder verstrooid en uiteen gejaagd heeft; nooitmeer dromende van een nest horzelen in de hinderlaag. De Koning,dit ziende, zendt zijne vliegende rol in de bank. (Zach. 5: l).Dit veroorzaakt ene verontrustende beweging (Rom 7: 8).Heirlegers van oproerige, onreine, ontuchtige en hardnekkige,snode gedachten rijzen inwendig op en zulke legioenen vanverdorvenheden schijnen in beweging, zodat geen Kanaäniet ooiteen groter zwerm horzelen rond zijn hoofd had, of meer levendkruipende met dezelve kon zijn, dan de oude mens der zonde van KleinGeloof onder deze verdorvenheden en boze ge dachten. En hij,arme kleine knaap, niet wetende wat zij waren, tevoren hetzelfdegevoelende, en in de toekomst niets dan reinheid des hartenverwachtende, riep in zijnen schrik uit: "Horzelen,Horzelen" Want hij wist niet hoe ze te noemen.

Herder. Dan zijn de horzelen vreselijker voor dekinderen des Konings, dan de vliegen voor de schapen.Eerstgenoemde doen het hart niets dan verdorvenheid schijnen enlaatstgenoemden doen de kudde van maden wemelen.

Rentmeester. Zij zijn beiden erg genoeg, maar toen KleinGeloof in het holste van de nacht naar buiten op de plaatsvoor het paleis liep en dat klaaglijke geschrei ontboezemde,greep hem de hond. Leeuw. (Petr. 1: 8) en scheurde hemvreselijk, dat hem deze vurige smeekbede deed uitstorten:"Verlos mij van het geweld des honds, verlos mij van de muildes leeuws". (Psalm 22: 21, 22).

Herder. En, eilieve, hoorde de Koning het gebed?

Rentmeester. De Koning hoort altijd zeker het gebed;als het uit het hart geschiedt; maar Hij beantwoordt het gebedniet altijd onmiddellijk; ook bekwam Klein Geloof geenonmiddellijk antwoord op het zijne.

Herder. Het is ene verschrikkelijke zaak, zulk een hondlos op de plaats te hebben.

Rentmeester. Hij is niet los, maar gebonden; maar KleinGeloof, zowel als zovele anderen, begeven zich binnen hetbereik van zijnen ketting. Was hij tot de rots gevlucht, of hadhij de Allerhoogsten tot zijne woning en wijkplaats gemaakt, danwas hem geen kwaad overkomen, (Psalm 91:9, 10). Maar hij maaktede zandbank tot zijne schuilplaats en toen hij daaruit gedrevenwerd, vluchtte hij binnen het bereik van Leeuws ketting,Hij, die gelooft, behoeft niet te haasten.

Herder. Ik geloof dat Leeuw even zo wild enverscheurend is als Smut.

Rentmeester. Zij werden beiden door een en dezelfdeteef geteeld. Dwaasheid was de moeder van hen beide (Job4:18), en van hen bovendien.

Herder. Kreeg Klein Geloof niet weder een toeval?

Rentmeester. Een tijd lang wanhoopte hij om ooit meerhet aangezicht des Konings met gejuich te aanschouwen en maaktedeze gevolgtrekking, dat het onmogelijk was voor een van hetVorstelijk zaad met zulke boosheden bezet te zijn en slaakte eenandere stervensklacht: "Gelijk een leeuw, zo zal hij almijne beenderen verbreken, van de dag tot de nacht zult gij mijten einde gebracht hebben." (Jez. 38:13).

Herder. En, eilieve, waar is de arme Klein Geloofnu? Ik geloof dat hij rond de zaal des Rentmeesters of deprovisiekamer dwaalt; doet hij niet? En ongetwijfeld hebt gijmedelijden met hem gevoeld in zijne ellenden, daar gij ene groteachting voor hem schijnt te bezitten; en, inderdaad, worden desterken uitdrukkelijk gelast, "de gebreken der zwakken tedragen".

Rentmeester. Ik was in mijn hart blijde toen ik deuitroep hoorde en dat de horzelen hem omringen, omdat hij zogeneigd is van aan zich zelve vast te houden. Dit zal hemvan deze heersende ziekte genezen; hij zal nooit meer in staatzijn zijn nest te bouwen, of zijn gemak te nemen in de bank. Dezedingen zullen het woord "reinheid" van zijn mondverdrijven, zullen hem genezen van zijne vleselijke geur, en hem,onder de invloed van des Konings goedertierenheid, leiden tot hetwalgen van zijne verdorven en opstandige natuur, tot hetrechtvaardigen van de oorkonden van Sion, tot het zien van degehuichelde volmaaktheid der Hagarenen, en tot het billijken vanal de handelingen zijns Vorstelijken Vaders.

Herder. Dan zijn deze dingen nuttig voor KleinGeloof en waarlijk, er wordt gezegd dat alle dingenmedewerken ten goede voor hen die de Koning liefhebben. Eilieve,waar is Klein Geloof nu?

Rentmeester. Dat doen zij, en onder de overige ookdeze. Klein Geloof is nu in de provisiekamer zeerzachtmoedig en nederig en zeer bevreesd dat die verschrikkelijkeboosheden en zijne zinnelijkheid onder dezelve, niet bestaanbaaris met zijn Vorstelijk zoonschap; want hij zegt dat hij somwijlenonuitsprekelijke opstand gevoelt zelfs tegen, de Koning zelve, enzulke gedachten van Hem als nooit iemand had; in zulk ene matedat hij niet op kan zien, veel minder naar de Koning, en hijdaarom nooit meer verwachten kan, om het gelaat des konings wederte aanschouwen. "Een getrouwe" zegt hij, "met eenrebellerend hart! een dierbare zoon (Jer. 31:20), met niets danharde gedachten tegen zijn eigen Vader! een heilig zaad (Jez. 6:13), met godslastering vervuld! kan ik gezegd worden rein te zijn(1 Tim. 5. 21), terwijl elke zonde oorzaak neemt om in mijallerlei begeerlijkheden te verwekken! (Rom. 7: 8) waarlijk eenIsraëliet (Joh. 1: 47), levend wemelende met Horzelen! Neen!neen! de horzelen werden uitgezonden om de Kanaänieten teverdrijven, niet de Israëlieten; en ik ben een Kanaäniet,anders zouden zij mij niet verdrijven. 0, de horzelen! dehorzelen! Vervloekt zij Kanaän! een knecht der knechten zal hijzijn. (Gen. 9:25). En de horzelen werden uitgezonden als enevolvoering van dien vloek, en in recht vaardig oordeel over dezonde: Ik zond horzelen voor uw aangezicht henen, 0Israël!" zei de Koning, "die ze voor u uit debezitting verdreven heb, namelijk de twee Koningen derAmorieten" maar niet met uw zwaard, noch met uwen boog (Joz.24: 12). Niet door uw zwaard, noch met uwen boog, hebt gij datland verkregen". "Nooit zal ik in het betere land komenzolang er ene horzel op mij blijft; het is een land, dat voor eenvolmaakt zaad bereid is en niet voor de Kaänieten, die vaninsecten krielen".

Herder. Klein Geloof redeneert gelijk een zenuwachtigmens. En waarlijk het moet ene zeer netelige verborgenheid zijnvoor een van het Heilige Zaad, om gekweld te worden met zulkeonheilige gedachten en werkingen. En wat het nog verergert, isdat Belial hem als zo onrein afschildert, dat het bijnaonmogelijk is, de mond over dezelve te openen, hetzij tot deKoning of tot iemand Zijner dienaren; zodat er geen spreken is omer van verlost te worden; en ik geloof dat hierin een grote takvan de wijsheid der slang ligt. Zulk een arm aangevochten kindkruipt in de eenzaamheid rond, peinzend over hetgeen hij niet kannoemen noch openbaren en beschouwt zichzelf als een metgezel vande vijanden.

Rentmeester. Het is waar; en somwijlen schudden zij methet hoofd, en maken bewegingen met de handen, vrezende dat een ofandere van die gedachten in woorden over hun lippen zouden komen,hetwelk zij verwachten, dat hen zou verdelgen in wanhoop enonherstelbare verwoesting. En, gelijk gij terecht aanmerkt,dezulken kruipen altijd in de eenzaamheid, alsof hen, gelijk dekoning van Babel, een beestenhart gegeven werd en zij bestemdwaren met de beesten in het veld te wonen, totdat zij zichzelfbeestachtig. hun vertoning verbeelden te zijn, gelijk zij zichbeestachtig gevoelen in hun natuur.

Herder. Ik heb dikwijls onder mijne kudde opgemerkt,vooral bij heet weer, als de vliegen druk bezig zijn, dat zodrade maden op hen beginnen te werken, zij in altijddurende bewegingzijn, schuddende, en zichzelf bijtende; maar zodra het erg bijhen wordt, verlaten zij altijd de kudde, schuwen de hitte, enkruipen in een heg, sloot, of kreupelbos, waar zij in kunnenkomen; en daar blijven zij liggen totdat de Herder hen opzoekt,de gewonde plaatsen afscheert en het sap der pijnbomen op hunwonden toe past en dat geneest hen. Ik denk dat Klein Geloofin deze dagen nauwelijks ooit een begerige blik op dezandbank vestigt, doet hij wel?

Rentmeester. Neen, als hij maar een ogenblik dien weguit ziet, wordt het oude nest verstoord en elke horzel schijntmet een nieuwen angel gewapend te zijn. Ons Paasfeest is ophanden en zowel lammeren als bittere kruiden worden altijd voorzulke feesten verschaft. Ik ben slechts een onhandige verzorgerin het opdragen van dezelve, en heb dus zoveel te meer tijd nodigtot voorafgaande toebereidselen. Mijn dierbare vriend, ik moetheengaan.

Herder. Gij zijt de beste beoordelaar, mijnheer, van uweigen tijd. "Dienstknechten die verbonden zijn, moetengehoorzamen". Ook Zou ik u geen ogenblik langer willenophouden dat gij ontslagen zijt van de dienst des Konings. Ik zalin dit jaargetijde, voor enige weken nog al druk bezet zijn, daarwij enigen der lammeren gaan spenen, want zij zijn al te oud omop melk te leven (Heb. 5: 13), en in de schoot gedragen te worden(Jez. 40: 1 l). Op de speentijden zoeken wij gewoonlijk jeugdiggroen voor hen uit, teneinde hen toe te bereiden voor de vette engrazige weiden.

Rentmeester. Wees dan zo goed mij eens aan het paleiste komen bezoeken, wanneer zich ene geschikte gelegenheid opdoet,want ik zal van harte verblijd zijn u daar te zien. De Heere zijmet u!

Herder. En met uwen geest!