VIJFTIENDE SAMENSPRAAK
Herder. "De lang verwachte is eindelijkgekomen!" Ik heb u, deze zes weken lang, dagelijks verwacht,Eilieve, waar hebt gij uzelf al dien tijd verborgen?
Rentmeester. De arme Klein Geloof is ziek: hij heefteen hevige hoest en de koorts, en men denkt dat hij tering begintte krijgen. De geneesheer gelastte, dat er een woning voor hemgezocht moest worden in de vallei van Esdralen, aan de voet vande berg Tabor, om verandering van lucht. Klein Geloof zondom mij en verzocht het, als ene bijzondere gunst, dat ik met hemin het rijtuig mede zou rijden. En terwijl ik naar het huis ging,ontmoette ik Doëg de Edomiet op de weg. Hij kende mij en ik hadmij voorgenomen hem eens fiks aan te zien. Hij liet zijn hoofdzakken, poogde toen op te zien, zag links en rechts, kleurdetoen, werd daarna bleek en scheen geheel ontroerd. Op het laatstmaakte hij een zwaai met zijne hand, deed een greep naar zijnhoed, en schoot langs. mij, iets mompelende van de complimentenvan de dag, welke ik noch opmerkte, noch beantwoordde.
Herder. Eilieve, zaagt gij Mara toen gij in huis waart?
Rentmeester. Ja. Terwijl de twee dienaren KleinGeloof de trap af brachten, kwam zij uit de voorkamer, enstond beneden aan de trap, wenende, gereed om afscheid van hem tenemen. Toen hij haar zag, gelastte hij de dienaars, op te houden,scheen zeer aangedaan, gelastte haar in de voorkamer te gaan engebood de dienaars de deur te sluiten. Toen de Geneesheer zag hoeontroerd hij was, beval hij, dat zij onder geen voorwendsel inzijne tegenwoordigheid mocht worden toegelaten, behalve op zijneigen verlangen.
Herder. En welk gesprek had u op de weg, met hem?
Rentmeester. Hij zei mij dat zijn geest zeer wankelendwas, somwijlen gevoelde hij de zaligheid der goddelijke droefheiden aanstonds greep hem ene soort van verdoving aan, telkensschoot er ene blijde straal door zijne ziel, en kort daarop hinger een zware somberheid over zijn gemoed, zodat hij volslingeringen en veranderingen was., Om kort te gaan, hij verteldemij dat hij zijne dwaasheid betreurde in stof en as, dat hij,Zijne Majesteit van harte rechtvaardigde en Hem billijkte in alde zware beproevingen waaronder hij gezwoegd had: "Want ikheb ze mijzelf op de hals gehaald". Hij voegde er bij: Ikheb door onverdiende goedertierenheid, iets in mijn hart, hetwelkmij zegt dat ik uit mijne tegenwoordige zieledroefheid zal wordenverlost, en in des Konings gunst hersteld, en tevens uit devreselijke strikken van die ellendige vrouw zal worden gered. En,daarenboven, zei hij, was hij grotelijks verwonderd, als deKoning hem niet aan zich zelve overliet, als een rechtmatigebezoldiging voor zijne dwaasheid, om die ten strengste verbodene,oproerige stap te doen, opdat het bericht van hare zonderlingehuichelarij en van mijn onbegrensd lijden, daardoor anderen mochtafschrikken, opdat zij ook niet in gemeenschap met zulk eenkwelster komen; want er zijn er vier, zo niet vijf van mijnelieve broeders en zusters, die, zo nu niet, dan toch enekruipende vriendelijkheid voor de Hagarenen hebben gehad, tenzijdit Mijn ongeval de verlangde uitwerking heeft, waarom ikstervende nog zal bidden.
Herder. Als deze ziekte eindigt in het sterven van KleinGeloof, of, wanneer gij hem overleeft, zult gij zijnenagedachtenis geen recht aandoen, noch aan des Konings zaad, alsgij het leven van Klein Geloof in de vergetelheid begravenlaat blijven. Ik zou het ganse verhaal uitgeven.
Rentmeester. Om u de waarheid te zeggen, heb ik hetgrootste gedeelte der omstandigheden, en van de gesprekken dieover het onderwerp tussen ons gewisseld zijn, opgetekend, engedacht dat ik het handschrift voor anderen zou overlaten, om erna mijn overlijden mede te doen wat hen behaagt.
Herder. Ik houd daar niet van, uit vrees, dat zij inhet overzien de omstandigheden wijzigen. Gij zijt een levendegetuige van de gehele zaak; en zijt in staat het verhaal teverdedigen, ingeval een der Hagarenen de pen op zou nemen, enpogen het te wederleggen.
Rentmeester. Maar dan zijn er verschillendeomstandigheden, zoals, dat zij geen maagd was toen KleinGeloof haar huwde, die ergernis zullen verwekken, als zijopenbaar worden gemaakt.
Herder. Deze zelfde dingen worden in de Oorkonden vanSion vermeld, en Mara is in dezelve om haar bedrog veroordeeld.De verborgene dingen zijn voor de Koning maar de geopenbaardezijn voor ons en onze kinderen. De ganse raad des, Koningsbehoort te worden verkondigd, als het iemand ergert, zal hetslechts diegenen doen welke het betreft, huichelaars, gelukagers, ledige belijders, hoeren, overspelers en allen diewerkelijk schuldig zijn, zullen er ongetwijfeld schuld in vinden,en het de vrucht van een bozen geest heten, evenals hetfarizeeërs geslacht de Koning bespotte, toen Hij tegen de begeerlijkheidgetuigde. (Luk. 16: 14) Maar ware Israëlieten en dewezenlijke dochters van Sarah, zullen er geen schade door lijden,noch er zich aan ergeren. Eilieve, hebt gij Klein Geloof voortdurendopgepast gedurende zijne ziekte?
Rentmeester. De nacht voor dat ik zijne ziekte vernam,had ik de volgenden droom. Ik zag een man op een krankbed, dieonder veel zielsdroefheid scheen te worstelen, en terwijl ik dezieke man stond te beklagen, hoorde ik een stem tot hem zeggen:"Mijn knecht Job zal voor u bidden". (Job 62:8). Op het horen waarvan ik ontwaakte, en ziet! het was eendroom! Maar, terwijl ik de zaak in. overweging nam, kwamen dezewoorden met kracht tot mijn gemoed: "Komt over inMacedonië, en help ons", (hand. 16: 9). Ik stondonmiddellijk van mijn bed op, kleedde mij en ging, naar benedenin de Rentmeesters zaal, en terwijl ik peinsde wat het gezicht ende tekst zou beduiden, ziet! daar klopte een man aan de deur! Ikdeed open en zei tot hem: "Eilieve, wat begeert gij? of wiezoekt gij?" Hij antwoordde met tranen in zijne ogen: Ik benbediende bij een lid der Vorstelijke Familie, namelijk, bij KleinGeloof, die nu hevig ongesteld is, en reeds vele dagen in bedmoet blijven. Zijn herstel is twijfelachtig en de Geneesheerheeft hem gelast te gaan wonen aan de voet van de berg Tabor,daar hij denkt dat die plaats dienstig zal zijn voor zijnherstel, daar de lucht daar geheel anders is dan op Sinaï, deplaats van mijns Meesters geboorteplaats. Wat zijn geboortelandbetreft, dat heeft nooit tot zijne gezondheid, vrede of gelukbijgedragen. Zijne Hoogheid heeft mij streng belast, om naar hetPaleis te gaan, en de Rentmeester van het huishouden van ZijneMajesteit te berichten van zijne ziekte en voorgenomen vertrek.Ik zei toen tot hem: "Ik ben de Rentmeester". Hijhernam toen, "dat Zijne Hoogheid zijne ongeveinsde liefde enverplichting aan zijnen Vorstelijke Vader begeerde te brengen, enals een gunst smeekte, dat de Rentmeester hem mocht vergezellenop zijne tegenwoordige reis en hem oppassen gedurende zijneziekte".
Herder. Ik zou elke omstandigheid, die dus plaats had,beschouwd hebben als van Goddelijke beschikking, ten behoevevan Klein geloof, want als wij de leidingen of voetstappender Voorzienigheid voor ons zien, mogen wij daaruit zekeropmaken, dat de Koning voorgegaan is, en daarom mogen wij hetvrijmoedig wagen Hem na te volgen.
Rentmeester. Ik gaf Zijne Majesteit bericht van dezaak, ging onmiddellijk en vergezelde Klein Geloof op zijnereis, verzekerd zijn dat de Koning mij tot dat werk geroepen had.
Herder., Eilieve, welke soort van woning heeft KleinGeloof betrokken?
Rentmeester. Een liefelijk verblijf, in enealleraangenaamste lucht, ver genoeg van de woestijn, zijn oudezeer geliefkoosde plek; en daarom hoop ik dat hij van zijneziekte zal herstellen.
Herder. Hebt gij hem gedurende zijne ziekte voortdurendbezocht?
Rentmeester. Geregeld; en ik gevoel veel ruimte totspreken met hem. Mijn mond is voor Klein Geloof open, mijnhart is verruimd en ik heb ene troostvolle overtuiging, dat hijop de ene of andere wijze val verlost worden. Somtijds schijnthij een gehelen dag achtereen zeer gelukkig te zijn. De Koningschijnt zijn ganse genegenheden te vergroten en dan schijnt erzulk een beletsel te bestaan tussen zijn harten Mara, denkendedat het tussen hen zal eindigen in de gevestigde kloof, welke hentot in alle eeuwigheid scheiden zal. Maar als er een gezicht enbewustheid van zijne dwaasheid in zijn gemoed terugkeert, doethet hem weder neerzinken. En zo zegt hij, zal hij rijzen enzinken in de weegschaal des heiligdoms, totdat de Verzoeningkrachtig werkt en dan zal hij tot een verzekerden toestand komen.
Herder. Zonden tegen kennis, licht en liefde zijn vande vreselijkste omstandigheden vergezeld. De overdenkingen vanzulke zielen keren met de snijdendste aandoeningen terug. Lageondankbaarheid jegens de beste der Weldoeners bedekt het gelaatmet schaamte en verslagenheid, en doet het ondankbare kindverstommen.,
Rentmeester. Klein Geloof erkent dit en zegt, dat, alsde Koning hem vergeeft, hij zichzelf nooit vergeven zal, zoingewikkeld zijn zijne misdaden, Zich te onttrekken aan deVorstelijke kapel en een welgevallen te nemen in de Hadarenen,was hen Gods voorspoed wensen, wanneer hij wist dat deverdoemelijke dwalingen, die zij omhelsden, hem tevoren zoveleslagen hadden berokkend. "Kennis aan te knopen met zulk eenreeks wanhopende hoedanigheden in mijn lichaam", zei hij,"dat een lid van Christus is, een lid van ene hoer temaken want zeker is het, dat ik aan een hoer verbonden ben endezulken", zegt de Koning, "zijn één vlees". (1Cor. 6. 15, 16).
Herder. Mijn tijd is verstreken. De nieuwe schapen, diebinnenkort aan de kudde toegevoegd zijn, zullen zoeken naarwater.
Rentmeester. Ik dacht dat wanneer de schapen in devette valleien waren, zij naar de stille wateren konden gaan endrinken als zij wilden.
Herder. Wanneer zij pas tot de kooi gebracht worden,zijn zij zeer dorstig en op die tijden zijn de rivieren enstromen doorgaans toegankelijk; maar, na verloop van tijdvermindert de scherpte van hun honger en dorst en dan ben ikverplicht water voor hen te putten. Het weinige dat zij uitzichzelf kunnen krijgen, buiten en behalve hetgeen de Herderputoplevert, is ongenoegzaam.
Rentmeester. Onze ontmoetingen moeten nu kort zijn;want ik heb voorgesteld om Klein Geloof elke dag, of om deanderen dag, gedurende zijn verblijf te Tabor, te bezoeken,tenzij ik ene merkbare verandering van beterschap, hetzij vanzijne gezondheid of tegenwoordige gemoedstoestand mocht opmerken.Wanneer gij de kudde drenkt, gedenk Klein Geloof dan, enzodra zulks gelegen komt, zal ik aan de hut komen.
Herder. Het is niet in mijn macht om hem te vergeten;zeg hem dat de Herder hem groet.