ACHTTIENDE SAMENSPRAAK
Herder. Goeden morgen mijn vriend! Gij ziet er uit als eenpersoon, die veel vertrouwd wordt: ik zie dat gij de sleutels inuw hand hebt.
Rentmeester. Zij zijn niet altijd passende noch voormij, noch voor u, schoon. ik geloof dat ik nooit zonder dezelveben: maar de deugd en de kracht bestaan in Hem, die mij dezelveheeft toevertrouwd. Ik ben in grote haast weggelopen, want ik hebu goed nieuws mede te delen; daarom gaf ik nauwelijks acht ophetgeen er in mijne hand was.
Herder. Eilieve, hoe vaart Klein Geloof? Is hijverlost?
Rentmeester. Dat is hij inderdaad en zulk eneverlossing zag ik nooit te voren: hij was in een vreemdewoestenij van wee en droefheid geleid geweest, en is nu in dekracht des Geestes wedergekeerd".
Herder. Eilieve, hoe was zijne verlossing, uitgewerkt?
Rentmeester. Hij vertelde mij, dat de Koning zichzelfaan hem geopenbaard had, als een verzoenend Vader; dat Hij methem bevredigd en verzoend was; en om hem dit te verzekeren, hadHij hem zulk ene bewustheid van Zijne eeuwige liefde geschonken,als hij nauwelijks kon dragen: ja, zelfs schonk Hij ene zichtbareverschijning aan zijn vernieuwd gemoed; zijn geloofsoog zag Hemwerkelijk in Zijne heerlijkheid; en Hij zei tot Klein Geloof, dat"Hij nimmermeer op hem toornen, noch hem schelden zou".
Herder. Welk ene aanmoediging is dit voor de zwakste inhet geloof, om te betrouwen op de onbeperkte goedertierenheid vande beste der Vorsten? Eilieve, is Mara hem komen bezoeken?
Rentmeester. Ja, voortdurend; en zij kwam terwijl ikdaar was: en Debora zei mij, dat zij er voortdurend opaangedrongen had om in Klein Geloofs kamer te komen, maardat zij de portaaldeur voortdurend gesloten had gehouden, en haarniet had toegelaten, om welke reden Mara haar ergerlijke taal hadtoegevoegd. En terwijl zij juist kwam, terwijl ik daar was, gafik Klein Geloof kennis van hare herhaalde bezoeken en vanhaar beschimpen van Debora, om het weigeren van haren toegang; endat ik hem zou aanraden haar te zien, als hij dacht dat het zienvan haar hem niet overrompelen zou. Hij hernam: Ik heb er nietstegen haar te zien, want ik ben verzekerd dat noch haretegenwoordigheid, noch de dood zelf, mij overrompelen of bewegenzal zo vast heeft de Koning, in Zijne grote goedertierenheid,mijn berg gesteld.
Herder. En verleende gij haar de toegang, terwijl gijdaar tegenwoordig waart?
Rentmeester. Ja: en toen zij aan de deur kwam geboodzij mij te vertrekken; hetwelk Klein Geloof hoorde en mijverzocht het vertrek niet te verlaten. Zij liep naar hem toe,viel hem om de hals en kuste hem. Hij zag haar glimlachend aan,en zei: "Vriendin, waartoe zijt gij hier gekomen? Verraadtgij Klein Geloof met een kus?" 0, wat keek zij! Zijbeefde, en zou neergevallen zijn, als ik geen stoel achter haargezet had! De oproerigste Israëliet wordt nooit meer beschaamdvoor de glans van Mozes gelaat, noch de onrechtvaardigeschaamrood voor het gelaat van Stefanus, dan zij voor het hemelsgelaat van Klein Geloof.
Herder. "De goddelozen zullen niet bestaan in hetgericht, noch de zondaars in de vergaderingen". Als het werkvan een genadig God op een zondeworm. zo vreselijk voor een isschuldig zondaar is, wat moet dan de wrake eens toornigenRechters zijn!
Rentmeester. Ene volmaakte kennis hiervan is in ditleven niet verkrijgbaar; het moet aan de overzijde van het grafgeleerd worden.
Herder. Eilieve, welke gesprekken had Klein Geloof metzijne vrouw?
Rentmeester. Zulk ene ontmoeting had ik nooit gezienNadat zij zich een weinig hersteld had, smeekte zij vergevingvoor al hetgeen zij misdreven had! Hij zei, dat hij niet in hetminst door haar beledigd was: ook had hij daartoe nu geen enkelereden; zij was een verschrikkelijk werktuig in de hand van eenrechtvaardig God geweest, om hem te tuchtigen en te vernederenvoor Hem die zijne uitverkorenen genadig zal zijn, maar wrakeuitoefent over hun vonden; die dan zal opstaan, de goddelozenteleurstellen en hen ter neerwerpen, maar de zielen Zijnerheiligen van de goddelozen zal verlossen, die Gods zwaard zijn.(Psalm 17: 13). Hij voegde er bij: "Het was onbetamelijkeliefde en niets anders, die mij overreedde om u te huwen, maarhet was uw godsdienstig masker van diepzinnig bedrog, hetwelk ikaanzag voor des Konings beeld, die eerst mijne genegenhedenverstrikten, welke mij later blind deden zijn voor al uwehuichelarij en doof voor alle gezonde raad en waarschuwing. Daarmijn dwaasheid vermengd is met de zonde van onwetendheid, heb ikgenade verkregen door de grote verzoenende Offerande; maar waarzullen zulke bedriegsters, zulke verwaande zondaressen als gij,een slachtoffer voor de zonden vinden. "De zondaars te Sionzijn verschrikt, beving heeft de huichelaren aangegrepen. Welmogen zij roepen: "Wie is er onder ons, die bij eenverterend vuur wonen kan? Wie is er onder ons, die bij eeneeuwigen gloed wonen kan?" (Jez. 33: 14). Want eenhalsstarrige zondaar, of een aartshuichelaar in Sion, is hetverachtelijkste beeld, dat in de eeuwige gedenkboeken afgebeeldof vermeld wordt.
Rentmeester. De toestand van zulke bedriegers isbijzonder wanhopend, en hun staat gevaarlijk, want zij wordendoor de duivel als werktuigen gebezigd, in en door wien hij dezwakken en eenvoudigen van 's Konings zaad verleidt en bedriegt.En, zo zei Klein Geloof tegen zijne vrouw, dat zij van hetbegin af niets als kwaad tegen hem bedoelen, schoon God het tengoede had gedacht" (Gen. 50: 20). En schoon hij berouw hadgehad in stof en as over zijn dwaasheid, nochtans werd hijopgeheven, om de wijsheid en goedertierenheid Gods te bewonderenin zijne gelukkige verlossing; een zegen die voor hem onverdiendwas. Zij smeekte het toen als ene gunst af dat gij met haar inhet gebed zoudt gaan. Hij antwoordde: "Dat kan ik niet; gijhebt den Geest des gebeds in mij uitgeblust, dat ik geen bede inhet geloof voor u kan opzenden, al kon ik er de hemel medeverdienen, want, ".daar is", zegt God, "een zondetot de dood, ik zeg niet dat gij daarvoor bidden zult".Evenmin zal de Almachtige mij ooit veroorloven weder enegenegenheid, zo min natuurlijke als geestelijke te vergunnen,noch in deze wereld, noch in de toekomende. Onderscheidene liefdeheeft in de tijd zulk ene kloof gesteld, die eindigen zal in eeneeuwige scheiding tussen u en mij". Hierop viel zij inflauwte, waarin zij drie uren lang bleef. Zij werd later naarhuis gedragen en de gehelen nacht bewaakt De volgenden dag scheenzij razende, en stierf denderden dag, met zulke eden envervloekingen in haar mond, als door niemand anders kondenherhaald worden, dan door hem, die begeerde Petrus te hebben,opdat zij hem mochten ziften als de tarwe.
Herder. Is niet het verderf voor de verkeerde, ja watvreemds voor de werkers der ongerechtigheid? (Job. 31: 3). Ikveronderstel dat Klein Geloof niets weet van haarvreselijk afsterven; en. ik geloof dat het beter is, hem zulksniet bekend te maken, opdat de schrik hem geen nadeel doe, daarbij zo erg zwak is.
Rentmeester. Hij weet het alles; het bericht kwam teTabor terwijl ik daar was. Debora kwam de kamer in en wenkte mijmet hare hand om op het portaal te komen en terwijl wij tezamenfluisterden, of wij het hem zouden zeggen of niet, riep hij uit:"Gij behoeft er niet om te fluisteren; ik wist de gehelezaak eer een van u beiden die gehoord had". Ik zei:"Weet gij dat Mara dood is?" Hij antwoordde:"Ja". Ik vroeg hem of hij wist hoe zij afgestorven was?Hij zei mij: "Ja, zij stierf krankzinnig: zij overleed opWoensdagmorgen", zei hij, "ten negen ure".
Herder. En scheen hij er in het geheel over bekommerd?
Rentmeester. In het minst niet, hij was zo kalm enbedaard, alsof er niets had plaats gehad: hij genoot ongestoordevrede en rust; niets scheen hem te ontstellen.
Herder. Hebt gij hem gevraagd, hoe hij haar afstervenwas te weten gekomen?"
Rentmeester. Dat heb ik; en hij vertelde mij dat hethem in een droom geopenbaard werd. Hij zag haar in een bedrazende krankzinnig en voortdurende lasteringen tegen Goduitbrakende". Daar waren drie mensen, die een gedeelte vanonze bruiloftsgasten uitmaakten, die haar in het bed vasthielden;maar zij scheen hen allen te sterk, zodat zij uit hun handenscheen te komen; en zij zou zulks gedaan hebben, had niet deziekenverzorgster haar hoofd achterover getrokken, en in haarschoot vastgehouden,. De oppasster had niet zodra hare beidehanden onder haar kin geslagen en haar hoofd tussen hare knieëngeklemd, of zij blies haar adem tussen haar tanden uit. En watmij verwonderde was, dat de gerechtsdienaar (Matth,. 5: 25), nietaan hare rechterzijde stond (Psalm 109: 6), de prooi verwachtende(Jez, 49: 24), zodra het vonnis kwam. Evenmin verscheen debriesende leeuw (1 Petr. 5: 8), gelijk een voortdurende wachter,teneinde een vreselijke aanval te wagen op de ziel, zodra zijdoor de deur harer lippen zou gaan (Ps. 141: 3, gelijk gewoonlijkhet geval is; maar hij kwam met de ziel aan; de geest was in zijnarmen; want de Voorzienigheid was geweken (Hoz. 9: 12), en degerechtsdienaar had drie dagen tevoren het volle bezit vanlichaam en ziel verkregen. Ik vroeg hem toen of hij ze latergezien had? Hij zei van ja. Hij zag de gerechtsdienaar zo snelals de gedachte, met de geest in zijn armen, door deluchtstreken, tot aan de poorten van het Paradijs vliegen. Degeest keerde weder tot God die hem gegeven had (Pred. 12: 7),maar vond daar geen toegang. Ik zag, totdat een somberetroonhemel zich vaneen scheidde, en onmiddellijk was alles licht;en, ziet een vreselijk toneel werd voor gesteld, want de Rechterverscheen op de troon gelijk een vlam vuurs (Dan. 7:9), BovenZijn hoofd, was een kroon opgehangen onder de portalen, evenalsik het in vroegere dromen gezien had. Aan beide zijden van deRechter stond een cherubijn. Miljoenen glansrijke inwoners warentegenwoordig achter de trom, maar kwamen niet buiten de poorten.In de hand des Rechters was een vlammend zwaard en ik hoorde enestem, verschrikkelijker, luider dan de donder, zeggende: "Gaatweg!" en een straal zo snel als de bliksem schoot uit envergezelde de ontzettende uitspraak, die gelijk een stroom vanzwavel, ontbrandde (Jez. 30: 33) in de verschrikte geest. Hetbrandende toneel verdween en alles werd gesloten; toen, ziet! enedikke duisternis volgde en ene rookkolom uit de ijselijkesomberheid brak uit. Weg zonk de geest, geheel in brand, gelijkeen brandende toorts en schoot neder in de onmetelijke,grenzeloze en bodemloze streken; terwijl het vuur daarin brandde,en met woede er achter rookte, tot in de benedenste hel (Deut.32: 22), toen, ziet plotseling opende zich een ontzettendeafgrond; miljoenen verschenen binnen het uitgestrekte gewelf, enafgrijselijke kreten kwamen voort en weerklonken van uit deijselijke grot. Daar ging de geest in, de kloof werd gesloten, enalles was stil; en ik hoorde een stem, zeggende: "Dit zijnde geesten die in de gevangenis zijn (1 Petr, 3: 19). Enonmiddellijk kwam deze tekst in mijn gemoed, "en zij zullentezamen vergaderd worden, gelijk de gevangenen in een put, en zijzullen besloten worden in ene gevangenis; maar na vele dagenzullen zij weder bezocht worden". (Jez. 24: 22). "Eneen vreselijk bezoek zal het zijn, wanneer zij ten dage derverbolgenheden ontvoerd worden". (Job 21:30)..
Herder. 0, ontzettende toestand "Alle duisternisis verborgen in hun schuilplaatsen; een vuur dat niet opgeblazenis, zal hen verteren" (Job 20: 26), terwijl er zwavel"over hun woning zal gestrooid worden". (Job 18: 15).Gewisselijk, zodanige zijn de woningen der bozen, en dit "isde plaats desgenen die God niet kent". (Job. 18. 21).eilieve, was Klein Geloof niet verschrikt bij dit gezicht?
Rentmeester. Hij vertelde mij, dat bij zulks niet was.Hij zei, dat hij met verbazing aanschouwde, maar zo vervuld metonuitsprekelijke dankbaarheid aan God voor Zijne genade jegenshem, dat zijne bewondering der barmhartigheid tot zijne verbazingtegen de toorn opwoog; zodat zijn gemoed in ene zalige stemmingbleef, gedurende het ganse gezicht; en toen hij ontwaakte, zeihij dat hij zijne peluw nat van tranen vond.
Herder. Eilieve, hoe is het met de gezondheid van KleinGeloof?
Rentmeester. Hij is inderdaad zeer zwak. Hij zegt dathij nooit verwacht, noch in het minst begeert, te herstellen,maar veel liever te vertrekken; evenwel is hij bevreesd, een wenste koesteren, veel der te noemen, uit vrees van zijn VorstelijkeVader te beledigen, want Deze heeft zijn hart zo vertederd, enzijn in zulk ene tedere liefde met zichzelf gebracht, dat zelfsene gedachte strijdig met de vrijmachtige wil van zijnen Koningmet minder voor hem is dan ene breuke in de geest. (Spr. 15: 4).
Herder. Een teder geweten, gewapend met kinderlijkevrees en ongeveinsd geloof, en voorzien van een goddelijkgetuigenis, is een zegen bijzonder eigen aan des Konings zaad. Deonvernuftige weet daar met van, noch een dwaas verstaat hetzelveniet (Ps. 92: 7); want hartewerk wordt altijd dweperij bij eenkind der dienstbaarheid. Ik werke een werk in uwe dagen",zegt de Koning, een werk, hetwelk gij niet zult geloven, zo het uiemand verhaalt". (Hand. 13:41). Zij kunnen het getuigenisomtrent hartewerk niet geloven, uit gebrek aan een goddelijk werkin hun eigen hart.
Rentmeester. Ik moet afscheid nemen van mijn lievenvriend, teneinde levensmiddelen voor het huishouden te bekomen,daar ik zo mogelijk, voornemens ben morgen weder naar Tabor tegaan.
Herder. Ik wens u een aangename reis; en dat gijgezegend moogt zijn met de opspringende levensfontein in uw hart,en wet der liefde op uwe tong, opdat gij Klein Geloof moogt sterkenop zijn bed der verzwakking. Breng mijne groet aan hem over.
Rentmeester. Dat zal ik; en laat ons beiden ene plaatsin uwe gebeden hebben; de gebeden der rechtvaardigen vermogenveel. Heil!
Herder. Vaarwel.