Volgens ons bestek hebben wij nu in verscheidene reizen dezevijf bijzonderheden afgehandeld. (1) Van het ware wezen van 'tzaligmakende geloof. (2) Van 't onderscheid tussen het tijd- ofwaan- en 't zaligmakende geloof. (3) Van de verzekerdheid desgeloofs. (4) Van het leven des geloofs.. (5) Van de roem desgeloofs. Nu moeten wij ten (.6) spreken van de vruchten desgeloofs, en om met enige order hiervan te spreken, zullen wijalles trachten tot deze IV hoofdzaken te brengen.
1. Zullen wij onderzoeken, welke de vruchten van 't levendegeloof zijn. II. Zullen wij dan enige middelen bij de hand gevenom de vruchten levendig te bewaren. III. Dan zullen wij trachten,indien enige zwakke zielen door liet voorstel geschud mochtwezen. die te vertroosten. IV. Zullen dan ten laatsten enigezwarigheden trachten op te lossen.
I. Wat dan de vruchten zijn van dit levendige geloof zoals wijdat te voren voorgesteld hebben, kunnen bekwaam tot deze vijfgebracht worden. als 1. De gerechtigheid des geloofs. 2. Devrede. 3. De roem. 4. De blijdschap. 5. Het einde des geloofs.
Wat de gerechtigheid des geloofs aangaat, merken wij voorafaan, dat wij hier niet spreken zullen van de rechtvaardigmakingvan een zondaar voor God, zo in de vierschaar Gods als in debekering en overbrenging van de uitverkorene zondaars, dat bijandere gelegenheden gedaan wordt, doch hier tot ons oommerk hoede gerechtigheid een vrucht des geloofs A. is, laat ons hier zien(a) hoe wij dit aanmerken; dat merken wij aan, en verstaan daardoor die nauwe band van vereniging die daar is tussen Christus enzijn gelovige Bruid, dat ons in het woord onder veelgelijkenissen word voorgesteld, dan die vereniging die daar istussen het hoofd en de leden, dan tussen de wijnstok en deranken. Joh. 15. dan eens inwonen van Jezus in de ziel, Ef. 3:vers 17. dan van een Bruidegom met een Bruid, en wat wil hetanders uitdrukken, dan die wederzijdse betrekking die daar istussen Christus en zijne Bruid, en gelijk als Christus, zo nauwebetrekking op haar schulden en ellenden heeft, zo heeft zijdiezelfde betrekking op haren lieven Bruidegom, al zijn schattenen dierbaarheden zijn de hare, en het geloof is voor haar hetmiddel waardoor zij met al zijne schatten en rijkdommen B. alsoverladen worden, en niet alleen dit: maar (2) hierin volhardtzij, en blijft al haar leven in deze gerechtigheid, niet alleenals zij eerst op de weg komt, maar gedurig is het haar roem inhem, bijzonder als zij in familiariteit, met Jezus mag omgaan, enzo is zij in haar element als zij in en door hem leeft enwerkzaam is, en zo heeft ze alle ogenblikken zijn gerechtigheidnodig, en blijft bij haar tot in de uren van de dood, zodat zijmet vertrouwen kan zeggen: gij zult mij geleiden tot [aan] dedood, en in de dood, zelf over de dood, Ps. 48. en zo zietgij hoe gij nu al haar hope en verwachting op zijne gerechtigheidals een vrucht des C. geloofs is. Ja (3) hierdoor neemt zij toein heiligmaking, alzo zij hierdoor (a) zo graag erkent dat hareheiligmaking alleen vruchten zijn van hare rechtvaardigmaking, indezen is verre van haar die dwaze verkeerdheid, dat derechtvaardigmaking zou vloeien uit hare heiligmaking, 0! neen,zij erkent zo graag, Ef . 2: vers 3. dat zij dood was inzonden en misdaden, en dat er niets in haar was dan zonden enverkeerdheden, dus uit genade gerechtvaardigd is, en zo ondervindze nu een lust tot heiligmaking. (b) Ja, zij ziet daar bij haregebrekkelijke heiligmaking, hoe besmet en verkeerd zij daar nogin is, hoe veel zij door de wereld, van een oprechte wandel nogworden afgezet, en als zij nog in verrichting van haregeestelijke oefeningen zijn, hoe harteloos, hoe weinig in al haardoen zij de ere Gods beoogt, die zo ziende (e) verwekt in haarschaamte en ootmoedigheid, zodat eer dat dit haar doen en wandelin de gebrekkelijke heiligmaking zoude wezen, veeleer een grondvan beschaamdheid doch evenwel een kinderlijke vrijmoedigheid enlust dagelijks om daarin D. te bevorderen door de genade. Ten (4)hoe zij nu in deze rechtvaardigmaking, onbeweeglijk enkloekmoedig zal staan, daar toe is nodig deze 4 middelen wel tegebruiken. (a) Dat hij leert wandelen in de beschouwing van eenDrie-enig, God, en hoe elk dezer personen bezig zijngeweest, en nog zijn, en eeuwig blijven zullen, om de ziel tothem te nemen, beschouwt gij de Vader hoe gij hem beschouwt daaris in hem voor u een grond van vertrouwen, is 't niet de Vader,die van eeuwigheid, gedachten des vredes over u gehad heeft, endaartoe zijn zoon voor u verkoren, om in hem u bond- enVerzoengod te zijn, merk je de Zoon aan, die het zo gewillig opzich genomen heeft, en alles voor u uitgevoerd heeft dat deGoddelijke gerechtigheid van u vorderde, en hoe hij hem dagelijksu aanbied zijne liefde en gemeenschap, merk je de Heilige Geestaan, brengt die niet het bewijsdom met overreding aan uwe ziel,beschouwt hier eens bij (b) aan de andere zijde uw eigen zelf,hoe ellendig, ja een doden hond dat gij zijt, daar de koning opheeft believen neder te zien, ja ziet eens (e) wie dezegerechtigheid. des geloofs teweeg gebracht heeft, het is Christusdoor zijn kruisdood die was het beginsel, die alles buiten ugewrocht heeft dat, nodig was u te rechtvaardigen, en zo is hijook alleen het einde van al haar daden, en zo leert zij (d) inalle delen en te alle tijden goed gebruik van Jezus maken, en zoweet ze dat hij voor haar is alles en in alles, Col. 3. en datze uit zijn volheid alleen verkrijgen kan genade voorgenade, en zo zien wij nu hoe de gerechtigheid de eerstevrucht des geloofs is.
2. Laat ons nu eens zien de tweede vrucht des geloofs, die isvrede. Dit toont Paulus Rom. 5: 1. Wij dan gerechtvaardigdzijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, al waar deApostel genoegzaam toont dat de vrede een vrucht van derechtvaardigheid des geloofs is: ons oogmerk is niet een bredeuitbreiding van de vrede te geven, hoe de mens eerst door dezonden een vijand Gods geworden is, hoe Christus onze vrede is,hoe hij die vrede verworven en toegepast heeft, alleen zullen wijA. maar een korte beschrijving van deze vrede geven: 't is diegewrochte van God Drie-enig, en wel bijzonder de H. Geest, in 'thart van deze gelovige, waardoor haar vergunt wordt eenfamiliaire kennis met haar God te verkeren, waardoor de zielondervind, het haar goed te zijn nabij haar God tewezen, Ps. 73: 28. en dan ook de toenadering van God, doorliefde, en familiairheid tot haar, en zij geniet ze: deze vredeals een vrucht van haar geloof, en B. zo is deze geestelijkevrede als een geestelijke ondertrouw, waardoor de Heere aan haarbelooft 1. Vrede met God, zijn onveranderlijke trouwe, en zijweer aan haar zijde hare trouwe en liefde voor eeuwig aan dezehare Bondgod belooft. (a) Zeggen wij belooft God aan haar, dathij haar God wil zijn, 't is als of hij haar zei, wel wat je ooitof ooit nodig hebt ik zal 't u alles geven; heb je wijsheidnodig, ziet ik ben de alleen wijze, die alles alleen aan u, mijnbondelingen wil geven. Heb je heiligmaking nodig, ik heb voor udes Geestes overvloed, heb je sterkte nodig tegen uwe vijanden,ik heb een arm met kracht voor u, weet je niet hoe het nog verderzal gaan in deze woestijn, ik zal u onderwijzen van de weg diegij gaan zult, ik zal u raad geven, mijn oog zal op u zijn,Ps. 32. (b) En zij nu die de vrede Gods in haar ondervind, vindnu in haar hart dat geheel overgegeven, haar ziel en lichaam,zij; erkent haar eigen zaken niet wijs te zijn, maar geeft diehaar God als haar Vader over, zij vraagt in alles haren Vader omraad, zij stort zo graag haar gehele hart voor hem uit doormeditatiën en gebeden. Ziet zij hare afwijkingen en onmacht omhare verdorvenheden tegen te gaan, zij ontdekt die aan hareVader, met die kinderlijke toegenegenheid hares harten, om maaraltijd in staat te mogen wezen, om in de nabijheid van haren Godte leven; en zo geniet zij ook vrede met haar 2. consciëntie,die stadhouderes binnen in haar, die haar weleer overtuigde, datzij een vijand van God was, en die haar zo menigmaal pijnigde enbeschuldigde, met wat zondige daden zij haar vijandig tegen haarGod aan kante, die doet nu andere werking in haar, die krijgt nu,volle vrijheid in haar om te, spreken hoe de overlegging van haarhart met de grootste blijdschap en vergenoeging is, om haarinnige liefde en genegenheden van haar hart alleen uit testrekken naar de innige gemeenschapsoefening met haren God, ja 3.en zo hebben zij vrede met de Engelen, Hebr. 2: 14. en zijn zeniet gegedienstige geesten die tot dienst uitgezonden wordén,die de zaligheid beërven, die dienstknechten wachten voorhaar maar op het bevel van haren Vader, om haar tot hem in deheerlijkheid te brengen, met een woord, daar is niets tot harenutte of zij zijn daar mede bevredigd, en zullen in vrede ingaanin de eeuwige vreugde haar Vaders.
C. Met een woord tenslotte, merken wij nog aan van deze vrede1. Dat die van eeuwigheid voor haar is besloten, terwijl zij inde raad des vredes ook als vijanden voorkwamen; zo had deDrie-enige God besloten zichzelf met haar te bevredigen. 2. Datdie vrede door het Evangelie is verkondigd, dit was de leer dieChristus zijn discipelen gaf, toen hij haar uitzond te prediken,'t was, zegt, in wat huis gij zult inkomen, vrede zij dezenhuize, en indien daar een zoon zomie des Vredes was, ziet devrede zou op hem rusten. 3. Deze vrede heeft Christus voorhaar verworven, door zijn kruisdood, dit toont Paulus Col. 1:20. en dat hij door hem vrede gemaakt hebbende door het bloedzijns kruises, etc. 4. Deze vrede past hij toe door zijngeest, in zijn uitverkorene als getoond is.
3. Laat ons naar eens zien de derde vrucht des geloofs die isde roem de geloofs. En om met orde hier iets van voor te stellenzullen wij alles kort tot deze 3. bijzonderheden brengen. 1.Zullen wij aantonen, waarin dezen roem bestaat. 2. Waar omtrentdeze roem gaat. 3. Hoe de oefening van dezen roem een vrucht vanhet geloof is.
A. Waarin dezen roem bestaat, wij beschrijven die te zijn, dievrijmoedige gemoedsgestalte, met een aandoenende bewustheid vaneen gelovige, ontstaande uit die vrede des gemoeds, zodat dan deroem niet alleen het erkennen van die wederzijdse verbintenis,tussen haar en haar Bondgod, maar zo een erkentenis, waardoor hijalle beschuldiging die tegen hem op doet, niet een edelmoedigegeest, niet alleen klein acht, als alle niet in staat om dit zijnaandeel te betwisten, maar dien veracht en met een edelmoedigengeest in die genade trachten voor te gaan, doch hoe groot dezeroem in haar is, erkennen zij nochtans graag, dat ze die niet inhaar zelven hebben, alzo zij door de genade des H. Geestes, alleogenblikken al hun zonden en zwakheden ondervinden, en dat zijgeen een ogenblik zijn of zij hebben telkens nieuwe genade vannode, zo in de genade als in de roem der genade, al de roem danderhalve die zij hebben die hebben zij a~ (1) ln God als hareBondgod, hier past het gene de Heere eens tegen Jeremia zei. Jer9: 2 3 > 24. Alzo zei de Heere, een wijze beroeme zich nietin zijn wijsheid, en de sterke en beroeme zich niet in zijnsterkheid, een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom, maar diezich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat en mij kent,dat ik de Heere ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheidop de aarde, en zo roemen zij door 't geloof in haar Bondgod,en dat in zo verre zij door 't geloof werkt, zo past zij op eenvaste grond, al de deugden en volmaaktheden Gods aan haar toe,beschouwd zij zijn alwetendheid, zij is haar een voorwerp desroems als zij beschuldigd word, van haar vijanden, van haarliefdeloosheid tot haar God, o! zij berst dan wel eens in't verborgen uit in tranen, en zegt wel eens met Petrus: Heeregij weet alle dingen, gij weet dat ik u liefheb, beschouwtzij de Goddelijke heiligheid met de ogen des geloofs, een nieuwereden van roem die heiligheid, is (zegt zo een ziel) om mij meeren meer te heiligen, beschouwt zij haar God zo hij zich voorMozes eens liet uitroepen, Exod 34: 6. Heere God, genadig,barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid enweldadigheid, ziet, zegt zij, een nieuwe grond van roem, inwat toestand ik mij beschouwe, hij is om mij een voorwerp vanzijne liefde te stellen, ben ik doemwaardig, ziet daar is zijngenade voor mij, ben ik ellendig en gebrekkelijk, ziet daar zijnbarmhartigheid is voor mij, heb ik nog dagelijkse afwijking, zietdaar zijn lankmoedigheid voor mij, met een woord, hoe zij hareGod beschouwt, ziet hij is het voorwerp alleen van haren roem inde genade, en zo maken zij ook het besluit met Asaf op Ps. 73:25, 26. Wie heb ik nevens u in de Hemel, nevens u en lust mijniets op: aarden, bezwijkt mijn hart en vlees en zo zijt gij derotssteen van heil en mijn deel in eeuwigheid, ja haar Godmerkt zij aan als een rotssteen terwijl de wereld haar aan hem,als die rotssteen te barsten stoot; om daarin te gaan en daarveilig bewaard te zijn voor alle wederwaardigheden. o Zegt deziel, gij gaf mij het geloof, en bij dat nog uzelf; en ziet hierben ik, ik heb uwe sterkte aangegrepen, b. En dus zal ikroemen, in, de God mijns heils (2) zij roemt in Christus, o zijnegerechtigheden en verdiensten, die zijn doch het voorwerp vanharen roem, in dien zij eens in al de dierbaarheid, van harelieve Heere Jezus ingeleid word, hij is in alles het voorwerp vanharen roem, merkt zij hem aan in wie alle schatten en rijkdommenverborgen zijn, dan roemen zij dat al die schatten hare zijn, jazelfs in alles zoals hij zich geopenbaard heeft, is bijzonder tothare nut en voordeel, en zo is hij haar hoofd, die haar meer enmeer versiert. (3) Zij roemt in de Heiligen Geest, die binnen inhaar zijn werking verricht, gelijk hij de werkmeester is van allegenadegaven, zo is hij het voorwerp van haren roem en gelijk dezegeest in haar woont, werkt, zo roemt zij door 't geloof in degeest, merkt ze hem aan als die getuige, die het getuigenisGods aan haar toepast, merkt zij hem aan als een geest derverlichting, die haar duister verstand meer en meer met zijnlicht bestraald, en als een H. Geest die haar meer en meerheiligt, ja die haar hart, meer en meer ontvonkt naar de liefdeen gemeenschap met hare Bondgod, zo werd in haar dezen roem desgeloofs meer en meer ontstoken.
B. Laat ons nu eens zien waar tegen haren roem gaat, en dat isin 't gemeen tegen alle die haar aandeel van de genade, willenbetwisten, en dus die vrede des geloofs in haar zoeken teverstoren. Willen wij dat eens in enige bijzonderheden zien? Zobeziet (1) hoe ze roemen tegen de Wet, die Wet die weleer zoveel, vloeken tegen h, aar uitdonderde, en haar zo gedurig vanschrikkelijke overtreding beschuldigde, hier durft zij deWet als 't ware uitdagen, en zegt: wat heb je meer op mij teeisen? ziet daar mijn bloed Bruidegom, heeft die niet voor mijaan u voldaan? wat heb je dan nog op mij te pretenderen? Zietzegt de ziel, hier ben ik bekleed met het kleed van Christusgerechtigheid, wel wat dan, kunt gij mij niet aanzien als of iknaakt was? Neen, zo stinkende en walgelijk als ik mijn zelvenben, zo ben ik nu versierd met de klederen des heils, en demantel der gerechtigheid heeft hij mij aangedaan. Jes. 61.(2) Beziet ook eens hoe zij roemen tegen de duivel, dienaanklager der broederen die zo gereed is haar te beschuldigen, enhaar zo licht tracht wijs te maken dat ze nog onder zijneheerschappij zijn, omdat ze in haar nog zo veel zonden enverkeerdheden hebben, hij legt haar voor ogen, niet alleen dezonden voor hare, bekering, maar hij zegt nu gij voorgeeft vanonder mijn heerschappij te zijn: hij herinnert haar soms hoeschandelijk zij het verbond overtreden, dan zegt hij eens, was jeniet op die dag en uure daar in 't verborgen, dat je nietalleen uw zonden voor uw God beleed met droefheid, ja ook wel mettranen: maar weet je wel wat belofte gij daar toen bij deed, was't niet dat gij u in 't toekomende daar voor wachten zoude enziet de occasie tot die of dergelijke zonde is, nauwelijks daar,of ziet u bent alweer in dezelve gevallen, en vraagt zoals 'tware, is dat niet een bewijs (o mens wat beeld gij u al van degenade in) dat gij nog een onderdaan van mijn Koninkrijk zijt?maar ziet daar komt een roem des geloofs en zegt, als 't waar,wat u beschuldiging aangaat o satan, geen van al mijn afwijkingenzijn in staat om mij dit verbond dus aangegaan te ontkennen, ozegt zo'n ziel al had ik alleen de zonden van de gehele wereldgedaan, zo was het zoenbloed van mijn lieven Heere Jezus meerovervloedig, machtig die alle uit te delgen en uit te wissen doorzijn dierbaar bloed, en dat je mijn beschuldigt dat ik naarnieuwe beloften telkens weer afwijke, dit zelfs is mij o sataneen reden van roem, hier door leer ik meer en meer, mijn onmacht,mijn verdorvenheid, en alleszinse afwijkingen tot mijne schaamte,en mijne alleszinse afhankelijkheid van mijn Bondgod, om uit zijnvolheid genade voor genade te ontvangen, en dus kan ze gemoedigdtegen de satan roemen e. in die genade van haar ondervonden. (3)Beziet ook eens hoe zij kan roemen tegen de wereld, die in 'tmidden van het boze ligt, die door hare verzoeking tegen haaraankomen, en die haar beschuldigt van dwaasheid, omdat ze methaar niet op hebben, om te jagen naar de zienlijke voorwerpen,het zij de begeerlijkheid der ogen noch de begeerlijkheid desvleses nog de grootsheid des levens, roem de wereld in dezezichtbare en ijdele ja zondige voorwerpen, voor haar is de wereldmaar een rotssteen, daar geen volkomenheid in en is, dat haarenige verkwikking of verzading kan geven, ja dat heeft zeondervonden en zo roemt ze tegen de wereld, al zo zij die door 'tgeloof overwonnen hebben, ja dat al haar lust en vermaak alleenis, om de wereld onder hare voeten te vertrappen, en tonen dat zeeen edeler geest in haar hebben, dan die aan het zichtbare jastoffelijke zoude blijven hangen, en, zo tonen zij watuitnemender roem zij hebben meer dan de wereld, ja ziet nog. eens(4), hoe haar roem is tegen de helle die weleer als met wijdgapende kaken opengesperd stond om haar, om hare zonden vooreeuwig te verslinden en in te zwelgen, daar kunnen zij nuroemende in de genade tegen de helle uitdagen en zeggen, 1 Cor.15: 5 5, 5 6: o dood waar is u prikkel? helle waar is uoverwinning? de prikkel nu des doods is de zonde, en de krachtder zonde is de Wet, maar Gode zij dank die ons de overwinninggeeft, door onzen Heere Jezus Christus, nog eens (5) en tenlaatsten, zo kunnen zij roemen tegen het oordeel, als in diengroten en algemene rekendag de boeken eens zullen geopend worden,en de rechtvaardige Rechter, rechtvaardig vonnissen zaluitspreken, alle die in dat oordeel zullen zijn, zullen tot haarvoordeel zijn, zien zij daar de Vader, o zegt zij dat ismijn Vader, zijn sententie omtrent mij is als omtrent zijn kind,ziet zijn vaderlijke ingewanden van liefde zijn over mijrommelende, zie ik daar op Christus, wel ziet mijn borg die voormij aan zijn Vader voldaan heeft, nu zie ik hem aan als mijnverheerlijkt hoofd, die nu gereed staat, om mij eeuwig bij hem opte nemen, zonder nooit meer. te scheiden, nu is hij gereed alletranen van mijn ogen af te wassen, en zijn liefde mij voor eeuwigmede te delen, zien zij op de R. Geest, p het is diezelfde Geestdie haar hier als een onderpand gegeven was, die hier in haargewoond heeft, die door alle de trappen van de genade haar heengeleid heeft, en haar dagelijks door, de heiligmaking meer enmeer versiert heeft, ziet zegt zij dan, die geest staat nu ookgereed zijn laatste werk dat hij op hem genomen heeft aan mij tevolbrengen, om mij te kronen, met haar in Heerlijkheid in deHemelen, ja ziet hij de Engelen aan, ziet die staan daar gereedals de trouwe lijftrawanten, tegen dat de Rechter zijn Vaderlijkvonnis uitgesproken heeft over mij, om mij dan te leiden in zijnHemels Koninkrijk.
C. Laat ons nu ten derden eens zien, hoe de oefening van dezeroem een vrucht des geloofs is, dat is nu gemakkelijk tebegrijpen, want hoe meer zij nu haar zelven te zien krijgt inhare zondige verkeerde bewegingen in haar, hoe meer dat zegedurig geleid word tot de volheid van haren Jezus, hoe meer zijdoor geloofsoefenende daden alle ogenblikken nieuweachtervolgende genade bij Jezus ontvangt, en hoe meer genade zijvan hem ontvangt hoe kleiner zij bij haar zelven is, dat ze welmoet uitroepen, Heere wie ben ik dat u op mij zondig schepselhebt willen neder zien, en zo brengt zij alle roem bij hareBondgod, en erkent in dezen ook, dat alles wat zij heeft is uithem, door hem, en wederom tot hem, en zegt, uit u is de roem enHeerlijkheid in der eeuwigheid.
4. Laat ons nu zien de vierde vrucht des geloofs, en die is deblijdschap des geloofs, deze vreugde of blijdschap des geloofsbeschrijft ons Petrus. 1 Petr. 1: 7, 8, 9. opdat de beproevinguws geloofs, die veel kostelijker is dan het goud 't welkvergaat, en door het vuur beproefd wordt, bevonden word te zijntot lof, en ere en heerlijkheid, in de openbaring van JezusChristus: de welken gij niet gezien en hebt, en nochtans liefhebt: in den welken gij nu, hoewel hem niet Ziende, maargelovende, u verheugd niet ene onuitsprekelijke en heerlijkevreugde: verkrijgende het einde uws geloofs, namelijk dezaligheid der zielen. Deze blijdschap is onderscheiden vandie zij eens in de Hemelen te wachten hebben, terwijl dezeblijdschap bestaat in 't verlangen naar de heerlijkheid verbeeldu hier zo een verenigde ziel door 't geloof met Christusaangedaan door dezen roem in de genade, die haar evenwel verbeelddat ze nog buiten hares Vaders huis is, in een strijdperk entranendal, omsingeld met vele vijanden en verdorvenheden, en zoal probeert haar reis naar huis te bevorderen, haar menigmaalhaar Vaders huis vertegenwoordigd, hare hart menigmaal ontstokenvond in de begeerte en verlangen, om in haars Vaders huis temogen komen, en daar op somtijds een verborgene liefdestraal vanhaar Vader in haar ondervinden Dit vooraf aangewezen hebbende,laat ons nu de blijdschap zelve eens zien, en om daar met enigeorder onze gedachten te leiden, zo, zullen wij (1) enebeschrijving geven welke deze blijdschap des geloofs is, wijbeschrijven die dus:
A. 't Is die vermakelijke beweging der ziel, gewrocht door deH. Geest in het hart der gelovige, door haar met kracht teoverreden van de gelukzaligheid van haar staat, door haar te doengenieten de goederen van 't genadeverbond, en verzekert haar vande toekomende zaligheid.
B. Laat ons nu (2) deze beschrijvingen een weinig uitbreiden,en daarin zullen wij aanmerken (a) waar deze blijdschap zijnzitplaats heeft, namelijk in de ziel of in het hart, dat vinden. wijPs. 4: 8. Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, en Joh. 16:22. u hart zal zich verblijden, en dus heeft die zijnzitplaats in alle delen der ziel, zo in haar verstand, in dewille, Ja ook in de hartstochten, welkers hartstochtelijkebeweging zich naar buiten vertoont, en dan draagt het de name vanvreugde die dan wel uit het gelaat en aangezicht vertoond wordt,in tegenstelling van droefheid. (b) Wie de werkmeester van dezeblijdschap is, in 't gemeen God drie-enig, en daarom werd hijgenaamd Rom. 16: 13. de God nu der hope vervulle ulieden metalle blijdschap, doch in 't bijzonder wordt het de H. Geesttoegerekend, als Rom. 11: 17. het Koninkrijk Gods is (ookonder andere) blijdschap door de Heilige Geest, derhalvebij de drie-enig God alleen is deze blijdschap te bekomen, diegeeft die als naar als dan wel eens aan zijne kinderen, dan eensals hij met kracht een beloften uit zijn H. Woord op zijnekinderen toepast, dan wel eens door de tekenen des verbonds, datzij in 't gebruik daarvan in haar ondervind, met die verborgeneblijdschap tot haar genaderd is, om haar geloof te versterken, enhaar liefde tot hem meer gaande te maken, als hij haar met krachtzijn verblijdende en vertroostende genade voor ogen stelde. Dochlaat ons (10) eens zien waarin deze blijdschap zelve bestaat, 'tis die aangename kalmte in de ziel waardoor de H. Geest, nietalleen levendig laat zien waar zij, toe verwaardigd worden doorde genade, maar bijzonder waar zij toe bewaard worden, dit kanniet beschreven, maar veel beter ondervonden worden, dezeondervinding is voor haar de eersteling, van dien vollen oogstdie zij eens te wachten hebben. Laat ons nu (d) eens zien wie devoorwerpen zijn van deze blijdschap, in 't gemeen de Drie-enigGod, in 't bijzonder, 1. de vader alzo zij die nu aanmerkt, alshare Vader, werd zij ingeleid in de beschouwing van zijn deugdenen volmaaktheden, elk van die is een bekwaam m voorwerp waarinzij haar kan verblijden, beschouwd zij hem als de Heerlijke engelukzalige, o zegt zij, zijne Heerlijke gelukzaligheid is om Mijeens te vollen te zaligen naar ziel en lichaam. 2. Christus ishet voorwerp van hare blijdschap, alzo zij hem aanmerkt als diedeze heerlijkheid voor haar alleen verworven heeft, en hoe hijdie verworvene genade nu reeds gebruikt terwijl zij nog op haarreis zijn, om hare bedroefde en amechtige ziel menigmaal teverkwikken en te verblijden. 3. De H. Geest die is, het voorwerpvan deze hare blijdschap, terwijl hij nu reeds al de eerstelingendaar van in haar werkt, zo achten zij hem dierbaar boven al datzij in de wereld hebben of ooit kunnen hebben (e) Laat ons, dannu eens aanwijzen. welke de uitwerkende daden van deze blijdschapzijn, zij bestaat in deze volgende daden. 1 De eerste daad iswanneer de H. Geest haar het werk der genade met toepassing tezien gegeven heeft, en dat om zo te spreken, die eerstefamiliaire oefening geschied is tussen de ziel en de geest, datde ziel aan haar zijde ondervind, dat zij het geloof oefent, endaar op de geest haar in 't verborgen zo verkwikt en haar als ineen gloed van liefde zet, waar op zij prijs stelt op Jezus, op degenade, ja op het gene zij ondervonden heeft. 2. De tweede, daadis, nadat de ziel dit ondervonden heeft, zij moet als van ditTabor weer in de wereld zwerven, die beweeglijke gestalte wijktvan haar, zij mist de liefdestraaltjes in haar, het wordt in haarzo dodig, zij raakt aan 't klagen. zij kan niet bidden, debeloften in het woord als wel eer haar niet toepassen, zij valtaan 't klagen, zij twijfelt of het vorige wel waarheid geweestis, of zij haar niet maar wat ingebeeld heeft, en vreest bedrogenuit te zullen komen, hier op volgt doorgaans een tweede daad vandeze blijdschap, en dat zijn dan die voorsmaakjes van dezegenade, die zij als nu en dan wel eens in haar ondervind, dat alsgij het somtijds zoude menen op te geven, M dan ondervind zij nuof dan daar weer zo wel iets van in 't verborgen, daar zij alweerhet gemoedigd durft wagen, dat haar op haren weg ook wel tepassen komt, bijzonder in tijden van aanvechtingen dan durft zijdaar wel eens mede pleiten voor de genade troon, en zeggen, Heerehad u lust gehad om mij te doden, wel daar en daar zouden uwgeest mij niet verheugt hebben, met het verborgene van u liefde.3. De, derde daad is, wanneer de geest haar verzekerd van haaraandeel aan haar God, en dat ze kan zeggen, Rom. 3. 16 dezelve geest getuigt Met onze geest dat wij kinderen Gods zijn, hierleert zij wandelen door het geloof, terwijl de blijdschapwezenlijker in haar verstand meer ingebracht is, en zo leeft zijnu in die gedurige blijdschap, terwijl de geest nu met meerderonderscheid in haar werkt, zo leert ze onderscheidenlijker vanzijn werking en haar oordelen, en zo ondervinden zij dat de geesthaar als bijnamen noemt, en dat ze leren verstaan dat het destemme des Heeren is die zij in 't eerste nog niet kende, wanneerzij dit genieten is voor haar die witte keursteen, die niemandkent dan die hem ontvangen heeft, en zo zijn zij die van Godgekend zijn, ja deze zijn het die alleen dan voor de zijne gekendzijn, 4. De vierde en laatste daad is die volle blijdschap, daarPetrus van gezegd heeft, 1 Petr. 1: 9 Het is eenonuitsprekelijke vreugde, en 1 Joh. 3: 2. Ziet hoe groteliefde ons de Vader bewezen heeft, dat wij kinderen Gods genaamdworden: doch het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen,maar wij weten dat als hij zal geopenbaard zijn wij hem zullengelijk wezen, want wij zullen hem zien gelijk hij is. Wat dieblijdschap is die daar zal genoten worden is onuitsprekelijk,maar willen wij met een woord daar iets stamerende van zeggen, zozeggen wij dat daar niemand iets van verstaan kan dan die Van hetreeds genaamde iets ondervonden heeft, wij zeggen het is hetzelve dat hier dus ondervonden. word, maar al het ondervindelijkehier, is maar als een droppel aan te merken bij de vollen Oceaan,terwijl de ziel daarin die zelve vreugde als verslonden zalworden, daar zal haar verstand, haar wil, ja al haar hartstochtenmet volle vreugde verzadigd worden, zij zullen dan kunnenuitroepen: verzadiging van vreugde en en lieflijkheden zijnaan u rechterhand eeuwiglijk en altoos, Ps 16.
5. Laat, ons nu eens zien de vijfde en laatste vrucht desgeloofs, is het einde des geloofs, en zo verkrijgt zij, naarPetrus' taal, 1 Petr. 1: 9 het einde haars geloofs, dezaligheid, der zielen welke vrucht de ziel geniet. (a) Alszij door de Goddelijke genade verwaardigd worden, door deoefening des geloofs, haar de zaligheid zo te vertegenwoordigendat ze die volgens het Goddelijke getuigenis zo te zien krijgt,wat staat voor haar weggelegd is, dat zij door het geloof kanzeggen, de dood zelfs en is niet machtig om mij van mijn lievenHeere Jezus af te scheiden, o neen 't is er zo verre vandaan, datzij veeleer het middel is om mijn ziel bij hem te brengen en opte nemen in zijn Hemels Koninkrijk, en zal hem daarverheerlijken, totdat hij mijn lichaam (dat tot stof zal vermalenworden) eens weer met zijn almachtige kracht zal opwekken enlevendig maken, ja die het dan als een bekwaam woonhuis voor mijnziel zal maken om hem zonder zonden eeuwig te prijzen en teverheerlijken, dat geschiedt somtijds wel eens met zo veelaandoening in de ziel, dat al het aardse bij haar geacht wordtals onwaardig in haar ogen als hare ziel zo hemelwaarts geleidword door de Goddelijke genade, is met haar even gelijk iemanddie op een zeer hoge berg verheven geklommen is, zijn ogen neerslaat op de aarden beneden dat dan al de voorwerpen, die hem,toen hij beneden de Berg was, zo groot in zijn ogen, verbeelden,nu zo klein in zijn ogen voorkomen dat veel van de voorwerpen,dan van hem door het gezicht niet kunnen bespeurd worden, zo veelkleiner acht dan nog zo een ziel de aarden, en al wat daarin is,als hij hem door de oog des geloofs, de zaligheid en de derdenHemel, zo kan vertegenwoordigen (b) ook geniet, zij nog devrucht, dan als de H. Geest die aan haar toepast en haar daar vanverzekerd, door aan haar hier van te geven de eerstelingen, en devoorsmaakjes, van deze heerlijkheid, en om hier iets van tezeggen, zo verbeeld u eens wat een gelovige daar zal genieten,dat zal immers zijn haar God te kennen, te lieven te genieten, endat voor eeuwig te bezitten, hier komt nu de H. Geest, diebewerkt reeds haar verstand, en, bestraald dat zo met zijn ligt,dat ze tot verwondering somtijds wel eens moet uitroepen, ik hebnooit mijn leven met zo veel aandoening aan mijn God gedacht alsnu of doe, ik ondervond daar wat dierbaarheid dat er in zijndeugden en volmaaktheden waren in zijn getuigenissen, o dat ikdaar maar meer van kende! en dan bid zij wel eens met David,Heere open mijn ogen dat ik meer en meer zien mag de wonderen vanuw Wet, en hierop ondervindt ze, dat hare wilsneigingen zo wordenaangestoken, in een brandende liefde, en geneigd tot haar God,dat ze op die tijd wel eens zoude uitroepen ik ben krank vanliefde, en met de Bruid, Hoogl. 8: 6, de liefde is sterk alsde dood; de ijver is hard als het graf; haar kolen zijn vurigekolen, vlammen des Heeren. Vele wateren zouden deze liefde nietkunnen uitblussen; ja, de rivieren zouden ze niet verdrinken; algaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zouhem te enenmale verachten. Ja dit geniet zij dan ook weleens, niet zo veel verkwikking, dat ze als tot verzadiging toevervuld is, en dat ze wel zou zeggen, Heere! mijn vlees dat zozondig is, en is niet machtig die vonkjes van u liefde te kunnenverdragen, en daarom belieft het u mijn gering onwaardig jazondig schepsel, daar mede te verkwikken, o laat mij dan in dezenook uwe ondersteuning ondervinden, om deze verkwikking van uweliefde te kunnen dragen, en die u waardig beantwoorden, o hoesmart het zo een ziel als zij zo eens door de voorsmaakjesverkwikt is, dat zij dan weer met dat zondig en verdorven vlees,deze verleidende en aftrekkelijke wereld moet weer bewandelen.maar zij schept als opnieuw moed, dat zij nu verzekerd is dat zijhaast tot de volle bezitting zal toegelaten word en, om met volleheerlijkheid naar ziel en naar lichaam verzadigd te worden.
Nu moesten wij nog ten laatsten aantonen hoe nu deze zaligheideen vrucht van het geloof is, men mocht vragen zal dan iemand totde zaligheid komen die dit geloof ontbreekt? wij zeggen ronduitmet Paulus neen, Hebr. 11: 6. Want dat het zonder geloofonmogelijk is God te behagen, en die immer God niet behagen,moeten hem mishagen, en dus is die belofte niet voor haar dat zetot God zullen komen, om met eer en heerlijkheid gekroond teworden. Iemand mocht denken, waarom behaagt het de Heere haardoor het geloof tot de heerlijkheid te brengen? onder anderereden ook daarom, omdat hij aan zijn kinderen al zijn deugden envolmaaktheden voornemens was te ontdekken, hoe konde hij nu zijngenade, menslievende barmhartigheid, en lankmoedigheid, meerontdekken dan haar te leren dat zij na de ontvangene genade allesvan haar God van noden hadde, als voor haar bekering, al gedurigleren kennen de dierbaarheid die in haren Heeren Jezus was, zoudehet ook daarom niet zijn, omdat zij in staat zoude wezen alleChristelijke deugden te, oefenen, als de hoop, het geloof, delijdzaamheid, en wat dergelijke genaden meer zijn, maar terwijlhet de Heere behaagt, haar door het geloof bij trappen tevolmaken, o dan zal zij eens van achteren zien, wat deugden hiervoor haar te leren en te oefenen waren die dan niet geëistzullen worden.
II. Ziet daar hebben u nu deze vijf vruchten van dit levendegeloof voorgesteld, nu hadden wij u ten tweeden beloofd, enigeMiddelen bij de hand te geven, om deze vruchten des geloofslevendig te bewaren, en om met order iets te zeggen, zo, laat ons1. enige middelen ter hand stellen om de vruchtbaarheid van ditgeloof te verkrijgen 2. En dan ook middelen om het zorgvuldig tebewaren.
1. Tot het verkrijgen, laat ons hier (1) iets voorafvoorstellen, en dan (2) de middelen zelve om het te verkrijgen.
A. Vooraf hebben iets aan te merken. (a) tot onderrichting,(b) tot onderzoek (c) tot vertroosting en dan zullen wij de redeneens onderzoeken van sommigen hun weinig verzekering.
Tot onderrichting zeggen wij vooraf dat niemand vrijheidheeft, om tot het Avondmaal te naderen of hij moet de vruchtenvan dit geloof niet alleen met bespiegeling kennen, maar dezelvedadelijk in zijn ziel ondervinden: terwijl het Avondmaal maaralleen gegeven is voor de gelovige bondgenoten, om haar geloof teversterken, terwijl daarin de Heere als door de zichtbaretekenen, betuigt dat hij haar God is, en zij zijn volk zijn,derhalve, die de vruchten van dit geloof in haar nietondervinden, gij wordt niet geroepen tot des Heeren Avondmaal,gij eet en drinkt uzelf een oordeel, 1 Cor. 11.
b. Derhalven moet ons dit gezegde brengen tot onderzoek of wijde vruchten van dit geloof in ons ondervinden, ik vrees terwijldit gezegd wordt, om de burgerlijken mens uit te schudden, van deingebeelde waan die hij meent nog te hebben, en daar opstoutmoedig zal durven tot de tafel des Heeren naderen. datterwijl andere eenvoudige kinderen Gods zullen bedeesd staan, enzullen zeggen, o ik ondervind die vruchten des geloofs niet inmij. Wel ik durf dan niet naderen tot des Heeren tafel, ik mochtmij zelf eens een oordeel eten en drinken, o ziel wens je eens teweten, of die vruchten des geloofs in u zijn, en dat gij deelhebt aan de bondtekenen, onderzoekt u eens aan deze weinigekentekenen, die wij u maar kort zullen voorstellen.
(1) Zoek je wel een andere gerechtigheid dan alleen in Jezus?o ziel staat hier eens bij stille! de wereld heeft altijd iets(zo hij, meent) in hem, daar hij hem inbeeldt dat hij zoudekennen voor Gods gericht bestaan, hetzij of zijn burgerlijkheid,of zijn humeur, of zijn plechtigheden, zijn bidden, lezen, kerkgaan, of zijn Avondmaalgaan, en dergelijke, plichten, obekommerde ziel! legt uzelf hier eens bij neer, vindt gij weliets in u daar gij mede zoude durven voor Gods gerichtverschijnen? Vindt gij niet in u zo veel zonden, en zo eenverdorven hart dat je moet zeggen: ik vind niet als een zondig enverdorven hart in mij om voor de Heere te komen? ja daarenboven,durft gij wel op u plichten vertrouwen, om die tot een grond vanuwe gerechtigheid te leggen, gij erkent immers dat het eengewrochte van God in u is en o wat ziet gij zelf de vlekken, enhet zondige in het doen, van uwe plichten en betrachten van diedeugden, die de Heere in u gewrocht heeft, wel ziel, ziet gij danniet in alles dat gij alleen de gerechtigheid van Jezus zoekt? owees dan verzekerd dat gij de vruchten van het geloof reeds hebt.
(2) Nog eens, erkent gij die niet gelukkig die met Godbevredigd zijn? durft, gij dat wel ontkennen? zo gij eens iemandziet, die gij vertrouwt dat hij met God en Christus bevredigd is,of gij ziet iemand hem vermaken, en verblijden in de wereld diede lust van zijn begeerlijkheden opvolgt, naar wie gaat u hartmet het grootste genoegen uit? zou je niet aanstonds moetenzeggen, al mijn lust is aan die, daar ik van, vertrouw,die met God bevredigd zijn? is dit zo in u, o ziel! waarom dan zoverkeerd van uzelf geoordeeld? vindt gij die verborgenbroedertocht in u? hoort dan eens hoe Johannes u van de genadeverzekert, 1 Joh., 3: 14. Wij weten dat wij overgegaan zijnvan de dood tot het leven, dewijl wij de broeders liefhebben.
(3) Nog eens, onderzoekt eens wat roem hebt gij in u, is erwel iets in u daar gij op zoude durven roemen? beziet gij uzelfeens, dan ziet gij u eigen onreinigheid, zodat als gij u in uzelfaanziet, dan moet gij zeggen, ik ben ellendig, jammerlijk,arm, blind, ja naakt, en heb aan alle dingen gebrek, bezietgij die deugdzaamheid die anderen somtijds meer in u ziendoorstralen dan gij zelve, o past gij dan het zeggen van Paulus uniet toe wat heb ik dat ik niet ontvangen heb, en heb ik hetvan de Heere ontvangen, wat zoude ik dan roemen, jaheb je geen lust om in Christus te roemen, zoude dat dan nietde hoogste roem zijn die gij wensen zou? als gij door toepassingin Christus roemen zoude, wel is hij u dan zo dierbaar, o zielwees verzekerd gij zijt het voorwerp van Jezus' roem, hij beroemtzich daarin, dat gij de zijne zijt. (4) Hoe staat het met uweblijdschap? wanneer vermeerdert uw blijdschap, als u de wereldsevoordelen of plezieren schijnen toe te lachen? of als je in denabijheid met u God mag verkeren en om gaan? als het u verguntwordt al u noden in zijn schoot als uit te storten, en niets voorhem te verbergen? o ziel zet je geen prijs op die blijdschap,gelijk gij, die weleer ondervonden heb 't, wel erkent dat diegenade die gij ontvangen hebt.
(5) Nog eens hoe staat het met die prijs die gij stelt op deeeuwigheid, is het maar als een verbeelding of als een droom biju geacht? of acht gij die zo dierbaar, dat als gij in dedierbaarheid eens ingeleid word, dat je ook wel eens inverwondering zoude uitroepen met David Ps. 31: 14. o hoe grootis dat goed dat gij weg gelegd hebt voor die u vrezen, o zielzet gij daar zo grote prijs op? dat er niets in de wereld is daargi u somtijds zo in kunt verheugen dan in die heerlijkheid? Isdat niet een bewijs, o ziel dat gij hier al iets van gesmaakthebt van die heerlijkheid? en zo kunt gij u verzekerd houden, vande vruchtbaarheid uws geloofs.
(e) Ja maar klaagt somtijds zo een ziel, ondervond ik maar dieroem en blijdschap in de genade: maar helaas! ik ondervind zo eendodigheid in mij, en dat is de reden dat ik mijn staat nietdurf op maken; en dit was ons derde dat wij vooraf aan te merkenhadden, namelijk tot vertroosting.
o Bekommerde ziel, komt staat eens een weinig stil en antwoordeens op het geen wij u zullen vragen gij klaagt nu zo over udorheid. Heugt gij geen tijden en stonden dat je in de Heerekont roemen? Sta hier eens bij stille, is 't u al vergeten, hoehet daarin 't verborgen toeging? Toen u ziel met zoveelblijdschap, en geestelijke verheuging was aangedaan? Toen uw hartals in vlammen van liefde tot uw God zo was ontvonkt, dat gijtoen wel kon zeggen, ik zal nu nooit meer twijfelen aan mijnstaat, de Heere heeft mijn berg vast gesteld, ik zal ineeuwigheid niet wankelen wel o bekommerde ziel, is die tijdvoorbij, staat nu eens stille, herinnert u die tijd eens. daarzal misschien nog zo zoete nasmaak voor u in liggen, gij zielbeziet uw bestreden deel nog eens, indien het u gevraagd werd, ofje dat onzekere bestreden deeltje, dat gij in u gevoelt zoudtwillen geven voor een hele wereld, beziet de wereld eens op zijnallerschoonste, zoals die zich voor het oog vertoont in zijnerijkdommen, staten en eer, en u bestreden, en 't onzeker deeltje,dat u zo sterk betwist wordt, welk, van deze twee zoude gijliever kiezen? is u antwoord niet gereed? o ik gaf dat voor geenduizend werelden, o ziel wel weet dan tot uwer vertroosting, datgij deze vruchten des geloofs in u hebt.
Wij hebben nu nog ten laatsten vooraf te onderzoeken welke welde reden mochten wezen van zo een ziel haar bekommering, en datdie doorgaans zo belemmerd is in hare verzekering, wij zullenmaar twee reden aantonen.
1. Een reden aan de zijde Gods, die belieft haar in zijnwijsheid dus te leiden, en hare gestalte te verwisselen, opdathij te dierbaarder bij haar geacht zoude worden, indien zijaltijd die roem en de blijdschap in haar ondervonden, zij zoudesomtijds, haar meer aangedaan vinden, en hoger achten het (aanhaar gegevene) genade werk, als de gever, daar al de gegevenegenade haar maar alleen gegeven word, om haar tot de liefde vanhaar God op te wekken, doet hier eens bij hoe het ook is om haarte leren dat er voor haar nog een beter staat weg gelegd is, alszij in 't huis haars Vaders zijnde, zich altijd zullen in hemverheugen en verblijden.
(2) Daar is ook een reden aan haar zijde, zij wandelt somtijdsonbedachtzaam m, en onvoorzichtig, als zij de gestalte ondervond,zo verzuimde zij die in haar op te wekken, en lette doe nietgenoeg op hare gestalte, ja dat meer is zij beantwoorde dieondervonden genade niet genoeg, want denkt eens tot wat einde deHeere u die toen gaf. Was het niet opdat je aangename vruchtenzoude voortbrengen? als vruchten van verloochening, tenonderbrengen en u aankanten tegen uwe verdorvenheden, opdat gij unaasten zonder woord zoude winnen, wel hebt, gij geen vruchtdaarmede aan u zijde gedaan! billijk dat de Heere zijn handomtrent u verwisselt: nog eens, beziet eens of de wereld nu nietwat meer liefde van u geniet als in de vorigen tijd, nu weet gijwel al wat de wereld op uw liefde wint, die liefde moet Jezus,van u missen? wel billijk dat gij dan ook de stralen van zijneliefde moet missen. O ziel wie gij zijt, staat hier. eens bijstille, vraag dit uzelf eens af, maar blijf dan niet bij uzelf,neen, keert maar weer, ja keert weer, hij is gereed al uweafkerigheid te genezen, en hiertoe zullen wij voortgaan, om aante wijzen, en ten tweeden de middelen die zo een ziel zalgebruiken, om de vruchten des geloofs weer, in haar teverkrijgen, en die brengen wij tot deze vier:
a. Houdt u veel bezig met de oefening des geloofs, leert danniet alleen meer en meer uw afwijking kennen, en de volheiddie in Jezus is, en leert zo alle ogenblikken als een, dieweer nieuwe genade nodig hebt, uit zijn volheid door het gelooftoevlucht tot hem nemen, laat dit dagelijks uwe betrachting, inwat gestalte gij u bevindt, hetzij bestreden, vliet tot hem dathij u leert ten strijde, het zij dorre en dodig, vliet tot hem omlevenskrachten, en dat doende zult gij alle ogenblikken, nietalleen u verdorvenheden en afwijkingen zien, maar ook alle levenen geest voor u in Jezus is, al is het niet dat geloof, waardoorgij Jezus voor u kunt nemen, laat het dan dat geloof zijnwaardoor uw verlangen en begeerte naar hem is.
b. Wekt uwe ziel op, om niet alleen naar hem te verlangen, ente hongeren en dorste, maar leert zo de toevlucht tot hem nemen,dat gij alle levensgeesten van hem leert ontvangen, voelt gij uhart verflauwen in de liefde tot hem, vliet zo met u hart tothem, dat hij met de stralen van zijne liefde, u verflauwend hartals weer mocht aansteken, en rust dan niet totdat gij u hart weerin de vorig familiariteit en liefde omtrent hem werkzaam vindt.
c. Oefent u ziel weer in het nieuw maken van u verbond metGod, want verbergt hem de Heere voor u in zijne liefde,onderzoekt eens aan u zijde, waarin gij ontrouw geweest zijt in uverbond aan u God, was. het verbond zo gemaakt tussen u en u God,en, hebt gij zo wel u trouwe en gehoorzaamheid aan u God belooft,als die van uw God die zijn liefde en gemeenschap aan u belooftheeft, wel bevind gij nu uw ontrouw aan uw God, erkent het voorhem met schaamte, belijdt hem u zonde, en erkent u onmacht, enlegt zo voor hem als een schuldige neder en pleit voor hem, dathij zelf belooft heeft niet alleen u afwijkingen te vergeven,maar daarenboven dat hij zijn kracht in uw zwakheid wilvolbrengen, doet dit bij elke afwijkingen, totdat gij de voriggenade weer levendig in u ziel ondervindt.
d. Doet dit in de nederigheid uws gemoeds, dat gij daar dooral langer hoe kleiner bij uzelf mag leren worden, en het gene ude Heere dan belieft weer te geven, in hoe kleine mate het ookmocht wezen, toont uwe gewilligheid en volvaardigheid, om hetweer aan u Bondgod te geven, en blijft dan zo erkennen, dat, bijhem alleen alles is om u in uwe vorige vruchtbaarheid in u geloofte herstellen. Wanneer gij deze en dergelijke middelen gebruikte;o uw God zoude zichzelf aan u niet onbetuigd laten, hij zoudeimmers volgens zijn belofte aan u gedenken als in de dagenvanouds, om tot u van vrede te spreken, met die blijdschap envreugde uws gemoeds.
2. Laat ons nu eens kort enige middelen aan de hand geven aanaan ziel die nu reeds de vruchtbaarheid des geloofs in hemondervindt, wat hem te verrichten staat, om deze genade in hemzorgvuldig te bewaren, deze geven wij de volgende 5 middelen bijde hand.
a. Stelt toch de Heere veel tot het voorwerp van alle uweverlustiging en vermaken, o die God die u zoveel van zijn genadeen liefde nu nog reeds doet ondervinden, wel beantwoordt het tochvoor zijn aangezicht: kan de wereld zo welgemoed, ja met ijdelevreugde aangedaan zijn, wanneer de dingen van de wereld haartoelachen? zult gij u dan niet veel meer verheugen en verblijden,wanneer God door zijne liefde u met zo veel ondervinding van zijngenade reeds is voorgekomen? en roept toch met Asaf uit Ps.73: 24. Wie heb ik nevens u in de Hemel, nevens en lust mij nietsop aarde, in wie zoude gij u meer verlustigen, dan in God,waartoe doet hij u nog dagelijks zo veel van zijne liefde smaken?is het niet opdat gij ten vollen overtuigd zoude wezen, dat gijeen voorwerp zijt waarin de Heere al zijn lust (als 't ware)heeft? wel laat dit u hart te meer opwekken, om door allezichtbare voorwerpen u in de Heere te verlustigen. b. Gewent utoch veel aan de Heere, dezen raad gaf Eliphas eens aan Job, Job22:21, maar dit mogen wij u hier ook wel tot enen raad geven, omde vruchtbaarheid des geloofs levendig in u te bewaren, met uwegedachten. o! laat die immers u ten alle tijden Gode aangenaamzijn als gij of in 't verborgen, of zelfs in uwe beroep zijt,laat zelfs dan uwe gedachten in u binnenste u vermaken, en datbijzonder in die zielsuitgangen, naar nog nauwergemeenschapsoefeningen met uwen God, in die innige overweging,hoe gij ondermaanse voorwerpen tot uw ziels verlustiging meer enmeer zult kunnen vergeestelijken, en hoe gij daardoor meer enmeer uw God zult leren kennen en liefhebben, en laat dit gewennenook meer openbaar worden in uwe daden, houd u in al u doen enlaten, in u beroep en burgerlijk verkeer, altijd familiair in hemvoor ogen te stellen, en hem in alles raad te vragen, en niets tedoen, dat tegen zijne heiligheid strijdt, gewent u veel aanChristus, om door oefening des geloofs en liefde al nauwer methem verenigd te worden, en aan zijn geest, opdat hij u al meermet zijn licht bestrale en hier zo al gemoedigd u geleid op uwweg naar de eeuwigheid.
c. Maar leert ook voor hem wandelen met die kinderlijke vreesen ontzag voor zijn aangezicht; o ondervind gij nu deliefdestralen, weest toch niet hooggevoelig van uzelf, noch denktniet bij uzelf, ik en zal niet wankelen; want de Heere heeft mijnberg vastgesteld. Denkt doch het gene gij hebt dat gij hetontvangen hebt, en tracht dan altijd die kinderlijke vrees in ulevendig te houden, opdat je bewaard word door de Goddelijkegenade van door hoogmoed in de ene of de andere zonden te vallen,stelt u veel Petrus voor ogen, die toe hij meende aller vast testaan in de genade, die zo volmondig tegen zijn Heere en Meesterdurfde zeggen, al werden zij alle aan u geërgerd, ik zalnimmermeer aan u geërgerd worden: ziet zijn hoge gedachtenvan zichzelf, was de weg gebaand, van zo een bitteren val, dathij door een dienstmaagd met vervloeking tot driemaal, zo zwaarzijn Meester verloochende.
d. Doch als gij evenwel ondervind, dat je niet alleen dezeverkeerden hoogmoed in u ondervond: maar zelve, dat gij in de eneof de andere zonde gevallen mocht wezen: o ziel! toeft nietlange: maar keert doch weer met schaamte en berouw, hoe langerdat gij in u zonden blijft, hoe meer dat gij zult verachteren inde groeiende en vertroostende genade, en waarom zoud gij nietwederkeren? merkt gij u Vader aan, die heeft rommelendeingewanden van barmhartigheid over u, die staat als met openarmen om uwe ziel weer in genade te ontfermen, wanneer gij maarmet schaamte en, een kinderlijke vrijmoedigheid weer naar hem toevliedt; merkt gij Jezus aan, die man uw hoofd, ja uw bruidegomis, die is ook u een Hogepriester, die ook volvaardig is, om aluwe zonden die gij dagelijks doet, voor u te treden tot zijne entot uwe Vader, om te tonen zijne genoegzame verzoening voor aluwe zonden, hoort eens hoe Paulus hem tot uwen troost aanmerkt.Hebr. 4: 15. Want (zegt hij) wij hebben zodanig geenHogepriester, die niet kan medelijden hebben, met onze zwakheden;merkt gij de geest aan: die gij nu zo levendig in zijnwerking ondervonden hebt, hebt gij die oorzaak van droefheidgegeven, ziet dit is de weg om hem wederom in zijn vorigewerkzaamheid te ondervinden, ja terwijl gij u dus met schaamtevernedert, o de geest is weer als. op de weg (om zo te spreken)om u met die vorige genade te verkwikken, en u op nieuws,vruchtbaar te maken.
e. En voor het laatste, ga dan weer op nieuws en vernieuwt uverbond met u God, zo in 't verborgen, in een afgezonderdeplaatse tussen God en uwe ziel alleen, geeft daar u God als weerop nieuws u hand ja u ganse hart, en zegt met u ganse hart, zo ikmijn ziel ooit of ooit aan u verpand en overgegeven heb, zo doeik het nu weer in deze tijd, en dit verborg plaatsje zij tot eengetuige, dat ik nu verklare op nieuws, aller zonden vijand tezijn, en om op nieuws voor mijn God te wandelen, en daar op zalik wachten de hulpe en bijstand, van mijn Bondgod, als ook in 'topenbaar, door het gebruik der bondzegelen; zegt, dat ik in 'tverborgen gedaan heb, zal, ik hier plechtig voor God en de gansegemeente verrichten, daar toe zal ik deze tekenen tot verzegelingmijner ziel ontvangen, wanneer gij deze en dergelijke middelengebruikt, om deze genade in zijn ziel zorgvuldig te bewaren, endit was onze tweede hoofdzaak, die ons te verhandelen stond.
III. Laat ons nu enige troostgronden voorstellen, voor enigezwakke zielen, die door het voorgestelde mocht geschudde wezen,en zeggen, om dat ik deze genaden in zijn werkingen zo niet enondervinde, daarom vrees ik dat ik nog buiten de genadestaat zij,of indien ik uit het voorgestelde al ten vollen mij overtuigdvind dat de Heere zijne genade in mijn ziel gelegd heeft, evenwelondervind ik nog zo veel verandering van gestalte, en de vijandvermag daardoor somtijds zo veel op mij, dat ik gedurig alsgeschudde worde, eer dat wij de zodanige troostgronden geven, zohebben wij
1. Iets vooraf te zeggen, tot verhoeding voor de wereld, endat is: 1. weet dit o wereld, u hebt veel te kleine gedachten vande geestelijke vredeblijdschap, en deze vreugde, wat verbeeldingkunt gij hebben van deze vrede, daar gij nooit vrede, in of met ueigen consciëntie hebt? wat denkbeeld maakt gij van deze vreugdeen blijdschap, daar gij in u anders niet en vindt dan naar.angstvallige gedachten? die u gedurig doen zoeken uwe zondigeijdele gezelschappen, of wilt gij die gaan vergelijken, bij uwezondige ijdele vreugde, daar gij in 't lachen zelve smart hebt? owij zeggen u hebt doch hier van zulke kleine. ja verkeerdegedachten niet, hoe veel te dwazer doet gij dan 2. Wanneer gij uhet voorgestelde zo licht toepast, en u inbeeldt, dat God u Goden Vader in Christus is, daar gij nooit u hart nog onttrokkenhebt van de liefde van de wereld, men mocht denken, welk mag tochde oorzaak zijn dat de wereld haar het goede zo gemakkelijkinbeeldt, daar zijn twee oorzaken.
A. Daar is iets in Gods kinderen, dat zij in haar zien, en dat(1) daar is iets zondigs nog in haar over, niet alleen hareverdorvenheden en feilen, die zij nog in haar zien doorstralen,en zeggen, wel beelden die haar het goede in, dewelke die zondeen afwijking nog hebben, wel de mijne zijn nog zo erg niet, weldan heb ik zo wel een hoop om zalig te worden als zij; nietalleen dit, maar dit is ook een zonde in Gods kinderen, dat zijdie ontvangene genade zo weinig erkennen, dan is 't eens in haarals een gedurige klacht, wel 't is maar die of die genade die ikondervinde, en zo is zij genegen die zeer te verkleinen, waardoorzij niet alleen haar ondankbaarheid tegen haren Vader betonen,maar door deze zondige verkeerdheid, de wereld oorzaak geven omte zeggen, hoe zoude de Heere u kannen als zijn kinderen dragen,daar gij altijd als tegen hem murmureert, daar wij het graagerkennen, en daar op hope hebben van een zalige verwachting voorons. (2) Daar is ook iets van de Godvrucht in haar, dat de wereldzeer groot misnoegen geeft, dat zij Gods kinderen niet alleenverdacht houden, maar haar eigen zelven het goede toespreken, endat is dit (a) omdat Gods kinderen zo veel op hebben met deeeuwigheid, en dat haar hart en mond somtijds wel eens vervuldis, en uitroepen: o hoe groot is dat goed, dat gij weg gelegdhebt, voor de gene die u vrezen, ja dat zij wel zouden met degrootste nadruk zeggen, het is zo groot, dat geen oog heelthet gezien, geen oor heeft het gehoord, nog het is nooit in 'thart van een mens opgeklommen, dat God voor zijn kinderen weggelegd heeft, en omdat dit kostelijk goed zo dierbaar in haarogen is en zij daar veel van spreken met elkaar, hieruit ontstaatgrote jaloersheid in de wereld, de natuurlijke mens zoude welzeggen, wel al spreek en denk ik zo veel niet van de eeuwigheid,ik heb daarom zo welhope van zalig te worden dan zij (b) omdatzij zo levendig ondervonden hebben die hartveranderende genade,zodat de wereld in haar bespeurt een gehele andere koers vanleven dan te voren, haar gezelschap, haar spreken, haar verkeeren omgang, zien zij wel dat veel van de hare verscheelt, dat zijeen kleinachting hebben van al het ondermaanse, met weinigaandoening van de wereld wensen te wandelen. 0 zegt de wereld?dat alles is maar geveinsdheid in haar, maar wij spreke en doenalles zo wij het menen, en wij hebben van haar niet veel goedegedachten, maar wij hebben een goede verwachting van onszelf.
B. Daar is iets in de wereld, waardoor zij zo ligt het goedevan haar zelven, inbeelden, terwijl die gans geen begrip kunnenmaken, noch van 't ondervindelijke, noch van 't einde van eenchristen, zo gaan zij welgemoed in al hare bedrijven voort in dewereld, en zeggen, ik doe naarstig mijn beroep, in neme mijnplicht wel waar, en de rest moet ik aan God overgeven, oellendig, natuurlijk mens! weet doch dat gij zeer ongelukkig zultzijn, u bent te beklagen in uw geruste en zondigen toestand, achmocht gij nu nog eens tot inkeer gebracht worden, misschien zoudede Heere u genadig zijn.
Doch terwijl gij zo genegen zijt (zo u zegt) in God te roemen,zo laat ons eens tonen, wat onderscheid dat er is tussen u en eenkind van God. (1) Hoe zijt gij tot die vrede des gemoeds, die gijroemt te hebben gekomen? ondervind gij niet dat gij dit tot uzelfgesproken hebt, als u consciëntie u overtuigd heeft? sprak gijdoe niet haast tot uzelf van vrede. daar, aan de andere zijde eenkind van God ondervindt, dat hij het hem niet ligt durfttoepassen, was dikwijls, in haar, ik durf het goede van mijnzelven niet besluiten, ik mocht mij eens bedriegen, totdat Godzelve ten laatsten met zo krachtige overreding, naar zo veelstormen en baren het zo aan de ziel klaar gemaakt heeft, dat zijhet niet langer kan nog durft ontkennen. (2) Ondervindt gij nietdat gij alle drangrede opgezocht hebt, om het uzelf op tedringen? als gij eens, of door bediening, of door uweconsciëntie, geschud werd, dat gij op valse gronden u watinbeelden. gaf gij het gewonnen? deed gij 't niet contrarie?zocht gij niet al uit te vinden wat gij maar ooit wist dat gijgedaan hadde? enige plicht of deugd, (hoe verre ook u hart daarvandaan was) wilt gij dat niet al bijeen brengen, om uzelf devrede toe te spreken? daar wij in een kind van God rechtcontrarie vinden, die het hem niet durft toe-eigenen, watbeloften aan hem voorgesteld worden, hij zoekt alles bij tebrengen, zelfs zijne verborgene zonden, waardoor hij vreest nogontbloot te zijn van deze troostelijke vrede. (3) Nog eens envoor 't laatste, waartoe brengt u die ingebeelde vrede, is hetniet om te zeggen, laat u nu maar wandelen naar mijn wereldsebegeerlijkheden, mijn uiteinde zal doch vrede zijn, en zo brengtu die gedachten tot een vleselijke gerustheid. Daar werkt hetheel anders in een kind van God, o wanneer God tot zo een zielvan vrede gesproken heeft, zij vindt zo een gedurige begeerte omdie zorgvuldig in haar te bewaren, die verwekt in haar een nieuwelust om toe te nemen in heiligmaking.
Dus ziet gij wel wereld, dat uwen roem ijdel is, en datgij nog in een beklaaglijke toestand zijt, u erkent toch dat gijvan dit alles ontbloot zijt, de Heere mocht u nog genadig zijn.
2. Dit vooraf aangewezen hebbende, laat ons nu ook eens kortde troostgronden leggen, voor gelovige zielen, en dat zullen wijtot deze 3 voorwerpen voorstellen.
A. Voor zwakke en geschudde zielen, die het werk nog niet voorhaar zelven kunnen opmaken, maar alleen in haar ondervinden, eenbegeerte en verlangen naar Jezus, om hem voor haar deel te kunnenopmaken, wij zeggen tot u gelovige ziel, al kunt gij het nog vooruzelf niet opmaken, en al word u nog dagelijks geschud in uwstaat, gij hebt reden genoeg om in God te roemen. Want 1. merkteens aan waar het u vandaan komt, al uwe twijfelingen, is hetniet van u ongeloof, u verzet u eens tegen dat ongeloof, waagthet eens om op Jezus te steunen, zegt met de Koningin Ester, Est.4: 15. wanneer ik omkom zo kom ik om, o hij heeft immersnooit iemand die tot hem kwam uitgeworpen, en indien hij uuitwierp, gij zoude de eerste wezen, wel heb je dan geen redengenoeg, zelfs tegen u ongeloof te roemen, en dit zal nog meerblijken.: 2. Zo gij eens let dat gij zo graag erkent geen krachtin uzelf te hebben, om te kunnen bestaan tegen uwe vijanden, zoerkend immers, dat alles om u te vervullen in Jezus is, om uvruchtbaar te maken in de genade zo het geloof als de vrede,blijdschap en, verheuging in God, o ziel leert dan nu maar, datgij dan Jezus recht aangenaam zijt, als gij niets hebt in uzelf,zijt gij recht in staat om in hem vervuld te worden. U komt maartot hem, zo ellendig, arm, blind, naakt, en geheelgebrekkig als gij u bevindt, wel ziel bevindt gij dit in u, gijhebt grote reden, van te roemen in de genade. 3. Hoe gebruikt gijzijn gerechtigheid in alle uwe daden, wenst gij niet menigmaaluit te roepen, Heere! doet verzoening, zelfs over mijnallerheiligste daden, die nog zo zondig en verkeerd zijn! Gijlaat doch in dezen uwe Godvrucht niet verzwakken doorwereldsgezindheid, maar leert Jezus meer gebruiken in alle uwedaden, en verzet u tegen het ongeloof, opdat gij nog meer en meermag roemen in de genade.
B. Voor gelovige zielen die het vergund wordt te wandelen doorhet geloof om op Jezus te steunen en zijn sterkte aan te grijpen,doch die het weinig vergund worde wederstuitende daden desgeloofs in haar te ondervinden, en dus evenwel, zo in haar nietondervinden, die roem en blijdschap harer ziel, tot uwen troosthebben wij dit voor te stellen. 1. Laat het u genoeg zijn, datgij dus door 't geloof mag wandelen en uzelf aan Jezus overgeven.Doch 2. zoekt ook naar meerder vruchtbaarheid uws geloofs, opdatgij mag voegen bij u geloof deugd, en bij uw deugd kennis, enbij uw kennis matigheid, en bij uw matigheid lijdzaamheid, en bijuw lijdzaamheid godzaligheid, en bij de godzaligheid broederlijkeliefde, en bij de broederlijke liefde, liefde tegen alle: zoons Petrus vermaant, 2 Petr. 1: 5, 6, 7. En hier toe kunt gij hetteken des verbonds gebruiken door het geloof, wanneer gij Jezusdaar voor u ogen ziet afgeschilderd, en verbroken voor uwezonden, tot uwe vaste verzekering, zo kunt U daar ook meteenopgeleid worden, hoe dat gelijk brood uw lichaam doet wassen engroeien, alleen de oefening van uw geloof doet u opwassen inChristus.
C. Voor verzekerde zielen ligt hier grote troost inopgesloten, terwijl het haar vergund wordt, met de lieflijkestralen van Gods Geest verlicht te worden, en dat zij niet alleenaan hare zijde ondervinden haar geloof en liefde uitgestrekt naarGod. en zijn gemeenschap: maar daarenboven hoe zij gans levendigondervinden, de wederstuitende daden van haar geloof in haarziel, en dus wandelende in 't licht van Gods aangezicht, weetevenwel (in 't voorbijgaan) dat dit weinige gelovigen zoondervinden; doch die daar toe verwaardigd worden, hebben wij tewekken, opdat ze gedenken, 1. dat dit wat zeldzaams is dat deHeere aan haar geeft, dat hij dan dat zo nu als dan nog maarondervindt, het is voor haar geen dagelijks brood. Gij draagt udoch in die ondervinding zeer voorzichtig! opdat gij hem geenoorzaak geeft het verkwikkelijke te doen ophouden. 2. Gedenktdoch in uwe verkwikking, dat zijn hand ligt omtrent u ook kanveranderen, en hij u ook nog kan in 't donker lei de. 3. Hebtdoch medelijden met kleine, zwakke en klagende zielen, het eindewaar toe gij de mate van genade ontvangen hebt, is die ook daartoe niet geschikt? op jat gij tot ondersteuning en vertroostingvan zwakke en bestreden zielen zouden wezen? 4. Wandelt tochnederig in ootmoedigheid voor de, Heere, erkent doch altijd dathet vrije genade is die gij van de Heere ontvangen hebt, dochtracht altijd u staat vast te houden, en erkent het altijd zoveel u de Heere belieft te vergunnen, en dat gij toegelatenwordt, om in zijn heiligdom te verkeren.
Ziedaar kort enige troostgronden voorgesteld voor zwakkegelovige, en verzekerde zielen in de genade. En dit was ons derdestuk dat wij beloofd hadden.
IV. Nu zullen wij nog enige zwarigheid trachten op te lossen,die somtijds zoude oprijzen uit het gene wij voorgesteld hebben,als:
1. De eerste zwarigheid is een klagende ziel die hetvoorgestelde gehoord, heeft, zal zeggen, hier schort het mij, iken kan mijn geloof niet opmaken, ik vind wel een begeerte enverlangen naar Jezus: maar ik vrees dat zij niet ernstig genoegin mij is, of dat het misschien zal verdwijnen.
Tot antwoord, wij vragen u ziel van wie hebt gij die begeerte?is 't van uzelf dan kunt gij het houden als gij wilt: maar is 'tniet van u dan moet het immers van God wezen? terwijl uw begeerteen verlangen doch naar God en zijn gemeenschap is, wel zwakkeziel, het verlangen, het hongeren, het vlieden, het prijs stellenop Jezus, wel dat is immers al het geloof?
2. De tweede zwarigheid is, een ander zal somtijds klagen, ikvind nu wel een dierbaarheid in Jezus en zijn gemeenschap, ikdurf niet ontkennen dat ik het geloof niet oefen, maar mijnkommer is dat het een tijdgeloof mocht wezen, dat maar voor eentijd opschiet: maar dat misschien wel weer zoude overgaan.
Tot antwoord en onderrichting hebben wij u dit te zeggen,vindt gij die kommer in u? wel 1. dat is een goed bewijs in u,dat het geen tijd geloof is; want een tijd of ingebeeld geloof isvervuld met die waan van inbeelding, dat hij meent vast en zekerte staan, en dat hij kracht genoeg in hem zelve heeft. 2. Legtdeze kommer aan de Heere voor, tijdig en ontijdig, opdat hij datwerk in u wil volvoeren: zegt met David, Psal. 139: 23, 24.Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijngedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leidmij op den eeuwigen weg. 3. Houden verzekerd dat het geentijd geloof is, want gij ondervindt immers in u, dat gij nu nietgerust en tevreden zijt, nu gij dat geloof hebt, de tijd geloofis van die aard zo hij hem inbeeldt dat hij dat heeft, dan is hijgerust en wel tevreden, het en woekert in hem niet: doch hoe is't in u? zijt, gij nu ook wel tevreden? neen, het geloofis in u woekerachtig, daar wenst gij in te bevorderen, in deugden in godzaligheid, houd dit tot u troost.
3. De derde zwarigheid: iemand zal zeggen, schoon ik al hetgeloof in mij vind als gij daar voorgesteld hebt, evenwel vind ikde verzekerdheid des geloofs niet in mij, en dat beneemt mij veelvrijmoedigheid en zet mij weinig troost bij.
Tot antwoord, gij gelovige ziel, let er eens op gij zijt alverzekerd: maar u weet het niet, en wilt gij hier eens vanovertuigd zijn. 1. Staat eens stil en erkent eens met stilheiduwen weg die gij al bewandelt hebt, is het u al vergeten wat uontmoet is? zult gij in 't nadenken niet hier of daar eenvoetstap vinden die gij verzekerende bewandeld hebt? hoe ging hetu daarin 't verborgen? heugt het u niet wel dat gij hebt moetenuitbarsten? gij Heere hebt mijn berg vastgesteld, ik en zal nietwankelen in eeuwigheid, 2. Gij klaagt van verzekerdheid: maarzijt gij waarlijk niet verzekerd dat gij met u ganse hart naarGod gaat om in oprechtigheid voor hem te wandelen? wel als gijdit ondervindt, is dat geen verzekerdheid genoeg van u staat?gaat maar voort en oefent u meer en meer om de Heere voor testellen, tot u vertroosting en verzekering.
4. De vierde en laatste zwarigheid, is een klacht over dewandel des geloofs, een ziel dit horende voorstellen wat devruchten van 't geloof zijn, en hoe een Christen verplicht is dusin 't geloof te wandelen, zal klagen over de ongelijkvormigheidvan zijnen wandel met die van een Christen.
Tot antwoord dient. o Hier hapert het al! en weet gij waar ditvandaan. komt? 't is dat gij niet meer verloochend zijt aanuzelf, u eigen verstand en wilsneiging, u eigen krachten envermogen, ja al het ondermaanse, gij ziet nog zo dikwijls om naarde wereld, gij zijt nog zo weinig uitgeschut, niet hebbende inuzelf, het is een plicht of deugdbetrachting, daar gij mede naarJezus gaat, en hij eist dat gij niets zult mede brengen, en indie ontblootheid van hem, zult leren afhangen, om van hem allestot u troost, te erlangen. Neemt dit evenwel tot uwe troost,terwijl gij een gevoel hebt van het gene gij mist, is immers eenklaar bewijs dat gij leeft, een dode heeft geen gevoel, nog geenademtocht: maar ondervindt in uwe ziel een gevoelen van uweafwijking en een geestelijken ademtocht, van uitschietendezuchtingen en gebeden, zo hebt gij ook die belofte, dat de Heereu zal doen zeker wonen, Psal. 4, en ondervindt gij uwe hart duswerkzaam in de vrede met God, niet geestelijke blijdschapen vreugde naar God. Houd u dan ook verzekerd dat gij eensontvangen zult, het einde uws geloofs de zaligheid der zielen.Amen.