1. Predikatie
Gedaan op zaterdag de 10 februari 1714, ter voorbereidingtot het houden van des Heeren H. Avondmaal.
Tekst: 2 Samuël XII: 13.
Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen denHeere!
Die met opmerking en aandacht Gods Woord leest, wat de Heerevan zijne kinderen heeft willen laten aantekenen, zal deze vierbijzonderheden doorgaans van haar vinden: 1. Vinden wij hareschone deugden en genade, die de Heere haar heeft willen geven,ziet onder andere maar deze weinige, als Noach, als wij vindenwat de Heere zelve van hem getuigt, Genes. 6: 8. maar Noachvond genade in de ogen des Reren, en Cap. 7: 1. Daar naarzeide de Heere tot Noach, gaat gij en u ganse huis in de ark,want u heb ik gezien, rechtvaardig voor mijn aangezicht, daarde Heere zelf van zijn Godvrucht getuigt, terwijl de ganse wereldverzopen lag in allerlei goddeloosheid, dus vinden wij ook eenvromen Lot. Genes. 19. hoe de Heere hem om zijn godsvruchts willezelve uit een Sodom laat vertrekken, eer hij die Steden met hetvuur van de Hemel wil verbranden, en alle inwoners wil verderven,dus vinden wij van dien Godvruchtigen Mozes, dat de Heere zegt,mijn knecht Mozes, en hoe de Heere hem ook als een getrouwenknecht heeft willen gebruiken, om zijn volk uit Egypte teverlossen, hij was die man, die werd toegelaten, alleen met deHeere op de berg te zijn, terwijl zelfs geen Beest dien Bergmocht aanraken, of hij moest doorschoten worden, Exod. 19. Hijwas een man die niet alleen 40 dagen met de Heere op de Berggeweest is, maar wiens aangezicht ook glinsterde toen hij van deBerg kwam, zodat de Kinderen Israëls hem niet en konden aanzien,of hij moest een deksel op zijn aangezicht leggen, Exod. 34: 29.En elders, wordt van hem getuigd, dat hij het allerzachtmoedigstemens was. Dus vinden wij van Job aangetekend, Job 1: 1.dezelve man was oprecht, enu vroom, en Godvrezende, en wijkendevan het kwade, ziet ook een Jeremia, wat God zelve van hemgetuigt, Jer. 1: 5. Eer dat ik u in moeders buik formeerde,heb, ik gekend, en eer dat gij uit de baarmoeder voortkwam heb iku geheiligd, en hoe getrouw de Heere hem in zijn commerciegemaakt heeft, dat hij niets ontziet om het volk aan te zeggen,die last die hij van de Heere ontvangen heeft, al wordt hijgehaat, gesmaad vervolgd, in de gevangenis gevoerd, ja zelfsgedood, in alles was het in hem blijkbaar dat hij God vreesde.Van deze en veel andere vinden wij hun schone daden en genadenuitsteken boven andere. Maar gelijk de Heere gewild heeft, datdeze genade van haar zullen bekend wezen, zo wil hij ook dat vanhaar zonden en afwijkingen ook zullen voor elk bekend zijn, zovinden wij ook aangewezen, van dezen Godvruchtigen Noach Genes. 9:21. En hij dronk van dien Wijn, en werd dronken, en hij ontblotezich in 't midden, zijner tent. Zo vinden wij ook van eenLots dronkenschap, en bloedschande. Gen. 19: vs. 31, 33, 34. Envan Mozes' ongelovigheid, wanneer de Heere tot hem gezegd had,Num. 20: 8. Neemt dien staf, en verzamelt devergadering, gij en Aäron uwen broeder. en spreekt gij liedentot de steenrots voor hun ogen, zo zal hij haar water geven. zowas hij nochtans ongelovig, als wij vinden vers 11. Toenhief Mozes zijne hand op, en hij sloeg de steenrots tweemaal metzijnen staf, het welke de Heere zo mishaagde dat hij daaromhet volk niet in Kanaän zoude inleiden, zo, vinden wij, eenJobs, en Jeremia's ongeduldigheid, zodat Job de dag van zijnegeboorte vervloekt heeft. Job 3 : 1. daarna opende Job zijnemond en vervloekte zijnen dag, en vers 3 zegt hij, de dagverga daar ik in geboren ben, en hetzelfde vinden wij. vanJeremia Cap. 20: 14, 15. Vervloekt zij de dag in welke ikgeboren ben, de dag in welke mijn moeder mij gebaard heeft, enzij niet gezegend, vervloekt zij die man die mijn Vadergeboodschapt heeft, zeggende, u is een jonge Zoon geboren,verblijdend hem grotelijks, enz. zodat de Heere van hen ookheeft bekend gemaakt, hun grote zonden, en misslagen die zij bijdie genaden gehad hebben, hier bij vinden wij 3. ook doorgaanshare beschaamdheid, en grote droefheid, over hare zonden, die welvan sommige als van ter zijden voorkomen, als van Noach, Lot enandere, doch van andere ook klaarder als van Job, nadat de Heeretot hem gesproken had, zei hij Job 39: 37, 38. ziet ik ben tegeringe, wat zoude ik u antwoorden, ik leg mijne hand op mijnmond, eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden, oftweemaal, maar zal niet voortvaren, waarmee hij te kennengaf, zijne diepe verontwaardiging, en uiterste beschaamdheid overzijne zondige verkeerdheden, hier op vinden wij 4. daar op devertroostende genade, dat zich de Heere wederom in liefde enverkwikking van zijn genade aan haar ontdekt, dit zagen wij in debitter wenenden Petrus, dat Jezus zijn ogen van liefde op hemsloeg, en hem dus vertroostte.
En om deze gezegden niet verre te zoeken, zo laat ons hieronze ogen maar slaan op onzen Koning en Profeet David, waarin wijdeze 4 gezegden zonder enige tegenspraak vinden: het eerste in devorige, en de drie laatsten in dit 12 Cap., dus zien wij in de 12voorgaande verzen, de zonde die David gedaan had met Uria enBatseba, en nu vinden wij de twee laatste zaken, in dit 13 vers,zodat kort, dit vers in zich begrijpt, een boetvaardigebelijdenis van de Godvruchtigen doch hier zondigende David, aande Profeet Nathan, en daar op een dierbare vertroosting, die hijop zijn belijdenis door Nathan ontvangt, zodat zich dit vers vanzelfs in tweeën verdeelt, dat wij ook voorgenomen hebben in dezetwee reizen te verhandelen.
Voor tegenwoordig hebben wij bij deze tijdsgelegenheid,voorgenomen U L. aandacht het eerste voor te stellen: namelijk detreurstem van de Godvruchtigen doch hier zondigende David en danmorgen daarop laten volgen, de vertroosting die hij door Nathanontvangen heeft
In het verhandelen van deze woorden zullen wij orderhalve opdeze IV. generale hoofddelen, letten. 1. Op de persoon die detreurstem doet II. De persoon tot wie hij zijn treurstem doet.III. De tijd wanneer dit geschied. IV. De treurstem of belijdeniszelf.
1. De persoon die hier de treurstem doet is David, wie Davidis zullen wij U. L. aandacht nu niet tonen, terwijl wijvooronderstellen, dat niemand, in het Christendom daar vanonkundig is, om dan nu niet te spreken van zijn Stammen ofafkomst, zo, merkt evenwel dit in 't voorbijgaan aan, als hierDavid staat, dat het die David is, daar God in zijn woord zo veeldeugden heeft van laten aantekenen, als van zijn geloof, die konzeggen, met mijnen God zal ik over een muur springen, en Ps. 23:4, daar hij even gezegd had dat de Heere zijne ziel verkwikte,toen kon, hij in geloof zeggen, al ging ik ook in een dal derschaduw des doods, ik zoude geen kwaad vrezen, ook van zijnlijdzaamheid en verloochening, dat we klaar in hem zagen, als hijvlucht voor zijn zoo Absalom, en van Simei gevloekt werd, 2Samuël 16: 5-, 6. en werd aangezet door Abisai, om hem dat tevergelden, ziet daar een grote daad, in hem van verloochening, enlijdzaamheid, vers 10, maar de koning zei ... ja laat hemvloeen; want de Heere toch tot hem gezegd heeft vloekt David,en van zijn familiaire verkering met zijn God, als wij doorgaansin de Psalmen vinden, ja 't was die David, die zo kostelijkePsalmen gemaakt heeft, daar nu de gelovige. nog zo veelverkwikking voor hare ziel in ondervinden, ja die David die zomenigmaal, in zijn ongelegenheid, in vervolging, en in perikelen,de hand des Heeren ondervonden had, in hulp, redding, enverlossing, ja die David, die de Heere hier tot een Koning overzijn Israël gesteld had; om in een voorbeeld van Godvrucht haarvoor te gaan, ziet dien David heft hier een treurstem op, en komthier voor als smartelijk en zwaar gevallen, doch die daar overtot schaamte is en berouw is gekomen.
II. Laat ons nu eens zien, tot wie hij zijn treurstem doet, 'tis tot Nathan, de Profeet, laat ons zien:
1. Wat het woord Nathan te zeggen is, in onze taal is ditwoord zo veel te zeggen als een geschenk, of een vrijwilligegift, die iemand buiten of tegen verdiensten van iemand geniet,en wat moest dit al niet in de eerste opslag voor David,verkwikkelijk zijn, als hij dacht zo een geschenk nodig tehebben, om door hem als een geschenk die Goddelijke gunste enliefde als in vorige dagen te mogen ondervinden.
2. Hoe nu deze Nathan, David hier voorkomt, 't, is wel waardat hij hier voorkomt als een Profeet, die de Heere afzonderlijktot hem zendt, als wij zien, vers 1. en de Heere zond Nathan totDavid, maar doet hier eens bij dat hij ook moet aangemerktworden, als een bijzondere boezemvriend van David, zo vinden wijdat David zijne geheimen aan hem, als aan een bijzondere vriendontdekte, wanneer hij voorgenomen had, vergelijk 2 Samuel 7:1 met1 Chronijke 17: 1, de Heere een huis te bouwen, en wat moest datNathan niet een bijzondere vrijmoedigheid geven, om zijn last diehij van God aan David moest bekend maken, hem die met eenbijzondere vrijmoedigheid voor te stellen, terwijl hij hem indezen niet zo zeer aanmerkt als een Koning, wiens ontzag hijzoude mogen vrezen maar als zo een boezemvriend, die hij niet hemnu als dan, wel met elkaar van geheimen gesproken hadden, datnooit verder ontdekt werd, en merken wij David ook hier aan, dieook zijn geheimen wel meer aan Nathan ontdekt had, wat moest ditin hem niet verwekken, aan de ene kant een uiterstebeschaamdheid, denkende, wel is deze mijne zonden van mij zogeheim gedaan, nochtans voor de wereld bekend, dat dit mijnverborgen boezemvriend mij dat bekend maakt, en aan de anderekant een vrijmoedige belijdenis, om ook dit geheim dus verreontdekt; niet te verergeren, maar met schaamte met hem het voorde Heere te belijden, te meer wanneer hij hem nu aanmerkt als eengezante die van God tot hem gezonden was.
III. De tijd wanneer dit geschiede, Toen, hetwelk tweezins kanverstaan worden.
1. Toen namelijk, toen David nog zonde tot zondetoegedaan heeft, terwijl het genoegzaam bleek, dat hij tot dietijd toe telkens de ene zonde gedaan had om de andere teverbergen, zo had hij Uria dronken gemaakt, Cap. 11: 13. om zijnoverspel te bedekken, en toen hem dat niet gelukte, gaat hijvoort tot nog al erger zonde, namelijk tot het laten doden vanUria, dies werd de ene zonde al uit de andere geboren, en vangroter tot groter, totdat, die ten laatste als het ware geklommenen gesteigerd waren tot aan de Hemel, en zie. Toen zond de HeereNathan tot hem.
2. Of ook Toen gelijk andere menen, toen hem zijnconsciëntie kwam te overtuigen van zijn zonden die hij hier zode ene voor de andere naar kwam te doen, want gij moet nietbegrijpen, dat David in al die tijd in zijn zonden zo zonde voortgegaan hebben, zonder daar van overtuigd te wezen, neen,ongetwijfeld heeft zijne consciëntie nu en dan wel eens in hemgesproken, en hem gezocht tot staan te brengen, maar ziet diealleen en was niet in staat om hem te doen wederkeren, maar danwas die hier een bijzonder behulpmiddel daar toe, want zietterwijl die consciëntie hier weer zijn werking ter overtuigingin hem komt te doen, en dus was zijn hart als geprepareerd omweer te keren, en ziet even Toen zond de Heere Nathan ttothem, en dan kon hij best op hem overwinnen.
IV. Laat ons nu eens zien, de belijdenis van David zelve, is, ikheb zegt hij gezondigd tegen
de Heere en om dit gevoeglijk te verhandelen, zo moetenwij letten, op deze 3 zaken. 1. Op de persoon van wie hij hierspreekt. 2. Hetgene hij van zichzelf getuigt. Dan 3. Hoe hij dittot vergroting opmaakt tegen wien hij dus gezondigd heeft.
1. De persoon van wie hij spreekt is van zichzelf, zeggende, Ikdit is hier opmerkelijk van David, dat hij hier niet en schroomtzichzelf te noemen, hij doet hier niet gelijk de wereld doorgaansdoet, die wanneer wen haar hare schandelijke zonden aantoont,.aanstonds genegen zijn, die op andere haar schouders te leggen,even gelijk Adam eens deed aan de Heere, Gen. 3. toen hijgezondigd had, en de Heere hem voor zijn gericht daagde, het nietschroomde de schuld op God te leggen, zeggende vs. 12. Dievrouw die gij mij gegeven hebt, die heeft mij van die boomgegeven en ik heb gegeten, als of hij wilde zeggen, Heere hadgij mij die vrouw niet gegeven, ik had tegen u niet gezondigd.Doch hier vinden wij recht contrarie in David, als hij zegt Ik.Doet hier nog eens bij als hij zegt Ik, toont hier dan ook niet,dat hij gans niet genegen is, zijn zonden te verkleinen? hierdeed hij veel contrarie als ook de wereld gewoon is te doen,wanneer die van haar zonden overtuigd worden, zij zijn zo haastgenegen die te verkleinen, 't is in haar ogen maar die of diezonden anderen hun zonden zijn bij haar veel groter geacht danhaar eigen, neen, hij wil die niet verkleinen, en waarlijk is ditniet ene zake die te verwonderen is? hoe hij hier aanstonds hem,zo vernedert voor zijn God en hem zo diepe in zijn dood endoemwaardigheid aanziet, zichzelf in de schuld legt, en dat wel.
A. Ik David die een Koning ben over Israël, en zo moest ikhaar in alles voorgaan, al Mijn daden moesten mijn onderdanen totvoorbeelden wezen, om ook daarnaar te doen; maar helaas! dit mijndoen is dit nu haar zelfs geen gelegenheid gegeven, om de zondenvrij uit te doen: als zij in deze hare zonden bestraft worden,zullen zij niet aanstonds zeggen, wel in deze daden ziet onzenKoning is ons voorgegaan? wel laat ons hem dan vrij in dezenvolgen, niet alleen als een Koning: maar als een godvruchtigeKoning, zal uwe name door deze mijne gruweldaden niet gehoond,gesmaad en gelasterd worden onder de Heidenen die u niet kennen?O! als hem dit op zijn hart kwam, wat moest hij niet in schaamteal wegzinken, en zeggen met nadruk Ik.
B. Doet hier nog eens bij, Ik David aan wie de Heere zo veelte koste gelegd heeft, die zo veel blijken van zijn genade,liefde en hulp ondervonden heb, hoe menigmaal heeft mij de Heerebuiten verwachting gered uit de macht van die mijne ziel zochten,en wat gaf hij mij bij die gelegenheden niet, menigmaal zo veelmate van genade, om door Psalmen, met harpen hem te loven, hoemenigmaal is mijn hart ontvonkt geworden. in zijne liefde, enondervond zijn nabijheid: maar helaas! heb ik dit de Heerevergolden, dat ik zo dwaas van hem zij afgekeerd, en dus tot dezonde gekeerd, en wanneer hem dit in gewicht op zijn hart kwam,wat moet dat zijn ziel nogal niet tot grote schaamte brengen,zeggende met nadruk: ja Ik dwaze heb dit gedaan.
2. Laat ons, nu eens zien wat hij van hem zelven getuigt, 't isik heb gezondigd zegt bij, ons oogmerk is hier niet om breedvan de zonde op zichzelven te spreken, van haar oorsprong, aardnog gevolgen, (dat bij andere gelegenheden gedaan word) alleenmerken wij hier maar in 't algemeen aan, dat hij hierdoor dezonde verstaat, allerlei zonde, hetzij dat hij nagelaten had datde Heere hem geboden, en ook gedaan dat hem de Heere in zijn Wethad verboden, wat naam men die ook geven mag noemt men dieongerechtigheid, of onwettelijkheid, of overtreding, of misdaden:in alle deze daden had hij hem schuldig gemaakt, en zo zien wijdan klaar dat hij niet een bijzondere zonde in de oog heeft; maardat hij die aanmerkt in al zijne omstandigheden die aan eengeschakeld zijn, waardoor in hem de ene zonde uit de anderegeboren is geworden, en die alle zo vast aaneen gehecht zijn, datze niet van elkaar konden gescheiden worden; dus zien wij dat hetdronken maken geboren werd uit het overspel, en daar uit weer dedoodslag, en zo kwam die al van erger tot erger, hier sluit hij-nu geen van die alle uit: maar ziet hij belijdt die nu al,hetzij hoe of waar hij die ook gedaan had, en gelijk dit waar is,dat bij de oprechten goedwilligheid is, zo vinden wij dit hier inDavid. Wij zien hier in hem, dat hij niet genegen is zijn zondente verbergen, neen, men hoort hem hier zo oprecht uitkomen,zeggende: ik heb gezondigd.
Waaruit in 't voorbijgaan dit te leren is, dat wanneer eenkind van God in enige zonde komt te vallen, hetzij grote ofkleine zonden, hetzij openbare of verborgen zonden, wanneer hemdie voorgesteld worden, en gezegd ziet daar en daar hebt gij ubezondigd: hij doet dan niet als de wereld, die het zoekt tebedekken of te verkleinen, of die zoekt te bepleiten, met dwazepleitreden; noen, in hem is zo een oprechte bekentenis, om diemet schaamte te belijden en hem daar over voor zijn God tevernederen.
Iemand mocht denken wat reden mogen er zijn, dat de Heere inzijn rechtvaardigheid belieft zijn
kinderen nog toe te laten dat zij in zonden vallen; wantmerken wij God aan in al zijn deugden en volmaaktheden (die haarGod is) die haat immers de zonden; zodat hij die zelfs in zijnkinderen niet kan verdragen, merken wij haar aan in zo verre zijuit God geboren, zijn, hebben zij ook een volslagen haat tegen dezonde, merken wij de zonde zelve aan, die. het afschuwelijkstemonster is, dat deszelfs ijselijkheid niet kan uitgedrukt worden:wel immers indien het de Heere behaagde, hij konden in haar zoveel kracht leggen, dat ze zich kloekmoedig tegen alle zondenkonden verzetten, en in meerder heiligmaking voor haar Bondgodleven.
Maar in dezen moeten wij zeggen, heeft de Heere veel wijzereden waarom hij haar hier nog somtijds in enige zonden laatvallen.
1. Opdat zij zouden leren, dat het niet genoeg is dat ze eensdie genade in zijn kracht ondervonden hebben, maar zij haargeheel hart aan haar Bondgod overgaven, dat zij toen haar metkracht in het algemeen aangekant hebben tegen alle zonden; maardat zij nu nog alle ogenblikken die zelve kracht en genade vannode heb om haar tegen de zonden aan te kanten, als ooit tevoren; derhalve zo uitnemende dierbaar als de kracht van devergevende genade haar was, toen de Heere wel eertijds tot haarziel in 't verborgen zei (toen hij haar onthief, als 't ware vandat zware pak der zonde) zoon (of dochter) weeswelgemoed, uwe zonden zijn u vergeven, even zo dierbaar achtzij die inspraak: dan weer wanneer zij hier of daar dooronbedachtzaamheid of enigszins vleselijke gerustheid in enigezonden gevallen is mijn kind weest welgemoed, uwe en ook dezezonde is u vergeven, en zo wordt hierdoor de kracht van devergeving en genade altijd even kostelijk en dierbaar.
2. Opdat ze zouden leren met voorzichtigheid van haren broederoordelen, wanneer die door enige misdaden overvallen word, enleren daar door dat die of die zonde met ware genade kan bestaan;hoe haast zouden zij verkeerd oordelen van een broeder die indeze of gene zonden kwam te vallen, zij zouden soms wel eendurven zeggen, ik had zeker gedacht van dat mens, dat hij warehartveranderende genade in zijn ziel had: maar nu ben ikbedrogen; want ziet hij heeft hem aan die en die zoude schuldiggemaakt, en hoe kan dat met genade bestaan: maar wanneer 't nu deHeere behaagt hem in dergelijke, of somtijds nog erger zonden telaten vallen; dan leert hij in liefde van zijn gevallen broederoordelen: ja uit een bevindelijke beweging dat het hem smart voordeze broeder bidden om vergevende genade.
3. Opdat ze altijd zouden leren kleine gedachten van haarzelven hebben, om zo in nederigheid en ootmoedigheid met een diepontzag voor haar God te wandelen, en zo leren erkennen, dat alwat ze van de Heere verkrijgen, dat het alleen genade is, en danerkennen zij in nederigheid deze tweeërlei genade van noden tehebben dan eens de wederhoudende genade, om niet te zondigen,terwijl zij ondervinden dat zij tot hinken gereed zijn, zijn zijin occasie geweest daar zij vreesde haar te bezondigen: maar zijondervonden kracht om die tegen te gaan. o Dan is het Heere, ikerkenne in nederigheid, gij hebt, mij daar van zondigenweerhouden, zo ondervinden zij ook wel eens weer de vergevendegenaden, dat wanneer zij zien dat ze gezondigd hebben. O zijvinden haar zo genegen in nederigheid haar tot Jezus te wenden,opdat hij hare ziel besproeit met zijn dierbaar zoenbloed, opdatzij die bewustheid in haar mogen ondervinden, dat ook haar diemogen vergeven zijn. Niet minder werkt het in haar eennederigheid omtrent haar evenmens, daar zij somtijds haar hoofdwel eens zouden durven opheffen, indien zij hier of daar haar zoeen beschaamdheid, bijzonder als hij eens geroepen word om zijnbroeder te bestraffen. o! Als hij het doet het kan aan geschiedenmet zo veel tedere beweging, en erkentenis van zijn eigenonmacht. 't Is opmerkelijk als wij in de inleiding toonden, hoede Heere van zijn kinderen zulke kostelijke deugden en genade,heeft laten aantekenen. waarin zij verre uitsteken boven anderegelovigen, dat ook even van die zulke zonden aangetekend staan, dieook uitmunten boven andere, is het niet om deze reden, opdatzij altijd kleine gedachten van haar zelven zouden hebben? ziethier David ten voorbeeld. wat heeft, hem de Heere niet versiert(als 't ware) met zo een kostelijk blindend wit kleed, met zoschone deugden, maar wat is dat hier bijzonder bemorst geworden,met zo vuile stinkende zonden, als wij hier vinden, wel ditmaakte hem nederig bij zichzelf.
4. Opdat ze derhalve op haar weg naar de eeuwigheid, zoudeleren voorzichtig wandelen, zij leren hierdoor bij de bevinding,op wat droevige gevaarlijke wegen zij nu de eeuwigheid tewandelen hebben, hoe zij tot hinken gereed zijn, die moet haarimmers voorzichtig maken, om te leren letten, tot wat zonde haarnature het meeste genegen is, hoe kleinen kracht zij nog hebbenom die tegen te gaan, dit doet haar zo veel mogelijk is deoccasie vermijden en met een bedachtzaamheid wandelen.
5. En ten laatsten, opdat zij zouden onderscheid leren makentussen de Hemel en de aarde, hier is het tranendal, daar deplaatse des gejuichs, hier een vreemdelingplaats, en daar desVaders huis, hier, ontmoet hij vijanden, daar alleen vrienden,hier nog in hem een aards hart, dat nog naar het vergankelijke omziet, daar een verhemelde ziel, die zich, eeuwig zal verheugen enverblijden in zijn Bondgod, hier nog in een donkere woestijn doorhij nauwelijks de schemering ontdekt ziet, daar een helderZonnelicht, daar zijn verstand zo mede zal bestraald en verlichtwezen, met zo volmaakte liefde en genieting van zijn God vooreeuwig. Ziet daarin 't voor bij gaan kort enige reden voorgesteldwaarom de Heere zijn kinderen, hier nog somtijds laat in enigezonden vallen, daar hij haar voor kon bewaren.
3. Laat ons nu eens zien, hoe hij dit zijn zeggen totvergroting opgemaakt, als hij met nadruk aantoont, tegen wie hijgezondigd heeft, 't is zegt hij, tegen de Heere of gelijker eigenlijk staat in de grondtaal, tegen de Jehova, de eigenbetekenis van die Naam zullen wij U. L. aandacht nu nietverklaren, alleen maar met een woord, dat hij de Heere hieraanmerkt, als de onveranderlijke God, in zichzelf, en in al zijnbeloften en bedreigingen, die zijne mond gesproken heeft, en zoverstaat hij hier dan door deze Heere, wel in 't gemeen deDrie-enige God, doch in 't bijzonder, de Vader, van deze God hadhij zo veel blijken van zijn onveranderlijkheid ondervonden, datal wat hij hem ooit belooft had, (al was het voor hem nog zoduister) hij het op zijn tijd aan hem vervuld had, daar was hijnu zo trouweloos van dien Heere geweken, en wat moest die zijnesmart niet vermeerderen, als hij eens dacht, ik heb dit gedaan,tegen die Heere, daar ik zo veel weldaden van ontvangen heb, diemij in alles zo wel gedaan heeft, ja die mij, (in spijt van almijn vijanden en haters) tot hiertoe gebracht heeft, wel hoe hijdit alles meerder in zag hoe, zwaarder dat hem in dezen zijnezonden moest wegen.
Evenwel als hij hier zegt, ik heb gezondigd, tegen deHeere, en neemt niet weg, (1) Dat hij het tegen hemzelfgedaan heeft, alzo hij door de Goddelijke genade een nieuwschepsel was, door Gods Geest vernieuwd, en zo der Goddelijkenatuur deelachtig was, en derhalve in staat om door ziel enlichaam, als bekwame werktuigen, zijn God te verheerlijken, daarhad hij alle delen toe misbruikt, zijn verstand dat doorde geest verlicht was, deed, hier duistere daden, zijn wille diein liefde naar God moest uitgegaan hebben, ging tot de zonden,zijn consciëntie die hem moest gesproken hebben, en hemonderricht, mocht zijn werking niet doen, zijn ogen die hij moestafgekeerd hebben van de zonden, had hij daar heen gewend, insumma, met een woord, alle de werktuigen van ziel en lichaam hadhij verkeerd gebruikt, en dus zondigde hij tegen zichzelf, (2)Nog ook tegen Uria de Hethiet, terwijl hij de oorzaak van zijndood was, want al schoon hij zichzelf niet gedood had, evenwelwas hij daar de oorzaak van, als blijkt, Cap. 11: uit de inhouddes briefs die hij hem meegaf, als wij vinden vs. 15, en hijschreef in de brief, zeggende, stelt Uria voor aan tegenover desterkste strijd, en keert van achter hem af, opdat hij geslagenworde en sterft, hier konden niet baten dat hij tot zijnverschoning kon ingebracht hebben, gelijk hij tegen de bodegezegd had, vers 25. het zwaard verteert zo wel deze als gene,hij wiste hoe het door, zijn toeleg geschied was, en zo zienwij ook hoe hij tegen Uria gezondigd had. (3) Nog eens, dit neemtniet weg dat hij het ook tegen Bathseba gedaan had, Terwijl hijdie genomen had om overspel mede te bedrijven, en hij dus deoorzaak was van hare verontreiniging, en ofschoon dat hij dezezaak had kunnen verkleinen, en zeggen ziet ik heb haar toteen vrouw genomen, als 't blijkt Cap. 11: 27. Evenwel ondervondhij, dat die hem niet kon verontschuldigen, alzo die vorigemisdaad nu reeds van hem gepleegd was. (4) Nog eens, dit nam nietweg, dat hij ook gezondigd had tegen zijn huis, want dacht hijeens hoe hij het hoofd van zijn huis en hofgezin was, en indieniemand van de zijnen in deze zonde had komen te vallen, hoe Godhem gesteld had, om daar straf over te oefenen: maar ziet hierwas hij haar in deze afwijking voorgegaan, en dus had hij nu tewachten dat God zijne Vaderlijke straf aan hem zal oefenen, alsNathan hem even te voren gezegd had. vs. 10. 11. Nu dan, hetzwaard zal van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid; Zo zegtde Heere: Zie, Ik zal kwaad over u verwekken uit uw huis, en zaluw vrouwen nemen voor uw ogen, en zal haar aan uw naaste geven;die zal bij uw vrouwen liggen, zodat de Heere hem hadlaten aanzeggen, dat hem even die smaad zou aangedaan worden, diehij aan zijn naasten gedaan had, gelijk wij dat daar naar ookbewaarheid vinden, Cap. 16. (5) Nog eens dit nam ook niet weg dathij het tegen gans Israël gedaan had, want indien hij hemaanmerkte als een Koning over haar gesteld, indien daar nu enigeonderdanen zij, genegen tot deze of dergelijke zonde, door goedevoorbeelden des Konings terug gehouden, maar nu horende wat deKoning gedaan heeft, zullen daardoor te vrijer toe en voort gaanin haar zonden, en zeggen, wel het moet toch zo'n kwaad nietzijn, anders zou David, hem daar voor gewaacht hebben. (6) Nogeens en voor 't laatste, dit nam ook niet weg dat hij het totaanstoot der vijanden. die buiten w aren, gedaan heeft, terwijlhij die oorzaak gegeven had door deze zonden, om te zeggen laatons nu de zonden maar vrij zonder enige vrees te doen, en nietvrezen, dat wij daarom niet gelukkig zou wezen, neen! durft Davidhem het goede inbeelden, wij hebben zo veel hope als hij, wantwij maken het toch niet erger als hij, ja de vijanden des Heerenzouden daar door tot lasteren komen, waardoor hem ook voorzegdwerd de dood van zijn kind vs. 14. wanneer nu David diteens te zamen overwoog, wat moest al zijn zonden hem dan niet inzijn verzwaring voorkomen, en zijn ziel in de uiterste droefheiden schaamte niet doen wegsmelten, evenwel drukt hij zijne diepeootmoedige belijdenis nog krachtiger uit, als hij zegt, dat hijhet tegen de Heere gedaan had, gelijk hij met nadruk het zegt Ps.51: 6 tegen u, u alleen heb ik gezondigd, en dan, wil hijmet dit zeggen, bijzonder uitdrukken, dat ofschoon hij een koningwas, dat hij evenwel een onwettig Koning was, dat gelijk zijnonderdanen onder hem als Koning stonden, en zij verplicht warenzich naar zijn wetten te gedragen, dat hij evenwel ook onder deKoning der Koningen stond, en hij ook verplicht was ingehoorzaamheid zich aan de Goddelijke wetten te verplichten, omhem ook te wachten van deze te overtreden, en indien hijovertreedt, dat hij dan zo wel verschuldigd is straffe te dragen,als hij die verplicht is aan zijn onderdanen uit te voeren, en zovinden wij hem hier, als een die zich aan de Goddelijke straffeonderwerpt en hier hem zo verkeerd niet toont, als wel somtijdsde Koningen der aarde doen, die wanneer zij enige wettenovertreden hebben, om het voor de wereld te bedekken, de wettenzo weten te verdraaien of te veranderen, tot krenking van deGoddelijke wetten, nee, zo deed David hier niet, hij legt zichliever in ootmoedigheid in de schuld, als dat hij de wet Godszoude willen veranderen.
Ziet daar zo kort als ons doenlijk is U. L. aandacht dezebelijdenis van David, in zijn diepste nederigheid voorgesteld,doch eer wij eindigen zullen wij u deze bedenking eens oplossen,namelijk hoe David, hier op zo een korte belijdenis vergevingkrijgt, die maar zegt. ik heb gezondigd tegen de Heere; daarwij vinden van Judas in zijn belijdenis, dat hij daar nog meerbijgedaan heeft, en die kreeg evenwel geen vergeving, want duszegt Jrudas: Matth. 27: 4. ik heb gezondigd, verradende hetonschuldig bloed, en dat hem die niet vergeven zijn, is bijalle bekend, zowel door het vonnis dat hij van Jezus ontvangenheeft voor deze daad, die het wee over hem uitsprak, als uit hetbewijs naar zijn daad, dat hij tot wanhoop, en eigenmoord isgekomen.,
Tot antwoord, hebben wij dit te zeggen, omdat er een grootonderscheid was tussen beide haar belijdenis, en dat wel in dezetwee opzichten.
1. De belijdenis die Judas doet, geschied maar meest met zijnmond uit een overtuiging van zijn consciëntie, toen hij ditgruwelstuk uit geldgierigheid gedaan had, en nu tot zichzelfgekomen was, heeft hem bijtijden alle twijfel zijne consciëntiezo in zijn aangezicht gevlogen, dat hij al de tekenen en wonderenvan zijn meester gezien hebbende, heeft moeten vlieden, en zouitbarsten met deze woorden: verradende het onschuldig bloed. MaarDavid doet deze belijdenis uit de innigste beweging van zijnhart. Had iemand in Davids hart kunnen lezen, daar had hij dezeklare belijdenis als in gegrift gevonden, dit niet uit kongewist, nog door iets anders kon verdiviteerd worden, hier ginghij mee neerleggen en stond daar weer mee op, het woog hem alseen zware last, het gaat hier mede even gelijk, bij voorbeeld nogonder ons, twee zullen een waarheid belijden, daar het de enen zovan harten deed dat men kan in hem bespeuren, dat elke waarheid(als 't ware) zo wichtig op zijn hart weegt, dat de kracht van dewaarheid in het binnenste ligt, daar een ander somtijds meer zalbelijden dan de eerste, maar met zo weinig aandoening en indrukdat men haast kan besluiten dat het maar woorden zijn, die van delippen voort komen zonder het hart.
2. Merken wij eens aan waar het Judas vandaan kwam, hij zagwel dat de liefde tot het geld hem betoverd had, en begon nu tedenken, wat zij meester nog kort te voren op hem gezegd had,Matt. 26: 24. de Zoon des mensen gaat wel heen gelijk van hemgeschreven is, maar wee dien mens, door welke de Zoon des mensenverraden wordt, het was hem goed, zo die, mens niet geboren hadgeweest, hier kwam nu zijn consciëntie, en paste dezestraffe aan hem toe, en terwijl hij nu die straffe die hemgedreigd was, vreesde, barstte hij in deze woorden uit: ik hebgezondigd, verradende het onschuldig bloed. Maar merkenwij David aan in dezen, die had zo veel vrees niet voor destraffe, als wel voor de zonde, hij zag een groter helle in dezonde zelf, als hij wel zag naar de zonde; o nu hij hier in dezengezondigd had, nu voelde hij zo veel gemis van de nabijheid vanzijn God, het verbergen van zijn Vaders lieflijk aangezicht, hetniet ondervinden van de stralen der Goddelijke liefde, en deinvloeden zijnes geestes, was hem de allerzwaarste smart die hemop het hart woog, dit alles had meerder aandoening op zijn geest,dan de hel in zijn vreselijkheid.
Meent evenwel dat David maar zo een korte belijdenis gedaanheeft, als wij hier vinden, neen, ofschoon hij dit hier op ditogenblik deed, waar op hij de troost van Nathan ontvangt, hijlaat het hier niet bij blijven, door deze belijdenis in zijnganse ziel als ontstoken geworden, om door een reeks vankrachtige reden te smeken om genade: dit vinden wij klaar vs 20. toenstond David, op van de aarde ... en ging in het Huis des Heeren,en bad aan, en wilt u weten wat toen de inhoud van zijn gebedwas, naar alle waarschijnlijkheid heeft hij toen die 51e Psalmgemaakt, en die daar voor zijn God. uitgestort, en dat hij hiermaar in 't gemeen voorgesteld had, dat doe in zijn bijzonderhedenging uitwerken, en zo in zijn ernst doe aanwees aan zijn Bondgodwaar het hem alleen om te doen was, te weten vergeving, en deervaring van de Goddelijke genade, als in vorige dagen.
Toepassing
Tot dus verre deze woorden geopend, zo laat ons die nu (bijdeze tijdsgelegenheid) eens nader overbrengen tot ons nut: En datwel.
I. Tot overtuiging van velen, doch wij zullen die trachten totdeze volgende te brengen. a. Van stoutmoedige zondaren, die detijd van haar leven anders niet en doen, dan die zonde daar haarnature toe genegen is, de ene tot dronkenschap, de anderen totspelen, een derde tot hoereren, een andere weer tot andere zonde,elk daar haar natuur meest naar toe wil. O zondaars waar wil datheen! gaat dat zo onverhinderd te poste naar de helle? daar gijnu een slaaf zijt van uwe zonden, die gij meest bemint; want gijmoet die uitvoeren, of het u lust of niet, of uw lichaam daartoein staat is of niet, gij zijt verbonden aan uw begeerlijkheden.Wel zondaar, zal dat duren tot het einde? hoe zwaar zult gij hethebben in het oordeel en in de eeuwigheid? Moet hier David doorzo een naar engte terecht gebracht worden, wel zij dat slagen vaneen vader, in, het gemis van zijne gunste, als wij hem zo bitterhoren klagen in dien 51e Psalm. O zondaar! wat zal hij dan op uniet vergramd wezen als een rechtvaardigen Rechter? is dit nietnaar voor u om daar te denken? maar hoe veel naarder zal het eensvoor u zijn als gij het voor eeuwig zult ondervinden in de helle.0! Mocht dit gezegde u eens overtuigen, wie weet de Heere mocht unog genadig zijn. b. Een andere soort vinden wij, die met Davidwel willen zondigen, doch niet met hem worstelen. 0 zondaar! 'tis een bewijs dat gij nou leeft in de zonde als in uw element,wel meent gij zonder worstelen vergeving te krijgen, daar deHeere (volgens zijne heiligheid) deze zonde in David niet konvoorbij aan, of hij moest deszelfs vrucht hier naar zo bittersmaken, denkt gij dan meer voorrecht bij God te hebben dan David?O schaamt u dat gij u dat zoude durven inbeelden, is hij niet eenheilig God, met wie gij te doen hebt? die te rein van ogen is dandat hij het kwaad zou kunnen aanschouwen, zoude hij dan zulkenverfoeilijke stank, als de zonde is in zijne heilige neusgatenkunnen verdragen? wel dat is immers onmogelijk, ach mocht gijdoor dat voorstel eens beschaamd worden bij uzelf, en over dezeuwe wandaden, u voor God vernederen, wie weet hij mocht u noggenadig zijn. e. Een ander soort vinden wij, die Davids zondenemen als een voorwendsel, om de haar te dekken, en durvenzeggen, wel ziet David die een overspeler was, is wel zaliggeworden, wel, laat ik dan ook maar die zonden doen daar mijnnature toe genegen is, ik hope zo wel zalig te worden als David,dus redeneerde zondaar, om zijn zonden met meerden gerustheid tedoen. Maar o zondaar! word schaamrood over zo dwaze reden om uwzonden te bepleiten, wij betuigen heden tegen u dat deze woorden,die gij nu tot uwe verberging neemt, zullen tegen u getuigen, inde dag des oordeels, weet dat die hier tot zo een einde nietstaan aangetekend, maar wel tot dit einde, dat gij aan de enekant kunt zien hoe gruwzaam de zonde is in de ogen des Heeren,terwijl hij die zo zwaar bezoekt, in zijne lieve kinderen. en alsgij dit dan recht begreep, ziet gij wel dat het hier staat om uvan de zonde af te schrikken, en aan da andere zijde staat dithier als ene baken in zee voor alle gelovige tot hunwaarschuwing, dat zij met voorzichtigheid hier zoude voorbijzeilen, zonder haar aan dezen gevaarlijken klippen te stoten, welzondaar zult gij deze woorden zo goddeloos misbruiken.
o, Zondaars wie gij zijt! die u aan enige dezer of anderezonden schuldig gemaakt hebt, wij betuigen u van Gods wegen, datgij geen deel hebt, aan de belofte, die God heeft latenbeschrijven, gij mag uzelf inbeelden dat het al wel met u staat,maar weet dit dat gij in een ellendige toestand zijt, gij leeftnu in zonden als in u element en zo lang als gij zo blijft, wijnodigen u niet tot de tafel des Heeren, indien gij morgen komt,weet dat gij daar ongeroepen komt, want de Heere Jezus heeft onsgeen last gegeven om u te nodigen, en komt gij zo, weet dat gijde tekenen des verbonds maar steelt van de dienaars, en was hettoch dat dit komen u geen nut en deed, het zou u nog zo zwaarniet vallen, maar dat het droevigste is, dat is tot verzwaringvan uw oordeel. O nare toestand die u staat over te komen, enzondaar wordt eens overtuigd eer het te laat is.
2.. Dit gezegde dient ook tot beschouwing door Gods kinderen,O kinderen Gods; wacht u doch wel nauw, voor de zonde, wantwanneer de vonken van de zonde, op uwe ziel vat krijgen, zijontstelt in u al de bewegingen uwer ziel, wel wacht u tochbijzonder voor iets te doen, waar over uws consciëntie ubeschuldigt, want weet doch dit dat een kleine zonde dooronbedachtzaamheid of zorgeloosheid in uwe ziel in gekomen, daarplaats maakt voor een groter, indien gij u aanstonds daar niettegen verzet, om die te doden, en zo wordt gij eer gij het weet,daar zo diep in geworteld, dat uwe ziel in het naarste engrootste gevaar komt, daar de Heere u dan zo smartelijk moetterecht brengen hier hebben wij immers een proef in David, doe dewandelaar hem overkwam, gaf hem haast gelegenheid tot overspel,en die gaf weer gelegenheid om Uria dronken te maken, en daarnazijn oogmerk niet verkrijgende, maakte gelegenheid tot Uria'sdood, zo ziet gij hoe de ene zonde de weg baant voor de andere,had mogelijk iemand David (toen hem de wandelaar overgekomen was)gezegd, wanneer gij deze eerste zonde gedaan hebt, ziet die endie daar op volgen, hoe zoude hij van zulke gruweldaden nietgeschrikt hebben, daar hij nu ten laatsten toe gekomen is. Welkinderen Gods, wacht u dan wanneer gij tot enige zonde verzochtwordt, zoek die in het eerste tegen te staan, dan zult gijondervinden veel gewonnen te, hebben, maar vindt gij u schuldigmet David, al is het in zo groten trap niet, toeft niet,vernedert u toch voor de Heere. Wel David die een Koning was, isu hier voor gegaan, wel volgt hem dan, ook in dezen naar, enzegt: tegen u, alleen heb ik gezondigd, o Heere! en gedaan datkwaad is in uw oog, Psal. 51.
3. Ook dient het tot raadgeving voor Gods kinderen, hoe diehaar zullen gedragen wanneer zij gezondigd hebben.
A. Zoekt nooit stil te zijn, als gij alleen zijt, want weetdit, dat uw vijand (de duivel) het meeste op u loert als gijalleen zijt, dan zult gij immers zoveel inwerpsels krijgen, datzo u wat opmerkende zijt niet weet waar gij u bergen zult voorzijne aanvallen, derhalve, probeert in 't verborgen altijd uwziel vervuld te vinden, met gebeden en heilige meditatiën, datuwe gedachten mogen lieflijk en Gode aangenaam, zijn, opdat dieinwerpsels in u niet vesten mogen om uwe ziel te bezoedelen,gedenkt hier wanneer David de wandelaar overkwam, was het niettoen hij ledig was, en op zijn dak wandelende.
B. Maar ziel vindt gij u beschuldigt, dat gij u tot nog toedaar voor niet gewacht hebt, O geen zwarigheid ziel, neemt maaruw geheel pak der zonden, en vliedt daar mede doch naar Jezustoe, en zegt niet met Kaïn. Gen. 4:3. mijn misdaad is groter,dan dat ze vergeven worden, laat dat voor de wanhopigewereld, ziet eens waren dit geen groter zonden hier van David, enziet evenwel hoe genadig de Heere is in hem die te vergeven,denkt vrij al was het de allersnoodste zondaar, die ooit op deaarde geweest heeft, indien hij maar naar de Heere loopt, en hijwil hem aan God overgeven, daar is vergeving voor hem, al was hetJudas geweest die zijn eigen Meester verraden had, indien hij zowel naar de Heere gelopen had als hij naar de strop toe liep Godzou hem genadig geweest hebben, en daarom o zondaar wie gij zijtof begenadigde, of genadeloze, en word door de zonde niet van deHeere afgeschrikt., en zegt niet, ik zoude nog wel naar de Heeregaan maar die en die zonde die ik gedaan hebben, houd mij terug,en mijn zonden zijn te groot, neen zondaar gedenkt eens aan al uwzonden, die zijn immers hoe groot maar eindig, daar debarmhartigheden Gods over zondaren zijn oneindig, en dus,overvloedig machtig die al te vergeven. als gij u niet al uzonden aan de Heere wil overgeven, en waarom zoudt gij niet, daarde Heere u nog gedurig laat roepen wendt u naar mij toe, enwordt behouden alle gij einden der aarde, zelfs in dezePredikatie zend t hij u alweer een dienstknecht, die u toeroept,dat gij toch met het pak uwer zonde, hoe zwaar het u ook mochtwegen, naar de Heere, toeloopt, hij zal die alle vergeven, entoef toch niet langer, waar is toch ware ruste en troost buitenGod voor u ziel te bekomen? wel waarom zult gij dan zo langomzwerven, ei grijpt doch moed, de Heere zal u genadig zijn.
Laat ons nu tenslotte, nog een woord van raadgeving UI.aandacht voorstellen, en dat wel voor zulke zielen, die uit hetvoorgestelde een nieuwen lust gekregen zouden hebben, om Davidsgestalte te mogen ondervinden, wat raad men haar geven zal, omdie gestalte te verkrijgen. Kom ziel slaat met mij deze weg in,gij hebt de beloften, de Heere zal 't zeggen.
a. Neemt dit voorbeeld veel van David, is dit niet een schoonvoorbeeld, wiens ziel die 't met indruk leert wordt niet klein,in dat te overlezen, wel aan dan ziel volgt dit voorbeeld veel,wanneer gij met uzelf spreekt, en zegt, mijn ziel hoe hebt gijhet dezen dag gemaakt, heb ik mij daar en daar niet in bezoedeld,wel haalt gij u hand dan gans onrein uit uwe boezem, maakt danDavids woorden de uwe, zeggende, ik heb gezondigd tegen deHeere, en kan u deze algemene belijdenis nog niet voldoen, zogaat met David voort, en neem dien nadrukkelijke Psal, 51, Engaat, pleit daar ook mee, en dat zo niet in 't algemeen, maarblijft bij elk vers eens stille staan, en ziet wat vrucht die inuw ziel overlaat, en hoe die best akkoord staat met uwe gestalte,dit doende zult gij u gewennen aan het worstelen met uwen God, envan hem ontvangen genade voor genade.
B. Wel ziel wenst gij zo naar Davids gestalte, wel aan slaatdeze weg eens in, gaat eens aan het bidden, zuchten en worstelen,voor de Troon der genade. en om dit te meer kracht op u te doenhebben, zo zegt alles met toepassing op uzelf, dat geeft immerseen bijzondere indruk in de ziel, zegt niet in 't gemeen, wij,maar in 't bijzonder, ik, ja ik Heere heb mij daar of daarinschuldig gemaakt, en dat tegen u, u alleen, wel hierdoorzal immers de ziel in schaamte moeten weg zinken voor de Heere,en dit doende wat staat er dan voor u niet een inwendigeverkwikking en een verborgen kalmte te wachten, op zo een diepevernedering uwer ziel.
Ei komt ziel, de beloften horen u toe, wel de Heere belooftimmers u tot een God te zijn, en tot een bewijs hier van, laathij u weer tegen morgen nodigen tot zijne Bondtafel, wel blijftdoch niet achter, en komt met een kinderlijke vrijmoedigheid, alhongerende en dorstende naar Jezus gerechtigheid, hij zal, u hierdoen smaken de voorsmaken van zijne genade, en hij zal nietrusten voor dat hij u eens tot hem zal opnemen in de Hemel, daarhij alle tranen van uwe ogen zal afwassen, en daar gij dangenieten zult, verzading der vreugde, en lieflijkheden, aan zijnrechterhand, eeuwig in de Hemel. Amen