Enige uitmuntende oefeningen en predikaties

Petrus Immens

II Predikatie

De vertroosting van Nathan

Gedaan op zondag de 11 februari 1714, ter gelegenheid vanhet houden van des Heeren H. Avondmaal.

Tekst: 2 Samuël XII: 13.

En Nathan zeide tot David: De Heere heeft ook uw zondeweggenomen, gij zult niet sterven.

Een rechte belijdenis gaat altijd vergezelschapt met eenwaarachtige en zielverkwikkende vertroosting, dit laat de Heeredoorgaans in zijn Woord getuigen, en om, niet veel voorbeeldentot bewijs van ons gezegde op te halen, zo ziet niet mij maareens dit ene voorbeeld in van Epfaïm Jer. 31: dus horen wij daarde Kerke een hartgrondige belijdenis doen, vers 19. zekerlijknadat ik bekeerd ben heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelvenben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt, ik ben beschaamd,ja ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugdgedragen heb, alwaar wij vinden een diepe vernederinge derKerke, in de erkentenis van haar zondige afwijking.

Doch hoort nu eens wat troost zij op zo een belijdenis van deHeere geniet, vers 20. Is niet Efraim Mij een dierbare zoon,is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds Ik tegen hemgesproken heb, denk Ik nog ernstelijk aan hem; daarom rommeltMijn ingewand over hem; laat de Heere de troost volgen, Ikzal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de Heere. Dusvinden wij zo hier als elders, dat (hetzij een volk in hetalgemeen, of een gelovige in 't bijzonder) een rechte belijdenisgepaard gaat met een waarachtige vertroosting, en dit moetnoodzakelijk elkaar volgen om deze twee volgende reden: I. Merkenwij God eens aan voor wiens aangezicht zij hare ziel uitstorten,zo volgt het noodzakelijk uit zijne deugden en volmaaktheden;want beschouwen wij hem eens in zijn heiligheid enrechtvaardigheid die te rein van ogen is dan dat hij hetkwade zoude kunnen verdragen, die kan immers de gemeenschap niethebben met de zondaren, en indien de zondaar recht gemeenschapmet God zal hebben, zo vordert die heiligheid Gods, dat ook dezenzondaar zal zien het afschuwelijke dat in die zonde ligt, daarhij zich schuldig aan gemaakt heeft, opdat hij in schaamte hemvoor zijn God vernedert: maar wanneer hij dus is ingeleid, inzijn walgelijkheid, zo, ontdekt nu die God zijne vaderlijkebarmhartigheid aan zulke verlegen zondaren, opdat zij door hetgezicht van hare zonden niet tot wanhoop zoude vervallen, (metKaïn en Judas) en dus met schrik van voor des Heeren aangezichtzouden wegvlieden: maar in nederigheid haar tot hem wenden, om dedierbaarheid van alle zijne deugden aan haar toe te passen. II.Merken wij eens aan hoe het eerste, namelijk het gezicht derzonden. de weg is om tot het laatste, namelijk de, ware troost tekomen, zo blijkt weer klaar, hoe, het ene niet kan afgescheidenworden van het andere; want gelijk het in alles waar is dat geenzake beter dan door tegenstelling in zijn aard en dierbaarheidgekend noch gewaardeerd wordt, zo is het hier ten vollen waar,zal de dierbare vertroosting van de vergeving der zonde inzijn kracht gekend en gewaardeerd worden, zo moet de zondaarrecht weten waar van hij gered wordt, en naarmate hij het eerstekent, is hem het laatste te dierbaarder.

Dus blijkt noodzakelijkheid van deze gezegden, dat die nietkunnen van elkaar gescheiden worden, en om onze gezegden nietverder te bewijzen, zo slaat uwe ogen hier op onzen Tekst, alswij die met het even voorgaande vergelijken; want gisterenhoorden wij die oprechte belijdenis van David in zijnallerdiepste vernedering, en nu moesten wij daar op ook eenslaten volgen die dierbare vertroosting, die hij op zo eenbelijdenis door Nathan verkrijgt; Toen zei Nathan tot Davidenz. En om deze. woorden gevoeglijk te verhandelen,zullen wij op deze twee zaken moeten acht geven, (om dezelveverdeling van gisteren niet te maken) I. de stem die Nathan totDavid verheft. II. De zake die hij hem voordraagt.

1. De stemme die Nathan tot David verheft, en Nathan zei totDavid, dit was dezelve Nathan die even te voren zo naar stem tothem opgeheven had, vers 7. Toen zei Nathan tot David, gijzijt die man, te weten daar gij met zo ijverige woorden van zeiin uw toornigheid, vers 5. zo waarachtig als de Heere leeft,de man die dat gedaan heeft, is een kind des doods, dit waseen stem tot hem geweest, als een donderslag in zijne oren, datdie Nathan hem daar laat zijn eigen vonnis vellen, maar ziet diezelve Nathan veranderd hier zijn stem, in zo lieflijketroostreden, wel was David die vorige reden zo zwaar op zijn zielgevallen, wat moest deze reden hem niet bijzonder als eenhartsterkende medicijn voor zijn bedroefde verslagene ziel,wezen, o grote verandering!

Dus zien wij hier hoe rechte leraars moeten doen als die rechtwillen tonen dat zij van God gezonden zijn, hare stemme tot deverharden en geruste zondaar, moet niet lieflijk maar ljardwezen, aan die moet voorgesteld worden, de afschuwelijkheid derzonden, de rechtvaardigheid Gods om die in haar te straffen(indien zij daarin volharden) de vreselijkheid der straffen, denaarheid van de helle en verdoemenis, opdat de zondaar zoudeleren kennen en weten de schrik des Heeren, daar door bewogenmocht worden tot het geloof, en zij zo uit het verderf mag geruktworden, opdat, Jen zondaar niet met een leugen in zijnrechterhand verloren zou gaan, en zou zeggen ten geenen dage tothare leraars, gij hebt mij niet trouwhartig gewaarschuwd, zo zijndan de leraars verplicht de vuile stinkende wonden des zondaarste openen, om hem uit hen eigen zelven naar Jezus te doen vliedenom behouden te worden. Doch zo, haast een leraar ziet dat diewonde in hem geopend is, en hij in verlegenheid uitroept niet destokbewaarder, Act. 16: 30. Lieve heren! wat moet ik doen, omzalig te worden, dan is een Leraar verplicht, die wonde nietopen te laten, maar neen, aanstonds moet hij zijn stem tegen hemveranderen en zeggen: o zondaar, daar is nog raad voor u, 't isnog niet buiten hoop, ziet daar de genade Gods voor de grootsteder zondaren, die beladen zijn met het pak van hun zonden, en zozijn dan die Leraars verplicht haar werk daar van te maken, omhaar met allerlei troostgronden te vertroosten. o Zijn, hier danzondaren, die in haar Davids gestalte ondervinden, in het klagenover hun zonden, ziet hier heeft u de Heere in deze morgen, aandeze plaats, een Nathan toe gezonden, die ook tot u moet zeggen,zekerlijk o Zondaar (wie gij zijt) gij zult niet sterven: maargij hardnekkige zondaars, die nog onverhinderd voortgaat in uwezonden, ziet hier zijn ook Nathans tot u gezonden die u vanGodswege aan zeggen, gij zult zekerlijk sterven indien gij in uwezonden. zult blijven volharden.

II. Laat ons nu de zaak eens nader inzien, die Nathan tot hemzegt, het is de Heere heeft ook uw zonden weggenomen, gij zultniet sterven, laat ons hier weer letten op deze 3 zaken. 1.Op de persoon die iets gedaan heeft. 2. De zake die hij gedaanheeft. 3. Het gevolg van deze grote weldaad.

1. De persoon die iets gedaan heeft, is de Heere, ofweer als te voren de Jehova, door wie hij ook in 't algemeenverstaat de Drie-enige God, in zo verre die alleen de zonden kanvergeven en in zo verre de Vader voorkomt als Rechter, wiensMajesteit door de zonde als 't ware geschonden was in hetovertreden van zijne heilige Wet, en, dan de Zoon, in zo verredie op zich genomen heeft om voor de zijnen, aan zijns Vadersgerechtigheid te voldoen, en ze te ontheffen van dien vloek diezijn Vader aan haar (als overtreders) gedreigd had, dan ook de H.Geest die het op zich genomen had, de kracht van de vergeving,aan zijne uitverkorene toe te passen, en haar daar -toe geheelinwendig te vernieuwen, doch verstaat hier door deze Jehova inhet bijzonder de Zoon Gods, die als de Jehova de verlosser onderIsraël bekend was, als blijkt Jer. 23: 6. In Zijn dagen zalJuda verlost worden, en Israël zeker wonen: en dit zal zijn Naamzijn waar mede men hem noemen zal, de Jehova onzegerechtigheid, het welke dan met nadruk, van de Zoon Gods kangezegd worden, en met nadruk kon hij hier de tweede persoon deJehova de Heere noemen, terwijl hem de Vader tot een Heere enChristus verordineerd had, want wanneer de Vader, hem daar toegewillig, gemaakt had en hen beloofd hadde, Jer. 53: 10, Alszijn ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zalhij zaad zien, en dus betoont de Vader, dat hij hem deHeidenen tot zijn erfdeel zal geven, volgens de tweede Psalm,zodat hij dan volgens zijn Soevereine kracht ook met nadruk deHeere is.

2. Laat ons naar eens zien wat weldaad deze Heere, gedaanheeft, hij heeft ook uwe zonden weggenomen, om dit klaarte vatten, moeten wij ons hier verbeelden, hoe de zondaar vannatuur een haat en afkeer van zijn schepper en weldoener gekregenheeft, en hem in alles schuldig maakt aan gekwetste Majesteit, enhem ten allen dage aankant met al zijn krachten van ziel en vanlichaam, om alle Gods geboden te overtreden waardoor God als eenrechtvaardig rechter, in zijn rechtvaardigheid zich verzet omover de zondaar uit te voeren, alle tijdelijke en eeuwige straf,zelfs de eeuwige straf, zelfs de eeuwige verdoemenis, dit is nute wachten voor alle overtreders, en zo legt de ganse wereld voorGod verdoemelijk: doch evenwel heeft de Heere gedachten desvredes gehad, over sommige uit het gevallen mensdom, om die totzijn eeuwige gemeenschap te brengen, en hier toe beloofde deVader zijn Zoon in het vlees te zenden, en die als de Borg enMiddelaar van de zijnen in haar plaats te zenden opdat hij voorhaar aan zijn Vaders gerechtigheid zoude voldoen, en doen dat,God geëist, en lijden wat gij gedreigd had, en opdat zij nietalleen ontslagen zouden zijn van de schuld en straffe der zonde,maar nu tot God als haar God zoude toegekeerd zijn, om hem nu tegenieten als een voorwerp van haar troost en blijdschap, zobekwaamt hij haar hier toe door zijn geest die hij aan haartoepast; door het uitstorten van zijne liefde in hare harten, datJezus hare zonden op zich genomen heeft, God nu haar God is in degenade, en tot een bewijs van dit, maakt die geest haar dagelijksmeer bekwaam om de zonde toe te laten, en God en zijn liefde engemeenschap, het hoogste en dierbaarste te schatten, ditvoleindigt hij dan als hij haar opneemt in de Hemel. En dit is zokort het eigenlijke oogmerk van de rechten aard van de vergevingder zonden op een Gode betamelijke wijze, als ons de Heere datlaat voorstellen.

Doch het is opmerkelijk, dat de kracht van het grondwoord, vande onze hier vertaald weggenomen zo veel uitdrukt, alsovernemen, als iets daar de een van werd ontheven, en dus eenander het zelve op hem neemt zodat dan hier eigenlijk staat:de Heere heeft ook uwe zonden overgenomen; het welkedan zag op een tweeërhande offerande, onder haar gebruikelijk,of van de vrijwillige brandofferanden daar van de Heere gelasthad, Levit. 1: 3. Dat wat offeranden, het waren, het moest een volkomenmannetje zijn, en vs. 4. toont de Heere, welke ceremonie zijdaar mede moesten plegen, namelijk, en hij zal zijn handen opdes brandoffers hoofd leggen, dat het voor hem aangenaam zij omhem te verzoenen, het welke dan te kennen gaf, dat gelijk dePriester door het opleggen zijner handen op dat beest, wanneerhij die offerde aan de Priester zijn zonden beleed, dit beest dan(door het opleggen der handen) deze zonden (als 't ware) op hemnam, en die de zonde gedaan had daarvan ontheven werd ; of hetziet bij dit ook op die plechtigheid, gedaan omtrent de rode Koe,of Vaars, waarvan wij lezen Num. 19. Die geofferd werd totreiniging van iemand die verontreinigd was, welker offerbeestniet alleen de handen opgelegd werden, maar die buiten delegerplaats geslacht en verbrand moest worden, tot reining van deverontreinigde, opdat zij dus naar de Wet rein zouden zijn, wieziet niet dat aan haar verbeelde, hoe Christus eens zoude buitende legerplaats van Jeruzalem de zonde van zijn uitverkoren op hemovernemen, volgens Hebr. 9: 14. en 1: 12. Immers dit zei Nathanhier tot David, niet uwe offerande, maar de Heere heeft uwezonden overgenomen. Laat ons nu eens zien wanneer de Heere deMessias al de zonden van David, (en dus van al zijn uitverkoren)op hem genomen heeft.

1. In de eeuwige vrede raad, 1 Petr 1: 2. de uitverkorenenaar de voorkennis van de Vader, en dan vers 20. dewelkewel voorgekend is geweest, voor de grondlegging der wereld, waaruitwij genoegzaam, zien dat die kennis, waarmede Jezus de zijnengekend heeft van eeuwigheid is, en indien hij haar toen gekendheeft, moet, hij haar als de zijne gekend hebben, om niet haareen te zijn.

2. In de Moeder belofte, Gen. 3:15. Ik zal vijandschapzetten tussen u, en tussen deze vrouw, en tussen uwen zaad, enharen zaad, en dit zelve zal u de kop vermorzelen, alwaarGod een, beloften aan het Vrouwenzaad doet; dat zij een Heere uithaar (namelijk, de Messias) de macht des duivels verbreken, en dezijnen verlossen zou.

3 . In de schaduwdienst van Mozes, wat gaf dat gedurig bloedplengen onder haar te kennen? immers die kon de zonde nietwegriemen, want dan hadden zij opgehouden te offeren, zegt ons,Paulus in de Hebr. was het derhalve niet aan een gelovigIsraëliet, dat de Messias eens in, 't vlees, zoude komen, dievoor al hare zonden zijn bloed zoude uitstorten, en dus in haaroffer haar zonden op hem nam.

4. In de dood van Christus, toen heeft hij ten vollenbewaarheid, dit zagen wij zo krachtig van hem voorzegd: Jes. 52:5, 6. en door zijne striemen is ons genezing geworden doch deHeere heeft al onze ongerechtigheid, op hem doen aanlopen, toenvoerde hij dat uit dat hij zo vrijwillig op hem genomen had voorde zijne, als wij vinden Ps. 40:7. gij hebt geen lust gehad,aan strafoffer en spijsoffer, gij hebt mij de oren doorboord,&c. Nu toonde hij hoe gewillig hij was om de wille zijnesVaders te doen, als wij vinden vers 9.

5. Zo neemt hij, de zonde ook over, als hij zijn uitverkorenekomt te wederbaren, en hem van dood levendig maakt, Ephes. 2: 4.dat doet hij dan aan zo een, ziel dat hij hem zijn zonden in,zijn, grootheid doet zien, en dat die hem als een zware last zijndaar hij onder gebogen gaat, opdat wanneer hij de zondaar zoverlegen gemaakt heeft, niet wetende waar bij rust voor hemkrijgen kun, komt zondaar (zegt hij dan als 't ware: ik zal uwzonden overnemen, en u daar van ontheffen, geeft uzelf met aluwe, zonden nu maar zo geheel, over, en mijn God en Vader zal uwGod en Vader zijn, al mijn dierbare schatten zijn de uwe, daarzet nu de ziel prijs, op Jezus, en al kan zij hem nog niet nemenmet verzekerdheid zij doet het in hoogachting.

6. Het geschiedt ook in de dadelijke heiligmaking, en dan welbijzonder, als de Heere duistere wegen met haar inslaat, en hijin haar belieft te weerhouden, die, invloeden van het verborgenevan zijn liefde, en haar leert oefenen gedurig de daden desgeloofs; of ook dan wanneer zij toeneemt in deugd engodzaligheid, dat hij haar meer en meer verlicht in haarverstand, heiligheid in hare wille, en rechtmatige gerechtighedenin haar hartstochten geeft, of ook dan wanneer zij door enigezonde (verstaat hier niet zo zeer enige dagelijkse struikeling,die zij alle ogenblikken door de inwonende verdorvenheden nogonder worpen, zijn, maar verstaat hierdoor enige buitenaankomende zonden) het zij door zwakheden ofoverrompeling overvallen worden, en zij weer gezondigd heeft, (naondervonden genade) dan komt ook Jezus en neemt van haar dezezonden over; maar dit doet hij zo, dat hij voor een korten tijdde tegenwoordige blijken van zijne genade en liefde komtonttrekken, en de zodanigen de bitterheid van de zonde doet zien,zodat hij wederom een worstelgeest moet ontvangen om niet Davidte zeggen, Ps. 51: 14. geeft mij weder de vreugde uwsheils, en de vrijmoedige geest ondersteune mij.

7. Dan neemt hij ook de zonde over, als hij de ziel daarvankomt te declareren, en haar als op nieuws naar vorige afwijkingbekend maakt, dat hij ook die zonde heeft overgenomen, ditdoet hij doorgaans door. tweeërlei middelen; uitwendig in zijndierbaar Woord, daar laat hem de Heere horen dat Jezus allezonden op hem neemt van zijn volk, niet alleen voor haarbekering, dagelijks, het zij struikeling hetzij zonden vanafwijking, en deswege hij hem gedurig toeroept, keert weder!keert weder! gij af kerende kinderen, en ik zal uwe afwijkinggenezen, en opdat zij niet daar aan zoude twijfelen, zweert, hetdeHeere doorgaans. Maar dit alleen is niet machtig, zo een zielte overreden, hier moet inwendig de geest bij komen, en de krachtvan die waarheden ook in de ziel van de zodanigen brengen, en ditgeschied dus: dat zo een afgeweken ziel op een onmiddelbare wijzevrijmoedigheid krijgt om met de diepste beschaamdheid voor haarGod in nederigheid hare afwijking te erkennen en te belijden, enzo naderen zij tot hun God in een tollenaars gestalte, die heteigen doemwaardigheid zien, en de dierbaarheid van de genade,wanneer nu de geest ook zodanige gestalte in haar werkt, zoondervindt zo een ziel dat Jezus deze zondeu. overgenomen heeft.

8. Gij doet het ook ten laatsten dan, wanneer bij nu zo eenziel inwendig bevestigt, en met kracht overreedt, dat dieblijken, van de genade die zij ondervindt, dat dat een werk vanzijn Geest is, die hij alleen in zijn kinderen werkt, en ze zoten vollen overreedt, dat alle haar zonden vergeven zijn. En wiltgij eens nader weten, wanneer de ziele dit voor haar zelven kanweten, indien zij deze volgende daden in haar ondervindt.

a. Wanneer die zijn zonden en verkeerdheden te zien gekregenheeft, dat in hem gewrocht heeft, een verslagenheid over zijnegrote, langdurige en menigvuldige zonden met welke hij hem bezetvindt, hier doet hij niet gelijk de wereld, die wel in 1 gemeenzegt wij zijn zondaars, en die niettegenstaande dit zeggen, maarzoetvoerig heen gaat, zonder enige inwendige beweging daarover tehebben, en daar door bij zichzelf verlegen is, (of het zijn zulkezonden die tegen de burgerlijke eerlijkheid aanlopen) maar in eenziel die Jezus zijn: zonden heeft overgenomen, is die zielsbeweging met ontroering, en verslagenheid over alle zijne zonden,het zij of hij in 't openbaar, het zij of hij in 't eenzaam is,min of meer kan hij zijn stemme met David verenigen, uit ditgevoel" Ps. 51: 19. de offeranden God, zijn een gebrokengeest, een gebroken en verslagen hart zult gij o God, nietverachten, en die kan in hem anders niet werken dan zo eenverlegenheid, zo hij eens aanmerkt, hoe hij door de zonde eenvijand van God is geworden, en dit dient hem als een bewijs vanware genade, alzo zij in haar bevindt dat hare hart ontroerd is,omdat zij zo zwaar tegen hem gezondigd heeft, en zij niet lieverwenste dan daar van ontdaan, en Gods beeld gelijkvormig te zijn.

b. Wanneer zo een ziel bij haar zelven overtuigd word dat dezeverslagenheid in haar een waarachtige overtuiging is, over harezonden, en niet een valse, zij weet dat een onbekeerd zondaar ookwel eens overtuigt word, die brengt haar menigmaal tot nadenken,om te zeggen, is mijn overtuiging ook maar niet een algemeneovertuiging,. dan geschied het wel dat de H. Geest zo een ziel,niet kracht van reden zo overreedt, dat hij het besluit moetopmaken, dat zijn overtuiging, de waarheid is, die geschied opgeen ene dag, neen, maar van dage tot dage meer en meer, dan zietzij eens de lelijkheid van de zonde, dan hare onmacht om dietegen te gaan, dan roept zij weer eens uit in verfoeiing van haarzelven, ik dwaze was in mijn hart met veel verkeerdheden nogbezet, o waren mijn vorige daden te herroepen, wat zoude ik dieniet met verheuging herroepen, maar helaas ziet daar mijneafwijkingen, maar gedenkt zij daar aan, dat de Heere alleen vanhaar eist dat zij dat met schaamte zal erkennen, voor zijnaangezicht, en dat hij die alle wil uitdelgen, en dit verwekt nuin haar een erkentenis, dat de overtuiging in haar waarheid is.

e. Wanneer deze overtuiging haar uit haar zelve naar Jezusdoet vlieden, om met het gehele pak harer zonden, haar zelven aanhem over te geven en dat niet tegenstaande alle verkeerdheden enwederwaardigheden, hoe duister bestrede en aangevochten zij haarzelf bevind, dat zij nog bij dat alles, vind, ik kan niet rusten,ik moet evenwel naar Jezus toe om in hem behouden en gezaligd teworden, en zo betoont zij wat liefde en hoogachting dat zij voorJezus heeft, en hoe dierbaar hij in haar is. Petrus zegt, 1 Pet.2. u die geloofd is zij dierbaar, maar aan haar kanbij omkering tot haar troost toegepast worden, u die Jezus zodierbaar is, houd u verzekerd, gij hebt het geloof.

d. Wanneer zij inwendig bij haar zelf verzekerd is, dat zij indeze overtuiging zo naar Jezus heen vliedt als andere van Godskinderen, indien zij hare gestalte eens gaat vergelijken bijgodvruchtige in het heilige Woord, vind zij daar die grotezondares, Luc. 7: 37, 38. hoe, deze zondares de voeten van Jezusnat maakte met hare tranen, en die met het haar van haar hoofdafgedroogd heeft, en zijne voeten kuste, en hem gezalfd hadden;maar ziet wat een genadige sententie zij van Jezus ontvangt, vs. 84.en hij zeide tot haar, uw zonde zijn u vergeven. Zo ook deCanaanitische vrouw,. Matth. 15: 22--28. hoe deze met bidden bij.Jezus nog aanhield, zelfs dan toen Jezus haar al afgeslagen had,en gezegd dat het niet betamelijk was, het brood van dekinderkens aan de honden te geven; desniettegenstaande hoe ditafstaan haren ijver vermeerderde om bij Jezus aan te houden enhij haar zo genadig antwoord gaf, wel, de ziel dit ziende en daarop haar gestalte inziende, zegt, wel ziet ik gaan ook zo naarJezus als die, en heeft hij mij nog niet geantwoord, uwe zondenzijn u vergeven; wel laat ik het evenwel nog niet opgeven, neen,als ik (voegt zij nog bij) nu ook andere gelovigen eens horespreken van hun ondervinding, het is ook al met haar geweest, metworstelen, bidden en klagen, eer zij het voor haarzelven hebbendurven opmaken; o zegt de ziel dan wel eens! nu ondervind ik datik tot Jezus nader als alle de andere, o ziel erkent toch hetgeengij ondervindt.

e. En ten laatste, wanneer zij deze gestalte in haar gevoelt,een diepe ootmoedigheid, en in die, beschaamdheid naar de Heere,toeloopt, en nu die volle resolutie bij haar zelven genomenheeft, en, haarzelf eens afvraagt, waar hene mijne ziel? blijf ikhier bij mij zelven, zo ben ik zeker verloren: loop ik naar dewereld, daar kan ik voor mij geen ware troost nog rusteverkrijgen, wel ziet ik zal het dan bij de Heere wagen, kom ikom, zo kome ik om, en zegt, nu wens ik liever dood te blijvenvoor de Heere, dan dat ik weer naar de wereld wil keren. 0 ziel,wie gij zijt! indien gij deze 5 kentekenen in u bevind, twijfelniet langer aan uwe genadestaat: maar houdt u vrij verzekert(volgens de woorden Gods) de, Heere Jezus heeft alle uwe zondenovergenomen, en gij zijt de zijne.

Dit voorgestelde (o wereld!) en kent gij niet, 't is wat raarsin uwe oren, gij die altijd bij uzelf zo gerust zijt, die uwezonden nooit gevoeld hebt, nog daar ooit over geklaagd hebt, ofverslagen zijt geweest; als gij dit hoort dan moet gij verstomdstaan, en geen wonder, want dit is de taal Canaans, die vanniemand gekend noch verstaan kan worden, dan die de kracht vandit gezegde ondervonden hebben.

Evenwel hebben wij dit tot waarschuwing te zeggen, dat dit indie mate als wij daar voorgesteld hebben, zo niet van elk kindvan God ondervonden word; want daar zijn kinders, jongelingen,mannen en vaders in de genade, in dezen houd de Heere ook in zijneigen macht, met haar een, wijze bedeling, de enen langs nare envreselijke wegen in het gezicht van hare zonden, en in 't klagenover dezelve, zodat ze met David Ps. 6. soms hun bedde wel eensmoeten doornatten me tranen, en ook soms lang eer zij hungenadestaat tot hun troost durven opmaken, wederom anderen langseen zachte en verkwikkelijke weg, buiten naar gezichten van harezonden, hij haar vergunt hun weg met vreugde te wandelen, indezen doet de Heere met haar dat hem in zijn wijsheid behaagt,bijzonder wanneer hij haar bewaart voor een extra-ordinair vallenin enige zonden, zo hebben zij dan ook niet nodig, zoextra-ordinair wederkeren door belijdenis. Doch het voorgesteldete ondervinden is die witte keursteen die niemand en kent dan diehem ontvangen heeft, waardoor hij voor zichzelf ondervind dierechterlijke vrijspraak, voor hem een genadevonnis, en wat dat aluitdrukt en kan met geen woorden uitgedrukt worden; maar het isbeter te ondervinden als voor te stellen.

Ziet daar kort ons tweede deel van de troost die Nathan Davidgeeft, in zijn ootmoedige belijdenis (UI. aandacht) voorgesteld,eer wij tot ons derde en laatste stuk overgaan, moeten wij hiereen vraag beantwoorden, en is deze, terwijl wij hier zo eenkorte belijdenis van David, of deze vertroosting aanstonds (naardeze uitspraak) in Davids ziel zo gevestigd was, dat hij dievolle vertroosting zo aanstonds in zijn ziel ondervond, dan ofdie bij trappen, en dus meer en meer in hem toenam?

Tot antwoord zeggen wij (onzes oordeels) het laatste, en ditblijkt uit deze reden, indien men vasthoud dat wij gisterenaanmerkte, namelijk hoe wij bij deze gelegenheid de 51 Psalmgemaakt heeft, nadat Nathan nu van hem was gegaan, nu vinden wijin dien Ps. meer als een uitdrukking die dit ons zeggenbevestigt; want hoe bitter klaagt hij daar nog van verberging vandes Heeren aangezicht, hoe bid hij daar niet om Gods Geest temogen ondervinden als in de vorige dagen, en andere uitdrukkingenmeer, het welke van hem immers, niet zoude kunnen gebeden, zijn,indien hij reets doe die vertroosting ondervond, zo blijkt danklaar dat hij die vertroosting bij trappen heeft ontvangen, hetwelke nu reeds begon nu Nathan deze troost aan hem gaf, het wasdan even eens, met deze ziels smart, als met een die zwarelichaamswonden gekregen heeft, die door vervuiling zo diep zijningegeten dat de patiënt daar door in groot gevaar gekomen is,om zijn leven te verliezen, waar op een Medicijnmeester tot hemkomt, ziet hem daar (met weinig gevoel van zijn smart) leggen, isover hem niet liefde bewogen, toont hem zijn doods gevaar waarinhij nu legt, de patiënt krijgt meer aandoening van zijn smart engevaar, hij is gewillig van dien Medicijnmeester geholpen teworden, waar op de Medicijnmeester in zijn wonde wel, haast insnijdt, totdat hij alle in etende verrotting daar uit heeftweggenomen, en nu op de zware wonde en heelpleister legt, en zegt(wel patiënt) uw kwaad is nu weggenomen. het welke de patiëntwel moet verblijden, doch gelijk hij ziet, dat zijn wonde alledage meer en meer heelt, dus vermeerderd zijn blijdschap, totdathij ten laatsten geheel herstelt is als ooit tevoren, het welkewij hier bekwaam op David kunnen toepassen.

3. Laat ons nu ten laatsten eens zien, wat gevolg dezevertroosting voor David had, gij zult niet sterven, onsoogmerk en is hier niet om van de dood, zijn oorsprong, aard,noch verscheidene doden, nog deszelfs gevolgen te spreken, datbij andere gelegenheden gedaan wordt, alleen dient maaraangemerkt, wat dood Nathan hier verstaat, buiten alletegenspraak verstaat hij hier door, de dood, de scheiding vanziel en lichaam, dit blijkt uit het vonnis dat David overzichzelf geveld hadden tegen Nathan, als, blijkt vers 5. hoe hij,in toornigheid zei (zoo waarachtig als) de Heere leeft, dieman, die, dat gedaan heeft, is een kind des doods, willen. wijhet in een ruime zin nemen, voor alle dood zo is er geenzwarigheid, en geen wonder, dat hij geen van al de doden zoudeondergaan, want had de Heere zijn schuld der zonde over of weggenomen, zo moest noodzakelijk volgen, dat ook de straffe derzonden op hem. nu niet rusten zoude. Doch als hier staat gijzult niet sterven, moet evenwel bepaaldelijk verstaan worden,terwijl het ook van hem waarheid is, wat mens leeft er die dedood niet zal smaken, en zo vinden wij van hem, 1 Regum 2: 10.En David ontsliep met zijn Vaderen, en werd begraven in de StadDavids; maar verstaat hier gij zult over deze misdaadniet sterven, al hebt gij u eigen vonnis ter dood geveld.

Toepassing

Ziet daar UL. aandacht nu ook eens opengelegd die dierbaretroost, die David op zijn belijdenis van God door Nathanverkrijgt. Och waren wij alle nu ware Davids in het erkennen vanonze zonden, dan konden wij ook verzekerd zijn dat de Heere opdezen dag vertroostende Nathans tot ons zoude zende, om ons toete roepen, o zondaar gij zult niet sterven, want de Heere deChristus heeft alle uwe zonden overgenomen, en dan hadden wijdaarop grond, om u alle heden te nodigen aan des Heten 1tafel; maar helaas! als wij eens tot nader onderzoek komen, zozijn het verre de. minste van onze toehoorders, daar wij onzestemme zo zielverkwikkende tegen, mogen verheffen, als wij UL.aandacht gisteren breder getoond hebben, dat alleen o zondaarswillen wij u nog maar eens in 't voorbij gaan, was 't mogelijk,op u hart drukken, dat wij van God, die ons ook tot u gezondenheeft, niet alleen geen last ontvangen hebben, om u niet aan tespreken, maar wel om ook onze stemme tot u te verheffen, maar watis het niet een naar en harde stem die wij spreken moeten, zowaarachtig als de Heere leeft, zo gij in deze uwe zondenvolhardt, gij zult de dood sterven, stervende zult gij sterven,en zult voor eeuwig van God verstoten zijnde, de eeuwige smartdragen; 0 zondaar wie gij zijt! moet dat niet eendonderstem in uwe oren wezen? ach, word eens bij uzelf ontroerten verlegen, de deur der genade staat nog wijd open, doch indiengij volhardt, en wilt voortgaan met uw oude gewone zonden, nadertniet tot des Heeren tafel, want ook deze Bondtekenen zullen tegenu getuigen in het laatste oordeel, ja in heden getuigen wij tegenu, in die algemene rekendag, ach laat u toch waarschuwen.

2. Maar aan de andere zijde kan dit voorgestelde dienen totvertroosting voor zodanige zielen die Davids gestalte ondervindenvan het zien van hare zonden, die daar over met beschaamdheidklagen en dat zeer graag belijden, die al menigmaal met Daviduitroepen, ik heb gezondigd tegen de Heere, o gelovigezielen, voor u is ook deze troost hier gesteld, ziet hier voor uvandaag wederom een Nathan, van de Heere tot u gezonden, die uheden toeroept, de Heere heeft ook alle, uwe zonden weggenomen,gij zult niet sterven; hier op nodigen Wij ook u heden dat gijniet vrijmoedigheid zoude naderen tot des Heeren tafel, enterwijl u, dan de Heere zo vriendelijk laat nodigen, ach blijfttoch niet achter, hier is voor u verkwikking.

3. Dit gezegde kan ook dienen tot raadgeving, voor die ene dieonder Gods kinderen zijn, of die ingelegd worden in 't gezichtvan hare zonden, maar die deze troost ontbreekt, of die over hareongestalte moeten klagen.

(1) Sommige van Gods kinderen werd het nu en dan ook wel bijAvondmaalstijden eens vergund, dat ze niet alleen eens zien degrootheid en afschuwelijkheid van hare zonden, maar daarenboveneen innige aandoening om die open te leggen, door gebeden voordes Heeren aangezicht, met een diepe ootmoed en een grotebeschaamdheid daarover bij haar zelven, voor haar God, doch diemet deze gestalte niet tevreden zijn, maar in droefheid klagen-dat zij die en die vertroosting niet ondervinden, dat de Heerehaar vergewist dat hare zonden vergeven zijn, o ziel staat hiereens bij stille! beziet uwe gestalte eens. Hebt gij dat vanuzelf, dat ondervindt gij immers wel beter? derhalve moet gijerkennen dat die gestalte van de Heere u gegeven is, wel ziet nueens wat een gelukkige schone en aangename gestalte gij tochondervindt, wel ziet nog eens de dierbaarheid van de genade inzijn kracht u voorgehouden, Jezus staat daar als met beide zijnearmen wijd open, en roept u toe, gij zoude met dat gehele zwarepak. uwer zonden maar tot hem lopen, hij is volvaardig u daar vante ontheffen, ach staat doch niet langer stille, vliedt toch naarJezus toe, u zal hij vriendelijk onthalen, en kussen u met dekusse zijnes monds.

(2) Maar daar zijn ook andere van Gods kinderen, die alsbedeesd staan, en niet durven naderen tot het H. Avondmaal, omdatzij nog in haar zo veel bevinden, waardoor zij nog twijfelen aanhaar aandeel, aan de genade; die wel zoude zeggen, o ik wenstewel dat ik recht had om te naderen en dat zoude ik zo gaarnedoen, indien ik Davids gestalte in mij ondervond: maar helaas!mijn staat en is zo heerlijk niet als hier die van David; zeg ikmenigmaal in 't verborgen; o Heere ik heb gezondigd, hetgeschiedt zo dorre, met zo weinig aandoening van mijnzielsneigingen.

Antw. O ziel! word hierdoor niet afgeschrikt, al ontbreekt inu de trap van hoe grootheid, indien het maar in oprechtheid uwwens is, om u van al uwe zonden ontslagen en ontheft te worden,en dat gij dit zoude achten als het dierbaarste geschenk dat gijvan de Heere zou durven afwachten dat hij u toeriep: zoon ofdochter zijt wel gemoed, u zonden zijn u vergeven, o word danniet afgeschrikt om niet te naderen; ach, gij word ook zovriendelijk van Jezus zelve genodigd, hij roept vermoeide enbelaste, die wil hij verkwikken en ruste geven, wel laat dan hieruw ziele in Jezus zich verlustigen, klaagt gij overharteloosheid, zo heugt u immers een tijd dat het hartelijker vanu geschied is, een bewijs dat gij geestelijk leeft.

Klacht. Ja maar ik en ondervind in mij niet dat mijn droefheidzo groot is als Davids was, want bij deze gelegenheid en was erniets dat hem van deze zijn droefheid kon ontheffen, dit druktehij meer als eenmaal uit in de 51sten Psalm, indien die ook inmij zo groot was, dan mocht ik hope hebben dat God ook mijnezonden zoude vergeven! en omdat ik vrees dat dan mijn zonden nogtegen mij getuigen, en durf ik niet naderen tot des Heeren tafel.

Antw. O Ziel! nader evenwel maar, weet dit tot uwen troost,dat de deur der genade nog wijd open staat, en de Heere, nog laattoeroepen tot de zondaren, dat ze zich tot hem zouden wenden, enbij dit heeft ook de Heere de deur van uw hart geopend, en u zobegerig gemaakt naar zijne genade, dat gij in u bevindt dat gijniet leven kon in 't gemis van zijne genade, wel ziel zoude deHeere dit eerste in u gewerkt, hebben, en zoude hij u ook hetlaatste niet geven, o neen! hij heeft ook die belofte gedaan, dathij het werk zijner handen niet ten halve zal laten steken, maarhet gelukkig ook in u zal voleinden. O indien gij uwe afwijkingziet, hoe klein het ook mag wezen, laat daarom niet af om voor uwGod te smeken om de vergevende genade, zegt met de verloreneZoon, in het ondervinden van alle uwe afwijkingen, ik, zal ookuit mijzelven opstaan en wederkeren tot mijn Vader, enzeggen, Vader ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, en ikben niet waardig uw Zoon genaamd te worden, maakt mij ook maarals de minste van uw huurlingen, Luc. 15: 18, 19. en wanneergij dus wederkeert, ziet zijn Vaders ingewanden zullen ook over urommelen, om zijn Vaderlijke liefde te laten ondervinden, achmaant toch de Heere op zijne beloften, en zegt eens in diepe enkinderlijke ootmoedigheid, o Vader hebt gij zelve niet gezegd,wie zich in verlegenheid tot u wendt dat gij hem geenszins zultuit werpen, wel werpt, dan mij (die de alleronwaardigste voor uaangezicht ben) niet van voor u weg en blijft zo tijdig enontijdig bij hem aanhouden, gebruikt daarop de Bondtekenen, zietgij hebt de belofte van God.

Klacht. Ja maar ik wenste wel eens daar van verzekerd te zijndat God mijne zonden had weggenomen, maar terwijl mij dit nogontbreekt, zo ondervind ik nog zo veel vrees in mij, dat ik nogeens bedrogen mocht uitkomen, en ik mocht eens met een leugen inmijn rechterhand verloren gaan, en wat zoude dat voor mijvreselijk zijn zo een rampzalig uiteinde te ondervinden, ja zelfsmijn Avondmaal gaan, zoude nu de verdoemenis verzwaren.

Antw. o ziel! gij doet wel dat gij uzelf onderzoekt, maar doethet toch terdege. komt doorzoekt Gods Woord eens, en ziet daareens of gij niemand zult, vinden van gelovige, die hetzelfdeondervonden heb dat gij ondervindt, en die het evenwel bij deHeere gezocht hebben, tot dat hij haar genadig was, ziet diezondares, en Canaanietische Vrouw hier tevoren aangehaald, welheb je dan iemand gevonden, laat dat u tot een steunsel dienen,en dan zult gij veel gewonnen hebben, doet hier eens bij dat gijeens hoort bij andere gelovigen hoe die geworsteld hebben, en hoezij waren voor hare verzekering, wat bestrijdingen enaanvechtingen zij ontmoet hebben, en hoe zij zich daar ondergedragen hebben. En zielen, waarom eist gij zo veel van de Heereals gij tot zijne tafel durft naderen, wel is u dat nu nietgenoeg (immers het moest u genoeg zijn) dat het u vergunt word,om als een worstelende Jacob, met de Heere in 't verborgen teworstelen, dat gij u ganse hart eens voor hem mag uitstorten,alle, uwe noden aan hem bekend maken, en daar bij wel eensondervonden hebt die zoete kalmte en verkwikking in uwe ziel, datgij toen in dat uurtje voor u wel ondervond, dat Gods Geest met ugeest getuigde dat gij deel had aan de genade; wel o ziel achtgij dat dan zo klein, het is immers iets dat u maar zeldengebeurt, wel herdenkt het toch, en zegt op dat vorige zal ikevenwel tot des Heeren tafel, naderen, al ondervind ik dieverzekerdheid nog niet in mij.

Klacht. Ja maar het is zo verkwikkelijk, voor iemand die vanzijn genadestaat verzekerd is, wat zijn zij niet bevrijd van veelstrijd, wat hebben zij niet veel vrijmoedigheid in het, verkerenen omgaan, met haren God, door gebeden en meditaties, maarterwijl mij dit is ontbrekende, met hoe weinig troost moet ikmijn weg niet passeren. Hoe weinig verkwikking ondervind ik inhet gebruik der bondtekenen en zegelen.

Antw. Komt aan ziel! is u dit een opzet, zo laat onzen raad uaangenaam zijn, komt en toeft niet langer, en Valt aan 'tworstelen, in de gebed voor de troon der genade, en neemt dezeworsteling u tot een voorbeeld, en ziet eens, of gij Davidswoorden de uw niet maken kunt, en slaat hier toe deze weg eensin, onderzoekt eens in wat gestalte gij u bevindt, bevindt gij inu een klagende gestalte, over uwe dagelijkse verdorvenheden, zoziet eens waar toe u dit brengen zal, zal het niet wezen totverfoeiing over u eigen zelven, en waar toe zal u dan dit gezichtbrengen, zal het niet zijn om met; verslagenheid naar de Heere ute doen vlieden, en blijft dan toch niet langer bedeesd staan,maar valt aan 't bidden en worstelen. Zegt gij, maar ik weet dansomtijds mijn klacht met geen woorden uit te drukken, het is zogebrekkelijk zo stamerende, en dan vrees ik zal de Heere mij nietverhoren; o denk lat niet ziel, het wenen van een zuigelingbeweegt een moeders hart, en geeft haar kind dat het zonderspreken eist, doch zijt gij begerig om u gebeden ook God metwoorden te kunnen voorleggen, komt dan hier en laat David uleermeester wezen, en kond gij met deze korte woorden u geheelhart niet ontlasten, wel David ook niet, neemt dan met hem tot uvoorbeeld dien 51sten Psalm, en maakt Davids klacht de uwe eens,en zegt ook, een gebroken hart, en een verslagen geest zult gij oGod niet verachten: ja houd dan ook aan bij de Heere, om zijnvrijmoedige geest. O die het immers zo gegeven wordt teworstelen, die zal zonder enige vrucht, toch niet scheiden, maarzal daarvan enige vrucht voor zijn ziel ondervinden, en indiengij dus bereid zijt, en toeft niet, komt nader nu heden aan desHeeren tafel, ziet de Bondtekenen zijn voor u, blijft dan nietachter, ziet de Heere heeft ons nu ook heden tot u gezonden om ute nodigen; o de Heere Jezus roept u immers zelf en zou gij dooral te groten beschaamdheid terug blijven, dit betaamt u niet,zoudt gij de liefde van de Heere Jezus met voeten treden enverachten, en zijn geest die weleer in u, getuigd heeft verachtenen bedroeven, neen ziel doet het niet, treedt dan hier toe, enJezus en zal u niet vertreden, dat zal hij maar alleen doen aanhen, die hem haten, wij betuigen u van God en Christuswege gijzult niet sterven, komt maar in die gestalte daar gij u nu inbevindt, al was hetzelfde met een Tollenaars gestalte, dat gijook uwe ogen niet durft opheffen ten Hemel, maar in nederigheid,en verslagenheid zou uitroepen: Heere wees mij zondaar (ofzondares) genadig, indien gij zo gesteld zijt heb eendubbelden zegen te wachten, hier hebt gij te wachten, dat hij unog in de ondervindelijkheid van de genade zal heen lijden doorde woestijn van deze wereld, en zo in u zal wonen, met. zijngeest, en u zo de eerstelingen zal, te smaken. geven, dat gij nogeens zult kunnen zeggen, ik heb gesmaakt dat de Heere mij goedis: en dan hebt gij nog die zegen te wachten, dat, hij u nog.eens zal bij hem nemen in zijn Hemels Koninkrijk en dat, gij daarzult aanzitten met Abraham, Izak en Jacob, en genieten volleverzadiging der vreugde, en lieflijkheden aan Gods rechterhand,eeuwig en altoos. Amen.