Brief van Dr. H. F. Kohlbrügge

geschreven aan

H. de Cock

Woorden van Calvijn en Luther

Wat nu dit belangt, dat ze ons vanscheurmakerij en ketterij beschuldigen, omdat wij een andere leerprediken dan zij, omdat wij hun wetten niet gehoorzamen, enonszelven zonder hun vergaderingen houden tot de oefening dergebeden, tot de bediening des Doops en des Nachtmaals, en totandere heilige handelingen, dit is wel een zeer zwarebeschuldiging, maar nochtans zulk ene, die geen wijdlopige ofmoeilijke wederlegging van node heeft. Ketters en scheurmakersworden genoemd diegenen, die twist en tweedracht makende, degemeenschap en enigheid der kerk verbreken. Nu deze gemeenschapen enigheid wordt door twee banden tezamen gehouden, te weten,door eenstemmigheid in de gezonde leer, en door broederlijkeliefde. Daarom stelt Augustinus tussen de ketters en scheurmakersdit onderscheid, dat de ketters door valse leerlingen deoprechtheid des geloofs verderven, en dat de scheurmakerssomwijlen ook de gelijkheid in het geloof behoudende, de band dergemeenschap en liefde verscheuren. Maar dit moet ook aangemerktworden, dat deze gemeenschap in de liefde alzo hangt en vast isaan de enigheid in het geloof, dat deze enigheid moet zijn hetbegin, het einde en eindelijk de enige regel van de gemeenschapen enigheid in de liefde. Laat ons derhalve gedenken, dat deSchriftuur, zo dikwijls als ze ons de enigheid der kerk beveelten aanprijst, daarop uit is, dat, terwijl onze verstanden eenderdenken in Christus, onze willen ook door onderlinge liefde engoedgunstigheid met elkander in Christus mogen verenigd zijn.Daarom is het, dat Paulus, als hij ons tot die enigheid vermaant,voor een fundament neemt, dat er één God is, één geloof enéén doop. Ja, overal waar hij ons leert eender te denken, eneensgezind te zijn, daar voegt hij terstond bij, in Christus,of, na Christus, te kennen gevende, dat de vergadering, diebuiten des Heeren Woord geschiedt, is een samenrotting dergoddelozen, en niet een eendrachtig gezelschap der gelovigen.-Calvijn - Institutie IV-2-5.

.....Alzo is het besluit, dat aan het WoordGods geen meester noch rechter, alzo ook geen beschermheer kangegeven worden, dan God zelven: het is Zijn Woord, daarom, gelijkHij het zonder mensen verdiensten en raad laat uitgaan, alzo wilHij ook zelf zonder mensenhulp en sterkte hetzelve handhaven enverdedigen. Luther - E.A. 11. 75

Brief van Kohlbrügge

Eerwaarde, zeer geachte en veelgeliefde Broederin Christus, de Enige. Genade, vrede en barmhartigheid, zij U Uwegetrouwe aan de Heere verbondene echtgenote en al des Heerenlieve volk, dat bij U uit en ingaat, overvloediglijk geschonkenen rijkelijk vermenigvuldigd van God onzen Vader, en van onzenHeere Jezus Christus.

Nadat ik uit Elberfeld in mijn ledig huisteruggekomen was kreeg ik het allereerst uw boek in handen,hetwelk de Heere u te schrijven heeft gegeven tegen twee mannen,wier namen ik verloren heb, wier schriften verloren werk is, enwier personen verloren zijn, tenzij de Heere, Die rijk is inbarmhartigheid, Zich over hun zielen nog ontferme. Ik verblijddemij zodanig in de Heere, dat ik uw geschrift als verslond,voornamelijk omdat gij als een getrouw dienaar in Gods huis nietgeraadpleegd hebt met vlees en bloed, maar gehoorzaam derwaarheid Gods, zo lief gewaarschuwd hebt tegen de paden desinbrekers en als een Pinehas, gedreven door de ijvergeestdes Heeren, te zwaard hebt aangetast de hoereerders in Israël.Temeer verblijdde mij dit, omdat ik vooral gewaar werd, hoe deHeere u Zijn Vaderhart ontsloten en door Zijn Geest geopenbaardheeft, dat onze eeuwige zaligheid op recht gegrond is en datrecht en gerechtigheid de vaste grondslagen zijn van de troononzes Gods, en dat gelijk de zonde geheerst heeft tot de dood,alzo ook de genade heerst tot het eeuwig leven door JezusChristus onzen Heere. Sedert doen tijd hebt gij vurig verlangd Uof te schrijven of liever van aangezicht te leren kennen.Onze waarde vriend Hofmann, mij voor enigen tijd een brief van umeedelende, waarin gij iets van mij bijzonder vernemen wilde, hebik hem verzocht zijn antwoord aan u in een brief te sluiten dienik U dacht te zenden. Zijn brief ligt reeds lang bij mijgeschreven, het is zijn schuld dus niet, dat gij denzelven, nueerst ingesloten ontvangt. Ik weet niet wat mij tot nu toebelette U te schrijven of liever persoonlijk te bezoeken; deHeere, naar wiens wil en op Wiens tijd alles geschiedt, zal ookdit mij wel klaar maken.

Zodra ik vernam, dat gij om des boeks wil in uwdienst geschorst waart, kwam het mij voor, dat gij om dieschorsing niet behoefde te bekommeren, omdat gij: 1) op een ordentelijkeen wettige wijze tot het leraars- en herdersambtberoepen en bevestigd zijt geworden. 2) dat zulks op een wettigewijze geschiedt zijnde, gij van de Heere zelven zijtberoepen en bevestigd geworden. 3) dat niemand, wie hijook zij, gij zelve niet, U uit de dienst des huizes Gods zettenkan, of uitgezet verklaren kan, dan God zelve, en in Zijn Naamen gemeente. 4) dat de gemeente het laatste nietkan doen dan naar de Wet Gods en alzo op een wettigewijze. 5) daar de Wet Gods voorschrijft, welke dezulken zijn, dieuit de gemeente of uit de predikdienst uitgezet moeten worden,dit openbaar moet gemaakt worden in de gemeente, ten einde zulksnaar de instellingen der gemeente door bevoegde personenbeoordeeld worde, waar en zodra er een overtreder is. 6) dat zulkenen uit het Woord Gods, zijn overtreding moet bewezen worden,opdat hij boete doe en zich betere. 7) dat wanneer hij hardnekkigblijft, zijne overtreding moet bewezen worden, en de procedurestegen hem gejustificeerd moeten worden voor de consciëntie dergemeente: 8) dat het delict (overtreding) nergens anders inbestaan kan, dan in het invoeren van ketterijen, hetzij ingeloofsleer of in de wandel; 9) dat er geen afzetting, uitzettingof schorsing, wettig is, zo de censuur (onderzoek) er niet medegepaard gaat; 10) dat in zulke gevallen zodanigen onwettige enonbevoegde rechters zijn, die zelve aan ketterijen in leer ofwandel schuldig staan. Schorsen of afzetten is bij mij hetzelfde;want in de algemene christelijke Kerk, werd nooit iemand ondercensuur gedaan of afgezet, waarbij men het doel niet had: 1) hemonschadelijk te maken, 2)hem de weg te wijzen tot verbeteringzijns zelfs, opdat hij weder aangenomen mocht kunnen worden.(Hier over het ketterdoden te spreken, zoude mij teveel ophouden;in onze eeuw verbrandt men niet meer, of slaat hem de kop af,althans niet kerkelijk; maar men bindt hem handen en voeten ensnijdt hem de tong uit). Men heeft u geschorst om u onschadelijkte maken. Twee jaren zult gij wel zwijgen uit stille hoop, van depredikstoel eens weder te mogen beklimmen. Heeft men u zover, ofleert gij dan nog, dan moet men er nog een proeftijd, een tijdvan deliberatie bij aanknopen en eindelijk een acte vanamandement, belofte van voorzichtiger te zullen zijn. Zo zullennog maar twee trappen tot de preekstoel zijn; op de bovenstebreekt men u des geestenlijken mens de hals, en dan moogt gij erweder op, anders nooit of God herstelle weldra de gereformeerdeKerk in ons land. Met het schrijven van uw boek hebt gij uwplicht gedaan, gelijk ik weet, dat ik dien gedaan heb in deLutherse Kerk. Gij hebt mijn boek gelezen. Een ander lot als mijtreft zal u niet treffen; de gevallen zijn dezelfden. Bij hetgouvernement kunt gij geen hulp of redres vinden. De daaraangenomen staatskunde laat zulks niet toe.

Ware ik predikant geweest, dat is, had ikhandoplegging ontvangen, gelijk gij, ik ware mijne bedieningblijven waarnemen. Vervolging en dienaangaande beroving van gelden goed heb ik mij mogen getroosten, en ik had ze mij verderlaten getroosten, al ware geldboete, gevangenisstraf endergelijke de gevolgen geweest. Uit de ene plaats gejaagd, had ikmij naar de andere begeven en daar gepredikt. Niet geschorstwaart gij predikant van de gemeente te Ulrum, geschorst zult gijhet van de gemeente te Ulrum, en van alle gemeenten, waar men uhoren wil. Ik zeg niet, dat gij het daarom ook zo doen zoudt,maar ik deed het zo, indien ik predikant der gereformeerdegemeente en geschorst ware. Ik liet het stenen gebouw en dehouten preekstoel staan, waar het stond, verzette mij tegen elkegewelddadigheid, die de een of ander zou willen voorstellen termijner bescherming tegen het wettig bestuur, en liet met mijdoen, wat men goed vond. Geweld hebben de Apostelen nietgebruikt, kracht of gemeld van mensen, vleselijke wapenen doenhet ook niet, maar zijn een gruwel in Gods ogen, en zijn altoosnadelig voor de zaak der waarheid, zoals de geschiedenis derHussieten duidelijk bewijst. Passief moeten wij zijn in alles:daarmee verwerven wij ons wel geen vrienden, maar dat doet erniet toe. Die er op in willen slaan zijn helpers van de duivel.De Apostelen van de Heere geroepen gehoorzaamden in alles hetwettige gezag, maar hun lippen lieten zij niet bedwingen, zijlieten zich geselen en boeien met een vrolijk gelaat, stenigen enhalf dood slaan, maar in hun ambt, hun van de Heere toevertrouwd,waren wij trouw. Een stenen Kerk, daartoe lang gebruikt, kan eenbarak, stal, hoerhuis of zwijnenkot worden, en een zwijnenkot ofiets anders en plaats waar men vergadert in 's Heeren Naam enwaar de Heere in het midden is. Het aantal hoorders doet er ookniet toe; waar drie Christenen bij elkander zijn, daar zijn ermeer bij één, en zoveel als de Keizer van Rusland, de Keizervan Oostenrijk en de Koning van Pruissen, elk in zijnehoedanigheid bijeen zijn.

Doorziet gij dit wel? Daar ligt een grootstetroost in, en zoveel wil ik u nog wel zeggen, dat, was ikpredikant, en nog niet afgezet, ik zoude u plechtigverzoeken voor mij te prediken, zolang het niet bewezen ware, datgij geschorst waart op grond van Gods Woord, en dus naar deinstelling van de Kerk van Christus, dat is, de gereformeerdeKerk, en dat bewijs zal ten uwe opzichte wel uitblijven.

Intussen hoor ik, dat gij voortgaat met uw ambtwaar te nemen. Zo dit zo is, verheug ik mij en ben in mijn geestu op zijde. Evenwel ben ik er nog niet van verzekerd; want uit debrief aan zuster Verschuur geschreven, blijkt, dat gij mijnemening zóó had opgevat, alsof de gemeente geweld met geweldmoest keren, en gij u aan het hoofd daarvan moest stellen. Ikgruw van zulk een leer; althans weet gij nu mijn mening.

Uw plicht is het te waken voor de kudde, Utoevertrouwd, en u dapper tegen de wolven te stellen, gelijk gijook doet, te protesteren bij het Kerkbestuur, dat u geschorstheeft, en hun te laten weten, dat gij onverminderd alleverschuldigde eerbied uit gehoorzaamheid, aan wie zulks toekomst,de schorsing in uw dienst verklarende als niet naar het WoordGods, op straffe van ongenade des Allerhoogsten, de God desHemels en des aarde, des Konings Zijner Kerke, Denzelven meermoetende gehoorzamen dan de mensen, niet anders kunt, danvoortgaan met het Evangelium te prediken en uw ambt waar te nemenals altijd, al is het dan op een buitengewone wijze, latende overvoor hun verantwoordelijkheid, dat zij de rust en de ordegepersuadeerd hebben (aldus kopie, bedoeld zal zijn: geschonkenof verstoord hebben), in welke het uw hoogste lust was, het ambtU wettig door oplegging der handen van de Heere en in Zijn Naamvan de gemeente toevertrouwd, op een Gode betamelijke wijze tehandhaven. De plicht der ouderlingen en der Gemeente is weder vaneen anderen aard. Deze in hun rust gestoord, dienen, gelijkvroeger de dolerende kerken in de 17e eeuw, hun beklag, dat menmet geweld inbreuk op hun goede rust heeft gemaakt, met verzoekom redres in te leveren, bij de plaatselijke en provincialeoverheid en voorts niet bij de koning als bij wijze vankennisgeving, maar bij de Staten hunner provincie en bij deStaten Generaal.

Gij blijft passief en latende na ingediendprotest, waar zulks behoort, kerk en preekstoel staan waar zestaan, gaat gij voort in uw ambt op een buitengewone wijze,vergetende alles wat achter u is, en houdende de stenen kerke enpreekstoel voor zodanig in de grond gezonken als kwam zij ernooit weder uit. De gemeente handelt evenzo, en verder, geheelpassief, niet vergetende, dat wij tot lijden gezet zijn. Bezituwe ziel in lijdzaamheid. Zij hebben overwonnen door het bloeddes Lams. "Mij is de wraak, Ik zal het vergelden, het Lamzal ze overwinnen, geen stok of geweer, maar de Heere, en wiehier een anderen weg zoude willen inslaan, maakt het erger danUza, die de arke Gods met eigen hand wilde overeind houden".

Zie daar nu rond en klaar, niet mijn raad, maarmijn innige overtuiging, hoe er in deze hoogst gewichtige zaakdienst gehandeld te worden. Voelt gij bij het lezen van dezelve ude benen als opgeligt, u als in de rug geduwd en als in eenrosmolen geplaatst, dat het u alles wonderlijk voor de ogenwordt, zo zet mijn brief op het zout of werp denzelven in hetvuur; maar voelt uwe vrouw dezelve ook, zo hebt gij er deaangenaamheid van, dat een broeder u uit liefde zijn gevoelenniet verbergde, maar meedeelde, en mede instemde, om de weg teblijven houden, dien gij geloofde, het meest met de goeden,welbehagelijken en volkomen wil Gods overeen te komen of naardenzelven te zijn. Ten opzichte van uwe handelwijze en gebezigdeuitdrukkingen, laat ik de Moralisten filosoferen, de stuurlieden,die aan wal staan, redekavelen, de gepassioneerde fijnen (eenandere kopie heeft hier geparfumeerde fijne) en zoetsappige lievemensen een: "dat is jammer", de vreesachtige een:"och, hij had nog zo nuttig op de predikstoel kunnenzijn" en de hoogwijzen een professoraal: "maar......,of een apodiltisch vonnis uitspreken.

Ik houd mij aan een woord, dat die allen mijeerst mogen oplossen. "Vloekt Meros, zegt de Engel desHeeren, vloekt hare inwoners geduriglijk, omdat zij niet gekomenzijn tot de hulpe des Heeren, tot de hulpe des Heeren met dehelden. Gezegend zij ze boven de wijven Jaël, Hebers, desKeniters huisvrouw! Gezegend zij ze boven de wijven in de tente!Water eiste hij, melk gaf zij, in hare schaal bracht ze boter.Hare hand sloeg ze aan de nagel en hare rechterhand aan de hamerder arbeidslieden, en zij klopte Sisera, zij streek hem zijnhoofd af, als zij zijne slaap had doornageld endoorgedrongen". Hoe kon de Geest Gods door Debora een daadprijzen, die zo zeer tegen de wetten en regelen van alle moraalder mensen schijnt in te lopen? 1 Kor.1:19).

Vraagt u iemand of gij met de Heere begonnenzijt, zo moet hij er eerst op kunnen sterven, dat hij zulk eenvraag aan u met de Heere doet, en dan nog bewijzen, dat de Heerehet niet met u begonnen heeft, omdat er van Uwe zijdeonvolkomenheden mogen zijn in het aanvangen der zaak."Wedersta de duivel en hij zal van u vlieden", en wordthet u daaromtrent toch zelve een weinig bang, omdat dehoogverlichte deze en de hoogverlichte die ookzulke aanmerking maken, zo lees Zacharia 3 en de profeet Jeremia,en houdt u in spijt van alles aan uw fiksen brief of antwoord aanF. te IJ. Interpreteer alle woorden, die gij leest, anders als zeer staan, zodra iemand komt, die de leer niet medebrengt, die gijvan de Heere geleerd hebt (aldus de kopie).

De duivel vertelt ons altijd, dat hij Gabriëlis, die voor God staat, en dat hij zo direct uit de hemel met eenboodschap komt. Hij houdt ons immers voor hatelijk, als hij zegt,dat wij de liefde moeten betrachten. Verwacht van alle mensennimmer iets anders, als gij Rom.1,2, en 3 de mensen beschrevenvindt. Alle mensen zijn leugenaars, ik ook. Christusalleen is de waarheid, en wij spreken uit louterheid voor zoveelwij de Geest van Christus hebben.

Ik verheug mij, dat gij nauwkeurig gelet hebtop de gevolgtrekkingen, die ik in mijn boek uit mijnegeschiedenis gemaakt heb, en dank de Heere, dat Hij mijverwaardigd heeft, om u enigszins tot een handwijzer te zijn,hoedanig men met een vervolgden handelt, en om aan te tonen, dater zo heet geen oven is, waarin Sadrach, Mesach en Abed-Negokunnen verbrand worden, en geen leeuwekuil zo gapend - hongerig,waar Daniël niet onverzeerd weder uit hervoort komt. De GeestChristi staat over tegen de geest der Jezuďten, en de liefdeGods bestaat niet zonder haat tegen al, wat ongoddelijk is. ZiePsalm 45:8. Rom.12:9.

Lieve Broeder! de Heere schenke u de genade, omeens aan die houten predikstoel verloochend te zijn, waarlijk,waarlijk, als de duivel ons een predikstoel afbreekt, bouwt deHeere ons een, die honderd sterker en groter is, en wordt het onsbelet door de mensen voor ene kleine gemeente, b.v. van 500mensen te preken, dan zet God ons tot predikers en getuigenZijner waarheid voor 50.000, ja voor het gehele land, voorkoningen en vorsten zelfs, ja tot de einden der aarde, zoals deondervinding mij leert, hebbende ik berichten, dat mijn Duitsepreken van de Zuidpool tot de Noordpool zijn gegaan.

De oordeelvellingen over uwen weg zijn zeerverschillende; er is een dierbare belofte voor u en voor mij:"gij zult van allen gehaat worden om Mijns Naamswille", - alzo ook van de vromen? Ja, ook al! Van allen tochniet? Nu, wellicht laat God er één of twee om u heen; de restzakt af.

Wanneer? Hoemeer Christus zich bij u laat zien,hoe meer dat het openbaar wordt, dat Die bij u te huisligt. Als dan de lieden aanschellen en Christus open doet, enzegt: de Cock is niet te huis, of de Cock is dood, maar Christusis hier, woont en leeft hier in, dan blijft schier elk weg; wantdaar is zulk een groot zondaar en zulk een gevaarlijk mens nietals de levendige Christus; aan dien heeft bepaald elk een hekel,omdat Hij altijd zout in de hand heeft, waarbij der slakkenvroomheid wegsmelt en zo blijft er dan een ledige dop. Datoverblijfsel van het lijden Christi, waarbij hem allen verlieten,wordt voor de gemeente en elk waar discipel des Heeren ook alvervuld.

Vragen wij naar geen menselijke dag; die onsoordeelt is de Heere! Bij U schuil ik; want Gij verbergt mij voorde hovaardigheden des mans. Het volk des Heeren zoudt gij welwillen oproepen, om u te helpen, te protesteren, etc., enwaarlijk het is hun duurzame plicht, maar het gros zal te huisblijven, zoals ook in mijn geval met de geestelijke in de H. Kerkgebleken is. Houden wij ons aan Christus zelven, en anders aanniemand of niets dan zullen wij wel zien, dat wij aan Hemwaarlijk genoeg hebben, hoe meer ons al het andere ontvalt. DeHeere heeft voor ons geprotesteerd; besluit enen raad en er wordtniets uit, want met ons is de Heere Zebaoth, en wie Zich tegen uvergadert, zal om uwentwil vallen. Ik ben de Heere, en behalveMij is er geen Heiland, en uw heil staat alleen bij Mij. O, mijningewand! O wanden mijns harten! zult gij dikwijls uitroepen; endan die dominee's-hoed, die bef, die mantel, die zangbriefjes ennu al mijn studeren tevergeefs. En daar loopt een verleider heenen mag preken, en mij heeft men de preekstoel afgenomen!!! Ja, zogaat er al wat in ons hart om, en misschien had gij toch wel watbezadiger kunnen zijn en te werk gaan, zegt "HansKlügling", die altoos de wegen Gods wil meesteren enbedillen wat geschied is. Zeker, als iemand voor het eerst dienstheeft genomen, is hij als uitzinnig onder het exerceren, trekthij menig zuur gezicht, krijgt menigen duw of stoot, maar op hetslagveld gaat het er nog anders langs. Ons ingewand zij als eenvat vol wijn best in zijn soort. Welaan dezelve ligt goed in dekelder, laat toch rustig liggen, hoe ouder hoe duurder in prijs.De Heere zal ons wel zetten waar wij wezen moeten. Hij weet beterdan wij, wat ons goed is, en zijne waarheid zal toch eenmaal uithet vat bruisen. Gij haalt er de stop af, ik of een ander.

Als gij uwe Dominee's dingen bekijkt, zo slauwe ogen naar boven en zegt: Lieve Heere Christus! wat is hetgoed, dat Gij daar niet inzit, en dat Gij ook de preekstoel nietzijt. Ga dan met mij ter kerk bij onze hoogste profeet; wij mogenook wel eens enige Lijdens en Keurstoffen door Hem horenbehandelen: dat zal ons goed doen tot in het gebeente.O, Hijleert mij bijna om der anderen dag zulke heerlijke dingen, en alsik zing, zing ik nooit alleen. Uw vrouw ga mede, en als zij somswat moedeloos wordt, zo zeg haar, dat de mijne al boven juicht,en dat zij u niet getrouwd heeft om in een stenen kerk met u tezitten, maar om in de Heere te allen tijde. Welk een genade mijndierbare broeder: wat onderscheidt ons anderen, dat wijverwaardigd worden een weinig tijds verdrukking te lijden inChristus. O, wat was ik een schrikkelijke en gruwelijke verleidervan onsterfelijke zielen geworden, had de Heere mij niet juisttoen ik mijn eerste preek zoude opstellen, staande gehouden, mijin het hart gegrepen, mijne wijsheid en geleerdheid omgestoten enmij geleerd te kruipen voor Zijne Hoogheid, - was het anders metU gegaan? Is uw deel niet de Heere? en dus veel heerlijker dandat van uw voorganger te Ulrum. Zoudt gij met dien professor welwillen ruilen?

O, welk een grote genade op zich zelf reeds uitde klauw des duivels, uit de macht des doods en der hel, uit deslavernij en heerschappij der zonde verlost te zijn, en dat meteen eeuwige verlossing, en dan een kind Gods te zijn, met zijnehand te mogen schrijven: "Ik ben des Heeren! Hij is mijnGod, mijn heil, mijn deel, mijn blijdschap, mijn bewaring, mijnleven, mijn lust, mijn zaligheid, mijn eer, mijn alles. DeHeilige Geest ontvangen te hebben tot een onderpand onzer eeuwigeerfenis, met en in Christus gekruist, gestorven, begraven,opgewekt en ingezet te zijn in het Hemelse Wezen, gezegend tezijn met alle geestelijke zegeningen, in Christus in de hemelen,daar reeds in de geloof te verkeren, in verwachting reedsvolkomen zalig te zijn, en in Hem volkomen, zonder vlek of rimpelgesteld te zijn voor het aangezicht Gods, en ene bruid endierbare beminde, enige duive en overschone van Christus te zijn,en te mogen weten, dat niets, niets ons meer kan schaden, maaralles ons, die naar het voornemen Gods roepen zijn, moetmedewerken te goede: - arm maar rijk: zwak maar sterk; melaatsmaar gezond: veracht maar aangenaam; verworpen maar aangenomen tezijn; vervloekt en toch gezegend; miskend en toch gekend vaneeuwigheid; verdrukt en toch overwinnende; droevig maar tochblijde; aller afschrapsel, maar toch machtige koningen te zijn,en dan nog gedecoreerd zoals nu ook met het grootkruis de hemelseorde, - o welk een genade! en dat voor ontrouwe bedervers enwalgelijke samenweefsel van zonde en verkeerdheid.

Wees vrolijk met uw wijf en met alle, die ubezoeken. Laat varen, wat de vijanden doen. Zij zijn verslagen,overwonnen, in stukken gehouwen en maken hunnen eigenen galggelijk Haman, en graven zichzelf hunnen kuil, waarin zij zullenblijven hangen. Gij speelt op het snarenspel, dat de Heere U gaf,en zingt bij beurten van Zijnen Naam, die heerlijk is. Ineeuwigheid laat Hij niet beschaamd worden, die Hem verbeiden.

Nog een weinig tijds en Hij komt, Hij komt enwij gaan binnen in des Vaders huis, daar zullen wij eerst heiliglachen, ook over onze domheid, dat wij koningskinderen, dien wegvoor zo akelig hielden, die toch zo heerlijk was.

De genade van onzen Heere Jezus Christus zijmet uwen geest. - Vervloekt is de man, die vlees voor zijnen armneemt! Gezegend is de man, wiens verwachting de Heere is, en diezich sterkt in Jehovah, zijnen God. De Heere, doe u en mij meeren meer alles afsterven, en in de dood gaan. Hij is, Hij is het,Hij is er! Die zoete, lieflijke, dierbare, overschone,allerbeminnelijkste, alleroverwaardigste, wiens Naam niet uit tedrukken is, maar wiens Naam is als een uitgestorte zalf, - onzeenige, eeuwige gezegende Bruidegom, die wij hartelijk liefhebben,te hartelijker, hoe meer wij arme zondaars geworden zijn. JezusChristus, onze grote God en Zaligmaker, die God van volkomenzaligheid, de grote Herder Zijner schapen, die grote medelijdendeHogepriester des Nieuwen Testaments, de Koning der eeuwigheid, opWiens lippen genade is uitgestort, vervulle u geheel en al,bekrachtige, fondere u, make u tot alles bekwaam. - Hij zal hetdoen, Hij is getrouw. Laat ons goeden moed hebben. Eerst moet deduivel zijn troon, dien eeuwigen troon des Heeren omstoten eerhij ons overwint. Nu daar wage hij zijn kop aan; hij isvertreden, verworpen, verdoemd, en al zijn aanslagen zijnvruchteloos gemaakt. Met ons is de God Jacobs. Wel ons bij zulkeen Heere! Vele wateren zullen Zijne liefde niet uitblussen enmij is nog niets overkomen, waarvoor ik de Heere niet mocht lovenen Zijnen Naam groot maken. Ook gij zult Hem nog loven voor dezenweg, waarin gij thans zijt. Perfer et obdura. Per contrariaducimur. En vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maaruit alle die redt hem de Heere.

Uw trouwe broeder,
Utrecht 3 mei 1834
W.G. H.F Kohlbrügge