Strijden kroon

Ik strijd tot ik aan 't einde zij,
En daarom houd ik moed!
En dan een kroon, een kroon voor mij,
Gekocht door Jezus' bloed

Zo hoorden wij een krijgsman met luider stemme zingen, en zijnvrolijk en opgeruimd lied bewijst, dat hij de strijd niet opgaf,maar die gedurig aanbond, tegen al wat tegen de wil in strijd.was van zijn Overste. Hij was van dezelfde gesteldheid als Mozes,die de schatten van Egypte verachtte en liever met littekenen inde strijd werd bedekt, dan dien op te geven, want hij zag op devergelding des loons.

Paulus was ook zulk een krijgsman, bij bemoedigt al zijnmedekrijgsknechten met deze woorden: "Strijd de goedenstrijd des geloofs" en aan Timotheüs zijn geliefden zoon,voegt hij er dit bij: "en indien ook iemand strijdt, diewordt niet gekroond, zo hij niet wettelijk heeft gestreden".2 Tim. 2: 5.

In deze woorden van. de apostel ligt klaar en duidelijkopgesoten dat, indien bij spreekt van een wettigen strijd, ernoodwendig ook een onwettige strijd zijn moet. Die wettige enonwettige strijd vinden wij in de zichtbare kerk op aarde.Onthouden wij het goed: die wettig strijdt wordt hl, die onwettigstrijdt, wordt niet gekroond. Onderzoeken wij het een en hetander, en vooral of wij behoren tot degenen die de kroon mogenverwachten.

Er is in de zichtbare kerk een onwettige strijd, om onwettigezaken. En dat is dan, wanneer men er alles op toelegt, om iets tezijn. De wettige strijder vindt er zijn grootste blijdschap in omniets te zijn.

Men strijdt om de voorrang in de kerk, begeert en wendt allepogingen aan, om tot een of andere betrekking te geraken, hetliefst wel een dominee, en wee het volk waar veel van zulkeonwettige strijders zijn. Deze zijn de scherpe prikkels en nagelsvoor de leraar, daar dezulken zelfs geen verwoesting ontzien,wanneer ze maar tot hun doel kunnen komen. Deze zijn het, overwien de Heere Jezus een wee uitspreekt, als Hij zegt "het isnoodzakelijk. dat er ergernissen komen, maar wee de mens, doorwie de ergernis komt". Matth. 18:7.

Het is een onwettige strijd om een gedaante van Godzaligheiden de kracht er van te verloochenen. Deze zeggen met hun daden:doe naar mijne woorden, maar niet naar mijne werken. En alsdezulken van hoge dingen spreken, en de mond vol hebben vanvermaningen en waarschuwingen, terwijl zij die zelf niet met eenvinger aanraken, dan past op dit woord: medicijnmeester! geneeseerst u zelve!" Luk. 4:23.

Er zijn er die strijden om vleselijke heiligheid en om dooreigen werken Gode te behagen. Dezulken keren de ordinantie Godsom, zoeken hun rechtvaardigheid door de wet, en kleden zichzelfmet lompen en flarden van eigengerechtigheid, terwijl die nergensvoor deugen dan voor de mollen en de vleermuizen.

Onder die onwettige strijders om onwettige zaken, worden, ergevonden die bijzonder ijverig zijn om mensen te bekeren, en hunEvangelie is zo ruim, dat ze zelfs een Judas en een Doëg deEdomiet onder de mantel der liefde bedekken en hen soms de tranenover de wangen lopen, uit medelijden met de duivelen, en hunbarmhartigheid strekt zich zo ver uit, dat ze zelfs nog hoopbeginnen te koesteren voor die ellendige wezens, of ze ook nogter eniger tijd zouden kunnen gered en verlost worden. Dat depogingen van de zodanigen en hun moeilijken arbeid en strijdonwettig zijn, behoeft geen betoog. Deze strijden niet om in tegaan in de enge poort, maar om over de muur te klimmen en zo opde weg te komen. Hun einde zal vreselijk zijn, zij zullen menenin te gaan en niet kunnen. Zij zullen, wanneer ze voor derechterstoel verschijnen van Christus, mogen zeggen: wij hebbenop de straten geleerd, wij hebben duivelen uitgeworpen en velekrachten gedaan", Matth. 7: 22, de Heere Jezus zal hun ditontzettend antwoord geven: ga weg van mij Ik heb u nooit gekend.Matth. 7:23.

Maar er is dok een onwettige strijd om wettige zaken. Degezochte voorwerpen zijn wettig en goed, maar ze worden gezochtin een onwettige weg.

De mens is van nature, uit kracht van het verbond der werken,aan de wet verbonden; worden nu door het ontdekkend licht desHeiligen Geestes de ogen der ziel geopend, dan is het beterworden, het houden van de wet de strijd, die alleen ten doelheeft om God te behagen. Men strijdt om rechtvaardigheid enheiligmaking en zoekt deze weldaden deelachtig te worden dooronwettige middelen. Hetgeen gezocht wordt en waarom gestredenwordt is goed, maar de wijze waarop zulks geschiedt deugt niet .Nochtans is het zeker, dat deze strijd zal ophouden in de tijd,want waar de Heere de ziel zaligmakend heeft ontdekt, daar iszulks een planting en werk Zijner handen, dat niet uitgeroeid zalworden en waarvan Hij dus alleen de eer zal en wil en moethebben.

Deze strijd is weinig belonende, want de wet heeft geen enkelebelofte, geen troost noch vrede. Hoe meer de ziel zich aftobt omdoor wettische werkzaamheden Gode te behagen, hoe meer zij harealgehele onbekwaamheid ten goede kennen leert, en tevens degeestelijkheid van de wet aan haar ontdekt wordt. Daardoor wordtzij hoe langer hoe ellendiger en armer, totdat ze eindelijkbegint te zien dat iij niet in staat is om met al die wettischewerkzaamheden enige vordering te maken op de weg naar de hemel,totdat zij komt als een gans ontblote, wanneer bevestigd wordtwat er geschreven staat: dat de Heere zich wenden, zal tot hetgebed desgenen die gans ontbloot is. Psalm 102:18.

Zijn er de zodanigen onder onze lezers, die in die wegenwandelen? Die klagen niet voort te kunnen en zich bedrogen zien,daar zij gemeend hadden alle zonden te zullen overwinnen; diewijzen wij op de geliefden jonger des Heeren. Petrus had de gansenacht gevist. Nu, dat was een wettige arbeid, maar onwettig washet, dat hij op de verkeerde plaats het.net uitwierp. Zijn arbeidwas dan ook tevergeefs geweest. De gehelen nacht had hij gevisten altijd een ledig net opgehaald. Maar toen de Heere, Jezus aande oever stond en tot hem zei: Steekt af naar de diepte en werptuwe netten uit om te vangen", Luk. 5: 4 toen zal Petrus welgedacht hebben, dat is toch de rechte vissersmanier niet.Nochtans, des Heeren woord gold bij Petrus meer dan zijn eigenmening, want aanstonds antwoordde hij: "op Uw woord zal ikhet net uitwerpen"" Luk. 5: 5, en voegde bij zijn woordde daad, en toen hij het net weer ophaalde, was het vol vissen.

Zo roept de Heere Jezus ook tot u, die misschien al jaren hebtgevist in uw eigen hart, zonder ooit iets voort te brengen,waarmede gij voor God kunt bestaan: steekt af naar dediepte". Dat is, ziet af van uwe eigen gerechtigheid, dieeen wegwerpelijk kleed is bij God, en zoek het alleen in Mij, bijWien ene volmaakte gerechtigheid is, terwijl Ik de wet volkomenheb vervuld. Geloof Mij op Mijn Woord en leer als een ontledigde,onbekwame en gans onreine alleen uwe hulp en heil in Mijne kruisen zoenverdiensten zoeken.

Evenwel hebben wij wel op te merken, dat deze werkzaamhedenzullen eindigen bij sommigen in de eeuwigen dood. Daar, waar aldie wettische werkzaamheden geschieden, zonder enig levendbeginsel door de Heiligen Geest gewrocht, en de wortel der zaakniet wordt gevonden, daar is zulk een, al schijnt hij nog zoschoon van buiten, niet anders dan een witgepleisterd graf,.wiens oordeel zal geschieden naar het verbond der werken. Ditverbond toch eist niets minder dan volmaakte gehoorzaamheid aande wet, en daar zulks niet door een zondig mensenkind kangeschieden, zo moet noodwendig, uit kracht van Godsrechtvaardigheid, de straf op de overtreding in dat verbondgedreigd, ook worden toegepast.

Maar laat ons de wettigen strijd beschouwen, waar de kroon opvolgt.

Dan moeten wij drie grondregels noemen, die bij dien wettigenstrijd altijd gevonden worden. De eerste is, dat God zelf hetwerk moet beginnen, voortzetten en voleindigen door de HeiligenGeest. De tweede, dat de ziel, onder die onderwerping gebracht,ontbloot en ontledigd wordt van alle wijsheid, kracht, hulp, hoopen gerechtigheid in zich zelve. En de derde regel, dat de eer enheerlijkheid van de Drie-enige God het einde en het doel vanalles zijn moet.

Hoe heilzaam nu de, Wet in de hand des Heiligen Geestesdaartoe werkt, is de ervaring van iedere wettigen strijder. DeWet brengt de zondaar tot de bedelstaf, overlaadt hem metschulden die bij de dag vermeerderen. Maar dierbaar Evangelie,blijde boodschap voor de afgetobden en amechtigen strijder! HetEvangelie maakt dien arme rijk omdat Christus al zijn schuldenuitdelgt.

De Wet vernedert en verootmoedigt de zondaar.

Slaan wij de blik op de berg Sinaï, waar de Heere doortekenen van donder en bliksem zich aan het volk openbaart. Daarspreekt de Heere die tien woorden; elk woord is als eendonderslag, als een zware vuurmond, die zich onder een vreselijkgeknal ontlast, Tien zulke, vuurmonden laten zich horen en hetvolk was zeer bevreesd en bevende, toen zij de stem.me hoorden.Doch niet allen werden geraakt; bij de meesten vlogen de vurigekogels hen over het hoofd.

Zo gaat het nog. Op elken rustdag wordt de Wet des Heerenvoorgelezen, maar de meeste hoorders zijn er zo aan gewoongeraakt en als doof geworden door het donderend geluid, dat zezijn geworden als een dove adder.

Doch daar bestuurt God de Heilige Geest de loop van een derkogels en het hart wordt geraakt, en gewond roept de geraakteuit: wee mij, ik verga," Jes. 6:5, of: o God, wees mijzondaar genadig", Luk. 18:13.

Dat is de gewone weg, die de Heere houdt met de zondaar, inwien Hij een welbehagen had van eeuwigheid. In de dicht geslotenkelder des harten, die van rondom was dichtgemetseld, wordt eenbres geschoten en een licht schijnt er in, waardoor veel van hetonreine wordt ontdekt. Is het wonder dat zulk een ontdekte vanzichzelf begint te walgen en ook dat hij ogenblikkelijk begint,om de poel te reinigen. Doch hoe meer hij daaraan werkt, hoegroter de bres in de muur wordt en hoeveel te meer licht er inschijnt. Heden wordt een addernest gereinigd, morgen vindt hij ereen vol basilisken, en na verloop van tijd ziet -hij dat nochadderen noch basilisken zijn uitgeroeid. De nood rijst al hogeren hoger, alle krachten worden ingespannen, het zweet perst doorde poriën van de huid, om toch alles in het reine te krijgen.tevergeefs. Het schijnt al werkende achteruit te gaan. Nochtansis dat waarlijk zo niet, want langs dezen weg is het dat deHeilige. Geest de ziel ontdekt, dat er een Ander aan te pas moetkomen en dat van dien oud en boom, dien ouden mens, (terecht oudemens, want bij is de oudste), niets goeds komt, en dat men metzeep en salpeter niet verder komt en alle eigen pogingen ijdelzijn.

Zo wordt de ziel ontledigd van zichzelf, en zij er toegebracht om haar leven te verliezen en overtuigd dat alle harewettische werkzaamheden geen vrede aan de ziel kunnen schenken endat zij met al haren ijver een groene boom is, die langer hoemeer wordt verdroogd, en dat zij is overgelaten als een mast opde top van een berg.

Zwaar is het kruis dat de pelgrim torst, afmattend de strijd,waardoor hij niet verder komt. Hij weet niet meer wat vanzichzelf te denken en waar bij vroeger meende dat genade aanzijne ziel was verheerlijkt, daar is liet hem, alsof hij zweefttussen hemel en aarde; bij de wereld hoort hij niet en kan t erniet bij uithouden, en bij Gods volk durft hij zich niet meervoegen. Hij had zich de kruisweg geheel anders voorgesteld engedacht, dat hij nu rein en zonder zonde zou gaan leven, dochhoewel de uitwendige zonden zijn afgebroken, is hij zo vol vanverdorvenheden, dat hij geen raad meer weet. Onder dat allesblijft hij roepen uit de diepte der ellende en Psalm 130 is zijnespijze dag en nacht.

Maar ziet, de medelijdende hogepriester zag uit Zijn hogenhemel op dien afgetobden worstelaar neer. Er waren onder dienstrijd van onder eeuwige armen, maar de ziel wist het niet.Liefde, onbegrijpelijke liefde ontfermde zich over de dooronweder voortgedrevene en ongetrooste, en beloofde zijne stenengans sierlijk te zullen leggen en hem op saffieren te zullengrondvesten.

Dezelfde Geest, die de ziel overtuigde van zonde,gerechtigheid en oordeel, overtuigt haar nu dat Christus haar isgeworden wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossingen de strijd vernieuwt zich, maar op geheel andere wijze. Nuwordt ondervonden, dat de Heere Jezus Zijn Woord vervult: Mijnekracht wordt in uwe zwakheid volbracht." 2 Cor. 12:9.

Welk een ommekeer. Eerst was de strijd, om door eigen pogingengerechtvaardigd te worden, nu is de ziel rechtvaardig voor God;en al is het dat hare consciëntie. haar beschuldigt, dat zijtegen al Gods geboden zwaar heeft gezondigd en geen van dezegehouden heeft en nog steeds tot alle boosheid is geneigd, datnochtans God op haar in ontferming heeft neergezien in de Zoonvan Zijne eeuwige liefde. Het geloof en de getuigenis desHeiligen Geestes in haar is een vaste grond, waarop ze steunt enaanneemt dat Christus. hare zonde heeft gedragen op het hout endat Hij Zijne gerechtigheid haar daarvoor in ruil heeft gegeven.Zodat ze nu voor God staat als had ze nooit zonde gehad. nochgedaan, ja zelfs dat het volbrengen van de wet, dat door Christusvolmaakt is geschied, haar wordt toegerekend, alsof zij zelvedie. in allen dele volkomen vervuld had.

Onder deze bewerkingen. wordt de ziel met al haar doen, wezenen willen er geheel buiten gezet, en leert zij eerst rechtverstaan, wat de inhoud der prediking was van de Apostel Paulus:ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christusen Dien gekruist" 1 Cor. 2:2. Nu krijgt de Heere alleen deeer van het werk en het vrije van Gods welbehagen; devoorkomende, bijblijvende en achtervolgende genade blijft eenvoortdurende stof van bewondering en aanbidding, hetwelk de zielin de laagte houdt, terwijl zij dan het beste op hare plaats is,wanneer zij in de dadelijkheid mag ondervinden dat zeeronderscheiden is van beschouwingen en bespiegelingen, dat Godalles en zij niets is.

Nu gaat zij voort in de strijd, niet om Gode profijtelijk tezijn door wettische werkzaamheden, maar om in s Heeren. kracht deouden mens te doden en de Heere Jezus in de armen des geloofs deVader voor te stellen en. alle hoop, alle lust, alle kracht, alleblijdschap te zoeken in dat Lam, dat de Vader haar gegeven heeften geslacht is voor de grondlegging der wereld.

In dierbare trokken heeft de heilige Geest deze zielswerkzaamheden ons afgebeeld in de verheerlijking van Jezus op de bergThabor.

Alvorens dit beeld te onderzoeken, begeren wij dien berg,terecht genaamd de Koning der bergen, te beschouwen en ons voorenige ogenblikken te verlustigen in de natuur, terwijl wij dantevens dezelfde ervaring zullen kunnen maken als Augustinus die,toen bij de natuur en alles wat daarop betrekking had, nauwkeurigbed gezift en onderzocht, moest uitroepen: Maar ik vond er Jezusniet!"

De berg Thabor, twee dagreizen van Jeruzalem gelegen, steektheerlijk uit boven alle de bergen in het Oosterse land en verheftzich als een groen altaar in het veld, waarom dan ook de dichterin Psalm 89: 13 uitroept: Thabor en Hermon juichen in Uwen naam.Hij breidt zijn voet naar alle zijden gelijkelijk uit, zodat zijnomvang zes uren bedraagt. Reeds uit de verte voor het oog deswandelaars zichtbaar, stijgt bij in zeer prachtige kegelvorm toteen hoogte van 1755 voet boven de zee, en verheft zich boven devlakte die aan zijn voet 439 voet hoog ligt, nog 1300 voet, enverheft zich boven de zee van Tiberias 2000 voet. Hij is aan eenkoning gelijk, voor wie de schare van dienaren in eerbiedigeverwijdering op de knieën ligt. Daarom zegt Jer. 46: 18: DeKoning, die Heere Zebaoth heet, zal voorzeker, als. Thabor onderde bergen aankomen."

De zijden van de berg zijn van onderen tot boven met bossenvan eiken en andere bomen begroeid, en is over het geheel zeergras en bloemrijk, en alles verkondigt de lof van het grote enAlmachtige Wezen, die dat alles zo schoon en heerlijk op een wenkvan Zijn Almacht deed verrijzen. -

Op de top van de berg is ene vlakte 1320 voet lang en 660 voetbreed met kruid en boschaadje begroeid. Zeker reiziger deelt mededat hij een geheel veld met haver zag op deze eenzame hoogte.

De rondblik over Galilea en Samaria moet wonderschoon zijn enstrekt zich noordwaarts uit tot aan de met sneeuw bedekten Hermonen tot aan het hoogste punt van de Libanon; westwaarts tot aan demet bossen begroeide hoogten van de Karmel; en somwijlen kan meneen enkel streepje zien van de Middellandse Zee.

Het grootste deel van de zomer is de berg des morgens doordikke wolken omgeven, die zich tegen de middag verdelen; en 'snachts valt nergens zo veel dauw als op dezen koning der bergen.

In verwondering en verrukking staat de wandelaar stil, dievatbaar is voor het schone in de natuur, en wij, lagelandbewoners, kunnen ons van al dat heerlijke geen denkbeeldmaken; doch hoe majestueus ook dit wonder in de natuur mag zijn,als Augustinus moeten wij zeggen: "maar ik vond er Jezusniet", en de schoonheid van dien Persoon doet al het schonein de natuur verdwijnen als sneeuw voor de zon.

Naar dezen berg bracht Jezus Zijn drie discipelen Petrus,Jacobus en Johannes, en nam ze ter zijde alleen, waarschijnlijknaar een eenzame plek aan de glooiing van de berg. Daar werd deChristus verheerlijkt en blonk Zijne Godheid en Majesteit uit enscheen door Zijne knechtsgestalte henen. De drie discipelen zagenHem van gedaante veranderd; Zijne klederen werden blinkende, zeerwit als sneeuw, hoedanige geen volder op aarde zo wit maken kan.En Mozes aan de ene en Elias aan de andere zijde van Hem.

Wonderlijk was het gezicht, maar nog wonderlijker debetekenis.

Mozes is de wet, die door Christus is vervuld geworden, diegezegd heeft: Uwe wet ik; in het binnenste Mijns ingewands"en zo is Hij geworden het einde der wet.

Elia stelt ons voor de beloften, die hare vervulling inChristus hebben verkregen, want in Hem zijn al Gods beloften Jaen Amen.

En als nu de discipelen dit wonder aanschouwden en Petrus inzijne verbaasdheid drie tabernakelen wilde maken en maar altijdop de berg blijven, sprak God de Vader uit de hemel met eenhoorbare stem: Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem." Enterstond zagen zij niemand meer dan Jezus alleen.

Ziet, dat is hetgeen de Heere de waren strijder wil leren.Mozes geeft geen vrede aan het hart en kan de ware rust nietschenken, doch in Christus is zij vervuld, zodat het werken aande wet ophoudt, als Jezus zichzelf aan de ziel geeft.

De beloften zijn droge borsten, wanneer er Jezus in gemistwordt. De belofte is de beker, maar Jezus is de wijn en wat zaleen ledige beker doen kunnen tot verkwikking of vervrolijking alser de wijn in ontbreekt?

Maar nu is het Jezus alleen. Het werken is aan het einde, ' tis nu Sabbat. De beloften zijn vervuld en nu ik dan Christus heb,nu verdwijnen Mozes en Elias beide, en al de prachtigenatuurtonelen op Thabor zijn onder de voet, en wat ik nu leve datleve ik Christus, en Mozes blijft mij een richtsnoer van handelen wandel en de beloften blijven mij dierbaar, omdat ik er mijnJezus in vind. En zo blijft het Jezus en Jezus alleen, als mijnEl-Schaddaï, dat is Algenoegzame, mijn Goël en Losser, mijnLiefste en mijn Vriend.

Nu licht de Zon des heils mij aan,
En breng genezing in haar licht:
En is dan ook mijn kracht vergaan;
Mijn zielsoog blijft op U gericht.
Van Boven komt voortaan mijn kracht.
Uw naam is Liefd', Uw woord is macht.

Nu, daar mijn heupe werd ontwricht,
Nu 'k hink tot aan mijn levens end,
Beroofd van eigen kracht en licht,
Blijft steeds mijn blik naar U gewend.
Al ben ik wank'lend, onbekwaam,
'k Weet: eeuw'ge liefde blijft Uw naam!

Ofschoon verlamd, ga 'k rustig voort
Naar 't einde van mijn pelgrimsbaan,
En richt mijn schreden naar Uw woord,
En huppel vrolijk onder 't gaan,
Tot de eeuwigheid mij maakt gewis,
Hoe Liefde Uw naam en wezen is!

En wat zal nu de kroon zijn die de wettige strijder ontvangt?

Hierbij op aarde reeds genade in het hart en de goedkeuringGods aan de ziel. Nu is alle roem aan mijne zijde uitgesloten enzijn mij de snoeren in liefelijke plaatsen gevallen, ja, is mijene heerlijke erfenis ten deel gevallen. Nu roem ik in vrijegenade, dat is mijne kroon, mijne ere, mijne blijdschap en ikweet, dat al het volbrachte werk van mijn Verlosser, mij tengoede is. Alle bergen zijn geslecht, alle dalen zijn verhoogd,het is een vlak veld geworden en, bedekt met wonden enlittekenen, in de strijd bekomen, stap ik met mijn kroonvangenade rustig voort, tot ik aanland in het land dat van melk enhoning vloeit, en Mozes op Nebo begraven en Elia met vurigepaarden ten hemel gevaren, gaat Kaleb Met Jozua over dedoodsJordaan, om de kroon van genade te zien verwisseld in enekroon van heerlijkheid.

Wie van die bevoorrechten zal niet vrijwillig en blijmoedigzijre kroon neerleggen aan de voeten van het Lam?

Misschien vraagt een onzer lezers, wat zijn de wapenen in dienstrijd? Wij hopen ze later te beschouwen, als ook de twijfelingenop te lossen van sommigen, die bij zichzelf denken: bij mij zalhet zeker geen waar werk zijn, ik geloof dat ik een onwettigstrijder ben.

Later, in de onderscheidene ervaringen van verschillendewandelaars op de kruisweg, hopen wij die twijfelingen en bezwarenop te lossen, doch eerst willen wij met elkander stilstaan bij deonderhandelingen tussen Jezus en de ziel.