'k Was een kind in de genade en lag gedurig zuigende aan de borsten der vertroosting. Een blik uit het vriendelijk oog van mijn Zaligmaker was mij hemelse wellust. Ik zwom in zalige liefde en weelde, omdat aan mij, de grootste der zondaren genade was bewezen. Ik had met geen zonde meer te doen, en dacht dat ik van dat onreine voorgoed verlost was. Ik had nu genade, maar ik was er blind voor dat ik bij die genade ook nog mijn eigen werk inleverde. Och! wat heb ik mijn Maker een moeite aangedaan, eer dat die steunsels mij uit de handen waren geslagen.
Maar mijn Zaligmaker zeide: "Ik wil", en dat was voor Hem genoeg.
Dat zoete leven week; de zonde werden weer levendig; de liefde verkoelde; de ijver verflauwde, en ik dacht dat er nooit meer iets van mij zou terecht komen. Ik had de oude Adam op allerlei wijze zoeken schoon te wassen, maar met hoeveel zeep en salpeter van eigen fabrikaat ook, het baatte niet, de Moriaan bleef zwart, ja werd hoe langer hoe zwarter. Ik was vermoeid van de arbeid; ik bezweek er onder; ik kon niet meer. Lang had ik mij krampachtig vast gehouden aan het vlotgras, evenals een drenkeling, die een strohalm grijpt om zich te redden. Telkens brak het vlotgras af en al werd mij gedurig toegeroepen: "laat los en u zal los gelaten worden", ik bleef vasthouden, totdat ik eindelijk die strohalmen van eigen gerechtigheid los liet, mij alle grond onder de voeten weg zonk en ik dacht voor eeuwig om te komen, maar:
Jezus laat wel zinken,
Maar doet niet verdrinken.
En, zoete en zalig verwisseling, ik kwam in mij zelf om, en vond mij weer in de armen van de Heere Jezus. Nu leerde ik verstaan, wat vrije genade was, waarbij ik, ellendige zondaar, niet het minste in aanmerking kwam, maar dat ik nu, alleen om het eeuwig welbehagen, er deel aan had, zoals geschreven staat, "die de Zoon vrij maakt, die is waarlijk vrij".
En nu de derde genade? Dit was personele genade, zodat ik het gezegende onderwerp was van vrije genade, en ik duizend malen en nog eens duizend malen moet uitroepen: en dat aan mij! aan mij, de grootste van de zondaren, die een bederver ben van moeders lijf af, die het uit zichzelf niet beter maken zal, doch nu weet, wat het betekent, niets te hebben en nochtans alles te bezitten. Amen. Hallelujah!