Preek op bevrijdingsdag 1946

W. C. Lamain

 

Voorzang Psalm 77: 7 en 8

Geliefden.

Overal in ons vaderland komt men in deze dag samen in de voorhoven des Heeren om te gedenken de grote verlossing nu een jaar geleden ons land en volk bewezen.

Van hoger hand is dat verzoek gericht tot alle kerken, waaraan wij dan ook zonder aarzeling wensen te voldoen. Het is naar het Woord van God om de weldadigheid Gods te gedenken in het midden Zijns tempels. Dat ons hart door Gods Geest werd bewerkt tot zulk een erkenning van de God des eeds en des verbonds, Die zulke grote wonderen heeft verricht.

Onze roemruchte histories zijn vol van de wonderen des Allerhoogste, en wij mogen voor de volgende geslachten niet verbergen de loffelijkheden des Heeren bewezen in de bange jaren die achter ons liggen.

't Is wel waardig om aan de vergetelheid te ontrukken de grote bemoeienissen die de God van Nederland met ons heeft gemaakt.

Wij waren in het net gebracht. Een enge band was om onze lendenen gelegd. Gij had (zo zegt de kerk in Psalm 66:12) de mens op ons hoofd doen rijden, wij waren in het vuur en in het water gekomen, maar Gij hebt ons uitgevoerd, in een overvloeiende verversing.

Ontzaglijk zwaar is de druk geweest waaronder wij verkeerd hebben, en onnoemelijk het leed dat overal uitgegoten was over de wereld, en over ons Vaderland.

Er is geleden, zoals op de wereld schier nooit geleden is. Vele streken werden zwaar geteisterd, menige stad en dorp verwoest. Kostbare landerijen werden onder water gezet en wat nog veel erger was dan al die stoffelijke schade, duizenden bij duizenden moesten hun leven eindigen op verschillende wijze. Alle voornemens konden niet uitgevoerd worden, omdat God regeerde, en de vijand niet verder gaan kon, dan dat God wilde, maar van achteren bezien, in welk een gevaar hebben wij verkeerd, veel meer dan dat wij ooit geweten en beseft hebben. De honger kwam vooral in het Westen van ons land, en dreigde met een algehele ondergang. En geliefden, was God doorgetrokken, en had Hij gehandeld naar onze zonden en ongerechtigheden, alles was aan de verwoesting prijs gegeven. Maar neen, in de toorn gedacht God des ontfermens. Hij stond op met gunstige gedachten, gelijk Hij dit zo menigmaal gedaan had in de eeuwen die achter ons liggen. Ten de nood op het hoogst was, was de redding nabij. Enkele gedeelten van ons vaderland waren reeds korter of langer tijd bevrijd, maar de algehele verlossing kwam zaterdagmorgen 5 mei 1945.

Vrijdagavond 4 Mei werd het bekend, dat de volgende morgen de Duitse Weermacht haar wapens zou strekken, Het was een onvergetelijk moment. Wat een ontroering greep ons gehele volk aan. God was opgestaan tot de strijd. Hij had het voor Nederland opgenomen. En nu wordt allerwege in de lande die bevrijding herdacht. O, dat het niet zij een herdenken in de uitspattingen der zonde, maar in het ootmoedig erkennen van de grote goedertierenheden Gods.

Wij mochten daartoe genade ontvangen van de God des hemels en der aarde, om het bloed Zijns Zoons, om Christus' wil.

Het Woord des Heeren, dat wij bij deze gelegenheid wensen te overdenken, en waarin wij aanleiding vinden om van Gods grote ontfermingen over ons volk te handelen, leest u in Psalm 124: -6-8.

Onze voorgelezen tekstwoorden bevatten: Een dankbare herinnering aan de grote verlossing ons land geschonken:

Die herinnering

I. Brengt ons te binnen, wat door ons werd beleefd;

II. Roept in onze gedachten terug de wonderlijke uitredding des Heeren

III. Dringt ons tot de roem van Gods Naam, ook met 't oog op de toekomst.

De psalm waaruit onze tekst genomen is, is zeer waarschijnlijk gedicht toen David was aan de avond van zijn leven. God bracht in zijn herinnering terug het veelbewogen leven dat achter hem lag, niet alleen wat in zijn persoonlijk leven was voorgevallen, maar ook vooral wat doorleefd was ook in betrekking tot zijn volk. Wat een oorlogenwaren door David gevoerd, en welke bang tijden waren door Zijn volk beleefd. Denk maar aan de strijd met Syrië en Edom ons bezongen in Psalm 44 en Psalm 60. Inderdaad, waren het toen benarde tijden. Oorlog is altijd verschrikkelijk en brengt vele ellenden met zich mee.

Wat een verwoestingen brengen zij teweeg en wat een stromen bloed kosten zij menigmaal. David blikt terug en overziet de geschiedenis van zijn volk, als een aaneenschakeling van lijden en strijd, een onafgebroken worsteling, dan met de een, en dan met de ander der omliggende volken. De dichter tekent in deze Psalm in krachtige beeldspraak, het gevaar maar ook de ellende waarin zijn volk verkeerd heeft.

Hij wijst op drieërlei, n.l. op de wreedheid, de macht en de list der vanden onder het beeld van een roofdier, waterstroom, en strik.

Door alle tijden heen heeft Gods heil bloot gestaan aan zware strijd. Zeker, de een tijd wel meer dan de andere, doch zolang de kerk in deze bedeling is, is zij 't mikpunt van de hel. Gods Woord is vol om te bewijzen. dat Christus Kerk door vele verdrukkingen gelouterd en geheiligd wordt.

Israël kwam in de smeltoven van Egypte, Juda kwam in Babel vanwege hun zonden. Ja over geheel de wereld is, die Kerk gedurig benauwd en vervolgd. In de geschiedenis van ons vaderland hebben wij de voorbeelden dat de vijand als een verscheurend dier op de kerk afkwam, om haar te vernietigen, en te verslinden. Welk een aanslagen Zijn er tegen die kerk bedacht door alle eeuwen heen. Welke strikken zijn er over het erfdeel des Heeren gespannen. Welk een waterstromen van verdrukkingen zijn er over 't Sion Gods gegaan. Ja tot het einde toe zal de vijand het ondernemen, onder de toelating om alle middelen in het werk te stellende Kerk van Jezus Christus te belagen, en tot den bloede toe te vervolgen. Op Sions ondergang en uitroeiing is het aangelegd.

Die strijd wordt ook gekend in het persoonlijke leven van Gods kinderen. Zodra God Zijn volk uit de wereld en uit de zonde trekt, zal de satan in bondgenootschap met de wereld en de zonde niet aflaten om zijn pijlen af te schieten, en zijn tormenten te gebruiken, om Gods volk ten ondergang te brengen.

Vandaar het gebed: "Geef aan het wild gedierte de ziel van Uw tortelduif niet over (Psalm, 74: 19).

In zichzelf bezit dat volk geen kracht of vermogen, tegen de grote menigte, die tegen haar opkomt.

Wat gevoelt dat volk zich machteloos en krachteloos. De grote Koning van de Kerk, Christus Jezus, werd ook omsingeld en omringd. Denk maar aan hetgeen ons verklaard wordt in Psalm 22, waar die lijdende Borg ons voorgesteld wordt in Zijn vreselijk lichaams, en zielslijden. Maar Zijn sterkste wapen was het gebed, gelijk in Lukas 22 te lezen is: En in zware strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. Maar waar moet dat volk blijven? Zo menigmaal worden zij in Gods Woord vergeleken bij schapen die weerloos zijn. Geen hoornen om te stoten, geen tanden om te verscheuren. Wat was het voor Petrus een weldaad, dat de grote Hogepriester tot hem sprak: Simon, Simon, de satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe, maar ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. Lukas 22.

Het beeld van een vogel wordt in onze tekst gebruikt om aan te tonen dat de kerk en het volk van God, in 't bijzonder, in zichzelf zwak is, maar ook onverstandig en zich ook zo gemakkelijk in de strik laat lokken.

Dat volk is in zichzelf niet bestand voor de geweldige wateren van verdrukking en vervolging. Toen de wateren voor Jakob, gingen wassen, riep hij uit: "Al deze dingen zijn tegen mij." En toen het voor Job een stroom werd, vervloekte hij zijn geboortedag, Job 3: 1.

Geweldig zwaar kunnen de aanvechtingen van de satan zijn en onnoemelijk groot de gevaren, waarin Gods kind gedurig komt. Wat kunnen zij afgetakeld worden en wat onberekenbaar de diepten van de satan. Paulus had te Efeze gevochten tegen de wilde beesten.

Grote moedeloosheid kan soms Gods kinderen bezetten in de zware strijd, die zij te voeren hebben, dat zij de dood verkiezen boven het leven. Toch komt dat volk nooit om in al hetgeen zij moeten doormaken. Zij hebben een machtige Helper. Hun verlosser is sterk, Heere der Heirscharen is Zijn Naam.

Groot was de ellende, die Israëls volk doorgemaakt had, in de dagen van strijd, die nu echter lagen. David krijgt het alles te overdenken en 't wordt alles in zijn geheugen te binnen gebracht, welk een bang worsteling het was als op leven en dood.

Maar zo is het ook, wanneer wij in dit uur terugdenken aan de vijf bange jaren, die achter ons liggen.

In 1939 werd de oorlog verklaard. Vele pogingen waren er in het werk gesteld om een oorlog te voorkomen, doch 't was onvermijdelijk. God had het zwaard bevel gegeven en wij de lont was in het kruit geworpen. Onze mannen en jongens werden opgeroepen in 't laatst van Augustus. Er was mobilisatie. De grenzen moesten betrokken worden. Velen schreeuwden, dat er geen oorlog komen zou op onze vaderlandse bodem.

't Was bij velen, "Vrede, vrede en geen gevaar."

Engeland zou ons niet aanvallen en Duitsland zou onze neutraliteit niet schenden. Keer op keer had men van Duitse zijde dat plechtig beloofd. Ons leger, zo riep een ander, was paraat. O neen, "geen gevaar was er te vrezen", zo riep de lichtzinnige wereld. Maar Gods ware volk en knechten?

Wat waren er al velen weg en afgelost, die de oorlog van 1914-1918 hadden meegemaakt. Telkens vernam men van het volk, van het overblijfsel, dat nog gevonden werd, dat het ook in hun hart anders was dan in de vorige oorlog. De doortocht tot de hemel werd zo gemist.

't Was oudejaarsavond 1939. Die laatste dag des jaars viel juist op een Zondag.

Een leraar, waar wij in onze gemeente drie jaar ongeveer naast gewoond hadden, en veel mee verkeerd hadden, ging in 1935 sterven. God had hem voor- en toebereid. Hij zei, en schreef in een bekend blad: Mijn Bruidegom komt mij afhalen.

Voor zijn heengaan van deze wereld droeg hij mij op, daar hij nooit meer de kansel zou betreden om met Oudejaarsavond te preken: "Ziet, de Rechter staat voor de deur." En dan, met Nieuwjaarsmorgen, Ziet de Bruidegom komt, gaat uit, Hem tegemoet". Die leraar droeg die boodschappen aan mij op. Het eerste oudejaar na zijn verscheiden van deze aarde, dacht ik er wel over en las herhaaldelijk die teksten in Gods Woord, doch kreeg er geen opening in. Het volgende jaar ging het ook niet. Eindelijk werd het 31 December 1939. Toen waren er voor die beide gelegenheden geen andere waarheden meer, dan degene die ik reeds noemde. Zomin als ik ooit vergeten zal de predikatie gedaan in de gemeente van Dirksland de vooravond van de mobilisatie over Daniël 5: 27, zo zal ik ook nooit vergeten die Oudejaarsavond, in mijn onvergetelijke gemeente van Rotterdam-Zuid. God openbaarde wat ons en ons land te wachten stond.

De predikatie werd opgetekend, verspreid in de gemeente. Ja, zij werd aan de vooravond van de oorlog voorgelezen voor een aandachtig gehoor op de Grebbeberg bij Rhenen, wat mij later werd bericht door overgebleven soldaten.

Wie zal ooit vergeten de morgen van de eerste mei 1940, toen de Duitse Weermacht zowel over het land, als vanuit de lucht over onze grenzen kwam. Neen, nooit zullen wij vergeten dat gezicht van de vele vliegmachines, die daalden aan de Waalhaven. De prachtige gebouwen, die daar stonden, gingen in de vlammen op. Een bloedbad werd daar aangericht en hoevelen van onze mannen en jongens vielen er niet alleen daar, maar ook op plaatsen in ons vaderland. Wat werd het een ellende. Hard werd er door onze mannen en zonen gevochten. Toch werd het een hopeloze strijd. De Koningin en het vorstelijk Huis was naar Engeland, vergezeld met de regering. Zij waren uitgeweken. 't Viel niet mee, maar God wilde Haar voor ons sparen. De overmacht, waartegen gevochten moest worden, was voor onze weermacht ondoenlijk. Als sprinkhanen bedekte die Duitse soldaten ons land. Met bovenmenselijke kracht werd op sommige plaatsen gevochten. Ik denk aan de Afsluitdijk, aan de Grebbeberg, aan de Maasbrug te Rotterdam. Het is bekend, dat daar een Marinier de strot van een Duitse soldaat afbeet. Toch was het niet te houden.

Het verraad was allerwege vreselijk. We waren reeds bezet gebied (dus later) en op een plaats in ons Vaderland stond, een N.S.B.er in een sigarenwinkel, gekleed met zijn zwart hemd en zwart lakens pak. De sigarenkoopman wilde graag weten hoe duur dat pak wel was. Een eenvoudig schippertje, dat daar ook bij stond, zei opeens, "Dat weet ik wel". "Nu, wat dan?" "Dat pakje, zo was het antwoord, heeft dertig zilverlingen gekost." Opeens was die eenvoudige man vertrokken.

O, dat verraad, o die Judassen, die volk en vaderland verkochten aan een macht, die zich stelde tegen God en Christus en alle heerlijkheden lasterde.

Het vreselijke bombardement van Rotterdam kwam, waardoor een groot gedeelte van de stad in vlammen opging. O, wat is er geleden. Wij hebben het van nabij aanschouwd. Wat een slachtoffers zijn er gevallen; wat een tranen werden er geschreid; wat een leed, geleden; onbeschrijfelijk op de plaatsen waar zo verwoed gevochten was.

Om 4 uur s, middags werd de witte vlag gehesen. Het grootste deel van ons land was overgegeven. Een zucht van verlichting ging er op. De helmen werden neergeworpen, de wapens afgelegd. 't Was gedaan. O, wat een gedachte. Onze vrome vaderen vochten tachtig jaar en het machtige Spanje moest het afleggen voor dat troepje Geuzen. Nu vijf dagen en verspeeld.

Ja. God kwam met Nederland afrekenen. Het is kwaad en bitter tegen de Heere te zondigen.

Och, had naar Mijn Raad
Zich Mijn volk gedragen.

Wij hadden God verlaten en andere goden verkozen. Niemand heeft echter beseft wat het zou inhouden door Duitsland bezet te worden. Een lijdensweg van vijf jaren is, voor ons geopend, die zijn weerga niet heeft gehad in de geschiedenis van ons volk.

Toen wij bezet werden, kwam het lijden. Dag en nacht kwamen de vliegmachines over ons vanuit Engeland. Bombardement op bombardement kwam. Nergens was meer veiligheid of rust te vinden. Wat een mensenlevens hebben die bombardementen gekost. Het een was al verschrikkelijker dan het andere. Wat is er gespot, gevloekt, maar ook gezucht en geweend. Wat zijn er een banden, verscheurd, wat een ellende is er geleden. Daar was geen verbergen voor. Hoe menigeen, die elders schuiling zocht, werd op de zogenaamde veilige plaats dodelijk getroffen. Neen, 't is mij niet mogelijk in deze uur alles op te noemen. Ik kan slechts het een en ander aanstippen.

Een vervolging tegen de Joden brak er los. Nederland moest gezuiverd worden van het geslacht van Abraham. Ten dode waren zij opgeschreven. Voordat Joodse volk lagen er nog onvervulde beloften (zie Rom. 9-11 ) maar neen, daar zou niets van gebeuren.

Daar zou geen kans zijn, dat ooit die Goddelijke beloften vervuld zouden worden. Hitler zou er wel een eind aan maken. Bij duizenden en tienduizenden, ja bij miljoenen zijn zij omgebracht en vergast. Onbeschrijfelijk heeft dat volk geleden. Er zijn geen woorden te vinden om het uit te drukken en met geen pen is het ooit te beschrijven.

Zwaar werd de druk voor ons eigen volk. Schone beloften werden er gedaan. Het Nationaal-Socialisme zou een heilstaat brengen op de wereld. Doch het is wel gebleken dat het alles leugen en bedrog was. Als beesten werden onze mannen en zonen gebracht naar het buitenland. De huwelijken moesten verwoest worden. De ordeningen van God verbroken. De gezinnen werden uit elkaar gerukt. Er kwamen wat ledige plaatsen, overal. Maar ook wat een droevig verraad in sommige gezinnen. Kinderen leverden hun ouders over en ouders kinderen.

Het leger moest in krijgsgevangenschap terug naar Duitsland. Wat werd het benauwd van alle zijden. Wat zijn er een tranen geschreid. Ik zie nog voor mijn ogen die wenende vrouwen en die schreiende kinderen, toen die mannen zich los moesten scheuren van hun dierbare betrekkingen. Ik denk nog terug aan die gezinnen, waaruit de zonen moesten vertrekken, niet wetend of ze wel ooit nog terug zouden keren.

Overal werden gijzelaars opgepakt, vooral uit de voornaamste en hooggeplaatsten van ons volk. Dag en nacht reed men met de overvalwagensdoor de straten; 't Was een jacht op mensen. Wat waren het toch afschuwelijke monsters, die S.S. en Grüne Polizei. 't Was maar steeds: sabotage. En 't kostte weer zoveel mensenlevens.

En dan die rechtbanken. O, wat een onschuldig bloed is er gevloeid. Om niets en om niemand bekommerde men zich. De huizen trok men binnen, de werkplaatsen, fabrieken, ja zelfs de kerken. Overal zaten de spionnen. Wanneer men maar dacht, dat men één woord ten nadele van dat regiem sprak, dan stond de gevangenis open. Bij duizenden vielen er in gevangenissen en soms werden ze bij tientallen langs de openbare weg doodgeschoten. Wat werden velen mishandeld op de gruwelijkste wijze, soms met de dood als gevolg en dat door de mannen van de nieuwe orde,

We hebbende tanden wel gevoeld van die roofdieren. Het water is wel over ons heengegaan. En de strik was zo gespannen, dat niemand het meer zou ontkomen: wij waren met ons volk ten dode opgeschreven. Als verscheurende dieren stonden die Duitsers tegen ons over. Het was voor hen alles één teleurstelling. Ze hebben wel begrepen, dat uit het hart van ons volk nooit gehaald kon worden, wat God er in gelegd had, n.l. de gehechtheid aan het Huis van Oranje. Ons volk als volk moest het van Duitsland niet hebben. Ze waren niet vatbaar voor al de listen van de vijand. Met het geweld bereikte men niets en met hun listen nog veel minder. Ons volk zag uit naar de dag der bevrijding. Maar geliefden, dat werd hoe langer hoe meer afgesneden.

't Ging door de diepte. Wij waren gekomen in het vuur en in het water. De nood steeg ten top. 't Zou welhaast met Nederland gedaan zijn Het liep met Duitsland aan het eind, maar zijn doel was niet anders dan om in zijn val Nederland mee te slepen, zodat het straks niet meer onder de volken genoemd zou worden.

Het proces van Neurenberg en wat hier na de oorlog openbaar geworden is in ons eigen land, heeft genoeg licht verspreid over het voornemen en het doel van de dwingeland.

Die wilde bergstroom zou alles meesleuren en allen doen verzinken. De honger kwam vooral in het Westen des lands en sommigen vielen reeds als slachtoffers. De mensen liepen te sterven op de straat. O, ik denk nog aan die vermagerde gezichten in de gemeente van Rotterdam. Door honderden werden wij omsingeld toen wij in de kerk aan het Mijnsheerenplein het brood uitdeelden, dat uit liefde door de gemeente van Rijssen was gegeven, voor die verhongerde bevolking. God heeft ondersteund, maar God heeft ook uitkomst gegeven.

En zie, ook daarvan spreekt onze tekst in de tweede plaats, wanneer zij in onze gedachten terug roept de wonderlijke uitredding des Heeren.

David was een geoefend krijgsman. Reeds in zijn jeugd had God hem bedeeld met moed en kracht. Een leeuw en een heer versloeg hij, toen zij op de kudde aanvielen. Het is openbaar geworden, dat hij was de gezalfde des Heeren. Zijn vingeren waren geleerd ten strijde en zijn handen ten oorlog.

Nog voor hij als koning was uitgeroepen, versloeg hij de reus Goliath van Gath. En welk een grote krijgsdaden zijn niet van hem bekend, nadat God hem op de troon bevestigd had. De eer van de overwinningen schreef David echter niet aan zichzelf toe. Het was de betuiging van zijn hart in Psalm 60: 14. "In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze tegenpartijders vertreden." David wist het wel door genade, dat de overwinningen, die behaald werden, niet toegeschreven konden worden aan zijn overleg, of aan de dapperheid van zijn soldaten. Het was steeds omdat God uittrok met de krijgsheiren.

Zo was het ook in onze tekst. Indien de Heere niet met hen geweest was, indien Hij hun hulp en hun bevrijder niet was geweest, zij waren voor de overmacht bezweken, ze waren in de strik gevangen en omgekomen, maar ook door de wateren overstroomd.

Indien het was aangekomen op eigen kracht, o dan had de wreedheid van de vijand hen vertreden, dan zou Satan en zijn macht, dan zou de Gode vijandige mens hen hebben overwonnen, ja vernietigd. Tegenover al die wrede macht en machtige list van de vijand zag David zichzelf, maar ook zijn volk, als een zwak, onmachtig volk, als een weerloze kudde, overgeleverd aan de handen der vervolgers. Aan die bruisende stroom was geen weerstand te bieden. 't Was een arm en nooddruftig volk.

Wat vermocht Israël eenmaal tegenover het machtige leger van Farao? Wat moest Hiskia beginnen te 't talrijke leger der Assyriërs? Wat moest Josafat beginnen tegen de Moabieten en Ammonieten? O neen, daar was geen vechten tegen.

Geen kracht en geen vermogen was er ook in Davids dagen om de strikken van de vijand te verbreken en aan dezelve te ontkomen.

Maar eeuwig wonder Gods, de Heere in de hoogte is geweldiger dan het bruisen van grote wateren. De Heere zij geloofd, die ons in hun handen niet heeft overgeven tot een roof.

Onze ziel is ontkomen als een vogel uit de strik des vogelvangers; de strik is gebroken en wij zijn ontkomen. Jehovah, de God des eeds en des verbonds, had dat volk verkoren uit soevereine liefde. Hij had dat volk verlost uit het diensthuis van Egypte. Hij had hen geleid, door de zee bewaard en beschermd in de woestijn. Hij was met dat volk in een verbond gekomen, waarvan Christus de Middelaar, Borg en Hoofd was. Hij had hen Kanaän gegeven tot een erfelijke bezitting en steeds uit grote benauwdheid; en gevaren verlost. De machtigste vijanden, die het ondernamen Israël aan te vallen en tot de grond toe uit te roeien, moesten steeds het onderspit delven. In het leven van David was het ook hetzelfde. En nu was ook een bang tijd geweest, maar die eeuwige Jehovah koos bij vernieuwing openlijk de partij van Israëls volk. Hij trad op als hun Bondgenoot, Verlosser en Beschermer. God nam het voor Zijn Israël op en twistte hun twistzaak. God liet het water wel komen tot aan de lippen, maar het kwam er niet over.

God zelf had hun druk verlicht.

Hij had hen gered uit zulk een dreigend gevaar. En nu roept David uit: "Geloofd zij God". God alleen had het gedaan en niemand anders. Tot die eerste oorzaak klimt David op in onze tekst.

God kan soms wel middelen en mensen gebruiken, zeer zeker; maar de eigenlijke Redder blijft altijd weer de God des eeds en des Verbonds. Hij werd ook in Davids dagen krachtig bevonden eenhulp te zijn in benauwdheid. Ps. 46:2.

David kon er niet van zwijgen. Zijn hart is er vol van en zijn mond loopt er van over.

O, u kunt het gevoelen welk een liefde zijn hart vervulde om God te loven. Hij besefte het ten diepste als God het niet gedaan had, wat was er dan van hen geworden? Gewis, zij waren omgekomen, begraven en verslonden.

Er waren geen woorden te vinden om God genoeg te erkennen. Wat heeft David ook toen zijn armoede gevoeld. En wanneer David zegt: "Geloofd zij God!" dan behelst dat ook een opwekking voor het gehele volk, om gezamenlijk de Heere te prijzen voor de wonderen van Zijn verlossing.

God houdt er geen stom volk op na. Hij zegt zelf in Jes. 43: 21, "Dit volk heb Ik Mij geformeerd; zij zullen mijn lof vertellen.

O, er was zulk een ruime stof om de Naam des Heeren uit te roepen en te erkennen. Geen mensen moet lof worden toegezwaaid, maar alleen de God des Verbonds, de Almachtige, Algenoegzame en Getrouwe, die Zijn volk nooit laat omkomen.

Die erkenning blijft niet uit ook in het persoonlijke leven, wanneer Hij Zijn volk verlost door het bloed des Lams uit de heerschappij der zonde en uit het geweld der hel.

Dan gaat de tong der stommen juichen.

De Samaritaan, die door Christus van zijn melaatsheid genezen was, kwam de dokter betalen.

O, wat een dierbaar werk om alles wat wij ontvangen hebben, bij God terug te brengen. Dan wordt er reeds hier iets van beleefd, dat de verheffingen Godes in hun kelen zullen zijn. Wat zijn dan die dankzeggingen Gode aangenaam, door Jezus Christus de Heere.

Toen God Israël door de zee gebracht had, ging Mozes zingen. Maarv Mirjam bleef ook niet achter. Hanna hief een lied aan ter ere Gods en Debora mocht de lof des Heeren vermelden na de verlossing, die God had geschonken.

Geliefden, zouden wij dan zwijgen? O neen, indien wij zwegen, de stenen zouden gaan spreken.

Voor de zoveelste maal dreigde Nederland onder te gaan onder het geweld van de vijand. 't Was nu geen Spanje, Engeland of Frankrijk, maar Duitsland wilde ons inpalmen en van ons land een provincie maken van dat derde ijk.

Ons land is leeggeplunderd door de vijand. Op alles werd beslag gelegd. Ons land verarmde op schrikkelijke wijze in de jaren dat die machten uit de hel over ons heersten. Het goud en zilver, ja zelfs het koper en tin moest worden ingeleverd, waarvoor we zink in de plaats kregen.

Zeker, 't was wel een teleurstelling, dat de goudvoorraad reeds opgeborgen was in Amerika. Dat is voor die Duitser een ontgoocheling geweest, dat hij zijn hand sloeg op een lege plaats. Wij kunnen het ons niet indenken. maar tot het geringste toe werd gestolen.

De klokken uit de torens der kerken werden zelfs overgebracht naar Duitsland. De grote voorraden, door de regering opgelegd voor vele jaren, werden getransporteerd naar het verarmde Duitsland. Het Duitse volk was bedrogen, al zovele jaren achtereen, door hun leiders, en nu zouden zij profiteren van het gestolen goed uit de bezette gebieden.

Wat klom de nood hoogt. Veel meer dan al dat plunderen en stelen, was de bloeddorst van de vijand. Van hoog tot laag werden zij gefusilleerd en aan de dood overgegeven. en dan stelde ons volk zijn hoop hierop, dan daarop, doch 't werd alles afgesneden. Soms scheen het alsof het niet lang meer duren zou, doch ook telkens vervloog die hoop. Van alle kanten werd hulp beloofd en moed ingesproken, doch 't liet alles zo lang op zich wachten. Men vreesde, dat de hulp zou komen, wanneer het te laat zou zijn. Maar neen, geliefden. God vergiste Zich met. Hij wist de tijd wel. Duitsland werd afgebroken, het leger werd geknakt, doch God gaf verlossing en uitkomst toen het militair nog niet verslagen was. God nam de harten van de -hoofden van het volk weg. God zond een geest van verwarring onder de leiders en in het leger. God ging tonen, dat Hij God was. Sommige delen van ons land waren reeds bevrijd. Zeeland was reeds vrij, hoeveel het ook gekost had. Denk aan Zeelands tuin, aan Walcheren., aan Duiveland en Tholen. Een gedeelte van Brabant, Gelder land, Overijssel, Drenthe, Friesland en Groningen.

Maar ruim 4 miljoen mensen stonden voor de poorten van de dood. O, een ieder vreesde met grote vrees. Zou het Westen verdedigd worden en zouden de Canadezen, met Engelsen en Amerikanen, van plaats tot plaats en van meter tot meter de overwinning moeten bevechten, er zou niets van overblijven.

Tranen zijn er nog geschreid, verzuchtingen opgegaan tot de hemel, zowel uit het bezette als uit het bevrijde gebied. Wat was er een meeleven in de ellenden van ons eigen volk. Smekingen en gebeden werden er tot de God der vaderen opgezonden en zie, nog op het onverwachts gaf God uitkomst.

God zij geloofd. God had het gedaan.

De leiders van Duitsland werden verschrikt. God maakte een eind aan al dat geblaf en geschreeuw. De een kwam aan de strop, en de ander ging op de vlucht en de wapens werden gestrekt.

De Koning van Engeland erkende, dat God het gedaan had. De president van Amerika ging openlijk voor int gebed. God bracht ons Vorstenhuis weer terug, met de uitgeweken regering. De driekleur wapperde weer van huizen, kerken en andere gebouwen. God had onze vrijheid weer terug gegeven. Wij waren niet verslonden, niet versmoord, niet verteerd, niet ondergegaan.

Een onuitsprekelijke blijdschap was er alom in het land.

De monden gingen open en de tongen kwamen los. Vijf jaar, hadden we moeten zwijgen. Nu geen razzia's meer, nu werden de Duitsers opgesloten. De rollen waren nu omgekeerd.

Nu kwamen ze niet meer om ons. 0, wat een vernedering voor dat hoogmoedige, trotse, oorlogszuchtige volk.

God zij geloofd. Hij zorgde er voor, dat wij in de handen van de vijand niet omkwamen. Hij deed ons ontkomen aan de strik. Hij heeft de wateren beteugeld, de zee werd stil. God heeft gesproken en geantwoord op de verzuchtingen van Zijn volk; maar alleen om Zijns Zelfs wil. Rust en vrede kwamen terug op onze vaderlandse bodem.

God heeft het gedaan. Hem alleen komt de ere toe. O, dat wij Zijn Naam ootmoedig mochten prijzen.

David werd er toe verwaardigd door de genade Gods, zoals hij in het slot van deze Psalm uitroept: "Onze hulp is in de Naam des Heeren, die hemel en aardegemaakt heeft.

De dankbare herinnering aan de grote verlossing geschonken (en zo komen tot onze laatste gedachte) dringt ons tot de roem van Gods Naam ook met het oog op de toekomst.

In de Naam des Heeren ligt de openbaring van het volle Wezen Gods. God en Zijn Naam zijn één. Gods Woord zegt ook, dat Zijn Naam heilig en vreselijk is.

In die Naam liggen ook al de eigenschappen Gods verklaard. Zijn wijsheid, waardoor Hij weet wat voorzijn kerk het beste is en wat de geschiktste tijd is om Zijn heerlijkheid te openbaren.

In de Naam des Heeren ligt ook Zijn almacht om hen te kunnen verlossen uit de grootste benauwdheid. Daarin is Zijn goedheid en Vaderlijke barmhartigheid om hen te helpen. Daarin is Zijn waarheid en getrouwheid om hun naar Zijn beloften niet te laten verzocht worden boven vermogen, maar met de verzoeking de uitkomst te geven. opdat zij niet bezwijken zouden.

De Naam wordt bekendgemaakt door Christus, gelijk Hij zelf verklaarde in Joh. 17: 6: "Ik heb Uw Naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt."

Welgelukzalig degenen, die daaronder behoren. Wij kennen God niet meer krachtens onze diepe val in Adam en hebben, al bezitten wij nog zoveel godsdienst en belijdenis, geen behoefte meer om God te kennen. Wat een eeuwig wonder is het dan, om uit soevereine genade, met die zaligmakende kennis bedeeld te worden.

't Is de Naam van die God, die hemel en aarde gemaakt heeft. De Kerk van alle eeuwen legt die belijdenis af tot de ere Gods.

En de Kerk des N.T. spreekt sinds de dagen der apostelen die belijdenis uit in de woorden: "Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde." In dat "Vader" belijdt zij tegelijk de Zoon en de Heilige Geest als de Drie-enige God, in Wie haar gehele zaligheid is en op Wie haar vertrouwen voor tijd en eeuwigheid gevestigd is.

Nu spreekt de dichter hier uit, dat hij niet alleen de hulp Gods ondervonden heeft, maar ook voortaan in alle omstandigheden "die hulp" door hem zal worden aangeroepen; tot de Heere wenst hij ook in de toekomst toevlucht te nemen, op die Helper te betrouwen.

En daarom: Onze hulp is in de Naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft.

De ervaring van Goddelijke redding uit zo groot gevaar geeft moed voor de toekomst en zal door de bediening van de Geestes leiden tot een kinderlijk betrouwen op die naam des Heeren.

In Psalm 121 was het, Mijn hulp is van de Heere maar hier is het "onze hulp". David spreekt hier in naam van het bevrijde en verloste volk des Heeren. O, wat hadden zij allen die hulp des Heeren rijkelijk ondervonden. Zo die God niet was opgestaan en Zijn almacht had getoond, het was een verloren zaak geweest.

Maar zo blijft het ook bij de voortduur.

Wij hangen, wat ons persoonlijk leven betreft, steil en diep van de Heere af. Zo blijft het voor Gods Kerk door alle eeuwen heen. Maar ook wat het voortbestaan betreft van een land en volk. Wat zullen wij uitrichten uit en van onszelf, tegen alle vijanden, die ons belagen?

Schilden, bogen, dolken.
Dapper oorlogsvolken,
Wijsheid, moed noch kracht
Kunnen ooit in 't strijden
Enig vorst bevrijden
Zonder 's Heeren macht.

Geliefden, een jaar is het nu geleden, dat wij bevrijd werden van dat ongoedertieren volk, van de mannen des bloeds en des bedrogs. O, dat op deze herdenkingsdag het besluit van onze ziel zij. Onze hulp is in de Naam des Heeren. die hemel en aarde gemaakt heeft.

Die hulp Gods werd ervaren in de oorlogsjaren. Had God niet ondersteund en geschraagd, wij waren bezweken.

Ook in de eerste oorlogsdagen vielen er van onze mannen en zonen, doch het grootste deel mocht nog terugkeren. God hoorde nog van uit de hemel, de vaste plaats van Zijn woning, naar de gebeden en smekingen, die hier en daar tot God werden opgezonden. Maar ook daarna, in de jaren die volgden, heeft God doorgeholpen, God ondersteunde nog wonderlijk in koude en honger. Wat heeft God wonderlijk gezorgd. Er zijn er, die het kunnen getuigen, tot roem van Gods Naam, dat God door de wonderlijkste wegen uitkomst gaf. Wij hebben de tranen gezien van vrienden, die met een lege kast zaten, niets en niets meer hadden en waar de tafel vol gelegd werd met het kostelijkste eten, en dat zij niets meer konden zeggen, onder de betoningen van Gods Vaderlijke zorg. Zeker, het is ondervonden, als er maar Elias zijn, dan zijn er ook raven.

Sommigen mochten de hand des Heeren er in zien, dat vanuit het buitenland pakketten met voedsel werden neergelaten eer de bevrijding er nog was.

Wat heeft God geholpen, zovelen die als vee werden weggevoerd overal heen en onder zoveel ontberingen en martelingen opgesloten werden in concentratiekampen en gevangenissen. God heeft zich niet onbetuigd gelaten in vele families, die achterbleven, of de doodstijdingen van hun geliefde betrekkingen ontvingen.

Inderdaad, er zijn nog psalmen in de nacht gezongen. Neen, van zichzelf hadden zij het niet, o nee. Wij kunnen niet anders dan in opstand komen tegen de Heere en schreeuwen, "de weg des Heeren is niet recht".

Gaf de Heere niet aan sommigen genade om te bukken en met blijdschap de beroving van hun goederen aan te zien?

O, ik weet het, hoeveel er ook gevloekt is. God heeft sommigen verwaardigd om de roede te kussen en dat zij niets meer te zeggen hadden, waar ze ook heen geëvacueerd werden.

Vreselijke toestanden zijn er beleefd, doch met het oog op wat achter ligt, mogen wij wel uitroepen: Onze hulp was van de Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft.

Slaan wij een blik in de huidige toestand over geheel de wereld, dan is het ver van rooskleurig. Van alle zijden pakken zich donkere wolken samen, en aan alles is het te merken, dat God een twist heeft met de inwoners der wereld, en dat Zijn toom nog niet is afgekeerd.

Dat wij bij de donkere toekomst, die wij nu tegen gaan, ook mogen zeggen: "Onze hulp is in de Naam des Heeren. Niet vertrouwen op mensenkracht of eigen vermogen, maar op die God, die hemel en aarde gemaakt heeft.

Met die God kunnen wij er door, maar ook straks er uit, Hij is de nooit beschamende Rotssteen, Wiens werk volkomen is. O, dat op Hem dan ons oog gericht mag zijn en dat wij tot lof van die grote God samen mogen aanheffen uit Psalm. 99:2.

God, die helpt in nood,
Is in Sion groot,
Aller volken macht
Niets bij Hem geacht;
Buigt u dan in 't stof
En verheft met lof
't Heilig Opperwezen,
Wilt het eeuwig vrezen.

Toepassing

Een jaar is het nu geleden, mijn geliefden, dat wij ook samen waren om de Naam des Heeren te erkennen voor de verlossing ons geschonken.

Het is alleszins betamelijk om thans weer stil te staan bij de weldaden ons land en volk bewezen en opnieuw herinnerd te worden aan hetgeen God gedaan heeft. Wij zijn krachtens onze diepe val in Adam, vergeters van God en van Zijn weldaden. De praktijk leert het ons, dat het hoogst noodzakelijk is, om telkens en telkens weer bepaald te worden bij de wonderen Gods.

Mozes heeft daarop het volk Israël gewezen bij zijn afscheid, dat hij van hen nam. Herhaaldelijk hebben wij in Deuteronomium de vermaning, al is het niet altijd in dezelfde bewoordingen: "Wacht u en bewaart uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen, die uw ogen gezien hebben, en dat zij niet van uw hart wijken al de dagen uws levens. En gij zult ze aan uw kinderen en uw kindskinderen bekend maken." Deut. 4: 9.

Ook wekt de Heere er Zijn volk toe op in Psalm 103: "En vergeet geen van Zijn weldaden." Zie ook Psalm 105:5. Asaf werd er toe verwaardigd in Psalm 77: 7. Hoort hen maar zingen:

Daarna werd ik ook indachtig
De wonderdaden Gods krachtig,
Die Hij voormaals heeft gedaan.
Deze deed ik ook versmaân.

Wat is de wereld zwaar getuchtigd en wat is ons volk, wat zijn wij zwaar geslagen in de jaren die achter ons liggen. Het een en het ander hebben wij er reeds van genoemd en wij kunnen wel zeggen: het gaat alle beschrijving te boven

Maar, mijn hoorders, zien wij nu terug op het jaar, dat achter ons ligt. O wat moet schaamte onze aangezichten dan bedekken. Wat zou diepe smakt ons hart moeten vervullen, wanneer wij in eigen hart en huis, in Gods Kerk, in onze omgeving, in de plaats van onze inwoning, in ons gehele Vaderland waarnemen de droeve vruchten, die zichtbaar worden tegenover de grote goedertierenheden Gods. O, laten wij maar bij onszelf beginnen en oordeel zelf maar, waar zijn wij gebleven met al de betoningen van Gods ontfermingen? Hoe menigmaal was ons leven in gevaar vanuit de lucht, van de zijde van de vijand! Welk een schrik en vrees vervulde niet gedurig ons hart en met welk een angst lagen wij niet op ons bed, of liepen over de straat. Van onze betrekkingen vielen er door bombardementen. Van onze landgenoten vielen er in de handen van de moordenaars. Hoevelen kwamen er niet in kampen en gevangenissen om. Hoe menigeen stond niet op de lijst om als gijzelaar te worden opgepakt, met het gevaar om straks te worden gefusilleerd bij het minste of geringste vergrijp.

Hoevelen bleven niet in het buitenland, daar toch anderen tot hun haardsteden en betrekkingen mochten terugkeren. Wat een ontberingen moesten wij ons getroosten, duizenden kregen niet meer wat zij nodig hadden en zagen de hongerdood voor ogen, voor henzelf en voor hun arme kinderen.

Wij zitten nu weer rustig in de kerk, de weg naar de catechisatie staat weer vrij open. Duizenden, die geëvacueerd moesten worden, velen met achterlating van alles, mochten Weer terugkeren en zitten weer in hun huizen en op hun hem drijven.

Maar zeg zelf maar, waar zijn wij er mee gebleven? Wat zijn wij toch snood ondankbaar. Waar is de erkenning in onze harten, waar is de vrucht, die Gode tot heerlijkheid strekt?

Zeker, van onszelf hebben wij niets meer. Wij zijn alles kwijt en leven maar uit. "Het heeft de mens niet goed gedacht om God in erkentenis te houden." Zullen wij ooit op de rechte plaats met al de weldaden komen, dan zal God er aan te pas moeten komen, dan zal het Gods eigen werk zijn maar daar komen wij niet mee klaar. De volle verantwoordelijkheid ligt op ons en de eis Gods blijft op ons liggen. Het zal van onze hand worden afgeëist, waar het ons brengt.

Van ons in der eeuwigheid geen vrucht meer. maar waar is het benodigen van die Gezegende des Vaders, van die dierbare Christus, om uit Zijn volheid te ontvangen genade voor genade?

O, dat wij toch eens recht verlegen werden met al de betoningen van Gods trouw. Dat wij met berouw en droefheid eens wederkeerden tot de Heere, en dat het ons eens een smart werd, dat wij zulke stinkende vruchten voortbrengen.

Wij kwamen niet op onze plaats en de Kerk beantwoordt niet aan het doel, waarmee God zoveel gunsten heeft betoond.

Alles zinkt weg. Gods Kerk in 't algemeen en Gods volk in het bijzonder. Het gaat hoe langer hoe verder van huis af.

Wat een droeve aanblik vertoont ons Gods Kerk ook in haar zichtbare openbaring: wat betreft de leer, maar ook niet minder het leven.

Waar is het hartelijke leed over de verbreking Jozefs? Waar een ware smart over de scheuren en breuken? Waar een gevoelen van de verre afstand en van de wereldgelijkvormigheid?

Wij gaan met alles maar door en werken overal overheen. De dadelijke vrees Gods wordt allerwege gemist. Het getal dat nog gedrukt en gebukt gaat onder de toestand, is niet groot meer. Praten erover is er nog genoeg daar is geen gebrek aan, maar de praktijk is veelal in strijd met de belijdenis. God onttrekt zich hoe langer hoe meer. De Kerk in les. 63: 15 roept: "Zie van de hemel af, en aanschouw Uw heilige en Uw heerlijke woning, waar zijn Uw ijver en Uw mogendheden, het gerommel Uws ingewands en Uw barmhartigheden? Zij houden zich tegen mij in". En in vers 17, "Heere, waarom doet Gij ons van Uw wegen dwalen, waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vrezen?

Het was vanwege onze zonden, dat God kwam met zulke zware slagen en plagen. God gaf het zwaard bevel en zond de vijand op onze erve en liet ons van hem verdrukken, omdat wij tegen alle vermaningen in ons hadden verhard.

En zie, nu gaf God een jaar geleden uitkomst en verademing, niet omdat wij met ons volk zo vernederd waren geworden, maar alleen en enkel om Zijns Zelfs wil. God gaf ons de zo gewenste vrede terug op onze vaderlandse bodem, Hij gaf ons weer brood in overvloed en daarbij zovele weldaden van Zijn hand.

Maar wat heeft het alles nagelaten? Is het in ons hart veranderd? in onze huizen? Is de kerk bij elkaar gekomen? Is de eer van God op de voorgrond gekomen en is het gehoord: komt, laat ons terugkeren tot de Heere, hij heeft ons geslagen, Hij zal ons genezen." Hosea 6:1.

O neen, er is niets van te bezien. Wij zijn op onze hoogten. blijven staan. De ongerechtigheid is vermenigvuldigd en de liefde nog veel minder geworden dan tevoren. Och, dat mijn hoofd, water ware en mijn oog een springader van tranen. Zo zou ik dag en nacht bewenen de verslagenen van de dochter mijns volks. Jer. 9: 11.

Wat is de praktijk der Godzaligheid laag gezakt, en wat worden de oefeningen des geloofs. weinig gevonden. Het tere ootmoedige leven in de vrees Gods wordt schier niet meer gekend.

Laten wij het maar eerlijk bekennen, al onderhoudt God Zijn volk, hetwelk ook altijd zal blijven, maar wat moeten zij veelal zuchtend hun weg gaan en het gemeenschapsleven missen. Het zijn er zo weinigen, die er nog wat van hebben.

Dat hetgeen God gedaan heeft in ons nog eens ging leven, gelijk in het hart van David. De dierbare vruchten zouden niet achterwege blijven. Wij zouden zelf in onze onwaardigheid wegzinken. Wij zouden God gaan prijzen en Zijn Naam belijden met hart en mond. Er zou een openlijk getuigenis zijn tegenover de wereld en in onze ziel zou er zijn een verlaten op de Naam des Heeren, die toch is als een sterke Toren. Onze ziel zou leven uit Christus, als de fontein des levens en gemoedigd de toekomst tegengaan. Ja, de Drie-enige God, Die de hemel en de aarde gemaakt heeft, zou zijn het vertrouwen van ons hart.

En nu, mijn geliefden, omdat het in de Kerk zo treurig is, wat is er nu van de wereld te wachten. Allerwege wordt er geklaagd over de afval en over het verval, dat zichtbaar is. De stroom verbreedt zich van degenen, die roepen: "Laat ons hun banden breken en hun touwen van ons werpen." Van hoog tot laag, ja ook in de regering des lands kunnen wij het waarnemen, dat er niets geleerd is uit de oordelen noch uit de zegeningen. Met God wordt geen rekening meer gehouden. In de oorlog lag alle verkeer stil. Een apart gebod kwam er voor de dag des Heeren. Neen, dat was niet uit principe en omdat de Duitse regering de Sabbath wilde heiligen, ver van daar, maar toch gebeurde het. De treinen rijden weer ook op Gods dag en de wegen zijn weer onveilig van al de auto's. Publieke vermakelijkheden zijn weer volop open, danshuizen zijn er allerwege geopend in ons Vaderland en de ongerechtigheid neemt hand over hand toe.

Onder zware druk hebben wij gezucht. Wij hebben de handen van de overweldiger gevoeld. Het is er in alle opzichten diep doorgegaan, doch over het algemeen is er geen stem noch opmerking. Wat uit het buitenland terugkeerde is onverschillig geworden en voelt zich los van de Waarheid. Bij enkelen is het anders, doch de grote massa is verwilderd. Dat leven in de zonde was hun element en de geest van ontevredenheid openbaart zich allerwege. Ja, waar zullen wij beginnen en waar zullen wij eindigen?

Land, land, land, hoort des Heeren Woord!

En wat dat Woord dan zegt? "Om deze allen keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt. Want dit volk keert zich niet tot Dien, die het slaat, en de Heere der Heirscharen zoeken zij niet." Jesaja 9: 11-12.

De verharding in de zonde en het weigeren om voor God te bukken en tot Hem terug te keren, is de reden dat Gods toorn nog brandt als een vuur.

Wat een ellende is er al doorleefd in het verre Indië, sinds de capitulatie van Japan. Wat een slachtoffers zijn er al gevallen. Ja, nog steeds komen de berichten binnen van onze mannen en zonen, die daar hun leven moesten laten.

Voorwaar, God heeft een twist met de inwoners der wereld. Een nieuwe oorlog dreigt uit te breken. En wat daar het gevolg van zijn zou? Een vernietiging, zoals de wereld nog nooit aanschouwd heeft. Dan zal geen schuilkelder meer helpen en geen onderduiken meer mogelijk zijn. O, wij moesten wel sidderen en beven bij het vernemen van de donder van Gods mogendheid. God laat niet met Zich spotten. Wees er van verzekerd, als wij doorgaan in onze wegen, die lijnrecht tegen God gericht zijn, dat God ook doorgaat.

Duitsland had met God afgerekend en Hitler tot God verheven, al bazelde die man nog van een Voorzienigheid! Maar zie, de tijd is gekomen, dat God gaat afrekenen en wat blijft er nu nog van dat derde rijk over? God vervult Zijn Woord er aan, wat wij lezen in Jesaja 14: 23, "En Ik zal hen stellen tot een erve der nachtuilen en tot waterpoelen; en Ik zal hen met een bezem des verderfs uitvagen, spreekt de Heere der Heirscharen."

0 arm geslacht van Nederland, zondigt maar door, danst maar volop, drinkt de zonde maar als water in, scheurt u los van God en van Zijn Woord, versmaadt alle vermaningen, ook van uw vader moeder, leraar en onderwijzers. God komt op Zijn tijd. Weet, dat God het laatste Woord heeft.

Maar wat ik u bidden mag, als een gezant van Christus, alsof God door mij bade, laat u toch met God verzoenen. Laat mijn raad u toch behagen. Keert terug van het pad der zonde. Vraagt naar de Heere en naar Zijn sterkte! Kust toch de Zoon, opdat, Hij niet toorne, en gij op de weg ver gaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Psalm 2: 12.

Dat God Zijn Kerk bezoeken mocht, daar Sion als een akker geploegd is en de doodsschaduw op alles verspreid ligt, De waarheid mocht eens zegevieren en de leer van vrije genade in zijn glans geopenbaard worden. De inzinking van Gods Kerk neemt toe, na de zware oordelen en gerichten. Dat God Zijn Geest nog eens uitstorten mocht.

Dat er bij Overheid en onderdaan een terugkeren plaats mocht vinden tot die God, Die zoveel wonderen heeft verricht. Ons Vorstenhuis mocht verwaardigd worden ons gehele volk terug te roepen tot de Wet en tot de getuigenis, er zou nog hoop zijn voor een zinkend Vaderland.

O, dat de God van onze vaderen, die hooggeplaatsten, die God tot onze grote blijdschap nog terug deed keren op onze vaderlandse bodem, genade mocht verlenen om te erkennen met Manasse, dat de Heere God is. Hun ballingschap zou gezegend zijn voor Henzelf, maar ook zou het zijn ten goede oor ons Vaderland. God bestendige en bevestige het Huis van Oranje op de troon, tot een rijke zegen voor ons volk, ook in de volgende geslachten.

Ik gedenk in dit uur (hoe zou ik hen kunnen vergeten?) allen, die hun dierbare betrekkingen verloren hebben in de oorlogsjaren. Ook degenen, die na de bevrijding van ons Vaderland de verpletterende tijding kregen van hun nabestaanden uit het ver Indië, of uit andere landen. Wat al wonden zijn er geslagen en wat al rouw is er overal gekomen. De een treurt over een man die omkwam, een ander over een vader, die zij nooit meer zouden aanschouwen. Ouders, wier kind of kinderen gevallen zijn en in de vreemde hun graf hebben gevonden. Hoeveel verloofden zijn er niet in ons land, die daar treurig heengaan, waar de hoop voor hun tijdelijk leven verging.

O rouwdragenden en bedroefden, wat heeft het voor u persoonlijk nagelaten? God in de plaats van hetgeen u kwijt bent, zou alles vergoeden en verzoenen. Het einde van al de drukwegen mocht ook voor u zijn. Onze hulp is in de Naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft.

Jongens en meisjes, verlaat toch de slechtigheden en leeft, treedt op de weg des vredes en des verstands. Dat God u bond aan Zijn instellingen en rechten. Dat Hij u deed wandelen in Zijn wegen als een macht van wederbarende genade. In het houden van Gods geboden is grote loon.

Volk van God, dat God ons niet langer liet dwalen, maar ons verwaardigde tot Hem terug te keren met smeking en geween.

Dat wij Zijn vele en grote bemoeienissen mochten erkennen en dat de vrucht was gelijk wij vernomen hebben, diepe vernedering. erkenning van God, maar ook een roemen van Zijn Naam, die te prijzen is tot in der eeuwigheid. De tijde zijn ernstig en de toekomst donker. Het gaat naar de dag van Christus komst op de wolken van de hemel. Dat wij geborgen in Christus, verzoend met God, die dag met groot verlangen mochten verbeiden.

Hoelang het dan nog worden zal, volk des Heeren, laat het uw ziel bemoedigen in dit jammerdal, dat de Naam des Heeren een sterke toren is, de rechtvaardige zal er heenvlieden en in een hoog vertrek gesteld worden. Spr. 18: 10.

En alle vijand, die komt tegen Gods erfdeel, zal verpletterd worden. Aan het kruis heeft Christus getriomfeerd over alle wachten en krachten der hel. Christus heeft uitgeroepen: "Het is volbracht." En toen Hij opstond in Jozefs hof aan de derde morgen, toen zijn al de wachters gevlucht. Christus, uw Koning, heeft overwonnen. Al het geweld der hel is op Christus aangekomen, de wateren, de golven en baren van Gods toorn over Zijn ziel gegaan. De strikken zijn voor Hem gespannen, maar Hij heeft de overhand behouden.

De strijd die gij hier te strijden hebt, is met overwonnen vijanden. De tijd komt, dat er geen strikken meer zullen gespannen worden. Dat geen wateren over uw ziel gaan zullen. Dat geen geweld tegen u zal gebruikt worden. De Naam des Heeren zal u in eeuwige veiligheid stellen.

Dat gij dan uw weg mag vervolgen, volk des Heeren, gemoedigd en getroost, ziende op die overste Leidsman en Voleinder van het geloof Jezus. Hij zal nooit laten varen het werk Zijner handen en in de strijd laten omkomen.

Gedurig mocht het onze betuiging zijn, gunstgenoten des Heeren, gekochten met het bloed des Lams:

Mijn God, U zal ik eeuwig loven
Omdat Gij het hebt gedaan!

En straks in het uur des doods, bij het gaan door dat donkere dal: Onze hulp is in de Naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft. Amen.

Slotzang Psalm 124: 40.