Broeder De Hoop! Uw toestand is de mijne. Genade, vrede en barmhartigheid zij ons en al Gods volk erf en bondsvolk geschonken en vermenigvuldigt, om en door Jezus Christus Amen.
Uw brieven zijn mij altijd tot zonderlinge troost, blijdschap, opwekking en niet minder tot beschaming. Jezus Geest is er doorgaans meer in, dan door gaans in mijn eigenwillige en eigenzinnige brieven. Hem komt er alleen de ere van toe. Wat zullen wij toch uit en van onszelf, dan scherp bitter en verkeerd zijn, schoon ik mij juist niet herinneren kan, zulks in de aan u geschrevene brieven te zijn geweest, ook niet in de laatste, betrekkelijk Br. v. W. Echter is dat ook mogelijk en kan het hier ook te pas gezegd zijn, want Gods geheugen is sterker dan het onze.
0 mijn zeergeliefde Vriend! Uw zielstoestand is volkomen, zo ik mij niet bedrieg, de mijne ook, of bij aanvang dat stijl en lijnrecht alomvattend geloof voor mij zelf, dat heb ik gemist en blijf ik missen. Meer gevoelige, dan dadelijke gelovige werkzaamheden. Alles wat ik geschreven heb is wel waarheid, ja, veel meer dan dat alles en krachtiger dan dat ik het kan uitdrukken. Ik geloof wedergeboren, vernieuwd en verandert te zijn. Ik heb de witte keursteen en het vlezen hart ontvangen. Ik heb de Drie-eenheid bevindelijk, ontdekkend, toepasselijk leren kennen en verstaan en omhelzen en aannemen, onderscheidenlijk de drie Personen na elkaar en toch Jezus-eenelijk in een. Eerst de Vader, buiten Christus als de Trekker, daarna de Geest die het eerste mijn verstand opende en verlichte en mij deed zien, dat ik enkel duisternis, zonde en dwaasheid was. Die overtuigde mij, en bracht eerst de wet tot en in mijn ziel tot haar geestelijke bedoeling van stuk tot stuk en zag ik mij aan dezelve geheel bevindelijk schuldig tot de minste delen. In erfschuld en smet in Adam gevallen, in gedachten, woorden en werken en daden. Ik lag, overtuigd, getrokken, onmachtig, roerloos, wachtende op de roering des waters, dat is, op de verdere bewerking des Heilige Geestes en de openbaarmaking van Christus aan en in mijn ziel, om Hem aan in en over te nemen als mijn schuldovernemende Borg en Middelaar, om door en in Hem vrede te krijgen met de Vader, om door Hem tot de Vader te gaan en Hem als het einde der wet te leren kennen. Kortom als alles als de Enige wie ik behoefde en voor wiens komst mij de Heilige Geest had voorbereid. Ik kan dat alles zo niet uitdrukken, als God dat in mij indrukte het is vervat in Openb. 3: 17 arm en ellendig en in Ezech. 16. Jezus ter Zijner tijd Zijn vleugelen over mijn ziel. Ik stierf, ja leefde. Ik zonk in Hem, ging in Hem over, werd of zag, gevoelde en geloofde mij gegraveerd te zijn in Zijn beide handpalmen. Ik werd van een kind van de satan een kind Gods, van een erfgenaam der hel, o ja, dat, dat weet ik, juich! o mijn ziel tot aan de bovenste hemelen een erfgenaam Gods en van het eeuwige leven. Ik werd losgemaakt, vrijgemaakt, de ezel werd ontbonden en Jezus zette er zich op en reed er het hemelse Jeruzalem mee binnen; al mijn klederen werden onder Zijn voeten uitgespreid; ik verloor alles, ik won alles. 0 de Engelen juichten; een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, hemel en aarde waren verblijd en verheugd en boven alles ik. Ik gevoelde dat zij er in de Hemel kennis van droegen, dat de volgende dag, meen ik, zo krachtdadig vervuld werd dat er een kind geboren was. O! onvergetelijke dag, wat zeg ik, dag, uur, ogenblik, dagen en nachten met in en door Jezus te leven, door Hem tot de Vader gaande want toen ik God als mijn Vader aanspreken en leerde Jezus' drie ambten onderscheiden achter elkaar kennen en verstaan. In Uw licht, zien wij het licht. Het ongeloof was geweken en de satan voor een kleine tijd, maar beiden kwamen er dan geweldig op losbarsten, maar ook Jezus' zonlicht brak dan weer plotseling door alles heen, en mijn ziel huppelde dan weer met David voor de Ark des Heeren. Ja wij zullen, gij en ik Hem loven in eeuwigheid, en weten dat al de beloften Gods in Christus Ja en Amen zijn voor al Zijn gekenden van eeuwigheid. Kom o Heere Jezus spoedig weer opnieuw tot mijn ziel. Dagen en nachten was ik bij Hem als ik ontwaakte, ontwaakte ik met Hem als ik sliep, ik sliep met Hem als ik at en dronk, het was met Hem. Hij was mijn Bruidegom, Vriend, Heere, Hoofd, Koning, Licht, Leven, Leraar, Brood, en boven alles Verzoener van al mijn schulden. Psalm 103: 3, 4. Mijn ziel huppelde en trippelde, juichte en verblijde zich in de Heere haar God. Zie de Lofzang van Maria. Mijn! dat gevoelde ik. O ziel maak groot de Heere.
0 mijn lieve De Hoop! toen was de hoop vervuld. Hebt gij, nog geen andere naam? want de weerzijde van de hoop is immers de vervulling? Als gij en ik dan de hoop hebben, ach! laat ons dan eens aan de andere zijde zien. Christus de hoop der heerlijkheid, de vervuller aller Zijn en des Vaders beloften door de Heilige Geest. De Belover zelf, de onuitsprekelijke gave, de Wegnemer van alle schuld Zijns volks Israël en Jakob, het snoer Zijner deel en erve. Kom o Koning! Sluit ons nauwer in Uw genadearmen en open ons de geloofsarmen., opdat wij in U en Gij in ons zinkt, bij aanvang en voortgang. Zou ik alles noemen? het is genoeg, geen woorden opzoeken, zij moeten gegeven worden en als Jezus de kraan open zet, lekt er wat uit. Kom o Heere Jezus! Waarom moet en mag ik ellendeling, verloochenaar, vertreder, verguizer van al uw geboden en wetten, zo liefelijk en zacht mij na zoveel strijd en benauwdheden daar weer eens in verblijden, gisteren bij aanvang en nu bij vernieuwing. Maar Gij weet wat ik mis, de kracht van Uw Bloed gelovig aan mijn ziel te gevoelen. Heb ik dat niet dan ben ik ongelovig. Neem dat ongeloof dan weg.
Ik werd onder het bidden bepaald, om aan u De Hoop te schrijven, gans anders als ik had gedacht het is dus wel mag en moet ik geloven en gevoelen, van de Heere dat ik u schrijven moet. En mocht nu ook alles, wat ik geschreven heb, van Hem geweest zijn op dat ik niet te veel heb geschreven of verder gegaan zijn dan de Heere mij gebracht heeft, want dat zijn zeer lelijke, hoogmoedige klippen, daar wij zeer licht op vastraken, en dan roemen in kaf, hooi, stro en stoppelen, dan schrijven wij op de baren, of in het zand, dat een kindervoet vertreed en teniet maakt en dadelijk zo ras het is geschreven vergaat. Beware mij de Heere voor zelfbedrog, want mijn hart is arglistig en dodelijk, meer dan enig ding. Maar ik gevoel ook wel eens sluiting en sluiting, als ik minder spreek, omdat de Geest Zijn ellendige schepseltjes leert. 0 vrije genade! als ik sterf leef ik, als ik loslaat, gevoel ik mij gebonden iedere ontdekking is genade. Zie ik mocht vanmorgen bidden om ontdekking, overtuiging, walging van mijzelf, en zie nu daar komt de Zon, of een straaltje er van viel in mijn ziel. Welke ellendige schepsels zijn wij, ik geloof dat er weer wat voor mij klaar ligt. Heden morgen las ik Psalm 84 en zong vers 5 en 6.
Heer tot wien wij in de nood vliên, enz.
De Heere heeft mij bezocht om mijn overtredingen. O! mocht Hij die kastijdingen heiligen aan mijn ziel. Ik ben een dode hond, ja een verrotte stinkende kreng van mij zelf, maar Jezus is mijn Heere en mijn God! Heden las ik Matth. 14:23 tot het einde.
God leze dat in mijn en uw ziel!. O het zijn hier slechts zulke zozeer korte ogenblikken, maar wie zo voor een ogenblik voor Jezus niet alles willen geven. Jezus heeft er alles voor gegeven, zo kunnen wij Avondmaal houden. Openb. 3 20.
Ik heb in lange tijd zo niet gestemd geweest, gisteren gelovig en nu gelovig gevoelig, en zie, gisteren werd ik van binnen beschuldigt, en nu verontschuldigd, beschuldigd in mij zelf en verontschuldigt in de Heere Jezus Christus. Mijn geloof is als een rad van een wagen, het een ogenblik boven en het andere onder, midden in het slijk, stof en drek en vuilnis. O! hoe afhankelijk zijn wij elk ogenblik. Het geloof blijft een gave, en ook het zien van het ongeloof. Mocht ik hier meer dadelijke geloofsvereniging hebben met mijn Hoofd. Ik heb Hem eens mijn oudste Broeder mogen en moeten noemen. en zijn beloften gaan immers zeker. Mocht ik nu maar meer de kracht van Zijn lijden en sterven, dood en opstanding aan mijn ziel gevoelen, meer naar Christus dan naar de tekenen zoeken. Wij zoeken en werken toch altijd verkeerd uit en van onszelf. Er zijn zo weinig Van der Groe's ogen in onze dagen, zo er een is.
Wij zijn van rondom van dwaasheid opgesteld, en de grootste dwaasheid is het te zijn, noch te zien. Wij gaan kentekentjes opzoeken, dit heb ik vergeten en dat heb ik vergeten, om daar een Christus van samen te stellen, in plaats van te vragen: Mijn ziel! hoe staat gij voor de Heere? naakt of gekleed? half kan niet, geen half Adams en half Christus kleed geen rok samen gesteld uit het aards verloren Paradijs en het Hemelse dat des Heeren is, geen kleed van tweeërlei stoffen mocht Israël dragen, maar het Hemels en blauw zuiver fijn lijnwaad gewassen in het bloed des Lams. Hang dat om mijn ziel en dat alleen en geheel die rok zonder naad, van boven af geheel geweven. Is het Voorhangsel geheel gescheurd van boven tot beneden? staat mij het Heiligdom niet alleen open, maar ben ik door de deur ingegaan, in en door Hem, die de Hemelen door en ingegaan is met Zijn onstraffelijke Gode welbehaaglijke offerande, Zijn eigen vlees en bloed? Is dat geschied dan wil de Heere dat door Zijn licht Zijn volk eens opnieuw te verstaan en te geloven geven. En zo de ziel zo ver noch niet gebracht is en de Heere belieft door Zijn Geest dat schepseltje daar eens bij te bepalen, en moed en hoop geven dat Hij die het goede werk begonnen heeft, dat ook voleindigen tot op Zijn tijd en dag, dat is een andere zaak. Maar zulke zielen zullen dan juist het meest hun gebrek en gemis zien, en niet kunnen rusten, dan voor en al eer zij in de Enige waren wijnstok zich kennen en in Christus mogen roemen volgens Rom. 5:1. Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus," en volgens Rom. 7: 24 en 25 "Ik ellendig mens! wie zal mij verlossen uit het lichaam des doods? Ik dank God door Jezus Christus onze Heere! en volgens Ps. Ik ben de Zijn en Hij is de mijn. Het is klaar, als de ziel gevoelt iets te missen, dan mist zij iets, hetzij de zaak, hetzij het geloof van het bezitten van zaak en geloven, moet hij in beiden weer tot de Heere. Zij die ogen hebben gekregen, kunnen in de nacht niet zien, al zijn ze geopend, maar het moet opnieuw dag worden, dat is Christus komst in de ziel. De Heere tone ons maar duidelijk waar de breuk zit, hetzij in het gemis van de zaken, al is de wortel in ons, hetzij in de geloofsbewustheid. Er moet niet alleen in ons gewerkt worden, wij moeten ook door gewerkt worden. Zie, wij moeten eindigen in de Bewerker en alles waar Hij begonnen heeft, daar zal Hij voltooien, Filip. 1: 6. Ik loop me hier stomp, dat gevoel ik, Gode zijn al zijn werken bekend; alle dingen zijn uit, door en tot Hem. Hij werkt het willen en het volbrengen. Wij zijn in dat opzicht niet dan instrumenten, die de Heere zelfs bewerken moet.
Wij kunnen niets - weten niets - vermogen niets zien niets - horen niets - verstaan niets - gevoelen niets - geloven niets, als het ons niet geschonken wordt. Hij is een leermeester boven duizenden en wij lopen met Bileam vaak wegen in en door, totdat de ezel begint te spreken. Wij zijn zo afhankelijk als het land om te ploegen bezaaien bewerking enz. Alles is het Zijn en zijn wij in Hem en Hij doet met het Zijn wat Hij wil. Alles is in Zijn hand en zijn wij in Hem totdat alles, tot de laatste penning uit onze hand is, dan juicht de Hemel en knarst de hel. Ben ik Heere, de Uwe dan is het Uwe mijne, dan zoek, begeer en wil ik niets dan Uw eer en uzelf. Dan zoek ik mij zelf niet meer te behagen, dan ben ik geen dienstknecht meer van mensen, noch van mijn ondeugend, etterend, stinkend vlees, noch van de vromen, maar dan is Uw wil mijn wil Amen. Maar nu de strijd van vlees en bloed, nu op en tegenstand, ongeloof, bijgeloof, gevoel, vleselijke bewegingen in al onze ziels- en lichaamsdelen. Het nieuwe deel is als een belegerde en omsingelde stad gelijk en wanneer de zoeteliers en de kramers op Sabbat niet in de stad mogen komen volgens Jer. 20, dan vernachten zij toch voor de oog- en oorpoorten. Zij zijn er niet vanaf te gaan, de zonde ligt voor de deur en de Kanaänieten en de Filistijnen in een achterlage zo noch maar in de achterlage. Daarom, strijd om in te gaan, rust is toegift, of voorsmaak, of versterking tegen nieuwe strijd, of beloning en angsten. De laatste, zijn eigen werk na de strijd, maar rusten moet geen rusten worden, de rust mag hier niet langer duren dan in Hem die de rust aanbrengt en schenkt, namelijk Jezus Christus. Gods wil moet onze rust, ons bed, onze tafel, onze stoel, ons eten en drinken en enig vermaak zijn, maar de mond is wijd en het hart nauw en het papier effen en vlak. Mocht van onszelf 2 Kor. aan ons vervuld worden. Wij moeten heet zijn om de zonde na te jagen, te vangen, binden en tot Christus te brengen. Voor de Koning en de Hogepriester moeten de zonden gebracht worden. Onze ongedode lusten en begeerlijkheden houden veel goeds uit de ziel. Dat is de grootste des vijands daar wij het minst op letten, daar een David en een Petrus door vielen, dat gevoel ik bij ondervinding. Wij leven te veel in onszelf, er is te veel Tobias huisraad in mijn ziel; de geblankette Isabel heerst er te veel. Ja, ik moet wel eens vragen, is Hagar en Ismaël al buiten de deur gesloten. Mochten wij in deze dagen maar wijd van onszelf afgebracht worden, ik bedoel van alle eigenheid en nauw aan en door en in de Heere Jezus Christus gesloten en verbonden worden.
De Heere ontdekte mij trapsgewijze aan mijn dwaasheden, maar ook aan Zijn genade, schoon ik meerder kracht van Christus bloed aan mijn ziel wenste te gevoelen en te geloven. Wens ik dat inderdaad? God weet het. Gij ziet dat ik een ellendige (is dat zo inderdaad) een tobber en zelfsvroeter ben, blind, ellendig tot in de diepste afgrond, jammerlijk, kreupel en naakt. Och! mocht ik mijzelf eens zo geheel en ontbloot en naakt zien, maar ook in en door Christus gekleed. Ik ben blind en wordt hoe langer hoe blinder.
O mijn lieve De Hoop! Wij zijn uit miljoenen gekocht. 0 mocht dat geloofsgevoel, in die klare, heldere, bevindelijke, onbedrieglijke bewustheid ons geschonken worden. Jezus staat noch achter de muur, en mijn ik te veel op de muur. O! mocht al het mijn verzinken en ik in Christus voor tijd en eeuwigheid. Dat schenke ons de Heere om Zijns zelfs wil Amen.
Wat Broeder v. W. aangaat ik was bevreesd, dat ik ulieden ontijdig had geantwoord, maar op uw schrijven moest ik oprecht zijn. Het kan zijn, dat ik die zaken te ver trek, nochtans de listen van de satan zijn veel en kan hij de kinders Gods in zijn net vangen en anderen daardoor meeslepen, dat is een zijner grootste listen.
Ik leg ten opzichte van broeder v. W. zo blank als dit papier, maar ik heb bezwaar dat hij zich aan twee wegen zal verhangen, want in deze dienen wij een weg te gaan, zonder anderen te veroordelen. Wij moeten hier ook de schijn mijden, nochtans hij zou mij later schrijven, laat ons dus tot zo lang de zaken laten rusten, biddende dat de Heere hem en ons geve, de gelegde hand eerder nauwer toe te halen dan die losser te maken, want ik heb hem lief en bemin hem om het werk van de Heere in hem.
Groet de Gemeente. Deze brief is ook voor hen allen.
Zij kunnen er uit zien, welk een werkheilige zelfvroeter hier zit. Laat de oprechten, zo de Heere wil, voor mij bidden, maar bovenal geve ons de Heere te verstaan, dat Hij voor ons gebeden heeft en dat de Heilige Geest in ons bid met onuitsprekelijke verzuchtingen Amen.
Groet Martha en Maria van mij.
Uw Broeder en Vriend,
Dominee L. G. C. Ledeboer.
Leiden 6 Februari. 1850.