Eens Christens onderrichting, dienende om hem te geleidendoor al hetgeen hem in deze wereld door Gods voorzienigheidoverkomt. Voorgesteld in 15 predikaties. Door Mr. ChristophorusLove.

Eerste predikatie

Tekst 1 Cor. 7: 30, 31.

En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, alsniet blijde zijnde; en die kopen als niet bezittende; en die dezewereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezerwereld gaat voorbij.

Ik heb deze Schriftuurplaats ter hand genomen, om door debijstand Gods vele predikatiën daarover te doen. Het is eentekst, die ons veel verscheidenheid van stof geeft. Doch ik zalniet lang staan bij ene enige bijzondere leer, omdat ik hetgaarne in enen bekwame tijd zou af handelen.

Deze tekst mag wel terecht eens Christens onderrichtinggenoemd worden, om hem te geleiden en te onderrichten in zijngewonen loop en wandeling, door al de verscheidene veranderingen,die hij hier in de wereld mag ontmoeten; hoedanig ook zijn staatmag zijn, hier is stof van raad en troost voor hem. Ontmoeten hemellenden, zwarigheden en verdrukkingen, dan is het zijn schuldigeplicht te wenen, als niet wenende; ontmoet hem een wind vanvoorspoed, ja een overvloed van alle uitwendige zegeningen, danis het zijn schuldige plicht blijde te zijn, als niet blijdezijnde. Indien hij een ambachtsman is, en door kopen en verkopenin de wereld tot enen hogen staat komt, zo is het zijne schuldigeplicht zijn rijkdom te gebruiken, als niet bezittende.

Maar dewijl deze bijzondere gevallen en onderrichtingen iederemens in het 'bijzonder niet treffen: geeft de Apostel dezenalgemene regel aan allen, welke ene zaak in de wereld, wat hetook zij, te doen hebben: dat zij deze wereld moeten gebruiken,als niet misbruikende, omdat de gedaante dezer wereldvoorbijgaat.

Hier ziet gij, wat werk ik u afgezonderd heb, hetwelk enenovervloed van stof zal aanbrengen; maar voor het tegenwoordigezal ik thans alleen ene korte intree doen tot de eersteonderrichting, die de apostel hier aan al degenen geeft, welkehier in de wereld met rampen en verdrukkingen bezocht worden,namelijk, dat zij, die wenen zouden zijn, als met wenende.Aangaande het oogmerk van deze woorden, is er enig verschil vangevoelen onder de uitleggers. Pareus meent, dat deze tekst in hetbijzonder betrekking op de huwelijken staat heeft; enniettegenstaande dezelve ook ziet op alle soorten en conditiesvan mensen in de wereld, nochtans meent hij, dat het naderbetrekking heeft op mensen in de huwelijkse staat. In dehuwelijken staat heeft de mens bekommernissen, ellenden enzwarigheden te verwachten, gelijk de apostel in een volgend versvan mijnen tekst te kennen geeft, en daarom geeft hij dezen raad:gij, welke gehuwd zijt, en zwarigheden en verdrukkingenondervindt, gij moet wenen, als niet wenende. Gij moet matigtreuren: vooronderstelt, dat u zwarigheden en verdrukkingenoverkomen, bij voorbeeld, ene slechte vrouw of ene goede vrouw,maar geen kinderen bij haar; of kinderen, doch kwade kinderen; ofgoede kinderen, doch die sterven, daar God dezelve van uwegneemt; of' die, indien zij leven, toch geen goed leven leiden,en u tot smart, droefheid en kwelling zijn: in al deze endergelijke gelegenheden, moet gij zo uwe droefheden matigen, datgij weent, als niet wenende.

En (waarlijk mijne beminden) dit is de zin van dit kapittel,uit welke ik deze, leringen mag trekken.

1. Dat de mens in de huwelijken staat aan vele grote ellendenen zwarigheden onderworpen is, als ongelijkheid van inborsttussen man en vrouw; kwade of geen kinderen te hebben, of dat dekinderen, of de vrouw sterven, deze en meer andere verdrukkingenondervindt men somtijds in het huwelijk.

Ten tweeden, leert hier uit, dat getrouwde lieden zichbehoorden te wachten, dat zij nooit welke zwarigheden hun ook indezen staat overkomen, door al te grote droefheid ter nedergeworpen worden. Maar deze dingen raak ik alleen slechts in hetvoorbijgaan aan. En hoewel ik geloof, dat deze tekst meest opgetrouwde personen betrekking heeft, nochtans, omdat deSchriftuur wijd is, en in algemene termen spreekt, dat hij, dieweent zou zijn, als of hij niet weende, etc., zal ik lieverkiezen de tekst in dezen zin te verhandelen, dat, welke ellenden,zwarigheden, verliezen of verdrukkingen de mensen hier in dewereld overkomen, dat zij zouden treuren en wenen, als of zijniet weenden, dat is: zo hun droefheden te beheersen en tematigen, dat zij in dezelve niet overdreven of onmatig zijn. Deleer, die ik hieruit waarnemen zal, is deze:

Dat de Christenen zich op het hoogste behoorden te wachten,dat zij niet onmatig in wereldse droefheden zijn, hetzij over hetontmoeten van enige ellenden, het ondergaan van enige zwarighedenof het verliezen van enige vertroosting hier in de wereld.

Wat verdrukkingen u ook ontmoeten, of wat vertroostingen u ookbegeven, gij behoort zorg te dragen, dat uwe droefheden nietoverdreven en onmatig zijn.

Het kan zijn, dat ik, in de verhandeling van deze leer, velegemoederen onder u kom aan te raken; het mag zijn, dat ersommigen van u over gebrek aan nering bekommerd zijn; dat gijniet in staat zijt brood te kopen om in uwen mond te steken,anderen mogen bedroefd zijn over verliezen, sommigen overzwarigheden en verdrukkingen, enigen over uitwendige, anderenover inwendige zwarigheden: in al deze rampen moet gij"wenen, alsof gij niet weende", gij moet u wachten vooroverdrevenheid, en al uwe droefheden matigen.

Maar eer ik deze vragen, welke ik omtrent deze leer voor heb,verhandelen zal, wil ik eerst drie besluiten, aangaande dezelvevoorstellen.

Vooreerst. Dat deze leer niet omver stoot een natuurlijkgevoel over enige rampen of verdrukkingen, die u overkomen.

Beminden! God wil niet hebben, dat gij onder zijne hand, stafen ongevoelig zoudt zijn, deze leer: van te wenen, als nietwenende, staat toe, dat men een natuurlijk gevoel hebbe over deellenden of verdrukkingen, die ons overkomen, God wil niet, datiemand stoïsch, dat is: ongevoelig, van harte is.

Ten tweede. Neemt dit tot een besluit, dat Gods volk op deenen tijd machtiger is de verdrukkingen te verdragen dan op deanderen tijd. Aldus was het met David, op de enen tijd, wanneerAbsalom dood was, riep hij met grote smart uit, 2 Sam. 18: 33:"Mijn zoon Absalom! Och dat ik, ik, voor u gestorven ware,Absalom mijn zoon, mijn zoon!" En nochtans op enen anderentijd toen zijn kind dood was. 2 Sam. 12: 20: Toen stond hij op,en wies en zalfde zich, en veranderde zijne kleding, en ging inhet huis des Heeren, en bad aan; daar na kwam hij in zijn huis,en eiste brood, en zij zetten hem brood voor, en hij at." Enhij droeg geduldig de hand Gods over hem. Het volk Gods is op deenen tijd machtiger de verdrukking te verdragen dan op de anderentijd.

Ten derden. Onbehoorlijke en onmatige droefheid over enigeverdrukking, verwekt God veeltijds, om grotere en zwaardereverdrukkingen op een volk te leggen; het is de weg, om de Heerete verwekken, dat Hij zijne slagen over u verdubbele, uwe lastenverzware en uwe slavernij vergrote. God handelt met ons, als eenvader met zijn kind: indien de vader ziet, dat het kind zijnekastijdingen geduldig verdraagt, dan zal bij hem minderkastijden, maar zo het kind halsstarrig of hardnekkig is, knorten zich kwaad gedraagt, het zal des vaders kastijdingen niet doenverminderen, maar vermeerderen, zo ook, bij aldien wij degramschap des Heeren in deze verdrukkingen, die Hij ons oplegt,geduldig verdragen, het is de weg, om ze te verminderen, maarindien wij tegen God murmureren, en in onze droefheden onmatigzijn, is dit de weg, om onze verdrukkingen te vermeerderen.

Ik kom nu tot de vragen, welke ik beloofd heb te verhandelen,en die zijn deze drie:

1. Wanneer de droefheid over wereldse verdrukkingen onmatigis?

2. Waarom een Christen zich behoorde te wachten, dat hij inzijne droefheden niet onmatig zij.

3. Zal ik u enige bedenkingen geven, om uwe droefheden overhetgeen u hier in de wereld overkomt, te matigen.

Aangaande het eerste.

Vooreerst. Wanneer kan de droefheid eens Christens (hetzijwegens het overkomen van enige rampen of verdrukkingen, of wegenshet verlies van enige vertroostingen hier in de wereld,) gezegdworden onmatig te zijn?

Ik zal u dat in vijf stukken tonen.

Antw. 1. Dan is uwe droefheid onmatig, wanneer dezelve u onderene grote ongesteldheid des harten leidt, om de plichten derGodsdienst te oefenen; wanneer dezelve u ontstelt, en tot deheilige plichten onbekwaam maakt, inzonderheid tot deze twee: hetgehoor des woords, en het verborgen gebed.

Vooreerst. Wanneer de droefheid u onbekwaam maakt, om GodsWoord te horen, als, Exod. 6: 8: " En Mozes sprak alzo totde kinderen Israëls, doch zij hoorden naar Mozes niet, vanwegede benauwdheid des geestes, en vanwege de hardedienstbaarheid." Het volk was zo bedroefd en zo metdroefheid overstelpt, dat, hetgeen Mozes in de naam des Heerentot hen sprak, zij op hetzelve geen acht gaven vanwege hunverdrukkingen en grote dienstbaarheid. Nu, indien u ooit enigedroefheid of ellende zo ter harte gaat, dat het u verhindert enonbekwaam maakt, om het woord Gods te horen, dan is uwe droefheidonmatig. En daarom is het een grote zonde, en in diegenen zeer tebestraffen welke, wanneer enigen van hun naastbestaanden doodzijn, zo door droefheid verslagen zijn, dat zij in drie of viersabbathdagen daar na niet ter kerke komen hetwelk bij velen zeergebruikelijk is. De Heere gebiedt Lev. 21: 2-5, "Dat niemandzich over ene dode onder zijn volk zou ontreinigen." Het wasene gewoonte onder de heidenen, wanneer iemand van hun vriendendood was, dat zij, tot een teken van klacht en droefheid, hunhoofden kaal maakten, de hoeken van hun baarden schoren en hunvlees sneden, enz.; maar God verbiedt zijn volk deze dingen tedoen, als het scheren van hun hoofden, de hoeken van hun baardenaf te snijden, en dergelijke. Wanneer de plichten der godsdienst,als: het woord te horen, door uwe droefheden over enige wereldseellende belet worden, ziet dan dezelve als ene onmatige droefheidaan.

Ten tweeden. Wanneer uwe droefheid u onbekwaam maakt, en u vanhet stil gebed weerhoudt, dan is uw droefheid onmatig. Ps. 77: 4,5: "Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar; peinsde ik, zowerd mijne ziel overstelpt. Gij hield mijne ogen wakende, ik wasverslagen en sprak niet." Wanneer enige zwarigheden demonden der mensen zo stoppen, dat zij niet kunnen bidden, of hungebreken aan God bekend maken, dan is het ene onmatige droefheid,en gij vrouwen inzonderheid, welke van natuur tederder, en tottreuren meerder dan de mannen genegen zijt, let u daar wel op; alhebben uwe droefheden nog gering geweest, nochtans, zo dezelve uvan het gehoor van Gods Woord, en van de verborgen plichten beleten afgehouden hebben, zo zijn dezelve onmatig geweest. Wij lezenMal. 2: 13, 14: "Van vrouwen welke de altaar des Heeren mettranen bedekten, met wening en met zuchting." etc. Dit isniet van Goddelijke, maar van wereldse droefheid te verstaan; devrouwen treurden zo over de stuursheid en onminnelijkheid van hunmannen tegen haar, dat zij het altaar des Heeren met tranenbedekten, etc. Nu, zulke diensten acht God niet, omdat, waar dedroefheid over de verdrukkingen onmatig, is, daar weinig of geendroefheid over de zonde is.

2. Dan zijn uwe droefheden onmat, wanneer zij uwevertroostingen, die gij in de tegenwoordige barmhartigheden Godsgeniet, verslinden. Dus was het met Achabs droefheid, 1 Kon.21:4. Gij leest daar, dat Achab bedroefd en zeer misnoegd wasomdat bij Naboths wijngaard niet mocht hebben en de tekst zegt,dat bij naar huis ging, en zich op zijn bed neder legde, en zijnaangezicht naar de wand keerde, en geen brood wilde eten; hoewelAchab een koning, was en een schoon paleis en eigene wijngaardengenoeg had, toch, omdat hij hetgeen Naboth toebehoorde, niet kongenieten, daarom kon hij in datgene wat hij had, geen vermaaknoch troost scheppen. De oude Jakob weende zo onmatig over Jozef(welke hij meende dat dood was) dat hij, niettegenstaande alzijne zonen en dochteren kwamen om hem te troosten, nochtans,weigerde getroost te worden, maar zei dat hij al treurende zouten grave nederdalen." Het verlies van een kind zwolg detroost van alle andere elf zonen op. Gen. 37: 35. Indien hetgevoel van de tegenwoordige droefheden en verdrukkingen, daar gijonder ligt, zo groot is, dat het al de barmhartigheden en detegenwoordige vertroostingen, die gij geniet, opzwelgt, dan zijnuwe droefheden onmatig. Sommige mensen zijn door weinige enlichte verdrukkingen zo overstelpt, dat zij de vele en grotebarmhartigheden die zij genieten, vergeten. Velen, welketienduizend pond rijk zijn, indien zij maar duizend pond komen teverliezen, zullen zich zo ontstellen, dat zij in al de rest geentroost zullen scheppen.

3. Wanneer uwe droefheden, over wereldse verliezen ofzwarigheden u tot zondige en goddeloze wegen aanzetten, om uwverlies door bedrog weer te herstellen, ziet dan dezelve als eneonmatige droefheid aan. Aldus was het met Saul, wanneer hij inene grote zwarigheid en onrust des gemoeds was, en niet wist, wathij doen zou; toen ging hij tot ene toveres te Endor om hulp,hetwelk een bewijs is, dat zijne droefheid onmatig was, 1 Sam.28: 6-8. Let er op, gij, die in de wereld vele verliezen hebt,grote ellenden en verdrukkingen ondergaat, indien dezelve u, omuwe verliezen te herstellen of uwe verdrukkingen te verlichten,tot zondige wegen doen lopen, dan zijn uwe droefheden onmatig,gelijk wanneer gij schulden hebt, en niet in staat, zijt uzelf enuwe familie naar uwen stand te onderhouden, en daardoor uzelf totzondige bedriegerijen wilt begeven, als: vals gewicht, te lichtemaat, of dergelijke, om uwe verliezen te herstellen; is het zo,uwe droefheden zijn dan onmatig.

4. Dan zijn uwe droefheden onmatig, wanneer gij over uweeigene zwarigheden en verdrukkingen zo bedroefd zijt, dat gij metde verdrukking van anderen geen medelijden hebt; wanneer deverliezen van uw huisgezin u zo drukken, dat al de openbareschaden van kerk en staat u niet met al bewegen, wanneer uweeigen bijzondere en personele verdrukkingen u zo ontstellen, dat,laat komen over de kerk of het koningrijk waarin gij woont, watwil, gij naar hetzelve niet vraagt, wanneer gij over uwe eigeneellenden enen vloed van tranen kunt storten, maar niet eendruppel over de ellende van Gods kerk, dan zijn uwe droefhedenonmatig en ongeregeld.

5. Wanneer gij over uwe eigene verdrukkingen zo ongevoeligzijt, dat gij oordeelt, dat niemands verdrukkingen zo groot alsde uwe zijn, dan zijn uwe droefheden onmatig. Wanneer gij zijtals die gene, Klaagl. 1: 12: welke zei: "komt en ziet, of erene smart is gelijk mijne smart, die mij aangedaan is, waar medede Heere mij bedroefd heeft ten dage der hittigheid zijns toorns.Wanneer gij zegt: nooit heeft iemand zulk enen staat als ikverloren, of nooit heeft iemand zulk een man of vrouw ofkinderen, als ik verloren,- nooit heeft iemand zulke ellenden enzwarigheden ondergaan, als ik, dan zijn uwe droefheden onmatig.Maar hier na zal ik u tonen, dat er anderen zijn, welke meerverloren, meer geleden, en groter smarten ondergaan, en groteroorzaak hebben, om te klagen, dan gij; maar dus veel zal tot debeantwoording der eerste vraag dienen.

Ik kom nu tot de tweede vraag: waarom de Christenen zich voordeze ongestalte behoorden te wachten, om in hun droefheden overenige verdrukking onmatig te zijn.

1. Omdat de onmatige droefheid over de dingen van de werelduit kwade oorzaken voortkomt. En ten tweeden, kwade uitwerkingenvoortbrengt.

Vooreerst. Het komt voort uit kwade oorzaken, en die zijn:

Vooreerst, uit ene onmatige liefde tot de dingen van dewereld; wanneer gij over het ontberen en verlies derzelve al teveel treurt, zo is dit een bewijs, dat gij de genieting daarvanal te veel bemint. Gen. 37: 35. Wanneer Jakob meende, dat zijnzoon Jozef doodgeslagen was, treurde hij zo uitermate over hem,dat niet tegenstaande al zijne zonen en dochteren opstonden, omhem te troosten, hij nochtans weigerde getroost te worden, enzei: "Ik zal rouw bedrijvende, tot rnijn zoon in het grafnederdalen." Maar waarom treurde Jakob aldus over hem? omdatbij hem meer dan al de anderen beminde; het was zijneonbehoorlijke liefde, welke hem zo onmatig, deed treuren. Indienuwe harten zo aan de dingen van de wereld gehecht zijn, gij kuntdezelve niet verlaten dan met ene grote kwelling en droefheid.Indien uwe droefheid over het verlies van enig ding onmatig is,was uwe liefde over de genieting van hetzelve onbehoorlijk. Joh.11:35,36. Als Christus tot Lazarus kwam, toen hij dood was,weende Hij; toen zeiden de Joden: "ziet hoe lief Hij hemhad:" zijne droefheid over hem openbaarde de grootheid vanzijne liefde tot hem. Niet omdat zijne liefde onmatig was, datzeg ik niet. Toch mogen wij hieruit zien, dat de droefheid overhet gebrek der barmhartigheden, uit de liefde van de genietingderzelve voortkomt.

2. Deze onmatige droefheid komt voort uit ene murmurering, eneen misverstand over de handeling van Gods voorzienigheid met u.Er is ene tegenstroming tussen Gods en uwen wil, alsof God, zowel als gij zelf, niet weet hoe Hij met u handelen moet; anderszoudt gij uzelf weldra onder Zijnen wil buigen.

3. De andere kwade oorzaak, uit welke deze onmatige droefheidvoortkomt, is: onwetendheid, en van de ijdelheid der tijdelijke,en van de uitnemendheid der geestelijke dingen. Wij geven daardoor te kennen, dat wij meedoen, dat de tijdelijke dingen meerderwaarde in zich bevatten, dan zij inderdaad hebben, en degeestelijke dingen minder.

Ten tweeden. Gelijk zij voortkomt uit kwade oorzaken, zobrengt zij ook kwade uitwerkingen voort. Er zijn vijf kwadeuitwerkingen, welke de onmatige droefheid voortbrengt. Als:

1. Zij is schadelijk voor uwe natuurlijke gezondheid. 2 Cor.7: 10: " De droefheid naar God werkt ene onberouwelijkebekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt dedood." En Salomo zegt ons: "Ene verslagen geestverdroogt het gebeente," Hoogl. 17:22. Zo ook David, Ps.31:11: "Mijn leven is verteerd van droefenis, en mijne jarenvan zuchten, en mijn beenderen zijn doorknaagd."

2. Het is een vlek aan de godsdienst, dat een Christen inzijne droefheden onmachtig is, want de vreugde des Heerenbehoorde zijn sterkte te zijn. Een godzalig Christen heeft altijdreden van onuitsprekelijke vreugde en heerlijkheid. En daarom ishet ene schandvlek voor de christenheid, enen godzalige metwereldse droefheid overstelpt te zien. Het is ene besmetting vande godsdienst, dat een godzalige zijn hoofd laat hangen over hetverlies van enige uitwendige dingen, als of hij naar geen groteredingen, hem betreffende, had om te zien; noch troost, nochtroost, noch gelukzaligheid te verwachten had, dan in dit leven.

3. Zij ontstelt uw hart uitermate tot de heilige engeestelijke plichten. Zij verhindert en belet u, om het woord tehoren, en in het bidden. Exod. 6 . 9: "Doch zij hoorden nietnaar Mozes, vanwege de benauwdheid des geestes, en vanwege deharde dienstbaarheid," etc. Ps. 17: 5: "Ik wasverslagen en sprak niet."

4. Onmatige droefheid verbittert die zoete en troostelijkebarmhartigheden, welke gij geniet. Duizend barmhartigheden wordener onder één onmachtige droefheid en verdrukking begraven, als:Gen. 37: 35, de plaats, hier boven opgetekend. Jakob treurde zouitermate over zijnen jongste zoon Jozef, die, zo bij meende,dood was, dat, niettegenstaande hij elf zonen en vele dochterenhad, welke allen kwamen, om hem te troosten, kon hij nochtansgeen troost in enige van hen scheppen, maar dacht, dat zijnegrijze haren, al treurende over Jozef, ten grave zouden gaan.Deze onmatige droefheid over Jozef, verbitterde velebarmhartigheden en vertroostingen, die hij genoot. DesgelijksEsth. 5: 13. Hoewel Haman tot de grootste en innerlijkegemeenschap niet de koning toegelaten was, nochtans dit allesbaatte hem niet, zolang hij de Jood Mordechai in de poort deskonings zag zitten. In dit opzicht vertonen zich vele mensen vangeaardheid gelijk de egel, welke zoals de natuurkundigen onszeggen, deze eigenschap heeft, dat hij ene grote menigte appelen,of dergelijke vruchten op zijne borstelen vergadert, en dan naarene schuilplaats gaat om dezelve te eten; maar het is zulk eengemelijk dier, dat wanneer het slechts één van zijne appelenonder weg laat vallen, het hem zo kwelt en ontstelt, dat het alde anderen weg zal werpen. Alzo ook vele mensen, indien zij maarene zwarigheid of verdrukking ontmoeten, het zal hen alle anderebarmhartigheden, die zij genieten, doen wegwerpen, en geen troostin een derzelve doen scheppen.

5. Onmatige droefheid over wereldse zwarigheden, verwekt Godveeltijds om u zwaarder en groter verdrukkingen, dan gij ooitleed, toe te zenden. Gelijk ik te voren gezegd heb: eenhalsstarrig kind, dat weent en schreit, en onder vaderskastijdingen murmureert, zal des te meer gestraft worden; zo ook,hoe meer wij murmureren en hoe onmatiger wij over enige wereldseverdrukkingen treuren, des te meer ellenden en zwarigheden staanons desgelijks te wachten.

En zo heb ik de tweede vraag afgehandeld waarom de Christenenzich voor onmatigheid en overtolligheid in wereldse droefhedenbehoorden te wachten. Wij zullen u nu enige bedenkingen voorstellen, om uwe droefheden te matigen, maar wij moeten datuitstellen tot namiddag; thans zal ik alleen ene kortetoe-eigening maken van hetgeen gezegd is, en zo zal ik eindigen.

Nuttigheid. Is het zo, dat de Christenen in werelds droefhedenniet onmatig behoren te zijn, maar te wenen als niet wenende, zobestraft het dan diegenen, welke over ieder kruis, dat henoverkomt, kunnen treuren; maar nochtans niet een traan kunnenstorten over enige zonde, die zij begaan. Vele mensen klagen overkleine en niet eens bedenkenswaardige zwarigheden enverdrukkingen, maar nochtans nooit over hun zonden enverdorvenheden; deze ontzetten noch naderen nooit hun harten: zijkunnen treuren over datgene, dat het lichhaam slechts schadelijkis, en toch nooit over datgene bedroefd zijn, dat hun zielenschaden en verderven kan.

2. Ik bid u beminden! wacht u om uwe tranen over wereldseellenden en verdrukkingen te verkwisten; het is moeilijk eenvuile plaats met zoet water te wassen. Ik moet u noodzakelijkzegen, dat uwe tranen te kostelijk zijn, om ze over allekleinigheden uit te storten.: het was veel beter, dat gij ditkostelijke water bewaarde om uwe zonden af te wassen: want hoewelhet bloed van Christus alleen is dat de schuld der zonden kanafwassen, zo kunnen nochtans tranen veel te weeg brengen om devuilheid en de macht der zonde af te wassen. Wanneer gij overwereldse ellenden treurt, wel weent dan als niet wenende; maarals gij over de, zonde treurt, weent dan zo veel als gij kunt.Wees gelijk hen ijs voor de zon, hetwelk spoedig smelt en inwater verandert; gij, die kinderen Gods zijt, weet dat gijgrotere dingen en van hoger gewicht hebt, om uw tranen tebesteden, dan enige uitwendige zwarigheden: gij hebt dagelijksestruikelingen, vele zonden en verdorvenheden welke nog nietgedood noch ten onder gebracht zijn, en het verlies van het lichtvan Gods aanschijn te betreuren. Uw droefheden lopen nooit recht,dan wanneer zij in dit kanaal lopen, om uwe lusten enverdorvenheden te verbrijzelen, om dezelve te vertelen en teverzwakken, dan zijn uwe droefheden recht en geregeld.

Ten laatsten. Ik bid u laat mij u raden, om, ten aanzien vanuw droefheden, niet te dwalen, met te denken, dat gij over zondenbetreurd en bedroefd zijt, wanneer het alleen over uitwendigeverdrukkingen is. Vele mensen, wanneer hun buren ze vragen:Waarom zij zo bedroefd en weemoedig zijn en zo zeer wenen; zullenterstond zeggen, dat het over hun zonden en struikelingen is, enover hun verdorvenheden welke hun al te sterk zijn, ofdergelijke, daar het inderdaad alleen is over enig kruis enuitwendige zwarigheid, die hen overgekomen is; en daarom,beschouwt die droefheid niet een droefheid over uwe zonden, welkealleen of in het bijzonder is over enige uitwendigeverdrukkingen, die u overgekomen zijn.

Einde.