Eens Christens onderrichting, dienende om hem te geleidendoor al hetgeen hem in deze wereld door Gods voorzienigheidoverkomt. Voorgesteld in 15 predikaties. Door Mr. ChristophorusLove.

Tweede predikatie

Tekst. 1 Cor. 7: 30, 31.

En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, alsniet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; En diedeze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaantedezer wereld gaat voorbij.

Wij komen nu tot de derde vraag, met welke ik dezen gansemiddag zal doorbrengen, en die is deze: dat ik u twaalfbedenkingen zal voorstellen, om uw onmatige en overtolligedroefheid over enige wereldse ellende of verdrukking te matigenen hoe wij onszelven in orde en matigheid van de Geest zullenhouden; hetwelk de apostel ons hier gebiedt, namelijk: "tewenen, als niet wenende." Heden morgen zei ik u, dat Godniet wil, dat wij in enige verdrukkingen van Zijn hand, stomp enongevoelig zouden zijn; maar nochtans gelijk wij niet stoïsch(de stoïschen meenden dat noch voor- noch tegenspoed op ons ietsmoest afdoen) behoorden te zijn, zo moesten wij ook niet onmatigzijn in onze droefheden. En daarom heb ik in mijne bepeinzingendeze onderscheidene bedenkingen overdacht, zijnde wel deuitnemendste, om de onbehoorlijke droefheid te matigen.

Vooreerst. Bedenkt of overlegt, dat gij in uw leven meerbarmhartigheden gehad hebt, om u daarover te verblijden, dan ooitverdriet om u te mistroosten. Deze overlegging versterkte Job bijuitnemendheid om zijn geest onder de verdrukkingen teondersteunen, Job 2: 10: "Zouden wij het goede van Godontvangen, (zei hij) en het kwade niet ontvangen?" Ik hebeen geschiedenis gelezen van een man van vijftig jaren oud die,toen hij achtenveertig jaren oud was, nog niet wist wat ziektewas. Maar in de twee laatste jaren van zijn leven was hij zeerziekelijk, en in deze ziekte zeer ongeduldig; doch ten laatstenoverlegde hij de zaak bij zichzelf, en zei: De Heere kon mijachtenveertig jaren ziekte gegeven hebben, en maar twee jarengezondheid; maar Hij heeft het recht anders gedaan, en daarom wilik mij liever over de barmhartigheden van God verwonderen, mijzulk een langen tijd gezondheid gevende, dan mij te kwellen, oftegen hem murmureren over het geven van zulk enen korten tijd vanziekte. De Heere laat ons altijd meer barmhartigheden, dan Hijvan ons neemt. En daarom, hoe behoorde het onze zielen teondersteunen, aangezien onze barmhartigheden meerder en grotergeweest zijn, dan ooit onze verdrukkingen! Hoewel de Heere mij numet ziekte bezoekt, zo heb ik toch meer jaren gezondheid danziekte gehad. Hoewel ik vrienden verloren heb, laat mij nochtansoverdenken, dat zij lang met mij geleefd hebben. Hoewel mij dezenof dien troost ontnomen is, heb ik toch meer, die mij nogovergelaten zijn. De Schriftuur is zeer gevoelig hoe wij zogeneigd zijn om al te veel te treuren: en daarom schrijft zij onsdezen regel voor, om onze droefheden te matigen, Pred. 7: 14:"Maar ten dage des tegenspoeds ziet toe." Waarom? Watmoeten wij toezien? "Dat God ook de enen tegen over deanderen maakt." Dat is: hoewel gij nu in enige verdrukkingenzijt heeft God u nochtans hier tevoren barmhartigheden gegeven,en het kan zijn, dat Hij weer voorspoed zal geven. Hij heeft uwetegenwoordige verdrukkingen met de vorige, barmhartighedengewogen, en indien gij de barmhartigheden, die gij genoten hebt,stelt tegen de verdrukkingen die gij tegenwoordig lijdt, gij zultbevinden dat het gewicht van uwe barmhartigheden, het getal vanuw verdrukkingen te boven gaat. Wanneer David, in zo'n onmatigedroefheid over zijnen zoon, uitriep: "Mijn zoon Absalom,mijn zoon, mijn zoon Absalom! Och dat ik, ik, voor u gestorvenware, Absalom mijn zoon, mijn zoon!" 2 Sam. 18:33. Indienhij toen desgelijks gezegd had: "Och Absalom mijn zoon, mijnzoon!" en ernstig overdacht, welk een goede zoon bij nog inhet leven had, dit zou een groot middel geweest zijn om zijn zielgerust te stellen. De overlegging van die menigvuldigebarmhartigheden, die wij genoten hebben, zal een uitnemend middelzijn om onze harten in enige verdrukking, waar wij onder liggen,op te beuren.

Ten tweede. Indien gij uzelf, ten aanzien van uwe droefheden,in banden wilt houden, bedenkt dan, dat God veeltijds delichamelijke vertroostingen en vergenoegingen van Zijn volkwegneemt, om een weg te banen voor grotere barmhartigheden enzegeningen in plaats van dezelve. Dit is zeer aanmerkelijk in dezaak van David: God nam door de dood een kind dat in onechtgeboren was, en Hij gaf hem in plaats van die een wettig geborenen beter kind, een Salomo. Ja deze overleggingen hielden Davidshart bezig, Ps. 71: 20, 21 "Gij, die mij vele benauwdhedenen kwaden hebt doen zien, zult mij weer levend maken, en zult mijweer ophalen uit de afgronden der aarde. Gij zult mijne grootheidvermeerderen, en mij rondom vertroosten." En indien diternstig overdacht werd, het zou een middel zijn om onze hartenonder de verliezen en zwarigheden op te houden. Hoewel deze ofgene troost u ontnomen wordt, zo kan het nochtans zijn, dat Goddaar een goed einde in voor heeft, om in plaats van dien een wegte banen voor ene grotere barmhartigheid. Zoudt gij op dien mensvergramd zijn, welke uw rookhutje van over uw hoofd omver wildewerpen, en in deszelfs plaats een statig paleis wilde oprichten?Voor iedere barmhartigheid die God van u neemt, zal Hij u eengrote geven; gelijk de profeet tegen Amazia zei, die zijnen staataan de Israëlieten ten koste had gelegd: "De Heere ismachtig u veel meer dan deze te geven." Zo handelde God metJob, als gij zien kunt in het eerste en het laatste kapittel vanhet zelfde boek samen vergeleken. De Heere beroofde Job vanzijnen ganse staat en al zijne goederen, maar gaf hem tweemaalzoveel als Hij hem ontnomen had; er werden hem zeven duizendschapen ontnomen, maar God gaf hem daarna veertien duizend terug,bij verloor drie duizend kamelen, maar kreeg daarna zesduizendterug; hij verloor vijf honderd juk ossen, en vijf honderdezelinnen, doch kreeg dezelve later dubbel weer terug. En dezezaak van Job kan in alle eeuwen de Christenen tot een voorbeelden grond van vertrouwen dienen, om met ene nederige onderwerpingonder al Gods bedelingen op Hem te wachten. Gij hebt deverdraagzaamheid van Job gehoord, zegt de apostel Jacobus, kap.5:11, "en gij hebt het einde des Heeren gezien dat de Heerezeer barmhartig is en een Ontfermer." Dit zijn voorbeeldbehoorde onze harten ten tijde van verdrukkingen op te beuren; deHeere neemt kleine barmhartigheden weg, om voor grotere plaats temaken. Het is zeer aanmerkenswaardig, hoe deze overlegging opIzak wrocht: zijne moeder Sara was onlangs gestorven, en om zijnverlies te vervullen, gaf God hem Rebekka tot ene vrouw, en erwordt gezegd, Gen. 24:67: "Dat zij hem tot vrouw werd, endat hij haar lief had, en alzo na zijner moeders dood getroostwerd."

Ten derden. Bedenkt dat de onmatige droefheid over het verliesvan een vertroosting, al uwe andere vertroostingen verbittert;daarom wacht u deze bittere gal onder uw vertroostingen tewerpen. De onmatige droefheid is gelijk een worm in een noot,welke al de zoetheid van de kern opeet, en niet anders dan deschil overlaat, zo zal de onmatige droefheid al de zoetheid vanuw tegenwoordige vertroostingen wegnemen. Alzo was het met Haman,Esth. 5: 10-13: "En bij liet zijne vrienden komen, en Zereszijne huisvrouw. En Haman vertelde hun de heerlijkheid van zijnenrijkdom, en de veelheid zijner zonen, en alles, waarin de koninghem groot gemaakt had, en waarin hij hem verheven had boven devorsten en knechten des konings." Nu gij kunt niet andersdenken of dien man was een braaf man. Ja, verder zei Haman:"ook heeft de koningin Esther niemand met de koning tot demaaltijd doen komen, dien zij bereid heeft, dan mij; en ik benook tegen morgen door haar met de koning genodigd. Doch datalles, zei bij, baat mij niets, zo langen tijd als ik de JoodMordechai zie zitten in de poort des konings," want hij wilmij gene eer, noch gehoorzaamheid bewijzen. Hierin was de vloekGods op hem, dat hij geen barmhartigheid met troost kon genieten;omdat Mordechai hem niet eerde. Desgelijks zien wij ook in betvoorbeeld van Jakob te voren aangehaald. Gen. 37: 35. De onmatigedroefheid over een verdrukking verliest de troost van onzebarmhartigheden.

Ten vierden, om de overtollige droefheid te matigen, zobedenkt dat gij in u meer reden van uitnemende blijdschap hebtdan enig ding buiten u een oorzaak van onmatige droefheid kanzijn. Als Spr. 14: 15: "Een goed man zal van zichzelfverzadigd worden;" een godzalige, wat hem ook in de wereldoverkomt, heeft in zichzelf altijd reden tot verblijding. Wijlezen Luk. 13: 21, wanneer de discipelen over een tijdelijkbloeiend koningrijk peinsde, dat Christus tot hen zei, dat hetKoningrijk van God in hen was. Indien wij de genade van Christushebben, al hebben wij niets anders, dan zijn dat grote reden totuitnemende blijdschap, dan enige andere ontberingen, gronden totonmatige droefheden kunnen zijn. Niettegenstaande zij hier opaarde niets hebben, toch is God hun deel, en zij hebben eenerfenis met de heiligen in het licht voor hen bewaard.Niettegenstaande zij niet een penning aan geld in hun beurshebben, nochtans hebben zij een ware schat, welke de motten nietkunnen verderven, noch de dief kan doorgraven om te stelen. Watis het of zij thuis in hun kasten geen brood hebben, wanneer zijalle dagen met het kostelijke lichaam en bloed van Christusgevoed worden! wat is het of gij in uwen naam gesmaad engeschandvlekt wordt, wanneer desniettegenstaande uwe namen in hetboek des levens geschreven zijn! Gij hebt alleszins meer redentot blijdschap binnen in u, dan reden tot droefheid buiten u,Gen. 33:11 "Ik heb genoeg" zei Ezau, maar Jacob zei"Ik heb alles"; toch was Jakob armer dan Ezau.

Ten vijfden . Bedenkt, dat als God die vertroostingen (overwelker ontbering gij zo onmatig treurt) aan u steeds vervolgd hadhet misschien zou geweest zijn om u met groter ellende enzwarigheid te bezoeken. Hiervan is een merkwaardig voorbeeld,Gen. 30:1, gij leest daar van ene ongeduldige vrouw, van Rachel,welke, omdat zij geen kinderen had zo door de hartstochten endroefheid overwonnen was, dat zij tot haar man uitriep:"Geef mij kinderen, en zo niet, dan ben ik dood." Dezevrouw verkreeg hare begeerte, maar zij die te voren uitriep:"Geef mij kinderen, en zo niet, dan ben ik dood;" toenzij nu kinderen had, stierf zij in het kinderbaren. Gen.35:16-18: "En zij reisden van Beth-el; en er was nog eenkleine streek lands om tot Efrath te komen; en Rachel baarde, enzij had het hard in haar baren. En het geschiedde, als zij hethard had in haar baren, zo zeide de vroedvrouw tot haar: Vreesniet; want dezen zoon zult gij ook hebben! En het geschiedde, alshaar ziel uitging (want zij stierf), dat zij zijn naam noemdeBen-oni;" etc. Zij stierf nadat haar zoon geboren was. Godkan ons die vertroostingen (welke wij begeren) tot ellendenmaken. Wanneer God aan David het leven van zijn kind gegeven had,het zou een levend gedenkteken van zijne schande geweest zijn,want allen, die het kind kenden, zouden gezegd hebben: daar gaatDavids bastaard heen. Ik heb door een godzalige predikant enegeschiedenis horen verhalen, dat hij namelijk eens een van zijneburen ging bezoeken wier kind op sterven, lag, om haar tevertroosten, maar zij was zo treurig en door droefheid verslagen,dat zij op generlei wijze vertroost wilde zijn. De predikant zeitot haar: Vrouw! waarom bent u zo zeer bedroefd? Indien uw kindin het leven bleef, zou God het u misschien tot een spot enkwelling maken, door zijn goddelozen en zondigen wandel. Zijantwoordde, dat zij daar niet om gaf, indien hij maar gezondmocht worden, al werd hij later ook gehangen. Deze haar zoon werdgezond, en werd later, om enig kwaad dat hij bedreven had,gehangen. Wel nu! had niet ene grotere barmhartigheid duizendmaalbeter voor haar geweest, hem te voren begraven te zien, dan totzulk een ongelukkig einde te komen? Ik verhaal dit maar alleen,om u te tonen, dat God ons die, vertroostingen, met welke wij zoveel op hebben en zo zeer prijzen, in ellenden en zwarigheden kanveranderen; en daarom, behoorde dit de onmatige droefheid, overhet verlies van enige wereldse vertroostingen, te matigen.

Ten zesden. Bedenkt, dat al die droefheden en ellenden in dewereld, waarover gij treurt, al zijn zij nog zo groot, nochtanszeer kort zijn; en dit is de beweegrede welke de apostel in dezentekst gebruikt: "Broeders! (zegt hij) weet dat de tijdvoorts kort is, opdat zij die wenen, zouden zijn, als nietwenende." Al zijn uwe verdrukkingen nog zo zwaar, zij zullennochtans niet lang duren, wees daarom geduldig, en lijdzaam onderdie; al zijn zij nog zo groot, nochtans, omdat zij kort zijn,zullen zij verdraaglijk zijn. Dit drukt de apostel uit, 2 Cor.4:17: "Want onze lichte verdrukking, die haast voorbij gaat,werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht derheerlijkheid." En God zegt: "Voor een kleinen ogenblikheb Ik u verlaten; maar met grote ontfermingen zal Ik uvergaderen. In een kleine toorn heb Ik Mijn aangezicht van u eenogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mijuwer ontfermen." Jes. 54: 78. Onze verdrukkingen wordenaltijd bij dagen en uren gerekend; maar onze barmhartigheden bijjaren, om te tonen dat de tijd kort is, in welke wij hierverdrukkingen verdragen; zij verdwijnen spoedig, de wolken, waarde zon spoedig doorbreekt. Toen Athanasius gebannen werd zei hij:dat het maar ene kleine wolk was, en terstond voorbij zou zijn.Een martelaar zei tot zijnen metgezel: Sluit uwe ogen maar, enwanneer zij geopend worden, zal het in een andere wereld zijn.

Ten zevenden. Bedenkt, dat de onmatige droefheid de weg nietis om uw verdrukkingen te herstellen, of te verminderen; maar Godveeleer verwekt om ze te vervolgen en te vermeerderen. Dit toondeik u hedenmorgen. Gelijk een halsstarrig, kind hetwelk knort,stampt, ontspringt en dergelijk, de vader niet doet op houden hemkastijden, maar veeleer om hem meer slagen te geven; zo ook, hoeonmatiger wij in onze droefheden zijn, des te zwaarderverdrukkingen zal God ons veeltijds opleggen. Hetgeen Christusvan het zorgen zegt, Luk. 12): 25: "Wie toch van u kan metbezorgd te, zijn, ene el tot zijne lengte toedoen?" dat magtot dit einde ook gezegd worden: wie van u kan door de onmatigedroefheid iets van uwe verdrukkingen verminderen? Het middel omonze verdrukkingen te weren, is: de straf onzer zonden aan tenemen. Een kind, dat zichzelf onderwerpt, en om de vergeving vanzijne misdaad bidt, beterschap belooft, dat voorkomt daar doormenige slag.

Ten achtsten. Bedenkt, dat die wereldse vertroostingen, overwelk verlies gij zo onmatig treurt, niet beter is dan hetgeen eengoddeloze kan genieten, en gij zelf wel zonder dezelve mag zijn.Is het over gebrek aan rijkdom, eer, kinderen, etc., wel, ditalles mogen de goddelozen hebben, en daarom, wilt gij u zo zeerontstellen over het gemis van dat wat een verworpene kangenieten? Maar indien het over het verlies van Christus, of dehemel en de eeuwige zaligheid was, dan zouden wij over datverlies nooit genoeg kunnen treuren; maar in het missen van dezeuitwendige zegeningen, verliezen wij niet meer dan dat gene, datde ellendigen of vervloekten kan genieten. Die dingen waar overwij treuren, zijn van zulk ene hoge waarde niet, zoals wijdezelve wel komen te achten. Ik heb ene geschiedenis gelezen vantwee godzalige mannen, die elkander ontmoetten; te weten: eenAnthonius en Didymus. Nu, Didymus was blind, ofschoon van eenedel geslacht. Anthonius vroeg hem, of hij over zijne blindheidniet bedroefd was? Ja, zeide Didymus. Maar (zeide Anthonius) wiltgij u over het missen van datgene kwellen, hetgeen de vliegen enhonden kunnen hebben, en u niet liever verheugen te bezittenhetgeen de engelen bezitten?

Ten negenden. Om uwe onmatige droefheid te doen afnemen,bedenkt, dat welk verlies of verdrukking God u hier in de wereldoverzendt, dat Hij door dat verlies uw voordeel bedoelt. Endaarom, waarom zou enige tegenspoed u ontzetten, aangezien Goddoor alle tegenspoed uwen welstand beoogt, zodat gij ten laatstezult moeten zeggen: "Het is mij goed, dat ik verdrukt bengeweest." Ps. 119:72. En, "in getrouwheid heeft Hij mijverdrukt." Het is de aanmerking van Salmeron, over Joh. 3.Veronderstelt, dat een mens u een kostelijke parel of diamanttoewierp, en het kwetste uwe hand, indien u dien diamant daarvoor mocht hebben, zoudt gij dat als ene verongelijking u achten?Alzo handelt God met ons: Hij verandert onze verliezen in winst,en al onze ellenden in vertroostingen. Veronderstelt, dat eenmens, die veel schulden heeft en veel geld nodig had, om brood tekopen, tot een van zijne vrienden ging en zijne zaak bekendmaakte, en hem bad om enige hulp. Als zijn vriend tot zijn kistging, en een grote zak niet geld daar uit haalde, en dezelve hemtoewierp, hem bevelende, dat hij dezelve zou nemen; albeschadigde deze zak hem, meent gij dat hij het kwalijk zounemen? Neen, zekerlijk niet. Zo ook iedere verdrukking, welke Godons oplegt, zal ons ten goede gedijen. Wij mogen zeggen, gelijkJozef tot zijne broederen, "Al hebt gij het ten kwadegedacht, zo heeft God nochtans het goede gedacht." Wanneeriemand ons verongelijkt, mogen wij tot hem zeggen: hoewel gijvoor hebt mij te benadelen, zal God nochtans mij door hetzelve,het goede uitwerken. De Heere heeft nooit met de verdrukkingen,die Hij ons oplegt, enige, schade, maar het goede voor. Alleverdrukkingen hebben, als Jonathans roede, honig aan het einde;en daarom, laat ons dezelve geduldig verdragen. Gij zoudt zeertoornig zijn wanneer een vijand uw bloed van u trok; maar indieneen geneesmeester, om uwe gezondheid en tot uw best u nog veelmeer bloed ontnam, gij zoudt dat voor geen misdaad rekenen. Zijtdan derhalve geraden onder alle wereldse ellenden en zwarighedengeduldig en lijdzaam te zijn, omdat God door ze voorheeft, uwvoordeel en uwe geestelijke winst te bevorderen; op dat gelijkuwe verdrukkingen overvloedig zijn, uwe vertroostingen inChristus nog overvloediger zouden zijn.

Ten tienden. Bedenkt, dat degenen, die beter zijn dan u, ineen gelijken of ergeren staat geweest zijn dan gij ooit geweestzijt, en daarom laat dit uw droefheden verminderen en matigen.Het is waar, indien wij in zulk een kwaden en ellendigen staatwaren, dat er nooit iemand in dergelijke geweest had, dan zoudenwij voor onze onmatige droefheid enige verontschuldiging hebben;maar er is niemand van ons die alleen verdrukt werd; degenen, dieveel beter zijn dan wij, hebben veel groter ellenden enzwarigheden gehad dan wij ooit gehad hebben. 1 Pet. 5:9 vermaantde apostel hen "de duivel met standvastigheid des geloof teweerstaan" wetende, dat het zelfde lijden aan uwebroederschap, dat in de wereld is, volbracht wordt." Er isnu niemand in zo'n treurige staat: of er zijn anderen in zo'nellendigen staat als gij geweest zijn, of zijn, of zullen zijn."Ulieden hebben geen verzoekingen bevangen dan menselijke;doch God is getrouw, Die u niet zal laten verzocht worden, bovenhetgeen gij vermoogt." 1 Cor. 10: 13. Hebt gij een grotenstaat verloren? Wel, Job verloor meer dan gij ooit verloren hebt:hij verloor zeven duizend schapen en drie duizend kamelen, vijfhonderd juk ossen, vijf honderd ezelinnen; hij verloor al wat hijhad, zelfs geen uitwendige troost werd hem overgelaten, en daaromaangezien dezelfde verdrukking anderen overgekomen is, waaromzoudt gij niet tevreden zijn? maar gij zult zeggen: ik heb mijnekinderen verloren. Wel, Job verloor meer kinleren dan gij: hijverloor tien kinderen op een dag, die door een ontijdige doodwerden weggenomen; maar het kan zijn, dat gij ook zoveel kinderenverloren hebt, maar zij gingen in vrede naar hun graven, endaarom kan dit uw harte vertroosten. Anderen zijn in een ergerenstaat geweest dan waar u nu in zijt, en zij hebben het nochtanslijdzaam ondergaan. Job zondigde niet, en hij opende zijn mondniet tegen God, niettegenstaande alle verdrukkingen welke op hemlagen.

En zo ook onze Heere Jezus Christus, Matth. 8:20: Hij was eenman van smarten; de vossen

hebben holen, zei Hij, "en de vogelen des hemels nesten;maar de Zoon des mensen heeft niets waar Hij zijn hoofd kanneerleggen. Jezus Christus ofschoon erfgenaam van alle dingen,was toch armer dan u ooit geweest bent, en daarom laat dezeoverleggingen uw hart ondersteunen in alle verdrukkingen, die uhier mochten overkomen. Want de Heere weet welk een bloedige wolker nog boven ons hangt.

Ten elfden. Om uw onmatige droefheid over het verlies vanenige lichamelijke vertroostingen ten onder te houden, zobedenkt, dat uw droefheid nooit recht is, tenzij dezelve over dezonde is. Uwe droefheid is niet recht, en loopt in een verkeerdkanaal, totdat zij in dezen cirkel loopt, te weten over de zonde.Indien gij treurt over de dingen dezer wereld laat u uwedroefheid in een kwade haven lopen, en gij weerhoudt dezelve daarte lopen waar ze behoorde te lopen. Het is jammer zoet water tegebruiken om ene vuile plaats te wassen: de zonde behoorde hetvoornaamste voorwerp van onze droefheid te zijn, en onze tranenworden uit haar rechte kanaal gehouden, wanneer wij niet min ofmeer over de zonde treuren. God heeft beloofd al die tranen,welke wij over de zonde uitstorten, in Zijne fles te vergaderen,en anders geen; de tranen welke wij over wereldse dingen storten,zijn maar vergeefs en lopen over, en komen niet in de flessenGods. En voorwaar broeders er zijn hier geen verdrukkingen welkeonze droefheden of tranen waardig zijn. Zoudt gij dien niet alseen uitzinnige achten, die parels of diamanten naar een perenboomzou werpen, en zo dezelve kwam te verliezen? zo ook is het jammerover de dingen der wereld tranen weg te werpen, en zulkekostelijke schatten over alle geringe voorwerpen te verkwisten.

Ten twaalfden. Bedenkt dat uw onmatige droefheid over dewereld, u zal beletten en verhinderen over de zonde te treuren:gelijk wanneer in de arm een ader geopend is, en het bloed daaruit loopt, verhindert en weerhoudt dat het bloed in zijn gewoonkanaal te lopen, zo ook wanneer gij in een ader van droefheid enmisnoegen over wereldse verliezen of ellenden zijt, datverhindert en weerhoudt uw natuurlijken loop van uwe tranen, zodat gij over de zonde niet kunt treuren.

Aldus heb ik deze twaalf overleggingen of bedenkingen, als ookdeze drie vragen afgehandeld. Ik heb u getoond, wanneer uwedroefheid onmatige is, en ik heb u enige redenen gegeven waaromde Christenen over de dingen van deze wereld niet onmatigbehoorden te treuren; ik heb u nu twaalf overleggingen ofbedenkingen voorgesteld om u van het onmatig treuren over hetverlies van enige uitwendige troost te weerhouden.