Tekst 1 Cor. 7: 30, 31.
En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, alsniet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; En diedeze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaantedezer wereld gaat voorbij.
Ik heb nu, ten vierde, nog een vraag te verhandelen, namelijku te tonen welke regelen of middelen gij gebruiken moet, om uwedroefheden over wereldse ellenden binnen de palen te houden, omte wenen, als of gij niet weende. Ik zal u hier desgelijks totvolbrenging van dezen plicht elf of twaalf onderrichtingen geven.
Vooreerst. Indien gij uwe droefheid in handen wilt houden, zogebruikt dit hulpmiddel: aanschouwt die dingen, over welkerontbering gij zo onmatig bedroefd zijt, als enkele nietigheden.Maar gij zult zeggen: het is ene kinderachtige zaak voor een mante schreien om niet. Wel, vele zulke kinderachtige dingen plegenwij zeer dikwijls. Wij zijn bedroefd, treuren en wenen overenkele nietigheden, hetwelk, indien wij het ernstig overdachten,wanneer wij over het verlies van dezen of genen troost treuren,onze droefheden zouden verminderen, aangezien zij maar enkelenietigheden zijn. Doch u zult zeggen: och mijne nering begeeftmij; zoveel heb ik van mijne goederen verloren, en noemt gij ditene nietigheid? Ja, want zo noemt ze de Schriftuur. Salomo zegt,Spreuk. 23: 5: "Zult gij uwe ogen laten vliegen op hetwelkniets is? want de rijkdommen zullen zich gewis vleugelen maken,en wegvliegen." En is het zo, waarom zouden wij dan zo zeeronze harten op dezelve zetten, als over dezelve te treuren,wanneer wij dezelve missen? Toen de koning Agrippa kwam om overPaulus een oordeel te vellen (Hand. 25: 23) werd gezegd "dathij met grote pracht kwam". Maar in de grondtekst staat"dat hij met grote fantasie kwam." Zodanigeinbeeldingen en nietigheden zijn al de wereldse schoonheden envertroostingen, in vergelijking van de grote en gewichtige dingender zaligheid. "Er is maar een ding nodig", zegtChristus Luk. 10: 42, en dat is: aan Hem deel te krijgen. Het isniet nodig, dat gij rijkdom en eer in de wereld zoudt hebben; hetenige ding dat nodig is, is Christus te verkrijgen; en daarom,waarom zouden wij onzen tijd doorbrengen, en moeite doen omtrenthetgeen hetwelk geen brood is, en naar hetgeen ons niet batenzal, welke maar enkel nietigheden zijn? Hoe kinderachtig was hetin Haman, dat hij, zo vele voordelen en waardigheden genietende,als de gunst des konings, en aan des konings tafel te zitten, enop zijn paard te rijden, etc. zo zeer bedroefd en ontsteld was,omdat Mordechai hem geen eerbied wilde bewijzen. Wat een arme, enkleine reden was dit om al zijne vertroostingen te verderven! EnAchab, omdat hij Naboths wijngaard niet mocht hebben, daar hij erzoveel in eigendom had. Vele mensen worden zo gauw over geringeen slechte beuzelingen met droefheid overstelpt. Senecavergelijkt de zodanigen bij een man, die een statig huis heeft,schone boomgaarden en hoven, met vele vruchten, en zich nochtansover het afvallen van een weinig loof bedroeft.
Ten tweeden. Indien gij uwe droefheden in banden wilt houden,zo wacht u, dat gij de onbehoorlijke en onmatige liefde tot enigetroost die gij hier geniet, geen plaats geeft. Indien gij degenieting van een zaak te veel bemint, zult gij over het verliesderzelve te veel treuren; en daarom, laat hier nooit uwe hartenaan enige troost gehecht zijn. Laat de wereldse vertroostingen uals handschoenen aan uwe handen, en niet als het vel aan hetvlees zijn. Gij kunt het vel van uw vlees niet, zonder grote pijnen kwelling van u aftrekken. Maar gij kunt zonder enig gevaaruwen handschoen van uwe hand aftrekken. Als uwe harten te veelaan de liefde der wereldse dingen gehecht zijn, zal het verliesvan die dingen welke gij zo onmatig bemint, u tot onmatigedroefheid en smart verwekken. De mens zal nooit treuren over hetverlies van datgene hetwelk hij haat, maar over hetgeen hijbemint; en gij kunt uwe droefheden nooit in toom houden, zo gijuw liefde niet in banden houdt. Gelijk het is met een schilderij,indien gij dezelve in ene lijst zet, en aan de muur ophangt, kuntgij ze gemakkelijk daar weer af krijgen; maar als u aan de muurhecht of lijmt, kunt gij ze er niet wederom zonder schendenafnemen. Alzo ook, indien uwe liefde tot de wereld is, gelijk eneschilderij aan de muur gehecht, zult u van de wereldse dingenniet willen scheiden, dan met grote droefheid, zwarigheid enkwelling. Er wordt van Jakob gezegd, (toen hij hoorde dat zijnzoon Jozef dood was, Gen. 37:3, 35.) dat hij weende, en nietwilde vertroost worden. De reden was, omdat hij Jozef uitermatelief had, en meer dan alle anderen beminde: zijn onmatige liefdetot Jozef deed hem zo zeer over zij gemis treuren.
Ten derde. Aanschouwt alle vertroostingen hier beneden, alsverliesbaar en onzeker. God heeft in Zijne wijsheid aan geentroost hier beneden duurzaamheid gevoegd. Ziet op uwevertroostingen als veranderlijk en vergankelijk. Hebt gij eenkind verloren? zegt: ik wist het te voren wel, dat ik eensterfelijk kind ontvangen had; het is ons allen gezet eenmaal testerven, en onze vertroostingen, die wij hier in de wereldgenieten, zijn niet gelijk het anker in de grond der zee, hetwelkin eren storm vasthoudt; maar gelijk de vlag op de top der mast,die met iedereen wind inkeert; en daarom, aangezien gij in uwengrootste troost alle ogenblikken aan de verandering onderworpenzijt, waarom zoudt gij dan over het verlies deszelven zo onmatigtreuren, en over hetzelve zo zeer bedroefd zijn, hetwelk gij kuntverliezen, en niet weet hoe spoedig? Een mens behoorde devergankelijke dingen los te bezitten, en nimmer meer tot zekeredroefheden, over het verlies van zulke onzekere vertroostingen,een weg te banen.
Ten vierden. Indien gij uw droefheid in banden wilt houden, zobedenkt, dat gij geen oorzaak hebt om over het verlies van dewereldse dingen te treuren, indien God u genoeg tot nooddruft deslevens laat, al laat Hij u geen overvloed tot aangenaamheid envernaak des levens; hebben; "hebbende voedsel en kleding,laat ons daarmede tevreden zijn." 1 Tim. 6:8. Zo gij broodhebt hoewel geen banket, zijt daarmee tevreden; zo gij klederenhebt, hoewel geen versierselen, zijt er nochtans mee tevreden;indien gij voedsel en kleding hebt, hoewel schaars, alleen maargenoeg zijnde om uw leven te beschermen, dan hebt gij geen redenom te klagen, maar om tevreden te zijn. Jakob was rijker man daniemand van u, die mij heden horen; nochtans zegt bij, Gen. 28:20: "Indien gij mij brood zult geven om te eten, en klederenom aan te doen, het zal mij genoeg zijn." Indien de Heereons spijs en kleding geeft, al is de spijs nog zo gering, en dekleding nog zo slecht, behoren wij nochtans daarmede tevreden tezijn, en te zeggen: het zal mij genoeg zijn. Al geeft God onsgeen overvloed tot ons vermaak, indien Hij ons genoeg totonderstand van onze noden geeft behoorden wij daarmede tevredente zijn; en daarom, in dat stuk hebt gij geen oorzaak totonmatige droefheid.
Ten vijfden. Doet niets hetgeen uwe vorige of tegenwoordigeverdrukkingen in gedachten kan brengen, te weten: om uwedroefheid daardoor te vernieuwen. Beminden! het is een verkeerderichting die vele mensen houden, wanneer zij een, vriend verlorenhebben, een man, vrouw, of ouders, of een kind, zij zullen op hetschilderij, of klederen, of op een ander ding van hunnenoverledenen vriend blijven staren, hetwelk hun droefheidvernieuwt, en hun wonde wederom doet bloeden. Doet niets dat uwedroefheid in gedachten kan brengen. Het is een belangrijkvoorbeeld, en bij de onderhavige leer aanmerkelijk hetgeen gijGen. 35: 17, 18, vindt. Daar wordt gezegd van Rachel, dat toenzij stierf, en haar kind geboren zijnde, zij zijnen naam noemdeBen-oni, de zoon mijner smarte; maar merkt nu, Jakob wilde hemdien naam niet laten behouden, dien de moeder hem gegeven had;maar hij noemde het kind Benjamin, "de zoon mijnerrechterhand." De godgeleerden geven deze reden daarvan,omdat, indien Jakob het kind bij dien naam had laten noemen, heteen middel zou geweest zijn om hem altijd, wanneer hij hethoorde, het verlies zijner vrouw in gedachten te brengen, diestierf terwijl zij met hem in arbeid was, en alzo zijne droefheiden smart daar over zou vernieuwd hebben; en daarom behoorden wijonze verdrukkingen niet in gedachten te brengen, om daardoor onzedroefheden te vernieuwen.
Ten zesden. Indien gij uwe droefheden in banden wilt houden,leeft veel in de overlegging en bepeinzing van de Goddelijkedingen. De reden waarom gij zo zeer over de dingen hier benedentreurt, is, omdat gij de dingen daar boven niet meer overlegt;waren uwe overdenkingen tot de aanschouwing van de Goddelijke engeestelijke dingen gericht, zou de vreugde derzelve uwe droefheidover het verlies van een enig ding hier beneden verslinden. In destaat voor de val, verkeerde Adam zo met God, dat hij zijne eigennaaktheid niet zag. Ik heb van de arend gelezen, dat zijn aard enneiging strijdig tegen alle andere vogels is: daar alle andergevogelte, wanneer zij beledigd of in enige ongelegenheid zijn,zullen roepen en misbaar maken, gelijk de ooievaar zal snateren,de duif kirren, de raven klappen; en alle andere schepselenzullen getier maken wanneer zij beledigd of in gebrek zijn, maarde arend zal boven naar de zon vliegen, en aldaar zich met harewarme stralen vermaken. Och mijne beminden dat gij de arend wildegelijk zijn, om in uwe droefheden hemelwaarts te steigeren, enuwe gedachten tot geestelijke en hemelse dingen op te wekken. Odit zou uwe droefheden over het verlies van enigen uitwendig entroost grotelijks verzachten.
Ten zevenden. Arbeidt om meer over de zonde te treuren, danzult gij u over de uitwendige verdrukkingen minder bedroeven.Wanneer uw geweten eens met ene boetvaardige droefheid over dezonde aangedaan is, dan zal het treuren over het verlies vanwereldse vertroostingen ophouden. O beminden! wanneer gij uwedroefheden over de zonde laat uitlopen, dat zal de zelve van enigander voorwerp afhouden, omdat, wanneer de ziel eens gesteld isom over de zonde te wenen, dan zal de zonde gezien en bemerktworden een groot kwaad te zijn, dat geen kwaad in de wereld zulkeen grond van droefheid heeft, als de zonde; en daarom, als gijover de uitwendige zwarigheden wilt wenen, als niet wenende, zoweent dan meer over de zonde, en over de verdorvenheden welke inuw eigen hart zijn. Ik kan van de droefheid zeggen, gelijk van devrees, Jes. 8:12,13 gezegd wordt: "En vreest gijlieden hunvrees niet, en verschrikt niet. De Heere der heirscharen, Dienzult gijlieden heiligen, en Hij zij uwe vrees, en Hij zij uweverschrikking." Zij, die de Heere vrezen, zullen de mensenniet vrezen; zij die ene godsdienstige vrees hebben, zullen geenwereldse vrees hebben: zo ook, als gij ene Goddelijke droefheidover de zonde hebt, zal dit u voor de onmatige wereldse droefheidbewaren; en daarom wens ik, wanneer gij uwe droefheden over hetverlies van wereldse vertroostingen, en de dingen welke u hierbeneden tegen gaan, bevindt uit te breken, dat gij dan bedenkt,dat gij groter kwalen hebt, om over te treuren, en veel groteroorzaken om uw droefheden in het kanaal der zonden te, latenlopen, dan over enige uitwendige ellenden of verdrukkingen.
Ten achtsten. Indien gij de onmatigheid in wereldse droefheidverzachten wilt, zo overweegt uwe uitwendige ontberingen met uweinwendige en geestelijke genietingen, en uwe uitwendige ellendenmet uwe inwendige vertroostingen en ziet dan eens of niet deschaal van uwe geestelijke vertroostingen de andere verreoverweegt. En indien God uwe geestelijke barmhartigheden uweuitwendige verdrukkingen doet overtreffen, hebt u meerder oorzaaku te verblijden dan te treuren. David hield deze richting, 2 Sam.23:5: "Hoewel," zegt hij, "mijn huis alzo niet isbij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld, datin alles wel geordineerd en bewaard is; voorzeker is daarin almijn heil, en alle lust, hoewel Hij het nog niet doetuitspruiten." Alsof hij zei: al heb ik geen overvloed vanalle wereldse geluk zo vraag ik er toch niet naar, aangezien Godmet mij een eeuwig verbond gemaakt heeft, en alles zekergeordineerd heeft; al gaan alle dingen van buiten verloren, zo ishet nochtans alles wel van binnen; God heeft met mij een verbondgemaakt en dat is al mijne begeerte, en al mijn heil. Zodat,indien gij nu met David uw uitwendige ellenden met uwe inwendigevertroostingen wilde overwegen, gij zoudt daarin meerder oorzaakvan inwendige blijdschap, dan van uitwendige droefheid zien."Een goed man" (zegt Salomo) "zal van zichzelfverzadigd worden", Pred. 14:14, hij heeft in zich hetgeenhem troost aanbrengen zal, wat ook zijnen staat mag zijn.
Gij, die door wereldse droefheid verslagen zijt, redetwistaldus niet uzelf: hoewel mijn staat droevig, is, en mij denooddruftigheden dezes levens ontbreken, en geen huis heb om inte wonen; of indien al een huis hebbende, toch maar eenrookhutje, nochtans, waarom zou ik bedroefd zijn? aangezien"ik een huis heb niet met handen gemaakt doch eeuwig in dehemelen." 2 Cor. 5:1. Hoewel ik hier geen woning heb, zo istoch Christus voor mij in de hemel gegaan, om mij aldaar plaatste bereiden." Hoewel wel ik een man van geringen staat ben,en nauwelijks met al mijn moeite en arbeid het jaar kan ten eindebrengen, nochtans God is mijn deel, en ik heb "ene erfenisonder hen, die in Christus door het geloof geheiligd zijn."Joh. 14: 2. Hoewel ik schulden heb, en wanneer ik langs destraten ga, in gedurige vrees ben van gevangen genomen te worden,zo is toch mijn grootste schuld betaald. Christus heeft voor mijde Goddelijke gerechtigheid genoeg gedaan, ik zal nooit tot deeeuwige helse gevangenis gaan, hoewel ik in mijne beurs geen geldheb om brood te kopen, zo heb ik nochtans een schat in de hemeldie nooit zal uitgeput worden. Hoewel ik nauwelijks klederen hebom mijne naaktheid te bedekken, zo heb ik nochtans het langekleed van Christus' gerechtigheid om mijn zondige naaktheid tebedekken. Hoewel ik nauwelijks spijs en drank heb om mijnen buikte vullen, zo word ik nochtans gevoed met het brood des levens,de Heere Jezus Christus; hoewel mijn goeden naam gesmaad,geschandvlekt en gelasterd wordt, zo is nochtans mijn naam in hetboek des levens geschreven; en hoewel ik hier nooit een voet landte genieten heb, zo ben ik nochtans erfgenaam van een Koninkrijk.Een vermomden vorst wordt in een vreemd land slecht onthaald.Maar het ontstelt hem niet veel, waarom? omdat bij een erfgenaamvan een kroon is, en weet, dat wanneer hij in zijn eigenkoningrijk is, hij eerbied en ontzag genoeg zal hebben. Beminden!laat deze inwendige en. geestelijke genietingen alle wereldsedroefheid verzachten, bemerkende, dat indien u uw geestelijkegenietingen met uwe uitwendige ontberingen overweegt, en uweinwendige vertroostingen met uw uitwendige verliezen, dat heteerste het laatste oneindig overtreffen zal.
Ten negende. Wilt gij uwe droefheden in banden houden, maaktdan veel van de barmhartigheden, die gij ontvangt, en weinig vande verdrukkingen die gij lijdt. Het is de eigenschap, van eenbedroefden geest te veel van zijn verdrukkingen en te weinig vanzijne genaden te houden; maar indien gij uwe harten voor onmatigedroefheid vilt bewaren, zo behoorde gij Gods barmhartigheid aan ugroot te maken en die te verbreiden, en uwe droefheden in uwegedachten te verminderen: gij zult alzo uwe dankbaarheidvergroten, en uwe droefheden en murmureringen verkleinen. Bedenktbij uzelf, dat de minste genade, welke gij geniet, meerder is dangij waardig zijt, en de grootste verdrukking die gij lijdt,minder is dan u verdient; overlegt desgelijks bij uzelf, dat gijniets in de wereld gebracht hebt, noch daar iets kunt uitdragen;en indien gij de toekomende helse pijnen ontvliedt, het eengroter genade is, dan dat gij al de schatten en vermakelijkhedender wereld zoudt genieten. Maar vele mensen, als hun slechts eentegenspoed ontmoet, zullen hun ellende zo nauw inzien, en hundroefheden zo vergroten, en nooit aan die menigte vanbarmhartigheden denken, welke God op hun hoofden gestapeld heeft.Gij hebt meerder reden u te verheugen, dat God u de minste genadegeeft, dan u te verstoren wanneer Hij u de grootste verdrukkingentoezendt.
Ten tienden. Vergelijkt uwe verdrukkingen met die van anderen,welke grotere verdrukkingen met meerder lijdzaamheid verdragen,en minder dan gij bedroefd geweest zijn. Bedenkt de lijdzaamheidvan Job, en het einde des Heeren met hem; gij hebt nooit zo veelals Job verloren: hij verloor zeven duizend schapen, drie duizendkamelen, vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd ezelinnen; hijverloor zeven zonen en drie dochteren, en alles op een dag; hijleed grote ellende aan zijn lichaam, en lag op den mesthoop, ennochtans was hij onder al deze verdrukkingen lijdzaam. Wel,overdenkt dan nu, dat betere mensen groter ellenden, zwarighedenen verdrukkingen gehad hebben dan gij, en nochtans groterelijdzaamheid en minder droefheid en smart betoonden te hebben. Deapostel Petrus vermaant de mensen, in een lijdende staat, totgeduld, "Wetende, dat hetzelfde lijden aan uwe broederschap,die in de wereld is, volbracht wordt." 1 Petr. 5: 9. EnPaulus 1 Cor. 10: 13: "Ulieden heeft geen verzoekingbevangen, dan menselijke; doch God is getrouwe, Welke u niet zallaten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zalniet de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kuntverdragen." Ja Jezus Christus zelf onderging veleverdrukkingen en ellenden, "en nochtans opende Hij zijnenmond niet; maar als een schaap dat stom is voor het aangezichtzijns scheerders, alzo deed Hij Zijnen mond niet open".Degenen die meerder genade hebben. hebben minder barmhartigheiddan gij; en diegenen die minder zonden hebben, hebben meerderverdrukkingen.
Ten elfden. Om uw droefheid te matigen, en in banden tehouden, zo bedenkt, dat beter met u is, wanneer gij op het ergstzijt, dan het met de goddelozen is als zij op hun beste zijn.Indien deze bedenking u ter harte ging, zou het grotelijks uweonmatige droefheid verzachten. "Het weinige dat derechtvaardige heeft, is beter dan de inkomst dergoddelozen." Spr. 15: 6, "In het huis desrechtvaardigen is een grote schat; maar in der goddelozen inkomstis beroerte." Merkt op, dat er niet gezegd wordt: in deinkomst der rechtvaardigen is een grote schat, maar in het huisder rechtvaardigen. Een rechtvaardig huis mag een arm hutje zijn,een bedelaars huis, en daarin niet een stoel om op te zitten, ofeen vuur om zich te verwarmen, of voedsel om zich te, voeden,nochtans zegt Salomo: "in het huis des rechtvaardigen is eengrote schat." Maar hebben de goddelozen ook schatten? Neen,in de, inkomst der goddelozen is beroerte. Hij zegt niet, in hethuis der goddelozen; maar, in inkomsten, daar is grote beroerte.Er is een vloek Gods op alles dat een goddeloze geniet. Het armebedelaars huis der rechtvaardigen bevat meerder schat en heil,dan de grote inkomsten der goddelozen. Een godzalige op zijnslechtst, is beter dan een goddeloze op zijn best; Spr. 6:8:"Beter is een weinig met gerechtigheid dan de veelheid derinkomsten zonder recht." Een weinig met de vrees Gods, isbeter dan het vele dat een goddeloze heeft. Waarom wilt gij nudan dit ter harte nemen? Veronderstelt, gij ligt onder groteverdrukkingen, en hebt uw middelen verloren: vrouw, kinderen ofiets anders, toch, wanneer u een godzalige bent, zo durf ik uverzekeren, dat gij in uwen slecht en staat beter zijt, dan eengoddeloze in zijn beste staat. Hoewel er weinig of niets in uwbuis is, nochtans is daar een grote schat; en hoewel er veel inhet huis eens goddelozen is, nochtans is daar ook grotezwarigheid en droefheid. Ik heb alleen ene bedenking meer teverhandelen.
Ten twaalfden. Indien gij uwe droefheid over wereldse ellendewilt verzachten, bedenkt dan dat gij veel gelukkiger zult leven,tevreden zijnde met hetgeen gij hebt, dan over hetgeen gij niethebt te veel te treuren, want door deze middelen doorsteekt gijuzelf met vele droefheden. Iemand kan een zeer rijk man zijn, eneen grote nering doen, en nochtans kan bij een ellendig menszijn, en ene hel in zijne consciëntie en in zijn huisgezinhebben. En daarom, indien gij uwen staat niet tot uw gemoed kuntbrengen, dan moest gij uw gemoed tot uw staat brengen; want detroost van iemands leven bestaat niet in rijkdommen, maar metzijnen staat tevreden te zijn. Dankt daarom God liever voorhetgeen gij hebt, dan dat gij treurt en bedroefd zijt overhetgeen gij niet hebt; want dat is de weg om uw leventroosteloos, vol zwarigheid en droefheid te maken. Neemt danderhalve des apostels raad aan, Heb. 13:5,6: "Uw wandel zijzonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige.Want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal in nietverlaten." En dus heb ik deze twaalf hulpmiddelen ofbedenkingen, om uwe droefheden in banden te houden, afgehandeld.Wij komen nu tot de nuttigheid, welke, dient tot bestraffing vandezulken, die over ieder gering, en niet eens bedenkenswaardigverlies, hetwelk hen in de wereld overkomt, kunnen treuren;welker hoofden gelijk fonteinen zijn, om rivieren van tranen overenige wereldse ellenden of verdrukkingen uit te storten; ennochtans, wanneer God tot treuren, wenen en kaalheid roept, hunhoofden dan gelijk rotsstenen zijn, welke niet een druppel kunnenuitstorten. Hoewel zij over kleine en lichte verdrukkingen kunnentreuren, toch kunnen zij niet een traan over hun, zonden, nochover de zonden des volks uitstorten; deze mensen zijn in waarheidover hun verkeerde droefheden te bestraffen.