Eens Christens onderrichting, dienende om hem te geleidendoor al hetgeen hem in deze wereld door Gods voorzienigheidoverkomt. Voorgesteld in 15 predikaties. Door Mr. ChristophorusLove.

Vierde predikatie

Tekst 1 Cor. 7: 30, 31.

En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, alsniet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; En diedeze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaantedezer wereld gaat voorbij.

Ik ga nu voort tot het verhandelen van dit leerstuk: is hetzo, dat de Christenen zich voor onmatige droefheid behoorden tewachten, en over wereldse verdrukkingen te wenen als

niet wenende, zo zal u deze leer dienen tot deze driewaarschuwingen, waaruit drie gevallen der consciëntie kunnenontstaan.

Vooreerst. Wacht u, dat gij in deze misslag niet valt, omwanneer gij over wereldse kruizen in onmatige droefheid zijt,voor te wenden, meer dan alleen een natuurlijk gevoel over uweverdrukkingen te hebben. De reden waarom ik u deze waarschuwinggeef, is: omdat er van nature in de mens ene genegenheid is, om,wanneer zij over hun onmatige droefheden bestraft, worden,dezelve te verontschuldigen en te zeggen: wilt gij mij geenvrijheid geven om over mijne zonden te treuren, en vanwege Godshand over mij, gevoelig te zijn? en dergelijkeverontschuldigingen meer.

Nu, omdat de mens zo geneigd is om in dit stuk te, dwalen, zalik aangaande hetzelve dit geval der consciëntie verhandelen:namelijk, waarin het onderscheid blijkt tussen een mens welkealleen vanwege Gods hand over hem ene natuurlijke gevoeligheidheeft, en een mens, welke onmatig treurt en bedroefd is: - tussenene minnelijke droefheid en ene verdrietige kwelling des geestes.Dit zal ik u tonen in deze zes volgende stukken.

Vooreerst. Waar alleen een natuurlijk gevoelen, en overwereldse ellende een minnelijk treuren is, daar zal het de zieleerder verkwikken en tot de godsdienstige plichten moed geven,dan enigszins ontstellen en verstoten; en daarom is het, dat gijzo dikwijls in de Schriftuur vindt, dat wenen met bidden ensmekingen samen gaat. Alzo wordt er gezegd van Jakob, "datbij weende, en smeekte", Hos. 12: 4. En Jer. 3: 21: "Eris ene stem gehoord op de hoge plaatsen, een geween en smekingder kinderen Israëls;" zo ook, kap. 31: 9: "Zij zullenkomen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren."Desgelijks wordt Richt. 2:4, 5 gezegd: "dat de kinderenIsraëls te Bochai hun stemmen verhieven en weenden, en aldaar deHeere offerden." Al deze plaatsen tonen aan, dat diedroefheid, welke alleen een natuurlijk gevoel van Gods hand is,dat die de ziel eerder tot zijn plicht zal verkwikken en moedgeven, dan dezelve onbekwaam maken; maar aan de andere zijde,maakt de onmatige droefheid de mens tot het gebed, het gehoor desWoords of tot enige andere heilige plichten onbekwaam. zoals tezien is in Asaf, die zo met droefheid overstelpt was, dat hijniet spreken kon. Ps. 77: 4; Exod. 6: 9. Dan is uwe droefheidonmatig, wanneer dezelve u tot de oefeningen van heilige plichtenonbekwaam maakt.

Ten tweeden, waar alleen ene minnelijke droefheid en eennatuurlijk gevoel van de wereldse ellenden is, is er in datmenselijk hart een onderling medegevoel van anderer menselijkezwarigheden ontstoken; die mens zal ingewanden van meedogendheidomdragen tot andere mensen, welke in zwarigheden zijn zowel alszijzelf. "Weende ik niet;" zegt Job, kap. 13: 25:"over hem, die harde dagen had? was mijne ziel niet beangstover de nooddruftigen?" Maar nu, waar de droefheid onmatigis daar zult gij zo veel om uwe eigene, zwarigheden denken, datgij u over hen niet zult ontfermen, welke met u in gelijkezwarigheid zijn.

Ten derden. Waar alleen een natuurlijk gevoel van wereldseellende is, daar is in die ziel nog een gevoel van diemenigvuldige barmhartigheden (welke gij geniet) overgebleven,zowel als van de verdrukkingen en het lijden onder welke gijzijt, de natuurlijke gevoeligheid der verdrukkingen neemt detroost en de genieting van de tegenwoordige barmhartigheid nietweg. Er is zowel een gevoel van de barmhartigheden welke gijgeniet, als van de verdrukkinggen, die gij lijdt. Maar nu, deonmatige droefheid, neemt het gevoel van uwe zwarigheid enellende weg en verbittert al uwe vorige en tegenwoordigebarmhartigheden. Gelijk te zien is, Num. 16:13: "Is het teweinig, dat gij ons uit een land, van melk en honing vloeiende,hebt opgevoerd, om ons te doden in de woestijn?" Ik bid u,let er op, want er is veel van Gods verborgenheden in dezeplaats. Het land waar deze mensen hier van spreken, is het landEgypte, waar zij onder dienstbaarheid en slavernij waren, ennochtans, toen zij in de woestijn verdrukkingen ontmoetten,vergaten zij de dienstbaarheid, waarvan zij in Egypte verlostwaren, en zeiden dat het land was vloeiende van melk en honing.De onmatige droefheid over de verdrukkingen, neemt ten enenmaleweg alle gevoel van die tegenwoordige genaden, welke gij geniet.

Ten vierden. Waar alleen een natuurlijk gevoel van wereldseellende is, daar zal het gebed tot God, of ene belofte van Godhet hart versterken. Dit kunt gij bevestigd zien in Hanna, 1 Sam.2: 18, 19. Zij was zeer bedroefd om een kind. Maar wat deed zij?Zij bad, en zei: "Laat Uwe dienstmaagd genade vinden in Uweogen" Alzo, ging die vrouw haren weg, en zij at; en haaraangezicht was veranderd. Nadat zij haar hart in het gebed totGod uitgestort had, werd zij vertroost, en zij ging haren weg, enwas niet meer bedroefd. Dan is uwe droefheid oprecht, wanneer gijin uwe droefheid op uwe knieën tot God gaat, en daar rust vooruw hart vindt. Of, wanneer ene belofte van God u vertroost. Zowas het met David, Ps. 119:50: "Dit is mijn troost("zegt hij) in mijn ellende; want Uwe toezegging heeft mijlevend gemaakt, dat is het woord der belofte. Zo ook vs. 92:"Indien uw wet niet al mijn vermakingen ware geweest, ik wasin mijn druk al lang vergaan." En vs. 107: "Ik ben ganszeer verdrukt, Heere! maak mij levend naar Uw Woord." Dan isuwe droefheid matig, wanneer het gebed tot God, of de belofte vanGod uw harten gerust stelt; en dan zijn uw droefheden onmatig,wanneer al de beloften in de gehele Bijbel, u, onder enigeverdrukkingen zijnde, niet gerust stellen, noch enig gebed u kantroosten. Zo was het met Job, in kap. 9: 16: "Indien ikroep, (zegt hij) en Hij mij antwoordt, ik zal niet geloven, datHij mijne stem ter ore genomen heeft." Daarom, beminden! leter op, gij, welke vele wereldse ellenden en zwarighedenovergekomen zijt, en een gebed u nooit heeft kunnen troosten,noch ene belofte u heeft kunnen gerust stellen, het is eenbewijs, dat uw droefheden onmatig waren.

Ten vijfde. Waar alleen een natuurlijk gevoel van wereldseellende is, daar rechtvaardigt die ziel God, niettegenstaandeZijne verdrukkingen, en veroordeelt zichzelf, erkennende zijneigen zonden als de oorzaak van alle zwarigheden. Hier hebt eenvoorbeeld van in Klaagl. 1:18: "De Heere is rechtvaardig inal het kwaad, dat ons overgekomen is." En Dan. 9: 14,"De Heere is rechtvaardig in al hetgeen ons overgekomen is;want wij hebben Zijne stem niet gehoorzaamd, en hebben gedaan,dat kwaad is in Zijne ogen." Zo ook David, Ps. 5 1: 33:"Ik ken mijne overtredingen, en mijne zonde is steeds voormij." Dan is uwe droefheid recht, wanneer gij Godrechtvaardigen kunt, en de schaamte op u neemt. Maar nu waar dedroefheid kwellende en onmatig is, daar vaart de zondaar tegenGod uit, en rechtvaardigt liever zichzelf; daar acht de zondaarGod zeer streng en wreed in Zijn besturingen, murmureert tegenHem, denkt kwaad van Hem en van Zijn wegen. Zo was het eens metJob, kap. 9: "Hij vermorzelt mij door een onweder, envermenigvuldigt mijne wonde zonder oorzaak." Hijbeschuldigde God, en rechtvaardigde zichzelf, hetwelk blijkendeed, dat zijn droefheid ongeregeld en onmatig was. Gij hebthiervan een ruime stof in Jes. 8: 21, daar wordt gezegd, wanneerGod verdrukkingen en zwarigheden op het land zal brengen dat zijdan op hun koning, en God zullen vloeken als zij opwaarts zullenzien, zij zullen zo van droefheid overwonnen zijn, dat zij Godzullen vloeken en zichzelf rechtvaardigen. Zo ook Spreuk. 19: 3:"De dwaasheid des mensen (zegt Salomo) zal zijnen wegverkeren, en zijn hart zal zich tegen de Heere vergrammen."

Ten zesden. Waar alleen een natuurlijk gevoel onder Gods handis, daar zal ene genegenheid zijn om naar de troostelijke raadvan Gods Woord te luisteren, om alzo het hart onder deverdrukking op te houden. Daarom wordt er gezegd, Job 33, wanneerGod hem verdrukkingen oplegde, "dat hij zijne oren naar deraad opende." Wanneer gij door de verdrukkingen zo getemdzijt, dat gij wilt horen "naar de stem der roede, en de stemdes woords, " en luisteren naar de raad, die u voorgesteldwordt, om u op te houden, en uwe zielen te ondersteunen, dan isuwe droefheid geregeld, en zodanig als God begeert. Maar nu, waarde droefheid ongeregeld is, daar is die mens niet bekwaam omenige onderrichting te ontvangen, van een vriend, die omtrent hemverkeert om hem te vertroosten. Zo was het met Asaf, Ps. 77: 2,wanneer hij zo met droefheid overstelpt was, "dat zijne zielweigerde getroost te worden." Zij zijn dan gelijk Rachel,die niet getroost wilde zijn, Matth. 2: 18: "Een stem wordtgehoord in Rama, veel geklag, geween en gekerm: Rachel beweenthare kinderen, en wil niet vertroost wezen, omdat zij nietzijn." De vrouwen van Bethlehem treurden en weenden, enwilden niet vertroost zijn, waaruit hun droefheid bleek onmatigte zijn. Wanneer geen belofte in de Bijbel, geen troost nochondersteuning des Woords, het hart kan verlichten en geruststellen, dat toont aan, dat zodanig iemand te veel door wereldseellenden met droefheid, kwelling en smart overwonnen is.

Alzo heb ik gedaan met de eerste waarschuwing, namelijk u tewachten wanneer gij over wereldse verdrukkingen al te veelbedroefd zijt, dat gij dan niet zegt, dat het niet meer danalleen een natuurlijk gevoel van Gods hand over u is.

Ten tweeden. Is het zo, dat wij in onze droefheden overwereldse ellenden niet onmatig moeten zijn, "maar moetenwenen als of wij niet wenen" zo wacht u dan, dat gij eentreuren over uitwendige zwarigheden niet ziet en oordeelt als eentreuren over de zonde. Beminden, de reden waarom ik u dezewaarschuwing geef, is, vanwege die genegenheid welke er in demens is, om, wanneer zij een man, vrouw, kinderen of goedverloren hebben, etc. zo uitermate ontsteld en verslagen te zijn.Indien u hen vraagt, waarom zij zo zeer treuren en bedroefd zijn?Zij zullen antwoorden, dat het over hun zonden is, en zeggen:"wat, wilt gij mij geen vrijheid geven om over mijne zondente treuren? Het is mijn zonde welke de oorzaak van al mijnedroefheid, smart en tranen is, en ik hoop, dat gij mij zulttoestaan zulks te doen." Ja, treurt over uwe zonden in Godsnaam; maar omdat de mensen hierin zo genegen zijn om zichzelf tebedriegen, daarom zal Ik dit aangaande een ander geval derconsciëntie verhandelen. Namelijk, hoe gij onderscheiden kunt,wanneer een mens onmatig treurt, of hij over zijne verdrukkingenof over zijne zonden weent? meer over zijne zwarigheden enwereldse ellenden, dan over zijne verdorvenheden, misdalen enzonden tegen God treurt. Ik zal u hier vijf duidelijkeontdekkingvan zodanige mensen voorstellen.

Vooreerst. Dan treurt een mens onder werelds ellenden, eerderover zijne zonden dan over zijne verdrukkingen, indien hij overzijne zonden treurde en weende eer hij verdrukt was. Het is eenbewijs, dat uwe droefheid eerder over de zonde, dan over deverdrukkingen is, als de zonde uw hart brak, toen gij invoorspoed was, en vanwege de zonde geen rust noch vrede in u konhebben. Zo treurde David over zijne zonden, toen hij zijnbedstede doornatte met zijn tranen, over de ontering vanBathseba, want hij had toen geen verdrukkingen of ellenden opzich liggende, en toch brulde David. in de onrust zijner ziel, enhad geen rust in zijne beenderen vanwege zijne zonden. Toen Davidop de troon in wereldse eer en voorspoed zat, kon hij nochtans instof en geestelijke schaamte neerliggen, en dit geschiedde voordat het kind ziek was. En daarom, indien u naar uw onderzoekingbevindt, dat gij over uw zonden en verdorvenheden treurde enweende, eer gij ooit deze of enige andere zwarigheid op u liggenhad, dan mag u besluiten, dat uw droefheid meer over de zonde danover de wereldse verdrukkingen is. Maar waar een mens voorgeeftover de zonde te treuren, daar nochtans zijne zonden hem nooit degehele tijd van zijn leven te voren ontsteld hebben, noch zijnverdorvenheden ooit zijn hart bedroefd, of zijne consciëntie tevoren bezwaard hebben, daar toont dit aan, dat zulk een mens meerover zijne verdrukkingen, dan over zijne zonden treurt en weent.

Ten tweeden. Dan treurt een mens eerder over de zonde, danover de verdrukkingen, wanneer hij meer zorg draagt om zijnezonden van zijne ziel weg te doen, dan de verdrukkingen van zijnlichaam. Wanneer het de grootste begeerte uwer zielen is, en demeeste zorg uws harten, liever uw zonden dan uwe verdrukkingenvan u weg genomen te zien, Hos. 14: 3: "Neemt deze woordenmet u, en bekeert u tot de Heere; zegt tot Hem: neem weg alleongerechtigheid, en geef het goede." Zij zeiden niet, oHeere! neem de verdrukkingen weg; hoewel zij er toen velenhadden: "maar Heere! neem weg de ongerechtigheid uwerdienstknechten, en geef het goede." Het is een teken dat bijniet over de zonde, maar over zijne ellende treurt, wanneer hijliever van zwarigheden dan van zijne zonden verlost is. Zo washet met Farao toen de oordelen Gods op hem lagen, als donder,hagel, kikvorsen, luizen, de sterfte der beesten, etc. toen zeihij tot Mozes: "Bid vuriglijk tot de Heere, (want het isgenoeg) dit geen donder Gods noch hagel meer zij." Exod. 9:28. Hij verzoekt Mozes dat hij God bidt om de plagen van hem wegte nemen; maar bij begeert of verzoekt niet dat zijne zonde ende. hardheid zijns harten mocht weggenomen worden. Gij, die kuntuitroepen: "o Heere! neem toch deze ellende, of dieverdrukkingen van mij weg" maar nooit kunt bidden om van uwezonden verlost te worden en om uwe verdorvenheden ten onder tebrengen; het is een bewijs, dat u meer over de verdrukkingen danover de zonden treurt.

Ten derden. Wanneer het begaan van ene zonde, en de verlossingvan ene verdrukking tegen elkander staan, indien dan liever hebt,dat de verdrukking aanhoudt dan ene zonde te begaan, dat toont,dat gij spoediger over de zonde, dan over de verdrukking bedroefdzijt. Als bijvoorbeeld, wanneer een mens tot een lagen staatgebracht, en in de wereld zeer afgenomen is, zodat zijne neringhem begeeft, en zijn geslacht vergaan is, zo die mens meerontsteld is over zijne zonde, welke hem in die staat gebrachtheeft, dan over de verdrukking zelve, zal hij niet een zondebegaan om zijn verlies weer te herstellen, ofschoon hij weet, dathet begaan van zo'n zonde hetzelve zou komen te doen. Zo ook inenige andere gelegenheden, gelijk ik ene geschiedenis van eenedelman gelezen heb, wiens zoon en erfgenaam men meende betoverdte zijn, en daarom door enigen geraden werd naar ene toveres tegaan, om zijnen zoon te helpen en weer te onttoveren; antwoorddehij: neen, geenszins, want hij had liever dat de toveres zijnzoon had, dan de duivel. Maar zo gij geen consciëntie maakt enezonde te begaan, om uwe verdrukkingen van u weg te doen; indiengij de bepalingen des gebods wilt verbreken om enen kleinenvuilen weg der verdrukkingen te ontvlieden, is zulks een teken,dat gij meer over uwe ellenden en zwarigheden als over uwe zondenbedroefd zijt, en dat gij nooit zo zeer over uwe verdorvenhedentreurde, dan gij wel over uwe kastijdingen gedaan hebt. Job 36:21. Degenen, welke in hun benauwdheden tot de toveressen,waarzeggers en duivelskunstenaars gaan, (gelijk Saul tot detoveres te Endor) tonen, dat zij meer over de verdrukkingen danover de zonden treuren.

Ten vierden. Indien gij over de zonde treurt, zal de wareblijdschap, welke uit de vergeving der zonden voortkomt, uwedroefheid wegnemen, welke door enige wereldse ellende ofverdrukking u overkomt, en zal u desgelijks dezelve metlijdzaamheid doen ondergaan. De mens treurt meest over de zonde,die, wanneer zijne zonden vergeven zijn, minst over de uitwendigeverdrukkingen bedroefd is; als de troost van de vergeving zijnerzonden hem meer verheugt, dan de aanhoudendheid van enigeverdrukking hem kan bedroeven, gelijk in Jes. 33:24: "Geeninwoner zal zegen: ik ben ziek, want het volk dat daarin woont,zal vergeving van ongerechtigheid hebben." Dit volk wasgelijk een schip in een geweldigen storm, zijn mast was gebroken,de zeilen verloren, en al het tuig was weg. Wel! Wat was er tedoen? Nochtans, "Geen inwoner zal zeggen: ik ben ziek, omdatde Heere ze hun zonden vergeven heeft." Hij zegt niet: Zijzullen niet zeggen: dat zij ziek waren, maar, zij "zullenniet zeggen, dat zij ziek zijn, omdat hun zonden vergevenzijn." Het smaken van de vergeving hunner zonde zou hetgevoel der pijn hunner tegenwoordige smarten wegnemen. Nu,wanneer het aldus met u gesteld is, is zulks een bewijs, dat gijmeer over de zonde, dan over de verdrukkingen beroerd zijt. Maareen mens is meer over zijne verdrukkingen, dan over zijne zondenbewogen, wanneer hij wil bedroefd zijn, schoon hij verzekerd is,dat zijne zonden vergeven zijn; en het openbaar is, dat bij eenerfgenaam der heerlijkheid is. Al de overtuigingen die hij van devergeving zijner zonden heeft, verzachten geenszins zijneongeduldigheid. En dit is zo veel aangaat de tweede waarschuwing,te weten, dat gij u wachten moet om datgene aan te zien voor eentreuren over de zonde, dat alleen over een uitwendige zwarigheidof verdrukking is.

Maar eer ik voortga tot de derde waarschuwing, verleent mijvrijheid, om hetzelve uwe harten met weinige woorden toe tepassen. Hetgeen dan aangaande deze twee gevallen der consciëntieverhandeld is, moet dienen voor eerst tot ene bestraffing, en danten tweede tot een vermaning.

Nuttigheid. Vooreerst. Tot een bestraffing, van degenen, diein plaats van over de verdrukkingen te wenen als of zij nietweenden, zo onmatig treuren als of hun ganse lichaam een stuk ijsware, hetwelk in tranen verandert, wanneer de zon der verdrukkinghet beschijnt. Hoe vele mensen zijn er, die zo gemakkelijk overwereldse ellenden tot onmatige droefheid getrokken worden! Wijzeggen gewoonlijk wanneer een mens weent, dat hij zijne plantenbewatert; en gij weet, wanneer gij uw planten in uwen hof te natmaakt, dat gij ze verdrinkt en doodt, zo ook wanneer gij te veelover uwe verdrukkingen weent, verdrinkt gij uwe planten, enverwart uwe geesten, en maakt dezelve tot enig geestelijk gebruikonbekwaam.

Ten tweeden. Het bestraft diegenen, welke wanneer zij over hunzonden en verdorvenheid komen te treuren en te wenen, zospaarzaam met hun tranen zijn, dat zij dan wenen als of zij nietweenden. Een geringe uitwendige zucht, of een uitgedwongen traan,is de grootste droefheid die vele mensen over de zonde hebben. Demens is gelijk ene wolk en zal lichtelijk tranen over enige,uitwendige verdrukking uitstorten; maar omtrent de zonde is hijgelijk een rotssteen, hij kan over dezelve niet een druppel latennederdalen, noch over het mishagen en de ontering Gods. Velenzijn er gelijk Lodewijk de elfde, koning van Frankrijk, diealtijd een kruisbeeld op zijn hoed droeg, en wanneer hij eengrove en gruwelijke zonde beging, nam hij het van zijn hoed enboog er zich voor neder, biddende om vergiffenis, dat gedaanzijnde, dacht hij dat alles was. Het grootste deel der mensenzijn genegen om over hunne zonden ene slechte en uiterlijkedroefheid te hebben. Maar, hoe verandert gij des apostels orde enonderrichting hier, wanneer gij over de zonde weent als of gijniet weende, en uitnemend onmatig in uwe wereldse droefhedenzijt.

Nuttigheid. Ten tweeden moet het dienen tot ene vermaning.Ziet dan dat gij uwe zonden aanschouwt als groter stof vandroefheid en smart, dan al de verdrukkingen die u ooit overkomen.O! weent, en weent wederom over dezelve; want uwe zonden zijnslechter dan al uw uitwendige zwarigheden, en om u tot dezenplicht te beter aan te sporen, zo bedenkt:

Vooreerst. Dat de zonde oorzaak van al uwe ellenden enverdrukkingen is: ware het door de zonden niet geweest, gij zoudtgeen lijden ondergaan hebben. Treurt daarom liever over deoorzaak, dan over de verdrukking zelve.

Ten tweeden. De verdrukkingen zijn zo slecht niet als dezonde, aangezien God de bewerker van al onze verdrukkingen is;maar de zonde is zulk een kwaad: dat God dezelve niet begeert,hoewel er geen kwaad in de stad is hetgeen de Heere niet doet;dat is: Hij is de bewerker van het kwaad der verdrukking;nochtans begeert hij niet de bewerker der zonde te zijn.

Ten derden. Bedenkt, dat alle uitwendige verdrukkingen met degenade kunnen bestaan; maar vele zonden zijn ten enenmaalonverdraaglijk en kunnen niet de genade niet bestaan. Laat uweverdrukkingen nog zo groot zijn, gij kunt nochtans, niettegenstaande dit alles, een godzalige zijn, gij kunt zo arm zijnals Job, en even ellendig als Lazarus, en de verdrukkingenverdragen, hoe ze ook mogen zijn, nochtans kan dit alles met degenade bestaan. Maar alle zonden kunnen met de genade nietbestaan: als de zonde tegen de Heiligen Geest, de zonde vanuiteindelijke onboetvaardigheid, of uiteindelijke verstoktheid enhardheid des harten, deze kunnen met de genade niet bestaan, endaarom hebt gij meer reden om over de zonde dan over deverdrukking te treuren.

Ten vierden. Bedenkt, dat de verdrukkingen slechts het lichaamaangaan, maar de zonde treft de ziel; de verdrukkingen kunnenslechts de uitwendige mens ellendig maken, maar de zonde zal deziel verderven en ellendig maken. Derhalve zijt dan overtuigd envermaand, liever over uwe zouden en verdorvenheden, dan over uwlijden en verdrukkingen te wenen.