Eens Christens onderrichting, dienende om hem te geleidendoor al hetgeen hem in deze wereld door Gods voorzienigheidoverkomt. Voorgesteld in 15 predikaties. Door Mr. ChristophorusLove.

Vijfde predikatie

Tekst 1 Cor. 7: 30, 31.

En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, alsniet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; En diedeze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaantedezer wereld gaat voorbij.

Wij komen nu tot de derde waarschuwing, en die is deze: is hetzo, dat wij moeten wenen als niet wenende, zo neemt dan dit totene waarschuwing, dat de Christenen niet alleenlijk moeten zorgdragen om matig over de wereldse verdrukkingen te wenen; maar datzij zich ook moeten wachten, van onmatig hun droefheid over hunzonden en verdorvenheden te zijn. Doch eer ik dit geval derconsciëntie verhandel, laat mij toe, eerst drie besluiten voorafop te geven.

Vooreerst. Dat een mens te veel kan wenen over de zonde. Ditkunt gij zien. 2. Cor. 2:7. De Corinthiërs vreesden, dat debeschuldigde persoon niet al te grote droefheid over de zondeverslonden zou worden. "Gij moet hem liever vergeven envertroosten," zegt de apostel, "opdat de zodanigen dooral te overvloedige droefheid niet enigszins wordenverslonden."

Ten tweeden. Neemt dit tot een besluit, dat er maar weinigenin de wereld zijn, die te veel over hun zonden treuren enbedroefd zijn; waar een is die zondigt door te veel over de zondete treuren, daar zijn duizenden en tienduizenden, die zondigendoor te weinig bedroefd te zijn, daar zijn maar weinigen die inhun droefheden over de zonde onmatig zijn.

Ten derden. Bedenkt, dat er geen dan troosteloze, twijfellendeen wanhopende zondaren te veel over hun zonden bedroefd zijn.Verstokte zondaars treuren helemaal niet, en verzekerdechristenen zullen niet te veel bedroefd zijn, alleen mistroostigeen wanhopende zondaars zijn al te bedroefd.

Hier komt nu het derde geval der consciëntie, namelijk hoe ofin welk geval een mens te veel over de zonde kan wenen enbedroefd zijn.

Dit zal ik u zeer kort gaan aanwijzen.

Vooreerst. De droefheid over de zonde is onmatig, die eenchristen zo veel van zijne verdorvenheden doet zien, dat hijzijne genade over het hoofd ziet. Een kind treurt te veel wanneerhet zo weent en schreit en zijne ogen met tranen vervult, dat hetzijn letters niet ziet, noch zijn boek lezen kan, zo treurt eenchristen ook teveel over zijne verdorvenheden, wanneer hij nietkan zien, noch God voor zijne zegeningen danken.

Ten tweeden. Gij treurt te veel over de zonde wanneer het uwebewijzen van de hemel verdacht maakt en verduistert. Wanneer eenchristen zijne ogen zo op zijne zonden slaat, en zulk ene oorzaakvan droefheid en smart uit dezelve ontdekt, dat hij nooit zijneigen hart in ziet, om te zien welk ene oorzaak van blijdschaphij daar heeft, in het genieten der verzekering van zijn deel aanChristus, en zijne aanspraak tot de heerlijkheid. Beminden! Godwil niet dat de ene genade de andere zal omver stoten, dedroefheid over de zonde is ene genade; maar God wil niet, datdeze genade de geestelijke blijdschap zou uitstoten. Wanneer eenchristen zo over de zonde treurt, dat hij alle hoop op de hemelwegwerpt, dan is zijn droefheid onmatig, wanneer hij zo treurt entraanoogt dat hij zijn bewijzen van de hemel niet lezen kan.

Ten derden. De droefheid over de zonde is onmatig, wanneer zijde ziel ontmoedigt in het gaan tot Christus om pardon envergeving. Wanneer een mens zo over de zonde treurt, dat hij hetniet durft te ondernemen naar Jezus Christus om barmhartigheid opte zien, en om een belofte tot zijnen troost aan te vatten, dantreurt hij onmatig. Wanneer de kinderen Israëls, in de woestijndoor de vurige slangen gestoken zijnde, die stoutheid niet haddengehad om op de metalen slang te zien, zij konden geen genezinggehad hebben; zo ook, wanneer onze droefheid over de zonde ons zomaakt, dat wij niet om vergeving tot Christus durven op zien, danis dezelve ongeregeld en onmatig. De droefheden en de tranen overde zonde zijn nooit welgesteld, tot dat zij gelijk waterstromenzijn om ons tot Christus te drijven.

Ten vierden, dan is de droefheid over de zonde onmatig,wanneer zij u zo bedwelmt, dat gij geen troost kunt scheppen inde uitwendige zegeningen welke God u gegeven heeft, als huizen,land, koren, wijn, of dergelijke.

Wanneer eens Christens droefheid zijne ziel zo vervult, dathij die uitwendige blijdschap en die geoorloofde aangenaamheid,welke God toelaat, niet kan scheppen in de wereldsevertroostingen, dan is uwe droefheid onmatig. Hoewel velen menen,dat God toelaat dat de zonde hun zo bitter zou zijn, zo is hettoch zulk ene stof niet; gij moet over de zonde bedroefd zijn, ennochtans in de uitwendige zegeningen, welke God u geeft, troostscheppen.

Ten vijfden. De droefheid over de zonde is onmatig, wanneerdezelve de mens onbekwaam maakt om de vertroostingen desEvangelies te ontvangen; wanneer een Christen ziet, dat zijnezonde zo groot en zijnen staat zo droevig, is, dat, indien gijhem de beloften des evangelies toepast, dezelve hem als van geenwaarde zijn, en meent dat ze hem niet toebehoren en derhalve geentroost noch smaak in enigen daarvan kan scheppen. Wanneer de menszichzelf vanwege zijne, zonden ten enenmale en geheel tegen devertroostingen des Evangelies kant, dan is zijne droefheidonmatig. Aldus was het met Asaf, Ps. 77: 3: "Ik was benauwd(zegt hij) en mijne ziel weigerde vertroost te worden."Wanneer een mens in een bedroefde staat is, vertroost te worden,dan is zijn droefheid onmatig.

Ten zesden. Dan is de droefheid over de zonde onmatig, wanneerzij de mens onbekwaam maakt om zijnen schuldigen plicht tevolbrengen, het zij in zijne algemene of bijzondere roeping,wanneer het hem onbekwaam maakt tot de plichten van zijnealgemene roeping als christen, zodat hij niet kan bidden, nochlezen, noch spreken, noch Gods Woord horen: maar alleen in enenhoek ligt, en niet toelaten wil dat iemand hem vertroost, of methem omgaat. De droefheid, die de mens tot heilige plichtenonbekwaam maakt, is ene ongeregelde droefheid. Ps. 77: 4:"Ik was verslagen en sprak niet;" te weten in de gebedtot God. En zo wederom, de droefheid die de mens onbekwaam maakttot de plichten van zijne gewone beroeping als mens, als dat bijniet kan werken, studeren, zijn nering doen, of zijne bijzonderedingen nakomen, die droefheid is ene onmatige droefheid. God eistzowel van ons in onze beroepingen te werken, als onze zaligheiduit te werken; en daarom, de droefheid die ons daartoe verhinderten onbekwaam maakt, is te veel en onmatig. Aldus heb ik ugetoond, wanneer de droefheid over de zonde onmatig en al teongeregeld is. Ik heb u slechts alleen de hoofdzaken aangewezen,en alzo heb ik nu gedaan met het ontleden van het derde deel derconsciëntie.

Nuttigheid. Wij komen na tot de toe-eigening. Is het zo, dateen Christen zich niet alleen behoorde te wachten om te veel overde verdrukkingen te treuren, maar ook over de zonde, zo wacht udan, dat gij deze leer niet verdraait; wacht u in de zondehalsstarrig, verkeerd, en verhard van hart te zijn. Hoewel ik uzeg, dat de Christenen niet onmatig in hun droefheden over dezonde behoorden te zijn, zeg zeg ik nochtans niet, dat degoddelozen in de zonde halsstarrig en stout van harte moetenzijn, en helemaal niet over de zonde hebben te treuren. Neen, hetware hun goed, dat zij bitter over hun zonden konden wenen. Endaarom gij halsstarrige en vermetele zondaars! wacht n, dat gijdeze leer niet misbruikt. En wederom, gij, die de zonde als degrootste last beschouwt, en iedere moshoop der zonde u als eenberg is, wacht u zo door droefheid verslagen te zijn, dat gijhelemaal geen troost kunt zien in Christus, en in de beloften derzaligheid door Hem; maar aanschouwt de Heere Jezus Christus, zietdat er meer in Christus is om u te behouden, dan er in uzelf isom u te verdoemen: hoewel er een overvloed van verdorvenheden inu is, is er nochtans ene volkomenheid der genoegdoening inChristus. "Hij is machtig om allen te behouden, die door Hemtot God gaan." Gij allen, die Christus eigen zijt, weentniet te veel noch te weinig, over uwe zonden; zeg niet: ik wilnoch treuren, noch geen tranen over haar uitstorten; want gelijkhet bloed van Christus voor onze zonden vergoten is, alzobehoorden wij ook onze tranen daarover uitte storten; nochtansmoeten wij over dezelve niet zo bedroefd zijn, dat het ons kanontmoedigen tot Christus te gaan, en onze bewijzen van de hemelte verduisteren.

Wij hebben nu alleen nog ene nuttigheid der vermaning, en daarmede besluiten wij dit stuk. Indien het de schuldigen plicht derchristenen is te wenen als niet wenende, (want dat is het oogmerkvan de tekst) laat nij dan om de ingewanden van Christus, uallen, die Gods volk zijt, raden, te arbeiden om dezenapostolische regel na te komen, dat gij uzelf zo zoekt tegedragen, als degenen, die betere hoop hebben, en betere dingenom naar om te zien dan enige dingen hier beneden. En gelijk ik ute voren twaalf overleggingen gegeven heb om uwe onmatigedroefheid te verzachten, en ten onder te houden, zal ik er nogzeven of acht bedenkingen bij voegen om u voor onmatige droefheidte bewaren, welke, zo gij ze ernstig ter harte neemt, grotehulpmiddelen kunnen zijn om u te behoeden in onmatige droefheiduit te breken, onverschillig in welken staat zij u ook mogenoverkomen.

Vooreerst. Overlegt of bedenkt, dat de onmatige droefheid overwereldse ellenden, een bewijs is van ene gehele ontbreking dergenade, of anders, van ene uitnemende zwakheid der genade. Eerst,het betekent soms ene gehele ontbreking der genade. Het is indeze gelegenheid met een christen, gelijk het met de verroestehengsels van ene deur is, wanneer gij de deur opent of sluit, zozullen zij kraken en een geraas maken, maar indien gij daar watolie aan strijkt, is het gedaan; alzo is het ook dikwijls metchristenen. God kan hen met de roede der verdrukking nietaanraken, of zij roepen uit, en zijn in hun droefheden onmatig enongeduldig onder Gods hand, en de reden daarvan is, omdat zij deolie der genade niet hebben. Of indien het geen bewijs is vangehele ontbreking der genade, is het nochtans een teken van grotezwakheid der genade. Ik heb dikwijls op de straten opgemerkt datde wielen van een nieuwen wagen in het voortgaan een getier engeraas zullen maken; maar een oude wagen gaat zachtjes voort. Zoook, indien gij, wanneer God u verdrukkingen toezendt, als eennieuwe wagen zijt, indien gij uitroept en onmatig onder zijnehand treurt, is het een bewijs dat gij maar een nieuw en een zwakChristen zijt: "hij die ten dage des tegenspoeds verflauwt,zegt Salomo, heeft kleine sterkte." Maar een christen, diegrote ondervinding heeft, en in zwarigheden en verdrukkingenervaren is, kunt gij een groten en zware last opleggen, maar hijzal er geen beslag over maken.

Ten tweeden. Om u voor onmatige droefheid te bewaren, zobedenkt, dat welke ellenden u ook in de wereld overkomen, datslechts de openbaringen en uitvoeringen van Gods wil zijn, die deregel der orde en gerechtigheid is: Zijne besturingen zijn opzichzelf recht en goed. Indien Gods wil geschiedt, al strijdt hettegen uwen wil, is daar niet aan gelegen. Dit was, hetgeen Davidvan onmatige droefheid weerhield, 2 Sam. 12: 21, 22. Davidsknechten verwonderden zich, dat hij over zijn kind vastte enweende terwijl het leefde, en wanneer het dood was opstond enbrood at, en niet meer bedrogen was, doch David zei: "toenhet kind noch leefde, heb Ik gevast en geweend, want ik zei: wieweet, de Heere zou mij mogen genadig zijn, dat het kind levendbleef, maar nu is het dood; waarom zou ik nu vasten? zal ik hemnoch kunnen wederhalen? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal totmij niet wederkomen." Nu zie ik dat de wille Gods volbrachtis, waarom zou ik daar over bedroefd zijn? Ik ben verstomd, ikzal mijnen mond niet opendoen. Want gij hebt het gedaan. Ps. 39:9.

Ten derden. Bedenkt, dat gij voor uwe bekering- nooit over hetgebrek der genade en der geestelijke barmhartigheden treurde;waarom zoudt gij dan nauwe bekering, over de wereldse dingenwenen, wanneer rij de geestelijke barmhartigheden geniet?Bedenkt: voor mijne bekering, was ik niet uitwendige wereldsevertroostingen tevreden, en was nooit over het gebrek der genade,de hoop des Hemels, en het gebrek der verzoening met Godontsteld, over deze dingen was ik nooit bedroefd; en aangezien ikzonder Christus zijnde, over het gebrek derzelve niet treurde,zal ik nu terwijl ik Christus heb, over het gebrek van de gewoneen algemene zegeningen der wereldse dingen bedroefd zijn? Het isde schuldige plicht van een. Christen zich met ene heilige,gramschap op zichzelf te wreken: indien ik voor mijne bekering,over het gebrek der genade niet kon treuren, wil ik nu terwijl ikde genade heb, ook niet over het gemis der uitwendigevertroostingen bedroefd zijn, aangezien er oneindig meer reden isom te treuren over het gebrek aan geestelijke dan tijdelijkebarmhartigheden.

Ten vierden. Om de wereldse droefheid buiten te houden, zobedenkt, dat God zijn volk nooit enige uitwendige ellende ofverdrukking toezendt, of het is vanwege de zonde, het zij totstraf, of tot voorkoming en uitzuivering der zonde.

Vooreerst. Tot straf van uwe zonden; en indien het tot strafuwer zonden is, zo gij dan over enig ding treurt, treurt over uwezonden, die de oorzaak waren, liever dan over de verdrukking,welke maar een gevolg van uwe zonden is: "hebt eenwelgevallen aan de straf uwer ongerechtigheid." Lev. 26: 41.En dat met vernedering, met verfoeiing ziende op de zonde; wijhebben geen reden om over onze verdrukkingen te klagen. Klaagl.39: "Wat klaagt dan een levend mens. Een ieder klage vanwegezijne zonden." Gij behoorde in de zaak liever over uwezonden, dan over uwe straffen te treuren.

Ten tweeden. Is het niet tot straf, dan is het tot voorkomingvan de zonde, om u van de zonde te weerhouden. En dit was deoorzaak, waarom God Job strafte, Job 33: 17. Het was "opdathij de mens afwende van zijn werk; en van de man de hovaardijverbergt;" en daarom vooronderstelt, God ontneemt u uwenstaat, vrienden of enig uitwendige troost, zo lang het is om dezonde te voorkomen, om u van de hel en de verdoemenis te bewaren,dan hebt gij geen reden tot droefheid. Indien een doctor bloedvan u neemt om de pleuris te voorkomen, zoudt gij daar over ophem vergramd zijn? geenszins; zo ook ontneemt God nooit enigenuitwendige troost van Zijn volk, dan in Zijne barmhartigheid, opdat Hij de zonde daar door belette. Of,

Ten derden. Indien het niet tot straf of tot voorkoming, vande zonde is, dan is het tot reiniging van de zonden, als Jes. 27: 9: "Daarom zal daardoor de ongerechtigheid van Jacobverzoend worden, en dit is de ganse vrucht, dat Hij deszelfszonde zal wegdoen" De mens zal niet bedroefd zijn, dat demedicijnmeester hem ziek maakt, en hem in zijne ingewanden pijnaan doet, dewijl het geschiedt om hem van die kwaden enschadelijke inborst te zuiveren. Beminden! uwe ellenden zijnslecht zuiveringsmiddelen om u van uwe verdorvenheden tereinigen. alle wereldse verdrukkingen zijn, óf tot straf,voorkoming, of uitzuivering van de zonde, en daarom hebben wijreden, om dezelve lijdzaam te verdragen.

Ten vijfden. Bedenkt, dat God aan Zijn volk alle wereldseellenden en verliezen in geestelijke winst verkeert; gij zultnooit door uwe verdrukkingen een verliezer zijn. Gelijk wanneereen arm mens, die schuld heeft, en in groot gebrek aan geldverkeert, tot een rijk mens komt, hem zijn staat bekend maakt enbidt om onderstand; indien de rijke terstond naar zijne kistgaat, enen zak geld haalt, en hem dien toe werpt, dan zou de armeman dat immers niet aanzien als een ongelijk of onrecht hemaangedaan, maar zou daarvoor eerder dankbaar zijn. Alzo keert Godal onze schijnbare ellenden en verdrukkingen, in dadelijke engeestelijke winst om. Phil. 1: 19: "Ik weet, zegt Paulus,dat dit mij ter zaligheid gedijen zal." En Rom. 8: 28"En wij weten, dat dengenen, die God lief hebben, alledingen moeten mede werken ten goede, namelijk degenen, die naarZijn voornemen geroepen zijn." Hoewel wij niet kunnen zienhoe het geschieden zal, maar in deze zaak de kleine kinderengelijk zijn, die wanneer zij enen mooie hoop zoete rozen op detafel zien liggen, hun moeder zien heengaan en ze in enen mortierwerpende, en stampt ze alle stuk, zullen de kinderen schreien enmenen dat de moeder ze verkwist; niettegenstaande zij het doet omeen aftreksel daar van te maken, op dat zij gebruikelijker enduurzamer zouden zijn. Alzo wij, wij in een, dat wijvertroostingen gelijk rozenperken hebben, en wanneer de Heeredezelve van ons neemt en ze allen aan stukken breekt, dan zijnwij genegen te oordelen, dat zij alten verkwist en verstrooidzijn en wij daar door bedorven, schoon God voor heeft het totonze grootste weldaad en voordeel uit te werken.

Ten zesden. Leeft, in de beschouwende heilige bedenking en vande vreugde en heerlijkheid des hemels. En dit zal een grootmiddel zijn om de wereldse droefheid buiten te houden. Deheerlijkheid en gelukzaligheid van de hemel zal de ziel eensChristens zo met geestelijke blijdschap vervoeren, dat hij nietgauw met wereldse droefheid overstelpt zal worden. Ik heb in eenboek van de schoolleraren gelezen, die van dit gevoelen was, datAdam in de staat der rechtheid zo ongevoelig voor zijne naaktheidwas, "omdat hij met zulk een bijzondere omgang engemeenschap met God beweldadigd was." Zo ook, indien u numeerder verkeer met God, en besef der heerlijkheid had, al bezatgij hier niets in de wereld, gij zoudt, nochtans menen dat uniets ontbrak. De staat der heerlijkheid en gelukzaligheid deshemels, zal u alle ellenden en verdrukkingen hier beneden overhet hoofd doen zien. Het wordt van Paulus gezegd, dat hijopgetrokken is geweest tot in de derden hemel; enonuitsprekelijke dingen gezien heeft; maar of het in het lichaamof buiten het lichaam geschied zij, kon bij niet zeggen; dat ishij zag zo veel heerlijkheid, en was zo met de hemelse vreugdeingenomen, dat bij niet zeggen kon of hij in het vlees was ofniet; het deed hem al zijne zwarigheden en ellenden, die hij hierbeneden had, vergeten. Ik herinner mij, dat ik in Hieronymusgelezen heb, welken raad hj in zijnen tijd aan een jong mens gaf,die zo zeer met droefheid en smart over wereldse ellenden terneder gedrukt was: "Gaat maar, zei hij, nu en dan een oftweemaal in het paradijs, dan zult gij nooit aan de wildernisgedenken, of over de ellenden der woestijn ontroerd zijn."Och, beminden! had uwe ziel eens dit hart van Goddelijkeoverdenking en bepeinzing, op dat gij een ervarene kennis van devreugde des hemels mocht erlangen. O! dit zou u weerhouden meerover de wereldse ellenden te treuren. Toen Christus op de bergveranderd was, zei Petrus tot Hem: "Meester, meester! het isgoed dat wij hier zijn, laat ons hier drie tabernakelen maken,voor U een, voor Mozes een, en voor Elias een." Hij was zomet het gezicht van de hemel opgeheven, dat hij nooit dacht openen onvruchtbare berg te zijn, en uit welk gebrek en benauwdheidzij daarheen gedreven waren. Ik heb u hier boven verhaald, wat ikvan de arend gelezen heb, dat hij niet is gelijk andere vogels,die in de lucht vliegen, want daar alle, andere vogels, wanneerzij beschadigd of verhongerd zijn, zullen schreien, treuren, eneen gebaar maken, daar zal de arend, wanneer hij beschadigd is,naar omhoog vliegen, om zichzelf met de warme stralen der zon tevertroosten. Och, beminden! of gij gelijk de arend, in Goddelijkeoverdenkingen en bepeinzingen, van des hemels heerlijkheid engelukzaligheid naar boven wilde vliegen O! dit zou u grotelijkstegen de wereldse droefheden versterken.

Ten zevende. Bedenkt, dat uwe zonden meer tranen van uafeisen, dan gij machtig, zijt te storten; en daarom verkwistdezelve niet met de dingen dezer wereld. Beminden! kunt u uzelfover uwe zonden in tranen ontlasten, het zou te weinig zijn omuwe droefheid en smart over dezelve uit te drukken; ja wareiedere traan, die gij uitstort een oceaan of zee, het zou teweinig zijn om over de zonde uit te gieten. Tranen zijn zoetewateren, en het is jammer vuile plaatsen daarmee te wassen;bewaar ze voor uwe zonden, die hebben dezelve beter en meerdernodig, en al had gij nog meer tranen, zij zouden allen nietgenoeg zijn: ja al was uw hoofd ene fontein en uwe ogen rivierenvan tranen, zij zouden allen niet genoeg zijn om uit te stortenover die menigvuldige zonden en ongerechtigheden, die gij tegenGod begaan hebt.

Zo heb ik het eerste deel van mijn tekst afgehandeld: "endie wenen, als niet wenende."