Eens Christens onderrichting, dienende om hem te geleidendoor al hetgeen hem in deze wereld door Gods voorzienigheidoverkomt. Voorgesteld in 15 predikaties. Door Mr. ChristophorusLove.

Tiende predikatie

Tekst 1 Cor. 7: 30, 31.

En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, alsniet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; En diedeze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaantedezer wereld gaat voorbij.

Er blijft nog ene leer over en wel deze: "en die kopenals niet bezittende," en die is deze:

Leer. Dat het geoorloofd is door kopen en verkopen rijkdommenen bezittingen bij een te brengen.

Het is geoorloofd goederen en bezittingen in de wereld tehebben, want in vroegere tijden waren de godzaligen ook derijksten, als Abraham, Jakob en David, etc. Maar ik wil op zulkeen algemene leer niet staan, ik wil liever de woorden in hetbijzonder verhandelen: "En die kopen, als nietbezittende," dat is: wanneer een mens door kopen en verkopenenige goederen of middelen bekomen heeft, dan behoort hij dezelvezulke middelmatige genegenheden toe te dragen, als of hijhelemaal niets verkregen had, waaruit wij kunnen zien en leren:

Dat het de schuldige plicht der Christenen is, zichzelf op hethoogst te wachten, dat zij de onmatige liefde of genegenheid totde goederen en bezittingen, die zij door kopen en verkopenverkregen hebben, geen plaats geven. "En die kopen, als nietbezittende." David zegt, Ps. 62: 11: "Als het vermogenovervloedig aanwast, zet er het hart niet op." Velenbezitten niet alleen hun rijkdommen maar hun rijkdommen bezittenhen, en nemen al hunnen tijd, sterkte, gedachten, ja zelfs ookhun hart weg. Gij moogt de rijkdommen wel bezitten, maar derijkdommen moeten u niet bezitten, "En wordt niet ijdel; alshet vermogen aanwast, en zet het hart er niet op." Jobverontschuldigt zichzelf bij deze, gelegenheid, wanneer hij, kap.31: 25, zegt "Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogengroot was; en omdat mijne hand geweldig veel verkregen had."

In het vervolg van deze leer zal ik deze twee vragenverhandelen.

A. Wanneer de Christenen onmatige liefde of genegenheden tothun rijkdommen en bezittingen (welke zij door hunnen handelverkregen hebben) plaats geven?

B. Waarom de Christenen zo zorgvuldig behoorden te zijn, om deonmatige liefde tot de goederen en rijkdommen die zij verkregenhebben, geen plaats te geven?

A. Wanneer de Christenen gezegd kunnen worden de onmatigeliefde tot hun, bezittingen plaats te geven.

Antw. Dat zal ik u tonen in deze vijf of zes stukken. Als:

Vooreerst. Dan geeft gij de onmatige genegenheden of liefdetot uwe rijkdommen in de wereld plaats, wanneer uwe ernstigebetrachtingen en najagingen. Daar de wereldse rijkdommen, uweerhouden van alle vurige, betrachtingen naar de geestelijkedingen. Zo was de liefde onmatig in de ambachtslieden, waarvanMatth. 22:5 gesproken wordt: welke, wanneer de koning zijn zoonene grote bruiloft bereid had, en zond zijne dienstknechten uitom de gasten tot de bruiloft te roepen, zeggende, dat alle dingenal gereed en voor hun bereid waren; maar zij achtten het niet, enzijn heengegaan, deze tot zijn akker, de andere tot zijnekoopmanschap, en wilden niet komen. Wanneer de mensen zo gezetzijn op hun winsten, en hun harten zo met de wereld ingenomenzijn, dat dezelve ten enenmaal van alle geestelijke plichtenafgetrokken worden, wanneer het met hen is, als met de jongelingin het Evangelie, die bedroefd weg ging toen Christus tot hemzei: dat als hij volmaakt wilde zijn, hij dan al zijne goederenmoest verkopen, en het geld aan de armen geven; "want hijhad vele goederen." Matth. 19:22. Dit is een teken dat hunharten al te zeer aan de wereldse dingen gehecht zijn. ToenMartha, Luc. 10: 42, met vele wereldse dingen bezig was, hoewelhet ene betoning van hare liefde tot Christus was, nochtans,omdat zij verzuimde, naar de stem van Christus te luisteren, zozei Hij tot haar: "Martha, Martha! gij bekommert enverontrust u over vele dingen, maar één ding is nodig. DochMaria heeft het goede deel uitverkoren, hetwelk van haar nietweggenomen zal worden." Wanneer gij uw beroep zobenaarstigt, dat gij nooit Gods Woord leest, noch bij uwefamilie, noch in uwe binnenkamer bidt, dan is uwe liefde tot dewereld onmatig.

Ten tweeden. Wanneer uwe harten zo met uwe naarstigheid enwereldse zaken ingenomen zijn dat gij die gewone en geoorloofdevermakingen niet kunt scheppen, in de zegeningen die gij geniet,dan geef, gij aan onmatige genegenheden tot de wereldse dingenplaats. Pred. 5: 11: "De slaap des arbeiders is zoet, hijhebbe weinig of veel gegeten; maar de zatheid des rijken laat hemniet slapen." Als de mensen zo bezeten, en met de wereldsezaken ingenomen zijn, dat zij (uit zorg om winst, vrees voorverlies, of koop voor vermeerdering) hun brood op hunnen gewonentijd niet durven eten, noch ook hun natuurlijke rust noch slaapkunnen nemen, dat is een teken dat hun harten te zeer aan dewereld gehecht zijn. Pred. 2: 26: "Want Hij geeft wijsheid,en wetenschap en vreugde, de mens, die goed is voor Zijnaangezicht; maar een zondaar geeft hij bezigheid, om teverzamelen en te vergaderen, opdat bij het geve dien, die goed isvoor Gods aangezicht. Dit is ook ijdelheid en kwelling desgeestes." Bij geeft ze ongerustheid, kwelling en zwarigheiddes gemoeds. De Psalmist vergelijkt de gierigaard door enelevende gelijkenis. Ps. 59: 14 15, hij vergelijkt hen bijhongerige houden, welke tegen de avond terugkeren, en tieren, enrondom de stad gaan, en omzweven om spijs, en huilen als zij nietverzadigd zijn. Er wordt gezegd van de hond, dat als hij hongerigis dat hij dan een zeer woedenden eetlust heeft nu, zegt hij,laat hem omzweven, en tieren als een hond, uit gebrek aan spijs.

Ten derden. Gij geeft uwe onmatige genegenheden tot uwerijkdommen plaats, wanneer hetgeen gij in de wereld bezit, u metzorgeloosheid en vleselijke wellust vervult. Wat zei die rijke inhet Evangelie "En ik zal tot mijne ziel zeggen: ziel! gijhebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren," daarhebt gij zijne zorgeloosheid, "neemt rust, eet, drinkt,weest vrolijk" daar hebt gij zijne vleselijke wellust.Gelijk gezegd wordt van de inwoners van Hazor, Jer. 49: 31:"Maakt u op! trekt op (zegt God tegen de Babyloniërs) tegenhet volk dat rust heeft, dat in zekerheid woont." Zo ookSpr. 18: 11 zegt Salomo: "Des rijken goed is de stad zijnersterkte, en als een verheven muur in zijne inbeeldingen." Zomaakten de rijkdommen David zorgeloos, Ps. 30:7: "Ik zei welin mijn voorspoed: ik zal niet wankelen in eeuwigheid." Danzijn uwe genegenheden tot de wereldse dingen onmatig, wanneer ziju tot zorgeloosheid en vleselijke wellust verwekken"

Ten vierden. Wanneer uwe rijkdommen tot uwe lusten dienstbarewerktuigen bevonden worden, en als voedsel voor uweverdorvenheden is, dan is uw liefde, tot dezelve onmatig, gelijkte zien is in Spr. 10: 16: Het werk des rechtvaardigen is tenleven, maar de inkomst des goddelozen is ter zonde."

1. Wanneer uw rijkdom u voedsel geeft, om uwe hovaardij tevoeden, als Ezech. 28:5: door de grootheid uwer wijsheid in uwkoophandel, hebt gij uw vermogen vermeerderd, en uw hart verheftzich vanwege uw vermogen," zegt God tot de koning, vanTyrus. Indien God u rijkdommen geeft, en als gij rijk en in dewereld hoog verheven wordt, en dan ook meteen hovaardig van hartwordt, dat is een teken dat uwe genegenheden tot de wereldonmatig zijn. Hierom is het, dat de apostel 1 Tim. 6: 17, derijken in deze tegenwoordige wereld beveelt "dat zij niethoogmoedig zijn, noch hun hoop op de ongestadigheid des rijkdomsstellen, op de levenden God, die ons alle dingen rijkelijkverleent, om te genieten."

2. Wanneer uwe rijkdommen uwe onmeedogenheid aan ziet, en u dearmen doet verachten, dan is uwe liefde tot dezelve onmatig, Jac.2: 3. Het was de rijke man in het Evangelie, die de armen Lazarusvoor zijn deur het liggen, zonder hem iets te geven, Luc. 16: 2."Wie nu het goed der wereld heeft, en ziet dat zijn broedergebrek heeft, en sluit zijn hart. voor hem toe, hoe blijft deliefde Gods in hem?" zegt de apostel, 1 Joh. 3: 17.

3. Wanneer gij op de rijkdommen uw vertrouwen stelt, Spr. 10:15. Dan zijn uwe genegenheden tot de wereldse dingen onmatig,wanneer gij niets wilt verlaten om de godvruchtige enchristelijke oefeningen te plegen, hetzij tot bevordering vanGods eer en godsdienst of tot welstand van uwe naasten. 1 Joh. 3:17.

4. Dan zijn uwe genegenheden tot de wereldse dingen onmatig,wanneer gij zo onverzadigbaar en verhit de rijkdommen najaagt,dat gij nooit denkt genoeg te hebben. Als de mensen hunbegeertenzo uitbreiden als het graf. Spr. 30: 15, 16; en nooit verzadigdworden; wanneer gij zijt gelijk degenen, waarvan Jes. 56: 11gesproken wordt: "Deze houden zijn sterk van begeerte, zijkunnen niet verzadigd worden." Zodanigen zijn slaven van hunrijkdommen, hun rijkdommen bezitten hen meer dan zij hunrijkdommen. Beminden! wanneer gij zo vurig zijt in deachtervolgen van uwe rijkdommen, en rusteloos in uwe begeertennaar de wereldse dingen, zulks toont, dat uwe genegenheden zichzeer op dezelve gezet hebben.

En alzo heb ik deze eerste vraag afgehandeld. Ik heb u getoondwanneer de genegenheden der mensen tot hun goederen enbezittingen gezegd kunnen worden onmatig te zijn. Wij gaan nuvoort tot de tweede vraag, welke deze is: waarom de Christenen zozorgvuldig behoorden te zijn, om de onmatige liefde tot dewereldse goederen en bezittingen geen plaats te geven?

Ik antwoord. Vooreerst vanwege de onzekerheid enonstandvastigheid van alle aardse vertroostingen. De ganse roemvan de wereld wordt maar ene gedaante genoemd, het zijn slechtsdingen in vertoning en schijn, maar niet in wezen, de wereld isniet alleen een bundel van ijdelheden, en derhalve helemaal nietsal waardig, maar de wereldse dingen zijn ook aan groteonzekerheid en onstandvastigheid onderworpen, waarom wij onzegenegenheden daar niet te zeer op behoorden te zetten: de wereldzal u verlaten, of anders moet gij de wereld verlaten. Het kanzijn, dat uwe goederen sterven en afnemen eer gij sterft; want derijkdommen (zegt Salomo) nemen zich vleugelen, en vliegen van uweg, Spr. 23: 5, hetwelk hij gebruikt als een beweegrede, om degenegenheden der mensen van de wereld af te trekken. Och,beminden! kon u uwe rijkdommen met u dragen, wanneer u van hierscheidt, en dezelve tot in alle eeuwigheid bewaren, voorwaar danzouden uwe ernstige en onvermoeide betrachtingen naar dezelve teverschonen zijn; maar aangezien gij het alles moet verlatenwanneer gij sterft: Naakt zijt gij in de wereld gekomen, en naaktzult gij er wederom uitgaan, gij zult niets met u dragen, endaarom zet er uwe harten niet te zeer op. Ps. 49:13: " Demens (zegt de psalmist) die in waarde is, blijft niet" enPs. 39:7: "De mens brengt bij een; en men weet niet wie hettot zich nemen zal." En Ezech. 2:18: "Hij laat het vooreen mens die na hem wezen zal."

Ten tweeden. De andere reden is deze: omdat u niet weethoedanig zij zullen zijn welke de vrucht van uwen arbeid zullengenieten. U mag grote moeite, aanwenden om rijkdommen tevergaderen en op te hopen, en nochtans dezelve denrenen nalaten,die u daarvoor noch zullen beminnen noch bedanken. Nu, zal ik danwoekeren en slaven in de wereld, en mijne ziel beschadigen omrijkdommen te bekomen, daar ik mijne goederen nalaat en niet weetaan wie, die mij daarvoor niet zullen beminnen noch danken, nochook hetzelve niet heerlijk of spaarzaam gebruiken? Pred. 2: 18,19 Ik haatte ook al mijn arbeid, die ik bearbeid had onder dezon, dat ik die zou nalaten aan enen mens, die na mij wezen zal.Want wie weet, of hij wijs zal zijn, of dwaas? Zal ik vroegopstaan, en laat slapen gaan, mijn brood met kommer eten, en zoveel moeite aanwenden om goederen te verkrijgen, daar ik nietweet of een wijze, dan of een dwaze het zal genieten? Gij, diezulke gierige mestvarkens zijt, die al uwe sterkte en tijddoorbrengt om rijkdommen te, bekomen, en om zorgvuldige envlijtige middelen op te hopen, nochtans weet gij niet of hij, dieover al uwen arbeid regeren zal, wijs of dwaas, een goed of eenkwaad mens, een vriend of een vreemde zal zijn, of dat bijdezelve nuttig of onnuttig zal gebruiken.

Ten derden. Geef uwe genegenheden tot de wereld geen plaats,omdat gij betere dingen hebt, tot ene andere wereld behorende,waaraan gij uwe genegenheden behoorde te besteden: gij hebt wareen eeuwigdurende rijkdommen om er u in te verheugen, als daar is:de verzoening met God, de gemeenschap met Jezus Christus, devertroosting des Heiligen Geestes de rechtvaardigmaking van uwepersonen, de heiligmaking van uw natuur en, de aanneming van uwediensten, etc. Al deze weldaden hebt gij om er u in teverblijden, en waarom wilt gij u dan zo zeer in keisteentjesverheugen, wanneer gij er parels voor in de plaats kunt krijgen,of koperen penningen wanneer gij goudgeld kunt krijgen.

De vierde reden is deze, omdat, indien gij de wereldse dingente onmatig bemint, gij des te bedroefder zult zijn, wanneer hetGod zal behagen dezelve van u weg te nemen, en gij ze zult moetenverlaten. Wanneer God u gelijk Job op de mesthoop legt, en uberooft van al uwe vertroostingen, rijkdommen, bezittingen,kinderen en vrienden, en dat alles op een dag, hoe bitter enbedroefd zal u dat zijn? indien uwe harten zo aan de wereldvast(gehecht zijn, en de wereldse dingen u zo vast aankleven alshet vel aan uw vlees! O! u zult dezelve niet kunnen verlaten danmet grote moeite en zwarigheid; maar indien gij met gespeendegenegenheden van de wereld leeft, en dat u de vertroostingendezes levens maar als handschoenen aan uwe handen zijn, die ugemakkelijk en zonder moeite kunt uittrekken; wanneer God dan omenige van uwe vertroostingen roept, of u van alle berooft, o danzult gij gewillig zijn om dezelve te verlaten en daar van tescheiden, en met Job kunnen zeggen: "De Heere heeft gegeven,de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd." Job1: 21. Of anders zal het u een grote ellende en een droevigeverdrukking zijn, van die genietingen, welke de volle bezittingenuws harten ingenomen hebben, beroofd te zijn.

Zo heb ik het leerstuk van dit gedeelte van dezen tekst:"en die kopen, als niet bezittende," afgehandeld.

Wij komen nu tot de toe-eigening en de nuttigheid van dezeleer, welke zal strekken voor drie soorten van mensen.

Is het zo, dat de christenen zich behoorden te wachten, datzij de onmatige liefde tot de rijkdommen en bezittingen die zijin de wereld verkregen hebben, geen plaats geven, zo heb ik daniets te zeggen.

Vooreerst. Tot diegenen, welke handel drijven, en in de wereldenige nering, doen, en grote moeite aanwenden, hoewel Godnochtans hun betrachtingen niet zegent met enige vermeerdering;zij kopen, maar bezitten helemaal niets, zij werken en slaven inde wereld, maar komen niet vooruit.

Ten tweeden. Tot diegenen, welke handel drijven en rijkdommenin de wereld komen te bezitten, maar door onrechtvaardige winst.

Ten derde. Tot degenen, welke, handel drijven, en groterijkdommen bekomen, en dat langs geoorloofde, eerlijke enprijselijke wegen. In het spreken tot deze drie soorten vanmensen, zal ik twee predikatiën doorbrengen, en zal nu beginnenmet de eerste.

Vooreerst, dan tot u, die handel drijft, en naarstig, in uwetijdelijke beroepingen zijt, schoon God u toch met geenvermeerdering komt zegenen: gij koopt en bezit niet, en kunt metal uwe moeite, arbeid, zweten en slaven in de wereld het jaarnauwelijks ten einde brengen; gij kunt uwen staat niet verhogen,noch iets met het einde van het jaar bekomen of verkrijgen; totde zodanigen, als gij zijt, heb ik twee dingen te zeggen.

Vooreerst. Enig dingen bij wijze van onderrichting.

Ten tweeden. Enige dingen bij wijze van vertroosting.

Vooreerst Bij wijze van onderrichting. Ik wenste wel, dat ueerst om u henen zag, en ernstig overdacht, of uwe armoede nietdoor uzelf komt, en of het niet uwe eigen schuld is, dat gij inde wereld niet profiteert noch rijk wordt?

Beminden! daar zijn vele wegen waarin een mens nering kandoen, en nochtans niet rijk kan worden. Als

1. Spruit uw armoede niet uit uw eigen misverstand, in hetuitvoeren van uw beroep? Ps. 112: 5: "Een wijs man beschiktzijne zaken met recht." Zo uw ook Ezech. 28: 4, Door uwewijsheid en door uw verstand hebt gij uw vermogen voor uverkregen." Er wordt grote wijsheid en verstand vereist inhet uitvoeren van enige nering, hetwelk u misschien ontbreekt; enderhalve door uw misverstand in het kopen en verkopen, en hetuitborgen van uwe waren, zo houdt gij uzelf in de wereld tenachter.

2. Het kan zijn, dat gij uwe nering doet, en nochtans daartraag en onachtzaam in zijt en daar niet blijft. Nu Salomo zegttot de luiaard, Spr. 6: 11: "Zo zal uwe armoede u overkomenals een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man."

3. Het kan zijn, dat gij een beminnaar van het gezelschapzijt; dat gij, hetgeen gij met uwen handel wint, hetzelve in deherberg verteert, zodat hetgeen gij aan de ene zijde wint,hetzelve aan de andere zijde er weer doorbrengt. Spr. 28:19:"maar die ijdele mensen volgt, zal met armoede verzadigdworden." Het kan zijn, dat gij uw goed in overdaad engulzigheid doorbrengt. Spr. 23: 21: "want een zuiper envraat, zal arm worden; en de sluimering doet gescheurde klederendragen.

4. Het kan zijn, dat gij uw beroep waarneemt, en veel geldverkrijgt, maar nochtans een gierig en nauwziend persoon zijt,die u over de armen niet wilt erbarmen om dezelve in hun nodenenigszins te ondersteunen; dat is de weg om een bedelaar teworden. Spr. 11:21 zegt Salomo: "Daar is een, dieuitstrooit, wien nog meer toegedaan wordt;" die de armengeeft en uitdeelt; wanneer niemand het hoort noch ziet, die zalzijn overvloed vermeerderen. "Maar (zei hij) daar is een diemeer inhoudt (dat is de armen inhoudt) maar het is totgebrek." Wanneer God ziet dat gij uw talent en hetgeen gijhebt goed aanlegt, tot Zijne eer gebruikt, zal Hij u nog meergeven, maar zo niet, dan zal Hij u ontnemen hetgeen gij hebt, enanderen geven, welke het beter zullen gebruiken.

Ten tweeden. Gij die handel drijft en nochtans niets wint,neemt dit tot uwe onderrichting; en wacht u, dat u daar riet overmurmureert, noch de rijkdom en voorspoed haat, welken anderen inde wereld hebben. "Ontsteekt u niet (zegt David, Ps. 37: 7.)over dengenen, wiens weg voorspoedig is." David struikeldebijna in dezen misslag, Ps. 37: 2, 3. En Jeremia redekaveltomtrent die zaak niet God. Jer. 12: 1. Rijkdommen en bezittingenis het deel der goddelozen, gelijk alles wat zij hebben, endaarom haat ze toch niet, maar ontfermt u over hen, omdat zijmaar als ossen gevoed worden tot de dag der slachting. Zult gij ubedroeven dat gij te voet gaat, als een ander tot de plaats derterechtstelling rijdt?

Ten derden. Gij, welke hier in de wereld helemaal niets kuntgewinnen, arbeidt gij maar om schatten in de hemel op te, leggen.Indien gij hier geen rijkdommen kunt erlangen, tracht hier maarnaar genade. Zo gij geen goud kunt verkrijgen, koopt nochtans hetgoud, waar Christus van spreekt, Openb. 3:18: "Ik raad u(zegt Christus) dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uithet vuur, opdat gij rijk moogt worden." Indien gij geengoederen bekomt, maakt dat gij genade verkrijgt. Indien gij geenrijkdommen bekomt, maakt dat gij Christus verkrijgt; indien gijde aarde niet bekomt, maakt dat gij de hemel verkrijgt.

En dus veel bij wijze van onderrichting van u die handeldrijven, en niet gewinnen, echter heb ik nog een paar woorden totu bij wijze van vertroosting.

Vooreerst. Houdt u ten volle vergenoegd met uw staat, enwanneer gij ziet dat God u door uwe nering niet laat gewinnen, zoweet, dat God ziet, dat het, tot uw best is. Ps. 84: 12: "DeHeere zal genade en ere geven; Hij zal het goede niet onthoudendengenen, die in oprechtheid wandelen." Nu, het kan zijn,dat de Heere ziet, dat indien Hij u rijkdommen en grotebezittingen in de wereld zou geven, dat het tot uw schade zouzijn, dat uw rijkdommen uwen nederlaag zouden veroorzaken, en uwegoederen uw wee, en uw voorspoed een strik voor u zijn. (Pred. 5:13) daarom onthoudt Hij u dat in Zijne grote genade. Wijbehoorden op al de vertroostingen, die God ons ontneemt als op zovele genaden en barmhartigheden te zien, omdat God ons datgeneontneemt hetwelk ons schadelijk zou zijn.

Ten tweeden. God in de uitdeling van de uitwendige zegeningenin de wereld, oordeelt in Zijne wijsheid best te zijn dat degodzaligen het minste en de goddelozen het meeste deel hebben inde wereldse bezittingen.. Ps. 73: 5, 7: De goddelozen "zijnniet in moeite gelijk andere mensen; en worden niet andere mensenniet geplaagd, hun ogen puilen uit van vet: zij gaan deinbeeldingen des harten te boven." Zij verslijten hun dagenin vreugde en vrolijkheid. Maar aan de andere zijde, "heeftGod de armen dezer wereld uitverkoren, om rijk te zijn in hetgeloof, en erfgenamen des koninkrijks." Jak. 2:5. Dewijsheid des Heeren onzes Gods wordt zeer ontdekt in zijnezegeningen dus uit te delen: God handelt hierin als een edelman,die niet wil dat zijn zoon zal gaan van huis tot huis, om zijnejaarlijkse renten in te zamelen; tot zulk een gering werkgebruikt hij zijnen dienstknecht, en de dienstknecht heeftveeltijds geld genoeg terwijl de zoon niet heeft. Pred. 9: 11:"Ik keerde mij, en zag onder de zon, dat de loop niet is dersnellen, noch de strijd der helden, noch de spijs der wijzen,noch ook de rijkdom der verstandigen." De goddelozen zullenwel rijkdommen hebben, ofschoon wijzen en verstandigen geenzullen hebben. God in Zijne wijsheid ziet dat het beter is, datwijze lieden nauwelijks brood hebben om te eten, daar de dwazeneen overvloed hebben; dat verstandigen gebrek hebben, daar degoddelozen meer hebben dan hun harten zouden wensen. Nu, zult gijmurmureren en klagen, daar God ziet, dat voor u zo'n gelegenheidnodig is.

Ten derden. Bemerkt tot uw vertroosting dat God u betererijkdommen geeft dan zij hebben, en hoewel Hij de goddelozen debezitting van deze uiterlijke vertroosting geeft, toch hebt gijhet ware recht en eigendom van deze bezittingen. Nu, wie zou zodwaas zijn, dat hij de rentmeester en verkwister gelukkiger zouachten dan de erfgenaam? De rentmeester heeft ze maar alleen inbezitting, maar de erfgenaam in eigendom. Veronderstelt, datindien gij iemand zijt welke tot de verkiezing der genadebehoort; hoewel hier nog zo arm zijt, hebt gij nochtans de enigeware en duurzame rijkdommen; gij zijt verrijkt met die schattender wijsheid en kennis, genade en gelukzaligheid van Godsrechterhand. En hoewel God u geen keistenen vertoont, indien Hiju nochtans parels geeft, hebt gij geen reden tot klagen; hoewelGod u geen rijkdommen vertoont, indien Hij u nochtans zijnegenade en Christus geeft, de hemel en de heerlijkheid, hebt gijgeen reden om tegen Hem te murmureren. Eikels zijn goed genoegvoor de varkens, maar het brood is voor de kinderen.

Ten vierden. Bemerkt, dat hoe armer gij in de wereld zijt, deste geschikter zijt gij tot de dienst Gods. Een magere os isbekwamer te werken, dan een vette os. Indien God u arm envernederd houdt, aangezien het maar is om u tot Zijne dienstbekwamer te maken, waarom zoudt gij u daarover ontstellen?

Ten vijfden. Bemerkt, dat hoe minder God u in deze wereldgeeft, hoe vrijer gij van zorg en bekommernis zijt. "Dochdie rijk willen worden, vallen in verzoeking, en in de strik, enin vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mens doenverzinken in verderf en ondergang." 1 Tim. 6: 9. Nu, wat ishet best, in een brede weg te gaan, in welken een strik voor uligt, of in een nauwe weg, waar u behouden en zonder schroomkuilt gaan? Daarom, beminden, indien God u maar een klein aandeelin deze wereld geeft, zegt dan des te minder zorgen, zwarigheden,strikken en bekommernissen heb ik, aan welke de rijke liedenonderworpen zijn. Gen. 13: 2. Er wordt gezegd van Abraham, dathij zeer rijk was; in het Hebreeuws staat: zeer zwaar; alzo zijnook diegenen, welke door rijkdommen omringd zijn. De profeetHabakuk drukt het uit door ene omringing van dikke klei: zij zijnzo beladen door wereldse genietingen, dat zij niet kunnen lopende loop welke hun in de weg naar de hemel voorgesteld is.

Ten zesden. Bemerkt, het kan zijn, dat gij meerder vrede,troost en vergenoegdheid hebt in het weinige dat gij bezit, danveeltijds de goddelozen in hunnen groten overvloed; gij hebtveeltijds meer waren troost in uw gebrek en armoede, dan degoddelozen in al hun volheid. (Ps. 37: 16.) "Het weinige,dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed velergoddelozen." Spr. 15: 6. Beminden! degenen aan welke Godovervloed geeft, die bezitten al wat nuttig en nodig is, tochkunnen zij het een of ander hebben hetgeen hen kwelt en ontstelt.De staat van armoede, gebrek en afgunst kan in sommige,gelegenheden gemakkelijker zijn. Een satijnen kleed kan een rijkmens meer kwellen, dan ene pij een arm mens.

De overvloed en de rijkdommen, die de goddelozen hebben, diemengt God veeltijds met kommer en zwarigheid; maar een arm mens,ofschoon hij maar weinig heeft, heeft daar toch de zegen desHeeren over. Spr. 10: 22. "De zegen des Heeren maakt rijk enHij voegt er geen smart bij." En Pred. 4: 6: " Ene handvol met rust, is beter dan beide vuisten vol niet arbeid, enkwelling des geestes." Kleine middelen met vrede envergenoegdheid, zijn beter dan tweemaal zo veel met droefheid ensmart. Genomen, gij zijt een arm mens, zo kan het nochtans zijn,dat gij in hetgeen gij hebt meer troost hebt, dan de rijken inhunnen overvloed van alle wereldse dingen. Nu overleg het eensbij uzelf, of het u niet beter is een slecht gewaad te dragen, eneen fris en gezond lichaam te hebben, dan met satijn en purperbekleed te zijn, en een melaats lichaam te hebben? is het u nietbeter een weinig niet de zegen des Heeren te hebben, dan al derijkdom en overvloed der goddelozen, met hun smart en zwarigheid?