De wekker der leraren

in tijden van verval

met aanwijzing van de plicht van de vromen ten goede van hun leraars

 

voorgesteld in een brief, eerst in het Engels beschreven door

Mr. Robert Macwair,

leraar van de gemeente van Glasgow in Schotland

en een ijveraar van God

 

en vertaald door

Jacobus Koelman

dienaar van de Heere Jezus in zijn gemeente te Sluis in Vlaanderen

 

 

Op getrouwe wijze overgezet in de huidige taal

naar de uitgave van Hendrik van Pelt, gedrukt te Rotterdam in 1733

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave

1. Opdracht *

2. Aan de christelijke lezer *

3. De wekker der leraren in tijden van verval *

3.1 Aanspraak tot de leraren *

3.2 Aanspraak tot de gemeente *

 

  1. Opdracht
  2. Opdracht

    aan de weledel gestrenge heer en meester

    Maarten Vlaardingerwoud,

    heer van Dirksland, Wijk, Veen en Aalburg, Oudschepen van de stad Rotterdam, &c. &c. &c.

    Vele getrouwe wachters, die voor de Heere de wacht waarnemen op de muren van Jeruzalem, hebben niet alleen gezien Gods oordelen van ver komen aandrijven, maar hebben ze ook verkondigd van de preekstoelen, door hun stem te verheffen als een bazuin, en door uit te roepen, WEE, WEE, WEE, AAN HET ZONDIGE VOLK VAN NEDERLAND; ja schriftelijk aan de nakomelingen als een testament nagelaten, waarvoor dit dierbare geschriftje (door de drukker voor de derde maal onder de pers gebracht) te houden is. Het is beschreven door Mr. ROBERT MACWAIR, weleer leraar van de gemeente van Glasgow in Schotland. Een man, gezond in de leer, godzalig en voorbeeldig in wandel, &c. Waarvan al zijn nagelaten geschriften, die nog spreken, nadat hij gestorven is, de getuigen zijn, en in de grote dag van het oordeel, tegen de ongehoorzamen getuigen zullen.

    Wat nu in dit geschrift tot overtuiging en besturing geschreven is, kom ik nu met de diepste eerbiedigheid uw weledele opofferen; goed wetend, dat uw weledele het zelf ter harte zult nemen, als van God Zelf geboden, door de profeet Jeremia, zeggend: merkt daar op, en roept klaagvrouwen, dat ze komen; en zendt heen naar de wijze vrouwen, dat ze komen, en een weeklacht opheffen: en leert uw dochters weeklagen, en elk een haar metgezellinnen klaagliederen. Want de dood (ziende nu bijzonder op de zware plaag van de zeewormen, en meer andere zware dreigende plagen van land en kerk, &c.) is geklommen in onze vensters, zij is in onze paleizen gekomen, om de kinderen uit te roeien van de wijken, de jongelingen van de straten. De Heere bewerke uw weledele hierdoor met Zijn Heilige Geest, en zegene uw zaad tot in eeuwigheid.

    Dit wenst van harte,

    uw weledele onderdanigste dienaar,

    N.N.

    Rotterdam, 4 juni 1733.

     

  3. Aan de christelijke lezer
  4. Het is voorzeker in Gods bijzondere voorzienigheid, dat deze plechtige brief tot opwekking van slappe nalatige leraars, en van vromen die onder zo’n bediening zijn, mij in handen gekomen is, en dat het nu in deze droeve staat van ons land en kerk in het licht komt. Ik heb de Engelse kopie uit handen van een vrome juffrouw, die vroeger te Utrecht woonde, te leen gehad. En ik vond het geraden die ten beste en tot aansporing van leraars en gemeenten in het Nederlands over te zetten. De naam van de auteur zelf weet ik niet zo zeker. Ik heb die van sommige van mijn vrienden en bekenden willen vernemen omdat ik meende dat zij het wisten of konden weten. Maar ik ben er niet volkomen achter gekomen. Omdat ik twijfelde aan de naam heb ik het liever zonder naam uitgegeven. Maar het is onnodig veel onderzoek te doen naar de naam van de auteur. Zijn geschrift spreekt voor hem, wat voor één hij is. Zijn taal maakt hem openbaar. Hij is aan de Heere bekend onder Zijn verborgenen, die geschapen en verlost zijn om Zijn Naam te vermelden en te verheerlijken. Hij zoekt geen eer van mensen. Het is hem genoeg het koninkrijk van Christus te helpen bevorderen, al zou hij niet gezien of vermeld worden. Hij is één, dat stel ik mij zeker voor, onder de kostelijke kinderen van Sion, onder de witte nazireeërs; een mens van God, een trouwe wachter, een uitlegger, ja één uit duizend, die zijn ziel heeft overgegeven om de Naam van de Heere Jezus; en hij heeft een naam boven de zonen en de dochters; het is een Boanerges en een Barnabas, een zoon des donders en van vertroosting tegelijk. Wat een ijvervuur in zijn hart brandt en wat een kracht van godzaligheid in hem blinkt, kan uit deze brief duidelijk afgenomen worden. De schrik van de Heere ligt op zijn hart, en de liefde tot Jezus en tot de arme zielen, die niet goed geweid worden, brandt en woelt sterk in zijn binnenste. Daarom spreekt hij resoluut en houdt niet in. Och of wij oren hadden om te horen, wat de Geest door hem tot de leraars en tot de gemeenten spreekt!

    Nog één ding is er, bescheiden lezer, waarvan ik u een woord wilde gewaarschuwd hebben, opdat u geen aanstoot neemt. Namelijk dat de auteur een scherpe uitdrukkingswijze heeft gebruikt, die niet iedereen zal welgevallen. Hij zegt, dat de satan wilde scriba zijn in een acte, gebiedend het gebruik alleen van leesgebeden. Maar u moet bedenken: 1. Dat het maar een spreekwijze is die hem in die gelegenheid het krachtigst dacht. Als het u niet aanstaat kunt u het daar voor hem en op zijn rekening laten. Hij zegt ook iets dergelijks van een rekest door sommige leraars ingediend en aan de overheden voorgedragen. Daarin verzoekt hij verbod van zekere (inderdaad heilige) bijeenkomsten, waarin de gemeenschap van de heiligen werd geoefend door heilige samensprekingen, gebeden en gezangen. Ieder heeft zijn uitdrukkingen en het schijnt dat ieder zichzelf in zijn spreekwijzen het best behaagt. Maar het is geen wonder dat wij in de wijze van uitdrukken verschillen, omdat wij zelfs (om heel andere redenen voorbij te gaan) in gevoelens dikwijls verschillen. 2. De auteur was van dat gevoelen dat het zeer kwaad en schadelijk was voor leraars en gemeenten, dat zij predikanten gewoonlijk aan gedrukte of geschreven formulieren bonden in hun openbaar bidden. En daarom oordeelde hij het verschrikkelijk en gruwelijk, en geheel niet van Gods Geest, dat men een synodale acte daarvan gemaakt had, dat men de predikanten in het algemeen de leesgebeden zou gebieden. En ik kan niet denken, of iedereen die van dit gevoelen van hem was (zoals er duizenden leraars van zijn in Engeland en Schotland) zou gemakkelijk toestemmen dat het een werk van de satan zou zijn om dit als een last en gebod, zonder en tegen Gods gebod, in de kerk in te voeren, en aan de leraars op te leggen. 3. Ook ziet de auteur hier zozeer niet op Nederland, als op Engeland en Schotland, waar de bisschoppen op een tirannieke overheersende en overweldigende wijze, een gebedenboek, of een stomme liturgie in handen hebben gegeven van de engelen van de kerk (het zijn de woorden van deze auteur, evenals de voorgaande en volgende). En allen die in Engeland ze niet willen hebben en niet kunnen gebruiken, (en die waren er een machtig groot getal), die worden als incapabel en ongehoorzaam van de predikdienst geweerd en afgezet. Zulke scherpe en vinnige acten hebben de bisschoppen ook gemaakt in Schotland tegen de heilige vergaderingen, onder de naam van conventikels, die zij ook wreed hebben uitgevoerd en nog steeds uitvoeren. Hiervan kan gelezen worden een lezenswaardig boekje, getiteld Nafthali, of de worstelingen van Schotland, &c. of Historie van de kerken van Schotland tot het jaar 1667, gedrukt te Rotterdam bij Joh. Borstius. Hierop nu kan de auteur zien. En dat toch zo’n handel van de satan afvloeit, als president in zulke vergaderingen, zal gemakkelijk ieder teerhartige christen toestaan. Nu is er in Nederland maar één synode gehouden (dat ik weet) dat de formuliergebeden voor en na de predikatie, door een kerkelijke ordonnantie heeft voorgeschreven en opgelegd, namelijk een provinciale van Zeeland, gehouden in Veere in het jaar 1610. Dit spreekt zo, hoofdstuk 3 artikel 7: Men zal door geheel Zeeland dezelfde formulieren in het bidden gebruiken, niet alleen in de predikaties, maar ook in alle kerkelijke bijeenkomsten van kerkdienaren, classes en synoden. Maar evenwel wordt de vrijheid toegelaten, om in geval van bijzondere nood, deze in de gewone formulieren in te voegen, mits dat dit geschiede door een gelijk en eenparig formulier, met advies en goedvinden van de kerkeraad opgesteld. En daarna hoofdstuk 6 artikel 4. Het gebed, dat opgesteld is om ‘s zondags na de eerste predikatie gebruikt te worden, zal verminderd en verkort worden, naar het formulier dat achter aan deze acte gevoegd is; en zal dit formulier in de kerken van Zeeland gewoonlijk gebruikt worden. Eveneens, om meer gelijkheid in alle kerkelijke zaken te krijgen, zullen gewone formulieren van gebeden opgesteld worden, te gebruiken in de bijeenkomsten van de kerkeraden, classes en synoden, waarvan het formulier hierna volgt. Dan ook wordt er in de laatste Zeeuwse synode, gehouden te Tholen, in het jaar 1638, geantwoord op de vraag, of men niet behoorde te houden een eenparige voet, in het bidden voor de overheid? Is begrepen, dat men hierin zal volgen het oude formulier. De nationale synoden spreken er niet van; alleen gebiedt de synode van Dordrecht van het jaar 1619, artikel 62, dat het gebed, dat tot het Avondmaal dient, voor de tafel zal gelezen worden. Maar ik vertrouw niet dat de auteur van deze canones geweten heeft, hoewel hij misschien gedacht heeft: zijn er zulke synodale acten ontworpen en vastgesteld in Nederland zoals in Engeland, het kwaad en de oorsprong is hetzelfde. Het is algemeen bekend dat de leraars in Nederland de vrijheid nemen, in ieder geval mogen nemen (niemand dringt hun de slavernij op) in het bidden voor en na de predikatie. Zelfs in Zeeland waar die besluiten liggen, worden zij niet in acht genomen en niemand wordt daarover moeite aangedaan. Alleen houden de predikanten zich nog aan de formuliergebeden die in het boek staan, in het gebruik van de heilige sacramenten, de bevestiging van de leraars, ouderlingen en diakenen, de bevestiging van het huwelijk, etc.; alsook in hun kerkelijke classicale en synodale vergaderingen. Dit zou niemand met recht vreemd vinden, dat, omdat zij de vrijheid in het ene aan zich nemen (hoewel geen volgende synode hen vrij gemaakt, of dat toegelaten heeft) zij het ook niet doen in het andere. Maar ook zijn er wel leraars die omtrent de sacramenten en in de kerkeraden geen formuliergebeden gebruiken, hoewel niemand hen daarover berispt. Maar over het nalaten van het lezen van de formulieren van onderrichting, opwekking en vertroosting, etc., is meer twist en tegenstand geweest, zoals gebleken is.

    Nu wenste ik wel met mijn ganse hart dat deze zeer Schriftuurlijke en opwekkende brief door alle lezers in Godsvreze werd overwogen en met veel toegenegenheid aangenomen, zonder dat men om de een of andere ons minder behagende uitdrukking de gehele brief gaat minachten en verwerpen. Ik ben van dat gevoelen dat het nu, indien ooit, de juiste tijd is dat er zulke brieven aan de Laodiceese leraars zouden gezonden worden, omdat hun getal zeer groot is, en in het bijzonder ook in ons land. Dit wordt snel ondervonden als men nauwkeurig zijn ogen laat gaan op de staat van de kerken in ons vaderland, en op de wijze van bediening die de leraars gewoonlijk aangaande de gemeente gebruiken. Wat mij betreft, ik wil wel bekennen dat ik enigermate vlijtig ben geweest om naar de gestalte van de gereformeerde kerk in de zeven provinciën te vernemen, en dan wel in het bijzonder naar de wandel en de werkzaamheid en wijze van prediken van de leraars. Ik heb het of zelf in de dorpen en steden, en ettelijke provincies met mijn ogen gezien en met mijn oren gehoord, hoe het er toeging. Of door naarstige ondervraging van getrouwe leraars die in verafgelegen steden en provincies thuishoorden, nagevorst. Of door brieven aan vrienden en bekenden, die kennis van zaken hebben, naar de omgang, godzaligheid, ijver en arbeidzaamheid van de leraars en naar de gezondheid van de gemeenten in het stuk van kennis en praktijk onderzocht. Dit, behalve wat ik heb kunnen vernemen van de professoren en in het bijzonder uit de boeken van Gijsbertus Voetius, Teellinck, en anderen. Zodat ik meen met goede grond iets daarvan te kunnen zeggen. En ik heb voorgenomen, bij de gelegenheid van het uitgeven van deze brief, in eenvoudigheid iets van wat ik daarvan ondervonden heb, nu voor te stellen en te noemen. Daarom wil ik mijn lezer in het begin verzekeren (en ik spreek en schrijf dit voor God, Hij weet dat ik niet lieg), dat ik in het opstellen van deze volgende dingen het oog niet in het bijzonder heb op sommige leraars die mij in Zeeland of de gewesten van Vlaanderen bekend zijn, en misschien door velen en wellicht ook door mij daarvoor gehouden mochten worden, dat ze aan datgene wat te noemen staat van de gebrekkigheden van de leraren, niet weinig zeker zijn. Ik heb mijn oog op de leraars van Nederland, en zie zo zeer en meer op de andere provincies, als Utrecht, Gelderland, Friesland, Overijssel en Groningen; en ook op Zeeland en Holland. En ik twijfel niet of de trouwe leraars die daar zijn, zullen bevestigen wat ik van een groot aantal leraren onder hen zeg, en zouden nog meer daarbij doen. Maar ik vond het niet goed om het uiterste en scherpste te zeggen, wat ik hiervan weet. Ik heb ook geen zin, en ook geen vermaak, in het ontdekken van de fouten van de leraren. Ik schrijf het als gedwongen en met veel smart van het hart, ziende steeds op de grote uiteinden en gevolgen, die de ijver of ijverloosheid van de leraren, hun heiligheid of onheiligheid, gewoon zijn mee te brengen. Wat verborgen is, en de liefde tot de reformatie niet vereist dat opengelegd zou worden, dat ontdek ik niet. Ik wilde graag de verborgen gebreken van de leraren met een mantel van liefde overdekken, zolang dit stichten kan. Maar wat zich in veel ogen duidelijk opdoet tot veel ontstichting, dat te willen verbergen en verzwijgen, is geen wijsheid en geen liefde tot leraars, en ook niet tot gemeenten. Het staat er nu zo voor (hoewel velen zich dat weinig indenken, maar de ervaring leert het), dat de gebreken van de leraren aan groten en kleinen bekend zijn. Zij spreken er over onder elkaar, lachen er over, en verharden zich daardoor gedurig. Zij willen en kunnen niet geloven dat de weg naar de hemel nauw is, omdat zij zien (want hun ogen zijn toch veel meer naar het doen en laten van de leraren en hun spreken en zwijgen, dan zij zich kunnen voorstellen), dat de leraren in allerlei voorvallen en gelegenheden zo weinig persoonlijk uitdrukken wat ze leren. Ik wenste van harte dat het door persoonlijke aanspraak en heimelijke bestraffing, en kerkelijke en classicale overtuiging, te doen was. Maar hoewel die middelen ook op zijn tijd gewetensvol moeten gebruikt worden tot herstelling, toch is vanwege de Laodicensische gestalte van de leraren, die denken dat ze rijk zijn en aan niets gebrek hebben, weinig bij hen door zulke overtuiging teweeg te brengen. Men zou door dit te doen meermalen de monden tot lasteren en kwaadspreken openen. Het schijnt veel beter en vruchtbaarder een zeer algemene klacht op te heffen over de nalatigheid van de leraren en hun droeve ongestalten, opdat ieder, met bedaardheid en zonder vooroordeel, van de veronderstelde kwade genegenheid van de klager tegen hem in het bijzonder, de zaak bij zichzelf zou overwegen en door Gods genade aan zijn hart brengen. Ik noem het een klacht, en hij zou mij boosaardig misvatten, die mij voor een aanklager van de broeders zou schelden. Die titel en dat werk laat ik aan de duivel en aan zijn kinderen. Ik klaag over het verval en gebrekkigheden van de leraren bij de Heere, zowel publiek als in het bijzonder, maar om vergeving en genezing daarvan te verwerven. Ik klaag bij de mensen opdat ieder zijn best mocht doen om de fouten van de leraren verbeterd te krijgen. Het is ongetwijfeld dat de zonden van de leraren grote stokebranden van Gods toorn tegen Nederland zijn geweest en nog zijn, evenals de fouten van overheden en gewone belijders. Want van Jeruzalems profeten is de huichelarij uitgegaan in het gehele land. En gelijk de priesters zijn, zo is het volk. Want hun zonden zijn leraars van zonden. Daarom moeten dan hun zonden, die daar meest hebben toegebracht om Gods oordelen en plagen over ons land te brengen, niet minder dan die van de overheden en de andere ledematen van de kerk, op het ernstigste worden tegengegaan, publiek bestraft, en dadelijk verbeterd. Temeer omdat hun uitbrekende fouten de kracht en ingang van het Woord van de prediking op de harten van de gemeente niet weinig verhinderen en terug zetten, en dat door hun misdragingen de getrouwe leraars in het land te minder geacht worden en te minder tot reformatie kunnen uitwerken. En zou ook deze kalme aanwijzing van de gebreken van leraren nuttig kunnen zijn om de ouderlingen te verwakkeren dat ze tegen deze gebreken waakten en zich daartegen stelden, en verbetering daarvan vereisten, en om de vromen in de gemeente aan te zeggen, om te bidden dat de Heere die zo gebrekkige leraars nog genadiglijk wilde aanzetten en bekwaam maken tot betrachting van haar plichten. Maar, zult u zeggen, waarom zo’n brede inleiding? Waarom niet meteen tot de zaak? Lezer, zoveel en nog meer was nodig om niet misgevat of kwalijk geduid te worden in wat ik ga zeggen. Het is moeilijk de gebreken van de leraren, al wat het op het zachtste, aan te tasten, en niet een theologische haat en de gevolgen daarvan op zijn lijf te halen. Of het nu nog al omzichtig en zacht genoeg zal gezegd wezen, zodat het zonder verbittering tegen mij zal gelezen worden, daar twijfel ik aan. Want dit weet ik dat ik niet zonder mijn zwakheid en gebrekkigheid in deze zaak bezig ben. Maar om de kwijtschelding daarvan, en ook om de zegen over de zeer gebrekkige leraars die dit lezen zullen, heb ik gebeden, en zal ik bidden, totdat ik onder de geesten van de volmaakte rechtvaardigen zal opgenomen zijn. Maar nu tot de zaak.

    Als leraren waren wat zij zouden moeten zijn, dan zouden ze uitstekend zijn in dat wat een christen maakt en in wat de eerste vruchten en werkingen van een recht christelijk gemoed en de begenadigde gestalte gewoonlijk bevonden worden, dat is, zij zouden niet alleen het geestelijke leven in een bijzondere mate hebben, en dat uitdrukken door hun gemeenzame levendige omgang met God in het verborgen en in het openbaar, maar zij zouden ook in hun gezelschappen te verkiezen en te hanteren zijn, in hun wandel en omgang met de menen, in hun taal en smaak hun bijzondere begenadigdheid en geestelijkheid uitdrukken, en door de christelijke deugden persoonlijk bij alle gelegenheden te oefenen, bewijs geven van hun vroom gemoed. En wel in het bijzonder zou hun licht in hun huis en onder hun huisgenoten schijnen, zodat hun heilige huisregering een voorbeeld voor anderen zou zijn. Maar boven wat ze met alle christenen gemeen hebben zouden ze als predikanten, door Christus Zelf gezonden en bekwaam gemaakt, zich goed en getrouw als dienaars van Jezus gedragen; door het Woord recht te snijden en krachtig te prediken, te bestraffen, te vermanen, en hen terecht te brengen, die op de weg van de zonden worden gevonden, en ook in het vurige bidden voor en met de gemeente, in vlijtig de jeugd en allerlei weinig wetenden te catechiseren; de ledematen van de gemeente van allerlei slag, jongen en ouden te bezoeken en te onderzoeken; en in het bijzonder het verstandig behandelen van zieken naar het lichaam en naar de ziel. Zij zouden hun getrouwheid in hun werk vertonen door vlijt en ijver aan te wenden omtrent al hun plichten, met uitkoping van tijd en gelegenheid. En de getrouwste en vurigste leraars zouden hun dienen tot een spoor te zijn, om hen in de liefde na te volgen, en waar zij konden behulpzaam zijn. En als er tot reformatie van de gebreken iets te doen en te besluiten was, zij zouden daartoe volvaardig en ernstig zijn. Eveneens om schadelijke nieuwigheden tot krenking van de heilige waarheid te weren. En bijzonder zouden zij zich zeer geestelijk en heilig vertonen in consistoriale, classicale en synodale handelingen. Zo diende het bevonden te worden, als de leraars waren wat het Woord van hen eist. Maar helaas! Ieder die van de oprechten in het land zijn oog nauwkeurig laat gaan op de leraars, en die zoeken naar de voornoemde vereiste condities, hoedanigheden en werkzaamheden, het hart van die moet bitter wenen en een geklaag tot God opheffen vanwege de ellende van de kudden in Nederland, waarover zoveel ellendige herders gesteld zijn, die zich niet als christenen en ook niet als leraars recht en goed kwijten.

    Want als men letten wil op de blijken, die zij zouden geven van hun inwendige goede gestalte van het hart, van hun vernieuwde begenadigde natuur, van hun tedere en geestelijke omgang met God, in en buiten de godsdienstoefeningen, in het verborgen en in het openbaar, dan zal men bevinden dat velen zeer weinige of geen goede tekens van zich geven, van recht wedergeboren zielen te zijn, die geestelijke gemeenschap met God hebben en onderhouden, die de bitterheid van de zonden en de zoetigheid van het Evangelie gesmaakt hebben, en met het Woord van de genade en hun liefde van God in Christus opgenomen zijn. Ik wil hiermee niet zeggen dat die alle onherboren leraars zijn, in wie die tekens zozeer niet blijken, of dat iedereen meesterlijk en vermetel zou mogen oordelen over de wedergeboorte van de leraren en hun genade. Veel minder dat ze geen leraars zouden kunnen zijn, die niet wedergeboren zijn, en niet met enige vrucht zouden kunnen gehoord worden. Maar dit wil ik zeggen dat het er zo voor staat met veel predikanten dat degenen die de verstandigste en meest beproefde christenen zijn, en geestelijke en goed geoefende zinnen hebben, niet kunnen merken aan hun spreken en doen, dat ze het ware werk van de genade uit bevinding kennen, en dat ze als inwendig van God geleerden daarvan spreken. Vreemdelingen schijnen ze doorgaans te zijn omtrent het geestelijke leven, en zonder ondervindingen van de wijze van handelen van de Heere met de zielen, in het werk van de bekering en krachtdadige trekking, overbrenging tot Jezus en Zijn dienst. Hun dorheid, doodsheid, ongeestelijkheid en vreemdheid van tedere omgang met God in de Godsdienstoefeningen vertonen zich veelal. En als er in ettelijke nog wat waar zaad van genade schijnt bespeurd te worden, dan is het toch openbaar wat een zwakke beginners en als nieuwelingen en kinderen ze in de rechte christelijkheid zijn. Ze hebben veelal hun eerste jonkheid los doorgebracht; ze zijn wel vroeg door hun ouders tot de predikdienst afgezonderd geweest, maar weinig daartoe van de jeugd af aan heilig gekweekt in de vreze Gods en heilige oefeningen vlijtig onderwezen. In de scholen en academies hebben ze vaak ongebonden geleefd en de ware godzaligheid en zijn praktijk het minst tot hun werk gemaakt. Hieruit is het dat zij namelijk geen opgegroeide christenen, gevestigde en beproefde gelovigen zijn, die uit veel ervaring van de wegen van de Heere zouden kunnen spreken. En daarom kan hier niet anders dan veel schade voor de gemeente uit voortkomen. Want zullen zij kinderen voor God gewinnen als daders, die zelf nauwelijks kinderen in Christus zijn? Zullen zij het werk van de wedergeboorte recht openen en aandringen, die het zelf missen en daarmee aangedaan zijn, tenminste zeer zwak daarin zijn als er dan al enig goed beginsel van oprecht genadewerk in hen ligt? Zullen die de godsdienstigheid en zoete gemeenzame omgang met God smakelijk voordragen, die zelf zo weinig of geen lust daar in vinden?

    Maar laten we nu gaan letten op de gezelschappen, die de predikanten vaak hanteren, en de wijze daarvan. Wij zullen merken dat veel van hen zich weinig of nooit voegen bij de vroomste en meest beproefde in de gemeente, door welke zij mochten opgewekt en verwakkerd worden. Zij tonen niet hun hoge achting van dezen, en bijzondere liefde tot hen, door met lust meermalen in hun gezelschap te zijn. Inzonderheid als zij naar de wereld gering en geen aanzienlijkheid of aanlokkelijkheid hebben, boven die uit hun vroomheid en luister van de genade bloeit. Zij vertonen zich niet geneigd om de gemeenschap der heiligen persoonlijk te oefenen, of in hun gezelschappen met geestelijke betrachtingen, samenspraken, gebeden, gezangen bezig te zijn. Maar veeleer merkt men hun afkeer van zulke vergaderingen. In plaats dat zij zouden bevorderen de christelijke samenkomsten tot onderlinge stichting (die toch al zo vervallen en in onbruik zijn gekomen), zo schijnen ze eerder vijanden daarvan te zijn. Want al zijn ze zelfs daartoe verzocht, om daar ook tegenwoordig te zijn, zo laten zij zich daar toch niet vinden. Ja ze gaan die onder de naam van bepalingen en voorkoming van misbruiken en schadelijke gevolgen scherp tegen, met daartegen te prediken, in kerkeraden en classes daar over te klagen, en regels daar omtrent te stellen. Maar integendeel, men veel leraars vertrouwelijk ziet omgaan met zulke die heel weinig christelijkheid, en zelfs een kleine gedaante van heiligheid vertonen, ja soms met beruchte spotters en kennelijk onvromen. Die verkiezen zij, vooral omdat ze de voornaamste en de aanzienlijkste naar de wereld in die plaats zijn. Bij armen verkeren ze zelden, maar meest bij de rijken die hen te gast nodigen en trakteren. In de huizen van de groten, van de overheden, en dergelijke, nemen ze meermalen hun vermaak daar te zijn. Hoewel diegenen bij wie ze zo verkeren, door hun omgang en gezelschap niet verbeterd worden, maar vast blijven aan de oude bekende zonden. Ja ze schijnen zonder meer gesterkt en gestijfd te worden, omdat zij het geluk en gunst hebben om boven anderen het gezelschap van de leraars te genieten.

    Let men op hun taal en spraak? Dan moet men verbaasd en beschaamd staan, als men veel leraren dikwijls hoort spreken! Want men hoort van hen niet de reine taal van Kanaän. De grote daden van God omtrent het werk van de verlossing melden ze niet in hun samensprekingen met de mensen. Ze herhalen zelden of nooit de predikaties, die door hen of door anderen gedaan zijn, tot bijzondere verwakkering en verversing van het geheugen. Zij schijnen daar in het geheel geen zin in te hebben. Zij horen ook gewoonlijk de predikaties meer als rechters en kritische berispers dan als toehoorders. Men kan niet anders merken of ze zijn erg ongenegen om geestelijke samenspraken met vromen te voeren. Zelden of nooit beginnen ze in de gezelschappen van de staat van de genade, en de heerlijkheid daarvan te spreken. Wie heeft ze met ernst en plechtigheid horen verklaren in het bijzonder, hoe zoet de weg tot het leven, en hoe liefelijk en troostelijk de ware praktijk van de godzaligheid is? Hoe wonderlijk de liefde van God in Christus is, en hoe vrij en vol de genade in het Evangelie wordt aangeboden? Wie is er in de gemeente die ze met opzet en beweeglijkheid in gezelschappen van belijders de heerlijkheid van de hemel hoorde voorstellen, of de schrikkelijkheid van de hel, of een groot en gewichtig leerpunt, dat merkbare invloed heeft tot troost en verwakkering in de christelijke wandel? Hoe zelden of nooit ondervindt men van veel leraren, dat ze met enige uitvoerigheid en vermaak in de samensprekingen en gezelschappen aantonen, hoe en waarom God de Heere veel te verheerlijken; hoe zijn naasten veel te stichten; hoe een blijmoedige en onberispelijke koers naar de hemel te krijgen en te houden? Want dat ze op de preekstoelen van zulke dingen spreken, doen ze ambtshalve. De last van het preken is ze opgelegd. Maar in de bijzondere samenspraken zouden ze niet alleen als leraar, maar als voorbeeldige christenen daarmee bezig moeten zijn. Maar dikwijls is er niets minder dan dat. Zelfs gewone christenen overtreffen ze hier verre in. Het is een lust die te horen spreken en bij hen te zijn. Integendeel, al is men meermalen in gezelschap met veel predikanten, men hoort er nog maar burgerlijke gesprekken. Zij praten mee met de meerderheid, zoals de anderen die werelds en vleselijk zijn, en geen zin hebben in de heilige dingen of in de zaken van het koninkrijk van Jezus. Men hoort ze nieuwe tijdingen of gebeurtenissen vertellen, of wat algemene ijdelheden, zodat men, als men bij hen geweest is, door hun tong in het geheel niet gevoed of verkwikt is. Ook kan men niet merken of voelen aan een heilige ontsteking van het hart, dat men een leraar in zijn gezelschap gehad heeft. Is men met hen op maaltijden of bruiloften, waar men veel gelegenheid heeft om heilige redenen tot onderlinge opscherping van liefde en goede werken te horen, dan vindt men zich bedrogen in zijn verwachting. Het geestelijke en Goddelijke is met geen regelmatigheid eens op hun tong geweest. Zelfs al begint een vroom mens het eerst, om daar een stichtelijke samenspreking te hebben, dan krijgt hij toch weinig of geen echo van de leraars. Als hij toch wil doorgaan, dan krijgt hij de leraars zelfs tegen, die het dan in een discussie werpen, of de gesprekken zo ziften of beknibbelen, dat de vrome bevreesd is. Als hij opnieuw iets goeds zal opheffen, dan heeft hij in plaats van hulp, meermalen tegenspraak en verhindering van de leraars. En het is hem veel gemakkelijker tot stichting van de mensen te spreken, in de afwezigheid van de leraars, dan in hun aanwezigheid. Zelfs als verscheidene leraars bij elkaar zijn, dan hoort men ze niet geestelijk en levendig tezamen handelen, en spreken van de Heere Jezus en van hun hoge opdracht, en van de heerlijkheden van het koninkrijk van Jezus, zodat men door het aanhoren daarvan opgescherpt zou worden. Maar integendeel, of zij discussiëren en harrewarren tezamen over een woord, of enige nieuwe gevoelens, of zij spreken van allerlei voorvallen, behalve die eigenlijk tot geestelijke verwakkering en aanmoedigen dienen. Alsof zij dat niet nodig hebben, en alsof die redenen te gewoon waren en eigen aan de preekstoel. Zelden gaan ze goed gesterkt van elkaar, en geoefend door zielroerende samensprekingen, om hun ambt getrouwer en vuriger uit te voeren. Zijn zij samen op een classicale maaltijd; och hoe vleselijk en ijdel zijn hun gesprekken. Het is walgelijk daarbij te zijn. Men spreekt er gewoonlijk niets minder dan dat men er behoorde te spreken, tot grote ontstichting van de ouderlingen en anderen die er tegenwoordig zijn.

    Laat men zijn oog nauwkeurig gaan over hun handel en wandel, of daarin de christelijke deugden, en de heiligheid van het leven uitschijnen? Tot zijn droefheid merkt men snel dat in hun doen en laten veel te berispen is. Dat er nauwelijks de gedaante van de ware deugden in hen gezien wordt. Dat velen onder hen nauwelijks goed, in ieder geval niet meer dan burgerlijk van omgang zijn, in plaats dat men ze echt christelijk en geestelijk in al hun handelingen zou vinden. Persoonlijke vroomheid en hemelsgezindheid zijn bij velen in het geheel niet te bespeuren. Hun voorbeeld van het leven is goed om meer af te breken dan op te bouwen. Daarom hebben velen zich beklaagd dat ze predikanten van nabij gekend en met hen omgegaan hebben. In plaats dat ze nauwgezet, teder, nauwkeurig en omzichtig zouden wandelen, vindt men ze veelal ruim en los. Ze geven weinig acht op wat zij doen en spreken, en in welke omstandigheden ze dat doen. Ja, meermalen preken ze tegen de ware preciesheid en de nauwgezetheid in de wandel. In plaats van een christelijke deftigheid, zedigheid, eerbied en ernst te vertonen, zij ze klaar om te schertsen en te boerten, gekkernijen voort te brengen, en te lachen en tot lachen te verwekken. Daarmee maken ze zich al te gewoon en verachtelijk onder degenen die het zien en horen. Hun liefde tot de vromen, en de vroomsten in de gemeente, is dikwijls weinig te merken. In ieder geval niet tot hen boven anderen, die geen echte vroomheid trachten uit te drukken. Het gaat nog goed als de nauwgezette en teerhartige christenen door hen niet gesmaad en achter de rug van hen gelasterd worden. Liefde tot hun vijanden is weinig voorbeeldig van hen te leren (ik spreek van velen onder de leraars). Ze zouden naar Jezus’ voorbeeld uitzonderlijk nederig moeten zijn, maar men vindt hun trotsheid en eerzucht aan alle kanten uitbreken als er enige verzoeking is. Zij zoeken eer en toejuiching van mensen en zouden graag hoog geacht zijn. Zij kunnen niet verdragen dat iemand hen iets in hun eer te kort doet, of hen smaadt. Zij voegen zich niet tot de nederigen en zijn voor de geringen niet goed aanspreekbaar, in het bijzonder als die hen over zaken van het gemoed zouden vragen. Zij gedragen zich niet vriendelijk jegens allen, maar zijn veelal aannemers van personen en scherp tegen de minderen en verachten van de wereld, die God toch meer verkoren en geroepen heeft. De zachtmoedigheid en verdraagzaamheid zijn in velen van hen zeer klein. Ja, hun onzachtmoedigheid, korzeligheid en haastigheid vertoont zich meermalen schandelijk op zeer lichte gelegenheden en kleine verzoekingen, en dat in gehele gezelschappen, waar men met de grootste dingen bezig is. Zij liggen als onder hun vooringenomenheden, en worden overheerst tot grote aanstoot van diegenen die het merken. Zij kunnen de minste verongelijkingen niet verdragen, zelfs door een woord van terzijde; maar ze zijn gereed en volvaardig zich te wreken, en gelijk met gelijk, kwaad voor kwaad te vergelden, tegen de lessen van Christus en Paulus. De bescheidenheid van deze leraren is aan menige openbaar, en ook hun vreedzaamheid en verzoenlijkheid. Ze kunnen het ongelijk niet vergeten. Met veel moeite moeten ze tot bevrediging gebracht worden. Zij jagen niet voorbeeldig en naar vermogen de vrede na met allen, en in het bijzonder met degenen die in gevoelen of praktijk ergens in van hen verschillen; zelfs omtrent middelmatige dingen. Twistachtig en kibbelachtig vindt men de leraars veel onder elkaar, en dat zelfs over kleine zaken. Zeer weinig wordt het werk van de Heere met heilige eendracht gedaan, en de last met een eenparige schouder gedragen. Hun gematigdheid en gevoeglijkheid, buigzaamheid en rekkelijkheid vindt men gewoonlijk heel wat groter in de zaken van Christus, waar het hen niet vrijstaat iets toe te geven, te buigen en te breken, omdat ze maar dienaars zijn, dan in hun eigen zaken en persoonlijke belangen, waarin ze kunnen en mogen, ja moeten wat laten vallen en niet op hun eind blijven staan. In het bijzonder niet in enige burgerlijke onderhandelingen, om met enige schade de vrede te kopen, en het Evangelie te aangenamer te maken. De kloekmoedigheid van veel leraars is gering, hoe ruim zij soms ook mochten spreken, als de verzoekingen daar niet zijn. Hun lafhartigheid, kleinmoedigheid en vreesachtigheid ziet men snel, als men de gunst van mensen zou moeten verliezen door getrouw te zijn; of in gevaar moet staan van zijn loon of ambt te zullen verliezen als men voor de overheid niet bukt, en naar hun zin doet, of in ieder geval vermijdt daar tegen te doen. Hun matigheid in spijs of drank op maaltijden, bruiloften en elders, is meest niet op voorbeeldige wijze van hen te leren. Men zou van velen niet kunnen zeggen dat ze niet tot de wijn, en tot veel wijn geneigd zijn, al mocht men kunnen zeggen dat ze geen dronkaards zijn. Zij ontzien zich ook niet veel tot lof van de wijn, als goede kenners en proevers van die, te spreken, hoewel tot lof van de Heere en Zijn genade ondertussen weinig gesproken wordt. Zij vertoeven ook wel bij de wijn totdat zij er door verhit worden. In maaltijden plegen ze veelal van de laatsten te zijn die naar huis gaan. Als is hun traktement klein, ze moeten evenwel de wijn in hun huis en over hun tafel hebben. En hierdoor is het dat hun milddadigheid omtrent de armen en goeddadigheid omtrent de ellendigen weinig is, als het uit hun middelen en beurs komen moet. Hun herbergzaamheid voor vrome lieden die door hun plaats doorreizen, daarvan valt ook weinig te zeggen. Bloedvrienden en verwanten moeten ze herbergen, en van wie ze dergelijke dingen of meer te verwachten hebben, die willen ze wel herbergen. Voor de anderen, hoewel vromer en gebrekkiger, is geen plaats bij hen. Hun wandel is zover niet zonder geldgierigheid, dat ze niet meestal het goed boven de genade zouden zoeken. Als ze namelijk proberen te huwelijken, dan is de grote vraag naar het huwelijksgoed, al is er duidelijk geen genade of toch maar een duistere hoop dat de vrouw tot het goede geneigd zal zijn, als ze, zoals blijkt, niet veel in de gemeente met hun omgang stichten kunnen omdat ze weinig weten, werelds zijn, en trots en onbeproefd. En als zij hun zonen en dochters uithuwelijken, dan vertonen zij hun gezetheid op het geld en goed en hun hoogachting daarvan, door niet zozeer vromen te zoeken, als wel rijke; en die ten hoogste burgerlijk van leven zijn en van geen inwendig genadewerk kennis of ondervinding hebben; het andere zullen zij hopen of verwachten met de tijd. Omtrent de besturing van hun tong vallen veel leraars zeer gebrekkig. Zij kunnen niet zwijgen van wat ze zelfs in kerkeraden en classes gehoord hebben en nodig was verzwegen te worden. Ze vleien en spreken naar de mond en prijzen mensen in hun aangezicht. Ze mengen ook wel onwaarheden onder hun gesprekken, en achterklappingen, lasteringen, ja ook wel dartele en vleselijke klap. Hun afgespeendheid en gekruistheid aan de wereld, en aan de vermakelijkheden daarvan, kan men aan de meeste leraars weinig zien of horen. Zij zoeken nog al hun vermaak in de schepselen; ook wel in spel en in geringe, indien niet aanstotelijke bezigheden. Zij voegen zich nog vaak naar de wijze van doen van de wereld en vertonen de hoogten van de wereld nog in hun hart door hun pracht in huis en huisraad, maaltijden en bruiloften, haar en kleding; is het niet in hen, het is in de hunnen. Evenzo, tenslotte, is hun barmhartigheid en medelijden niet zeer voorbeeldig, in het bijzonder omtrent de zielen van de mensen. Weinig ziet men ze bewogen en ontroert over de droeve toestand van zondaren met wie zij verkeren. Weinig droefheid vatten of vertonen zij als ze zien dat enige gemeenten door hun leraren zeer slecht bediend en verzorgd worden, of dat ze op het punt staan slecht bediend te zullen worden als deze of die nutteloze onbekwame en vleselijke leraars daar geplant worden. Het smart hen weinig, dat men merken kan, dat in grote gemeenten waar zij zelf gesteld zijn, zo veel arme zielen niet eens aangesproken worden; ze vrezen, zoals het schijnt als ze dat doen dat ze meer van hun respect en autoriteit verliezen.

    Ziet men nu ook naar hun huisgezin en huisbesturing, dan wordt men geërgerd en ontsticht door wat men in de huisgezinnen van veel leraren merkt. Want men vindt geen voorbeeldige heilige huishouding, alsof het een kleine kerk was, maar alleen een burgerlijke huisregering, als die tenminste nog echt burgerlijk is. Het schijnt dat veel leraren hun huisgezin niet met heilige wijsheid en autoriteit weten te regeren; toch hebben ze de regering van een hele gemeente. Men vindt in de huizen van vele predikanten geen huisgebeden, geen huiscatechisaties, geen gezette dagelijkse huisoefeningen. En omdat ze die niet hebben, zijn ze niet gewend die aan te prijzen, en de gemeente daartoe vlijtig te overreden uit het Woord van God. En het is dan nog veel als ze daartegen geen tegenwerpingen inbrengen die ze niet oplossen, en ze daardoor verdacht en veracht maken. Hun kinderen en dienstmaagden weten meermalen zeer weinig en ze schamen zich publiek gecatechiseerd te worden. En dit verdragen de leraars en zien het voorbij. Ze zijn ook niet gewend hen rekenschap af te vorderen van wat ze in de predikaties gehoord hebben; ze prijzen dan ook geen repetities. Ook gebeurt het dat hun huisgenoten weinig in de kerk komen, en komen ze, dan zijn ze nog tot grote aanstoot zeer slaperig en lusteloos. Hun vrouwen en dochters zijn meermalen zeer ergerlijk en onstichtelijk in hun kleding en in hun omgang binnen- en buitenshuis, zodat de leraar zich zou schamen scherp tegen hun hoogmoed te prediken, en tegen de wereldsheid, gierigheid, kijfachtigheid en andere gebreken, omdat hun eigen vrouwen en kinderen persoonlijk daar aan gehecht zijn. Ja, de kerkelijke tucht wordt door hen ingebonden en geschikt naar hun vrouwen in sommige gelegenheden. Evenzo ligt de huistucht omtrent kinderen en dienstboden ook duidelijk bij hen verbroken. Hun zonen, in plaats dat ze een burgerlijk beroep zouden leren, waartoe ze goede bekwaamheden schijnen te hebben, die willen ze laten studeren, al zijn hun middelen weinig en al zijn er geen merkbare gaven in hen te bespeuren. Ja, ze moeten predikanten worden, al vertoont zich geen genade of liefde tot de dienst des Heeren in hen. Ze hebben hoop dat ze door vrienden en door het aanzien van de vaders zullen bevorderd worden, ja en boven anderen omdat ze predikantskinderen zijn; al is hun begaafdheid en godzaligheid in niets met de anderen te vergelijken. Dit is de slechte huishouding van veel leraren. En totnogtoe hebben we hun gebrekkigheden met droefheid aangemerkt, voor zoveel zij voorbeeldige uitstekende christenen zouden zijn, die tot herders over de schapen van Christus zijn gesteld. Maar laten we ze nu gaan aanmerken als predikanten, en daar zullen we met smart hun gebreken moeten beklagen.

    Als wij zien op hun inwendige en uitwendige roeping, die zij zouden hebben, en zo op hun capaciteiten en bekwaamheden tot dat leraarsambt, dan komt dit ons meteen voor, dat veel leraren, wat de uitwendige roeping en zending betreft, in deze boze tijd, door veel slinkse wegen, kruiperijen en voortrekkerij in de gemeenten, dikwijls tegen de zin van de gemeenten, zijn ingekomen. Daarom hebben ze weinig troost uit de Goddelijkheid van hun beroep te trekken. En daarom durven ze hun roeping, in hun gebeden en predikaties, niet aandringen als een grond van verwachting van hulp. Maar nog gebrekkiger staat het met veel leraars in opzicht van de inwendige roeping. Want de liefde tot Jezus, en tot de voortzetting van Zijn koninkrijk en tot het behouden van zielen door het dierbare Evangelie, naast behoorlijke kwalificaties en begaafdheden hebben hen tot het begeren van het leraarsambt niet gedreven, zoals de slappe en ijverloze uitvoering dit te kennen geeft. Hoe weinig voorzien zijn velen die het ambt hebben opgenomen, om dat behoorlijk en met vrucht uit te voeren, en aan de gemeente goede dienst te doen! Aan velen ontbreekt geheel en al de geest van een predikant. Ze mogen enige disputen verstaan, en de grondwaarheden redelijk vatten en met Schriftplaatsen bewijzen (hoewel velen in hun examens vrij zwak bevonden zijn, zodat de catechisanten hen zelfs zouden beschamen omdat ze beter en grondiger in de Schrift en de Godsdienst ervaren zijn), toch, hoe velen zijn en blijven ongefundeerd, en als kinderen in de praktijk en gevallen van het geweten machteloos om de Heilige Schrift te openen en toe te passen. Ze zijn onbekwaam om naar alle voorvallen met de zielen van de menen verstandig te handelen. Dit zal nader blijken uit wat ik verder ga zeggen.

    Laten we dan ernstig acht geven op de wijze van prediken, die bij de leraren in zwang is. En hier vinden wij dat zeer veel leraars geheel en al slaperig, flauw, ijverloos en ongevoelig het Woord prediken. De woorden schijnen bijna te besterven op hun lippen, zelfs als ze prediken van de grootste en beweeglijkste dingen, namelijk Gods toorn, de liefde en het lijden van Christus, de aanbieding van het Evangelie, hel en hemel ook, alsof ze geloofden dat er geen toorn en geen liefde van God, geen hel of hemel of eeuwigheid te verwachten was. Bovendien is het zo dat ze meestal hun predikaties en harten zeer weinig schikken of proberen te schikken naar de gelegenheid of ongelegenheid van het volk. Ze vragen de Heere dan ook niet eens ernstig, welk Woord ze nu uit Zijn mond zullen nemen om dat voor die tijd aan het volk voor te dragen. Nee, ze prediken juist niet met opzet dat wat het meest nodig en tijdig is, maar dat wat hen gemakkelijk voor de hand komt, al zou het behoorlijk ontijdig zijn. Ze preken van verdrukking in tijd van voorspoed en van vervolging in een tijd dat niemand om de waarheid wordt tegengelopen; van pest en oorlog in een tijd van vrede en goede gezondheid. Want ze vinden dat ze dat uit hun boeken tamelijk gemakkelijk kunnen opstellen en bestuderen. Voor de troon van God de predikaties te bestuderen, en zo van God zelf geleerd te willen zijn, welk woord dat men zal prediken (wat deze auteur meermalen zegt en vereist) is een taal die hun bevatting te boven gaat. Ja, het zou door velen van hen voor pure geestdrijverij uitgekreten worden. Het valt hun gemakkelijk dit uit te brengen. Daarom, en niet zozeer omdat de nood van de gemeente het vereist, gaan ze dat prediken. Daarom bevalt het de meesten niet slecht dat er zekere jaarlijks terugkerende teksten zijn, die zij mogen prediken. Hierdoor kunnen ze de moeite van studeren sparen, zodat, wat ze eens bearbeid hebben, dat mogen ze twintig jaren prediken. Voorbeelden hiervan zijn de predikaties over het lijden van Christus, over de geboorte, besnijdenis, hemelvaart en opstanding van Christus, en de uitstorting van de Heilige Geest op het pinksterfeest. Ja, het kan wel meest al de leraars van enige gehele provincies bevallen dat ze hun postillen en dominicalia preken, hun zondagse teksten. Die hebben ze dan op zijn paaps jaar in jaar uit hetzelfde. En om dit goed te verantwoorden en geen schande uit dit gemakkelijk en vleselijk doen te behalen, komt een oud gebruik uit die kwartieren hen te hulp, ofwel een synodale order; en het volk heeft het zo graag en ze verwachten dat dan. Ze zouden misnoegd zijn als men iets anders preekte. Ze willen zeggen: men moet de mensen geven en spreken wat ze hebben willen. Alsof het niet aan de leraar stond telkens te onderzoeken wat nodig en het nuttigst gepreekt moet worden. Zo bevindt men dat veel leraars zich jarenlang ophouden met tegen fouten, en tot deugden te prediken. Ze komen niet tot de grootste stof van het preken; en waar het gehele Woord op uitkomt en samenkomst als in een middelpunt, Christus Jezus in al Zijn heerlijkheid, beminnelijkheid, algenoegzaamheid en vriendelijkheid, dat verkondigen ze niet beweeglijk. Ook merkt men dat velen, alsof ze verlegen zijn wat zij preken zullen bij de boeren of de weinig wetende stadslui, de verschillen van de religie prediken, die onze kerk heeft met de Socinianen, Remonstranten, Joden, Mennisten, Papisten; hoewel toch het volk van die ketters en ketterijen meestal niet gehoord heeft, en die in hun midden in ieder geval niet gevonden worden. Ze preken de verschillen, in plaats dat ze de zuivere praktijk van de godzaligheid op de eerste en gezonde gronden van de waarheid hen zouden voordragen en inscherpen. Daar toe is het dat ze in het opmaken van hun predikatie, beogend meer de lof van geleerd en welsprekend gepredikt te hebben, dan ernstig en geestelijk en levendig, veel schoolgeleerdheid inbrengen, velerlei uitleggingen, en bijzonder de ene of de andere nieuwe en ongehoorde en laatst uitgevonden verklaring van een tekst, vergelijkend die met de eigenschap van de grondtaal, zo dat ze ook wel Grieks en Hebreeuws op de preekstoel ophalen, voegend van daar in verscheidene spreuken van poëten, filosofen, oud-vaders en verscheidene geschiedenissen uit oude en nieuwe geschiedschrijvers, opdat de toehoorders mochten weten dat ze een geleerd man horen, die talen geleerd en boeken met menigte gelezen heeft. Waarbij dan nog wel die ziekte komt dat ze zich veel behagen in een nagemaakte opgesmukte stijl, en in hoogdravende en opgepronkte redenen en woorden, die het gewone volk niet begrijpt, zoekende zo als redenaars (want zo zouden ze even graag genoemd worden als predikanten) in hun predikaties of redevoeringen te pronken, met opgesierde redenen van menselijke wijsheid, om de oren van de mensen meer te kietelen dan hun harten te raken; in plaats van een Schriftuurlijke stijl en wijze van spreken te gebruiken omtrent zaken die met zulk werelds sieraad niet van doen hebben, en in plaats van in de kracht en betoning van de Geest aan de nederigen Christus en Zijn kruis te prediken. Hier komt bij dat, omdat zij korte predikaties doen, zij toch lange en uitgebreide verklaringen maken, en dat vaak van teksten die zeer duidelijk zijn, in ieder geval met weinig woorden konden opgehelderd worden. En omdat hun verklaringen zo vergezocht en breed vallen, daarom is het dat ze tot de toepassing, die de ziel van de predikatie is, weinig zeggen. Ze spreken uitgebreid voor het verstand tot verlichting (wat dikwijls eerder een verduistering wordt) maar weinig tot verwakkering en bewerking van wil en genegenheden. En als ze dan nog toepassen (wat niet anders dan uitnemend schadelijk en verderfelijk kan zijn), dan maken ze hun toepassing zo algemeen dat alle natuurlijke mensen die wel kunnen verdragen. Ja, als ze Christus en de genade prediken, dan prediken ze die zo ruim zonder tekens of bepalingen, dat de honden het brood van de kinderen gemakkelijk wegnemen, en de handen van de onbekeerden in hun zonden gesterkt worden. Maar de vromen zijn bevreesd om zich met zulke algemene en onbepaalde troost te verkwikken. Ze prediken zo de vertroostingen en de beloften, en passen ze zo toe, zonder onderscheid en zonder merktekens tot aanwijzing van degenen die ze door een Goddelijk recht en eigendom hebben; eveneens alsof het allemaal wedergeborenen en ware gelovigen waren, die hen horen. Ze doen niet zoals de goede herders, die de schapen van de bokken scheiden, en ook niet als getrouwe huisverzorgers van God, die het Woord van God recht snijden en aan iedereen zijn bescheiden deel geven, betonende daarmee Gods mond te zijn, omdat ze het kostelijke van het snode scheiden. Maar ze hebben zoveel zogenaamde liefde, dat ze al hun toehoorders voor bekeerd houden, hoewel de Heere gezegd heeft: velen zijn geroepen en weinig uitverkoren. Als nu de predikatie gepreekt is, dan berusten de meeste predikanten bij dat gedane werk. Ze zijn weinig bekommerd over de vrucht van de predikatie tot verandering van de ziel. Als ze van de preekstoel komen, dan merkt men dat de ernst en ijver omtrent dat gepreekte Woord zo geheel en al weg is, alsof ze maar gepreekt hadden om het gedaan te hebben (zoals een toneelspeler de persoon van een wijze man of een redenaar voor een uur aanneemt, en met schijnbare ernst spreekt over een zaak, maar daarna verandert hij geheel zijn gezicht en taal en alles) ze schijnen dezelfde niet te wezen; ze spreken direct van een nieuwtje, lachen en praten over nietige dingen, in plaats van het gewicht van de gepreekte zaken te overwegen, en daarvan bij henzelf en anderen te spreken. Ze repeteren ze niet eens thuis; veel minder in hun kerk, of bij individuele christenen; ze herkauwen ze zelf weinig; hun werk, denken ze, is gedaan. Dit is het preken.

    Laten we nu ons oog slaan op het publieke bidden van de leraren. Helaas! Wat vindt men hierin veel leraren van Nederland zeer gebrekkig en gemakkelijk. Wat zijn velen van hen geheel onbekwaam, zoals het schijnt, om zich naar alle gelegenheden en voorvallen uit te laten in het bidden en danken! Hoe binden ze zich aan de formuliergebeden, die ofwel in hun boek staan, ofwel eens voor altijd door henzelf gemaakt en geschreven zijn! En omdat ze gauw vrezen dat dit gemakkelijk bidden van hen door sommigen voor luiheid en onbekwaamheid mocht gerekend worden, hoe bitter vallen ze uit tegen degenen die dat formulier-bidden niet navolgen, maar verwerpen! En hoe proberen ze die wijze van bidden in het openbaar en in het bijzonder smakelijk te maken bij het volk, dat toch met hetzelfde euvel bevangen is, die liever hun formuliergebed willen bidden dan uit de borst, om redenen die ik elders opgehaald heb. En als dan nog die formulieren worden gelezen of opgezegd, hoe flauw en slap, en geesteloos komen die dikwijls van hen. Hoe weinig wordt het vadsige volk daar door verwakkerd! Hoe weinig kan men gewoonlijk hun genaden daarin zich zien vertonen, van geloof op de beloften, van verlangen en begeerten naar de zegeningen, van vurige voorstelling en strijd in de pleitredenen, van heilige eerbiedigheid voor de hoogheid van de Heere, en van teder medelijden over de ellendigen, en van geestelijke levendigheid in het gehele doen. Hoe snel en raffelend komen vaak deze formuliergebeden van hen voort, en bijzonder het Gebed des Heeren, dat zo zwaar en vol van stof en gewicht is; alsof het genoeg was dat opgezegd te hebben, hoewel het zo’n volmaakt patroon is! Wat gebruiken ook velen van hen in hun gemaakt formulier-bidden en formulier-danken onduidelijke en bedekte uitdrukkingen, en moeilijke spreekwijzen, die niet naar de vatbaarheid zijn van het gewone volk! Alsof ze ook zelfs in dat bidden voor geleerde wilden gekend zijn, uit enige gewone loopjes en bloempjes van wereldse wijsheid, of enige duistere profetische of apostolische woorden en spreekwijzen; in plaats dat ze helder en eenvoudig zouden spreken, om door allen goed verstaan te worden, en dat naar alle voorkomende noden en weldaden naar ziel en lichaam. En in het bijzonder, hoe aanstotelijk en schadelijk is het dat veel leraren zo zonder onderscheiding bidden en danken, zonden belijden, berouw en leedwezen verklaren, rede en troost verzoeken, alsof allen die meebidden van één geest en gestalte waren, en alsof het allen bekeerden en herborenen waren. Zo hoort men veel leraars zo ruim en volmondig danken dat God hen allen van eeuwigheid heeft uitverkoren, in de tijd krachtig geroepen, bekeerd en wedergeboren tot een levende hoop, verlost en gerechtvaardigd door Christus’ bloed, geheiligd door Zijn Geest, en tot het eeuwig koninkrijk bereid. Hoewel zij goed weten dat er weinig van de geroepenen zijn uitverkoren, dat het Woord door velen in geen goed of eerlijk hart ontvangen wordt, maar in hen verstikt en bederft, en zij in hun onbekeerlijkheid leven en sterven. In plaats dat ze zouden bidden om de bekering van de ene, en om de bevordering en versterking van de anderen. Dit is het bidden, waarin een groot deel van het ambt van leraar bestaat, zoals de Heilige Geest het gehele ambt bevat onder het bidden en bedienen van het Woord.

    Als men onderzoek doet naar het catechiseren, men vindt snel dat velen daarin zeer nalatig zijn. Of ze doen het op zo’n wijze alsof ze het niet deden, door er meer een schijn van te maken dan dat ze de zaak ernstig zouden uitvoeren. Ze willen wel geen vijanden schijnen van het catechiseren, maar brengen intussen veel uitvluchten daar tegenin. Ze rekenen het bijna te gering en als een schande om daarin veel bezig te zijn, alsof het al te kinderlijk was voor zulke wijze mannen. En ze nemen ook alle gelegenheden waar om het na te laten. Zodat de heren Staten van Holland en West-Friesland zich genoodzaakt hebben gezien hen door een publieke aanschrijving tot deze plicht van hen te zetten en daartoe op te wekken. Inzonderheid, zeggen de edel grootmogenden tot hen, op de dorpen, hoewel het in de steden evenzo slechter en slechter gaat, als men de grootte van de steden en de menigte van de leerstof van catechisanten vergelijkt met de dorpen en de leerstof daar. En al heeft de Synode van Dordrecht van het jaar 1619 hierover zo’n uitgebreid en beweeglijk besluit en regel samengesteld naar het Woord van God, toch springen ze dat gemakkelijk over. Toch durven ze het opvolgen van het artikel van de feestdagen niet na te laten, dat alleen uit menselijke autoriteit voortvloeit en geen grond in het Heilig Woord van God heeft. En nog is het hen niet genoeg dat ze zelf weinig catechiseren en geen zin daarin hebben; ze kunnen het ook niet goed lijden dat anderen dit veel doen. Ze proberen snel tegen hun medeleraren wat discussie of verschil aan te richten, omdat ze niet precies catechiseren naar de oude voet, en volgens de Heidelbergse Catechismus, of omdat ze catechiseren en gemeenzaam met vragen en antwoorden handelen over de verschillen met de tegenpartijen, Papisten, Remonstranten, Mennisten en anderen, of over de praktijk der godzaligheid en verscheidene hoofdstukken daaromtrent. Of over de Schrift en de geschiedenissen daarvan. Omdat dit een nieuwigheid is, menen ze, is dit niet te verdragen; daarom zouden ze wel in kerkeraden en classes tegen die trouwe leraars een proces willen beginnen. Zelf willen ze niet werken, en zij kunnen het niet goed zien in anderen, opdat hun luiheid niet gezien zou worden. Het schijnt ook niet dat ze graag zagen dat er veel kennis in de lidmaten was.

    Als men de leraars naspeurt omtrent hun bezoeken van de gemeente, dan zal men gewaar worden dat zeer veel leraars zich met preken vergenoegen. Ze menen voldaan te hebben als ze hun publieke preekbeurten maar waarnemen. Buiten de gewone driemaandelijkse bezoeken tegen het Heilig Avondmaal (die ook in grote steden vaak half worden uitgevoerd, of terloops gebeurt zodat weinig of geen kennis van de staat van de mensen en hun wandel genomen kan worden) zo gaan ze bij de huizen zo weinig mogelijk bezoeken. Het is buiten gebruik en wordt als een overtollig werk gerekend. Ze kennen hun schapen niet, vooral in grote gemeenten. Ook proberen ze die niet te kennen, in ieder geval niet naar hun inwendige staat. Ze onderzoeken niet welke lidmaten onkundig zijn, welke dodig, slaperig, in zonden en verleidingen verstrikt liggen. En in het bijzonder die nog geen belijdenis hebben gedaan, onwetende, dwalende, ongebonden; ze trekken ze niet merkbaar aan. Er is uitvlucht genoeg; ze zijn geen lidmaten van de kerk hoewel het gedoopten zijn en daarom naar de eerste vraag van het formulier dadelijke lidmaten van de gemeente. En al zijn sommigen twintig, ja dertig jaar lidmaten geweest, en onder het opzicht van die leraars, toch kunnen ze nog met waarheid zeggen dat ze door hen nooit zijn ondervraagd naar hun kennis sinds dat ze belijdenis van de waarheid gedaan hadden (die ook meermalen zeer gebrekkig en terloops door hen was afgenomen en al snel daaraan voor een deel was verloren), en ook niet naar de staat van hun ziel of naar hun huisoefeningen, of naar hun wasdom in genade, of naar hun wijze van leven. En hierdoor gebeurt het dan dat ze niet spreken naar de staat en gestalte van het volk. Ze weten niet wie verzuimen hun talenten aan te leggen, wie in hun onbekeerlijkheid en in het nalaten van publieke of persoonlijke Godsdienstoefeningen leven, wie hun kinderen niet goed opvoeden of onderwijzen, en dergelijke.

    Maar als we willen luisteren hoe ze met de zieken omgaan, zieken naar het lichaam, zieken naar de ziel; de onvoorzichtigheid van vele leraren en hun slechte werkwijze moet ons hier tot grote verwondering en verbaasdheid zijn. Want ze komen alleen met de troost tot de zieken. Als die maar in algemene woorden hun leedwezen over hun zonde verklaren, dan vallen ze aan het spreken. En al zwijgen de zieken dan is het hen toch genoeg dat zij alleen spreken. En dan brengen ze zo enige troostelijke en aangenamere teksten en redenen (die ze als een formulier van buiten geleerd schijnen te hebben, zoals ook hun gebed pleegt te zijn, dat ze bij de zieke doen); en zo denken ze hun werk goed gedaan te hebben. Hoewel ze de geestelijke staat van de zieke of de bijzondere gestalte van hun ziel niet onderzocht hebben, of getast om te weten of ze in staat zijn om zulke vertroostingen die ze op hen toepassen, te ontvangen. Het schijnt hen te veel moeite, of onnodig, daar onderzoek naar te doen. Alle zieken die maar burgerlijk van leven zijn geweest, en belijdenis hebben gedaan van het geloof, en onder de prediking en aan het Heilig Avondmaal gekomen zijn, die spreken ze aan en behandelen ze alsof het vromen waren die zeker in de hemel zouden komen als ze sterven. Ook schikken ze hun gebeden niet naar de gestalte van de zieken, maar naar hun wijze van bidden die bij alle zieken gebruikt wordt. Dat is, ze bidden hun formulier voor een zieke. Ze zoeken de ellendige staat van de zieke niet open te leggen, en het veelvuldige bedrog van de mensen aangaande hun verwachting van de zaligheid ontdekken. Ze zouden dat ook niet gemakkelijk kunnen of durven doen, om zichzelf niet te verontrusten. Maar ze laten de mensen in stille gerustheid en in een valse inbeelding van de hemel. De omstanders, vrienden en buren, die de leraar zo horen spreken en bidden, die goed weten hoe de zieke in veel zonden leefde en weinig met God en de Godsdienst ingenomen was, verwachten wellicht dat de leraar de zieke scherp zou aantasten, hem de wet en verdoemenis voorstellen. Maar nu horen ze maar zoete en zachte troostelijke woorden met grote vastheid en verzekerdheid voorgesteld worden, en zo worden ze bij die gelegenheid zeer versterkt in hun zondige koers en vleselijke zorgeloosheid. In het bijzonder als ze dan nog na de dood van een zieke de leraar horen spreken van de godzaligheid en het zalig sterven van die overledene, en hoe verzekerd hij overleden is. En zoals op die manier, tot verschrikking van degenen die het verstandig opmerken, door de leraars omtrent de zieke naar het lichaam verkeerd gehandeld wordt, zo vindt men dat ze met de zieke zielen van de mensen evenzo onverstandig handelen. Hetzij dat het onbekeerde of schijnbekeerden of zwakke aangevochten zielen zijn - ze weten er niet mee om te gaan. Zijn ze bij mistroostige of verlaten en bestreden zielen, die aangaande hun geloof en wedergeboorte veel bedenkingen en twijfelingen hebben, die begrijpen ze niet goed, en ze weten hen niet uit te halen om hun wond en ziekte te genezen. Ze achten hun tegenwerpingen licht, maar de zielen kunnen niet zien dat ze die wegnemen. Zo weten ze ook de onbekeerden niet goed te overtuigen van hun onbekeerdheid. En zelden laten ze hen gaan of ze geven hun de troost en hoop van de bekeerde. Als ze iemand maar vinden in de minste ontsteltenis over de zonde, en aangedaan met een begeerte naar vergeving, naar Christus en naar het goede, ze menen dat die meteen getroost moet worden, ja, zo overvloedig als degenen die de ware genade in hun kracht en vrucht vertonen. Ze weten weinig onderscheid te maken tussen ontsteltenis van geweten en ware verslagenheid van het gemoed; tussen de zonden van de herborene en de onherborene; tussen geloof en verzekerdheid; tussen de ware genade van de oprechten en de algemene schijngenade, waar verworpenen ook toe kunnen komen; tussen tekens van sterke genade van meer volwassen christenen, en andere van genade in tedere zwakke christenen, die pas beginnen. Ook begrijpen velen niet goed de bedrieglijkheid van het hart van de mens. En zo zijn ze onbekwaam tot een goede uitvoering van hun ambt.

    Maar zoals we gehoord hebben hoe ze omtrent het vertroosten te werk gaan, zo zal het ook nodig zijn dat wij hen zien in het werk van bestraffing, hetzij in het publiek of in het bijzonder, en tegelijk hoe zij zelf de bestraffingen aannemen of verwerpen. Men ondervindt dat veel leraars weinig hun werk maken van de zonden te bestraffen, en dan nog maar in het grove en de grootste zonden. Ze bestraffen die zonden niet zozeer, in ieder geval niet scherp, aan welke ze zelf ook onderworpen zijn. En als ze die bestraft hebben, dan hangen ze er een vertroosting aan, om met die zonde evenwel gerust te zijn. Ze bestraffen geen zonden, en vermanen niet tot zulke plichten, waaruit men zou kunnen besluiten dat er heel wat meer behoort tot een christelijk leven dan zij zelf doen. In het bijzonder zijn ze nalatig en terughoudend om de zonden van groten en rijken te bestraffen, of de openbare fouten van de overheden door het Woord van de Heere tegen te gaan. Ze vinden het een zaak van voorzichtigheid om daar in het openbaar niets anders van te zeggen dan zeer bedekt, van ver en met een enkel woord. Wat voor redenen ze daarvoor hebben is goed te bedenken, maar weinig goed te praten. Want ze bestraffen wel scherp en in het openbaar de fouten van geringen, in het bijzonder als het zulke zijn die graag hun talenten veel aanleggen in de gemeente, en de slappe en slaperige zielen wakker willen maken en bekommerd maken, heilige vergaderingen houden, en anderen ernstig over hun gebreken bestraffen. Dezen zullen door die leraars openlijk bestraft worden, alsof ze een onvoorzichtigheid gedaan hadden en in die omstandigheden een misslag hadden begaan. Maar evenals ze in het openbaar nalatig zijn de gebreken van de groten en de rijken te bestraffen, en die van de overheden, zo blijven ze evenzo zeer in gebreke omtrent de persoonlijke bestraffingen omtrent die. Ze verwachten dienst, gunst of vriendschap van hen; ze durven ze niet uitspreken. En als ze nog iets tegen hen als bestraffing zeggen, dan doen ze dat met zoveel vleierijen en verheffing van hun andere deugden, en met zulke complimenten, dat het eerder een lofprijzing dan een bestraffing schijnt te zijn. Veelal betonen leraars zich slaafs omtrent de overheden, alsof ze hun dienaars waren die ze proberen te behagen en niet te mishagen. Ze schikken zich naar hen om hun gunst te hebben en te behouden. Ze zwijgen waar ze zouden moeten spreken. Hierdoor durven de groten in hun tegenwoordigheid dat te doen en te spreken, wat ze anders niet zouden durven doen, zodat ze hen ook ongetwijfeld in hun harten minder achten dan ze wel denken. Maar laten we aan de andere kant bezien hoe de meeste leraars de bestraffing van anderen aannemen en verdragen. Hier vind ik hen zeer kwalijk en weinig christelijk gesteld. Want ze nemen de bestraffingen zo kwalijk op dat zelfs de ouderlingen hen nauwelijks zouden durven berispen over een gebrek in de dienst. Veel minder kunnen ze het verdragen als enige lidmaten van de gemeente ze hun nalatigheid zouden komen aanwijzen, en hen opwekken tot hun plichten. Deze Archipussen zouden niet verwelkomen of zegenen en bedanken diegenen uit de gemeente, die volgens de opdracht van Paulus hen zouden aanzeggen: ziet op de bediening, die gij aangenomen hebt in den Heere, dat gij die vervult. Ja, zelfs van leraars en collega’s willen ze geen broederlijke bestraffingen en waarschuwingen aannemen, of ze moeten al goed gesuikerd zijn. Ze kunnen ook niet verdragen dat hun fouten ergens in een openbaar geschrift getekend en berispt worden; alsof de orde van leraren (hoe verdorven die ook is) vrijgesteld moet zijn van bestraffingen te ontvangen, mondeling en schriftelijk, in het openbaar of persoonlijk, hoewel de overheden zelfs niet, ja de koningen niet vrijgesteld zijn. Daarom is het ook wel te vrezen dat deze brief, die ik overgezet heb, omdat hun gebreken daarin gewogen en op een krachtige wijze tegengegaan worden, je zelfs deze eenvoudige voorrede van mij, door veel leraars kwalijk opgenomen zal worden, alsof dat hen te na gekomen was, en daarom niet te verdragen. Hoewel toch hun gebreken zowel als die van anderen openbaar worden door hun eigen doen en laten, spreken en zwijgen, binnen- en buitenshuis.

    Maar laten we nu verder gaan letten op de vlijt en ijver van de leraren in hun dienst. Aangaande dat is van veel leraars niets met lof te zeggen. Het schijnt dat ze de predikdienst als een gemakkelijke stijl van het leven hebben gekozen. Als hun preken gebeurd is, is het alsof zij hun werk gedaan rekenen. Maar om hun gemak verzoeken ze ook vaak dat anderen voor hen prediken mochten, wie ze dan ook zijn mochten, die ze maar kunnen oppakken, of die zich bij hen aandienen. Ze zouden het nooit afslaan, hoe kreupel en ellendig die ook mochten zijn, die hun beurt willen waarnemen. Het is alsof ze een predikatie gewonnen hadden, het zich weinig aantrekkende dat de gemeente door zulke onbekwame lieden weinig gebouwd wordt. Zelfs in grote steden durven ze vaak verzoeken aan de proponenten om hun plaats in te nemen. Hetzij in de vroege preek, hetzij op een andere tijd; en zij rusten dan, of ze gaan hier of daar reizen om de diensten te bezoeken. Maar wat ik opvallend heb gevonden is dit. Ze vinden het niet geraden dat de proponenten in hun afwezigheid zouden catechiseren of zieken bezoeken, of iets dergelijks doen. Ze zouden het ook niet willen toelaten. Maar zouden ze dat niet goed kunnen doen, veel meer moesten ze hen het prediken niet toelaten. Maar om hun traagheid in het ambt verder aan te tonen, moet men opmerken dat ze gewoon zijn veel tijdverdrijf te nemen en hun kostelijke tijd vaak onnuttig te verkwisten, waarin ze toch zo veel kostelijke gelegenheid zouden hebben om aan de gemeente goed te doen. Ze houden zich wel veel bezig met dat wat hun ambt niet aangaat, in modes, wereldse aangelegenheden, landbouw, voogdijschappen, verzekeringen en dergelijke. Men ziet ze vaak leeglopen, terwijl ze veel werk ongedaan laten. Ze studeren weinig, en vervolgen meestal hun studies niet waarvan ze de gronden op de academies gelegd hadden. Zodat, als daar gevaarlijke nieuwigheden en ketterijen opkomen, dan zijn ze niet bekwaam om die behoorlijk tegen te gaan en te weerleggen. Ze gaan liever iemand bezoeken waar ze een werelds praatje mee hebben, of een glaasje mee drinken. Ze vinden het veelal een slavernij om de gehele dag zo ernstig te zijn in de bediening. Als ze op hun predikatie hebben gestudeerd (en dat moet vaak nog geheel of gedeeltelijk op de Rustdag gebeuren, zodat ze hun persoonlijke Sabbatsgodsdienstoefeningen daarom ofwel verkorten ofwel verlaten moeten) dan denken ze hun werk gedaan te hebben. Het komt dan alleen maar op het prediken aan, wat ze liever van achteren dan van voren zien. En daarvoor trekken ze hun traktement. En wat wonderlijk mocht schijnen, al hebben ze zo weinig zin om te werken, en hebben weinig bekwaamheden daar toe, om grote lasten en zware bedieningen te dragen, toch zoeken ze nog grote gemeenten, en zijn met de kleine niet tevreden, hoewel de grote hen meer werk opleveren dan ze kunnen of willen uitvoeren. Maar ze beogen eer en aanzien en een groter loon. En ze denken dat de verandering hen gelukkiger zal maken.

    Dan zouden wij verder gaan letten op hun handel met en omtrent de vlijtigste en getrouwste leraren. En hier is het heel droevig te zien dat, zoals leraren geen lidmaten van de gemeente minder mogen lijden, en van niemand scherper spreken in het openbaar, dan in het bijzonder van de vroomsten, alsof het een deel geveinsde hoogmoedigen en oproerigen waren; zo kanten zij zich tegen geen leraars zozeer, dan die de reputatie hebben van uitzonderlijk boven anderen getrouw te zijn. Al waren het hun eigen collega’s; zij bejegenen ze bitter en lopen ze tegen. Het steekt hen in het oog dat anderen zo veel ijveren, en zo veel vrucht hebben en gunst vinden. Ze zijn nijdig en moeilijk omdat een ander wat meer doet dan zij kunnen of willen; en omdat ze wat meer toeloop hebben, en ingang in de harten van de vromen. Ze misprijzen wel de arbeid van de trouwe leraars, en de oefeningen die zij boven anderen doen. Ze geven voor dat er kwade gevolgen uit voort zullen vloeien. Ze verkleinen ook hun gaven en leggen hun doen verkeerd uit alsof het voortkwam uit eigenzinnigheid, hoogmoed, heerszucht, geveinsdheid en dergelijke. En zo proberen ze hen verdacht, ja veracht te maken. En dat niet alleen, maar ze zoeken ook met alle macht die ijverige leraars tegen te houden, de handen te binden, de monden te stoppen, en te hinderen dat ze niet mochten voortgaan in datgene wat zij in hun geweten oordelen te moeten doen. Tot dit doel probeert men kerkelijke en classicale ofwel synodale besluiten en wetten te maken, tot inbinding van die wat meer willen doen, dan dezen gezind zijn te doen. Ze begrijpen niet dat iemand alléén iets zal doen, dat zowel zij als de meesten niet doen. Ze willen niet dulden dat één de eerste of de voorloper zal zijn, als was het in nog zo’n goede zaak en met Gods Woord in overeenstemming. Ze denken dat elk behoort te zwijgen, totdat de classis of een synode sprak; en die kan niet spreken omdat de meerderheid van stemmen, die dikwijls de beste niet zijn, het zo niet begrijpt. Eenparigheid, oordelen zij, moest er wezen, maar dat niemand hoger en verder diende te gaan dan de meeste, of ook wel dan degenen die ze opgevolgd hebben. In het algemeen vallen veel leraars de ijverigen hevig aan. Ze noemen hen onvoorzichtigen, ja oproerigen, die de hele kerk wel ondersteboven zouden werpen, omdat zij die gematigdheid niet gebruiken die de anderen, die de boosheid van de tijden en de oude gewoonten van de mensen zien, denken dat gebruikt moet worden. Ze zouden zich niet ontzien om blauwe boekjes zonder naam, rechte pamfletten tot lastering en krenking van hun naam uit te geven. En als iemand anders het doet, vinden ze dat het goed geschreven is, wat scherp, maar toch meest naar waarheid. Ze vertellen en zeggen de inhoud daarvan met vermaak verder, en nog zeggen ze dat ze hen voor vrome mannen houden die zij zo vinnig in alle opzichten tegenstaan. Als ze maar zien, of denken te zien, dat een synodale canon door één van die dienaars verbroken of niet nagekomen wordt, dat is grond genoeg om te roepen (toch verbreken ze zelf menige synodale canon in grondigere zaken) zo één niet te verdragen. Hij zal de gehele orde wegnemen en de kerk scheuren; hij moest uitgeworpen worden. En als de kerkelijke macht hen niet genoeg dient, dan zouden ze de politieke macht tegen hen ophitsen, en als Judassen hen aan die verraden. Toch verdragen ze wel zoveel trage nalatige slordige leraars. En als die beschuldigd worden, verschonen ze die, willen geduldig omtrent die zijn, en proberen ze te redden met raad en daad. Wat dit dan voor leraars zijn, die zo doen, dat geef ik de christenlezer te bedenken.

    Nu zullen we ook zien op de wijze van doen van de leraren, omtrent het stuk van de reformatie van de gebreken en misbruiken, die in de kerk in zwang gaan en ingeslopen zijn, of ook wel door wetten vastgesteld zijn. Of de leraars ijveren over die? Helaas! Velen hebben geen lust tot reformatie; ze keuren de pogingen daartoe voor onnodig, voor onvoorzichtig en daarom voor kwaad. Het Noodwendig Vertoog van de oude Mr. Willem Teellinck, aangaande de dingen die onder ons te verbeteren zijn, is in hun ogen onnodig. Ze hebben geen ernst in dit werk dan om het tegen te lopen zoveel als ze kunnen. En als ze gedwongen worden om ook omtrent die zaak iets te adviseren, dan willen ze met loden voeten gaan, zachtjes en zoetjes aan. Men maakt er een concept van en daar laat men het bij blijven. Wonderlijk veel moeilijkheden en schadelijke gevolgen zien ze in de reformatie. Daar is zoveel moeite in, daar is geen hand aan te slaan; het zal beroerte opleveren; de leraars zijn niet eensgezind aangaande dat. Ze zijn maar weinig die dit behartigen; het zijn voor een deel onbesuisden (in hun ogen), die met dat werk zo door willen gaan. Het zal, zeggen ze, verloren werk zijn, en het zijn maar voor een deel bijzaken, waar weinig aan gelegen is; en dergelijke. Daarom willen ze het laten zoals ze het vonden. Zo doen ze hun best dat er geen heilzame kerkelijke of classicale besluiten tot de reformatie genomen kunnen worden, of, als ze met veel tegenstand gemaakt zijn, niet uitgevoerd kunnen worden. Dit bestellen zo de leraars.

    Nu zou ik als laatste nog mijn ogen willen slaan op hun handelingen en doen in de kerkeraden, en in de classes. En daar zou ik aangetoond willen hebben hoe onheilig ze daarin bezig zijn, hoe slordig ze handelen met het geven van attestaties, en het aannemen van lidmaten. Hoe nalatig ze te werk gaan omtrent de kerkelijke tucht, hoe verkeerd omtrent de beroepingen van leraars, ouderlingen en diakenen, en dergelijke zware en gewichtige handelingen meer. Behalve als ik aan velen te lang zal gevallen zijn. En dit zou met weinig woorden niet te zeggen zijn. Daarom heb ik nog een bijzondere reden waarom ik dit nalaat en met opzet afbreek. Als ik dit alles zo overweeg, dan kan ik niet anders dan dit denken: het schijnt niet dat de leraars bekommerd zijn of de gemeenten in kennis en kracht van de godzaligheid bloeit of niet, en of ze veel zielen winnen en bekeren of niet. Het schijnt niet dat vele predikanten denken of geloven, dat ze zich door hun uiterlijke oefeningen kunnen bedriegen, en in een verwaande zorgeloze gerustheid en ongevoeligheid wiegen. Het schijnt niet dat ze bedenken hoe gewichtig hun werk is, en hoe waardig hun dienst is die ze opgenomen hebben. En hoe heerlijk en getrouw Hij is, Die hen over de schapen gesteld heeft. Het schijnt niet dat ze veel ter harte nemen het zware en scherpe oordeel en de grote rekenschap die de ontrouwe leraars in die dag aan Jezus de Rechter zullen te geven hebben. Het schijnt niet dat ze geloven dat ze wellicht zouden kunnen verloren gaan, en dat hun eigen predikaties eens tegen hen ingebracht zouden kunnen worden. En zo verwondert het mij dan niet dat ze meestal zonder merkbare troost over het toekomstige genadeloon, dat ze aan anderen prediken en op het doodsbed toezegden, sterven, zoals ze zelden met smaak met andere leraars zelf daarvan spraken, en zo weinig daarom streden. En het verwondert mij dan ook niet dat velen, velen in die dag met Judas zullen zeggen: hebben wij niet in uw Naam geprofeteerd, en grote krachten gedaan? En dat Christus tegen hen zeggen zal: gaat weg van Mij, gij werkers der ongerechtigheid. Zo eindig ik, en bid de Heere, de Vader van onze Heere Jezus, dat Hij uit Zijn barmhartigheid over Zijn kerk in Nederland, eens herders en leraars onder ons geve naar Zijn hart, die Zijn volk weiden mochten met verstand en wetenschap; dat Hij de trouwelozen, de huurlingen, de buikdienaars onder de leraars òf bekere òf uitstote, en dat Hij de oprechte wachters, die nog met de Heere zijn, in hun zwakheid verschone, en hulp biede. Van hen wens ik de geringste bevonden te worden, en dat ik mij met waarheid mocht tekenen, en met mijn eigen hand onderschrijven, zoals ik doe,

     

    de dienaar van de Heere en Zijn volk,

    naar al mijn vermogen.

    Jacobus Koelman.

    Sluis, 10 februari 1674.

     

  5. De wekker der leraren in tijden van verval
  6.  

    Zeer Geliefden in onze Heere Jezus Christus

    De prediking het grote middel van behoudenis van de zielen

    De oneindig wijze God heeft in Zijn diepe en onnaspeurlijke wijsheid besloten door de dwaasheid van de prediking zalig te maken die geloven. En hoewel het nog zo gering en ongezien heeft geschenen in de ogen van velen, die wijs wilden zijn boven hetgeen geschreven is, en door hoogmoed niet gebracht konden worden om zich te onderwerpen aan de gerechtigheid van God, en ook niet aan de weg waardoor het de Heere goed heeft gedacht de zondaars te brengen tot Zijn gerechtigheid door het geloof. Zo is toch dit middel door God gezegend geweest, om vele zonen en dochters tot de heerlijkheid te brengen. Maar zoals ik niet anders dan aanbidden kan de wijze soevereiniteit en soevereine wijsheid van God, die deze weg heeft uitgevonden; zo kan ik ook niet nalaten mij te bedroeven over de grote gebrekkigheid, zowel van leraars als van het volk, in het prediken en horen van deze plicht van het Evangelie van Jezus Christus.

    Twee grote kwaden.

    1. Veel leraars handelen kwalijk in hun ambt.

    Het is een waarheid (en och! of er niet een grote grond was om te geloven dat het buiten kijf is) dat veel (och! te veel) leraars niet weten hoe met zondaars te handelen, en hoe slaperige zielen op te wekken; hoe zichzelf aan het geweten van een persoon aangenaam te maken. Die ook niet met waarheid kunnen zeggen dat hun enig oogmerk is geweest niet zichzelf te prediken maar Jezus Christus; en de ellendige zielen, die door de satan gevankelijk weggevoerd worden naar zijn wil, te trekken tot Christus, de enige Leidsman en Voleinder des geloofs; opdat zij door Hem, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is, mochten gebracht worden tot de Vader. Om Hem te zien Die onzienlijk is, en Hem te genieten, Die het Deel van Zijn volk is en het Lot van hun erfenis, de Fontein van al hun gelukzaligheid en zegeningen. En aan de andere kant, velen bederven hun profijt doen, en verhinderen hun eigen stichting door de instelling van de predikdienst niet goed te gebruiken.

    2. Veel toehoorders zijn de oorzaak dat ze niet meer vorderen door de predikdienst

    Ik zal dan een weinig spreken betreffende de droeve gronden die er zijn, van bedroefd te zijn over de gebrekkigheid van de ene en de andere. En al mocht ik in mijn vrijmoedigheid iets voortbrengen wat sommigen niet erg aangenaam mocht zijn; toch weet ik: u zult het ten goede nemen, en mij toelaten dat ik mijn hart uitspreek in dit gewichtige en droevige onderwerp. Het zou tranen persen uit een hart dat niet harder is dan een diamant.

     

    1. Aanspraak tot de leraren
    2. Voor eerst.

      De leraars maken de zorgeloze zielen niet wakker

      En wat de leraars belangt: och! is het niet te beklagen dat zo weinig van hen hebben of schijnen te hebben de Geest van hun bediening? Hun werk is om de weg van de zaligheid te tonen. Maar ze bewijzen zich geen meesters van dat ambacht, en ook geen handige werklui. Want waarom schudden zij de zondaars niet uit hun slaap door hen te hangen over de hel? Hadden zij hun hoofd boven die kolk gehouden totdat hun ogen hadden schijnen uit te vallen, het mocht die droeve en vreselijke dag van hun verderf voorkomen hebben. Maar och! wat een koude predikaties hebben velen gedaan over de brandende hitte van de hel!

      Zij vertroosten niet goed

      Hun kunst om te vertroosten zou zijn om de arme ziel, die weigert getroost te worden, naar Jezus te zenden. Omdat Hij alleen vrede kan spreken en de vrede geven die Hij spreekt, kan ook Hij alleen een woord te pas spreken tot een vermoeide ziel. Maar helaas, wat voor troost kunnen zij geven aan een arme gepijnigde ziel, die verzengd is door de vlam van het helse vuur? Wat zouden ze kunnen antwoorden? Zo’n ellendige ziel in zo’n geval, als hij hen ziet, zou uitroepen:

      Hoe een troosteloze ziel zou spreken, die Gods toorn voelt

      "Wat beeldt u zich in, om mij te troosten? Want Hij, ja Hij is het, Die de Vader der barmhartigheid en God van alle vertroosting is, Die mij met Zijn woorden gewond heeft. Want Hij heeft tegen mijn ziel de oorlog verklaard. Te vergeefs verkondigt en belooft u mij de vrede, en zegt: laat dit uw troost zijn, stelt uzelf tevreden. Want Hij heeft mijn ziel ver afgewend van de vrede, zodat uw spreken daarvan mij alleen te binnen brengt dat er zwarigheden en oorlog tegen mij zijn. Kom en zie op mij, en leer de hel preken, als u de zielen van degenen die u horen naar de hemel wilt voeren, en uw eigen ziel als een buit wilt wegdragen. Want ik moet u belijden (laat mij toe dat ik met u handel als die niet durven veinzen), ik zie op uw edele als dat geslacht van de mensen op aarde, dat het grootste gevaar loopt om hun eigen ziel te verliezen. O gedenk dat woord: velen zullen zeggen te dien dage, hebben wij niet in Uw Naam gepredikt, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen; tegen welke Hij toch zeggen zal: gaat weg van Mij. Kom en zie op mij, opdat u mij voorstelt als de uitlegging naast de tekst, als u van de toorn van God spreekt die van de hemel geopenbaard zal worden tegen alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen. En als u wilt bewijzen (om zulken die door de satan naar zijn wil worden gevangen geleid, terecht te brengen) hoe onverdragelijk die benauwdheid en angst, die verbolgenheid en toorn is, die over de zielen van degene die kwaad doet, zal komen, breng mij dan tot een voorbeeld, en zie op mij, opdat u gewaarschuwd worde te vlieden van de toorn die op mijn ziel is gezonken. Zo graag als u deze toorn zoudt willen ontgaan, en uw gemeente met u zoudt willen voeren, neem dan kennis van wat ik lijd. Opdat u het vergaan van anderen mag voorkomen, en uw eigen eeuwige straf, omdat u hen niet gewaarschuwd hebt. Och, heb toch medelijden met de slapende zielen. Behoud ze door de vrees, door ze uit het vuur te trekken. Kom en zie, opdat uw oog uw hart mag bewegen. Want ik ben verzekerd dat u op een bijzondere wijze gehouden bent op mij te zien met een wenend oog terwijl ik mijn handen in wanhoop wring, en er één ben van de kudde die u is toebetrouwd; en ik ben nu half in de hel, en gereed om in de poel van het vuur te landen. Het kan zijn dat Hij dit droevig voorwerp voor uw ogen heeft gesteld, en u daardoor gelegenheid heeft gegeven om te zien wat ik lijd, in het dragen van de verschrikkingen van God, die mij als water omringen. Opdat u op mag merken en ter harte nemen hoe de duivel niet allen een grote menige voor uw ogen naar de hel voert, op wiens weg het merkteken van de hel geschreven is, die zich beroemen over hun boosheid, en zich nog zegenen in het gezicht van een vervloekende wet. Ja, hun openlijke goddeloosheid (die de livrei is van het koninkrijk van satan) is een duidelijk bewijs dat hun voeten dalen naar de dood en hun treden de hel vasthouden. Maar bovendien, zie en merk op hoe menige leraar de weinige uiterlijk Godsdienstige lieden, die de grote besmettingen van deze wereld ontvloden zijn, stilletjes brengt in een zorgeloze slaap naar de hel."

      Als een ziel naar de hel gaat door de nalatigheid van de leraar, dan is zijn eigen ziel ook in gevaar

      Ik ben niet in staat om veel tot zulken te spreken. Toch, laat mij dit woord op u doen druipen, en u dit in gedachtenis brengen, al weet u het; dat de duivel nooit een slapende ziel naar de hel voert uit de vergadering, of hij is er ook bij om de ziel van de predikant met dat arme schepsel mee weg te voeren. Want als hij moet waken voor hun zielen, die aan hem zijn toevertrouwd, als iemand die rekenschap moet geven, wat zal er dan worden van zijn eigen ziel, als hij niet trouw waarschuwt?

      Hoe een nalatige leraar aangesproken zou moeten worden door een wakker geweten

      En laat mij nu aan hen deze vraag voorstellen: welke rekenschap kunnen zij geven van een ziel, waarvan wij nu stellen dat die buiten alle hoop is in zijn eigen ogen, en die zegt tegen zulke nalatige leraars: "U weet dat ik met u omgegaan heb als een gemeenzame vriend. Vaak ben ik in uw gezelschap alleen geweest. Maar wat hebt u ooit gedaan tot ontdekking van mijn vervreemding van God? Ik was een burgerlijk mens, en had een gedaante van godzaligheid. En ik werd aangezien als één die wel als eerste van de vergadering mij de hemel mocht toeëigenen. En ik was zelf ook van dat gevoelen (helaas een droevige misgreep), en in plaats van mij uit mijn bedrog te helpen, en mij te doen zien, wat snel gezien had kunnen worden, dat ik met een leugen in mijn rechterhand verloren ging, zo hebt u mij bevestigd in mijn misvatting. Nooit hebt u moeite gedaan om mij te dringen tot een ernstigheid in de weg van God. En nooit ging ik van u onder een overtuiging door uw wandel, dat ik anders de hemel zou verliezen en voor eeuwig zou verdorven zijn."

      Het slappe en dorre preken van velen toont dat zij niet weten wat de hel is en wat God is

      Ik weet dat Jezus Christus veel trouwe leraars heeft, hier en daar in Zijn kerk. Maar als ik die folteringen die velen zullen uitstaan, ga vergelijken met de wijze van preken van de meeste leraars, en met de kleine moeite die zij nemen of dragen, totdat Christus in hun toehoorders geformeerd is, dan moet ik zeggen dat zij preken en bidden, en de slapende zondaars aanstoten, zoals mensen die nooit bevonden hebben dat het helse vuur heet is. Of dat de prediker of de hoorder in gevaar zijn van een eeuwige gloed. Och, hun woorden hebben een koude adem, zelfs als zij roepen. En hun taal maakt ze bekend en ontdekt dit geheim. Al worden ze zieners genoemd, zo hebben ze toch niet gezien die Heilige en Rechtvaardige. Hadden ze Hem gezien, zouden hun woorden met zo’n dodigheid van hen komen, dat al de kracht daarvan eerder schijnt te strekken om een vuur van vrees, verontwaardiging, ijver of wraak te ontsteken in het hart van de toehoorders tegen hemzelf, wegens de zonde? Kennen zij de schrik des Heeren en bewegen zij de mensen zo? Nee, het is onmogelijk. Want stel eens (hoewel ik het niet toegeef) dat zo een zo weinig bekommerd kon zijn over de zaligheid of verdoemenis van anderen; toch zou de verwoesting van de Almachtige zo’n schrik voor hem zijn, dat de liefde tot zijn eigen ziel hem meer zou doen arbeiden, om de zielen van degenen die hem hoorden, te behouden.

      Helaas! Een leraar die een vreemdeling is in de hel en in de hemel, zal de hel niet veel beroven, en de hemel niet veel verrijken. Maar in plaats van zich een arbeider te tonen, die niet beschaamd hoeft te wezen, zal hij een verderver wezen die met loze kalk pleistert. O dat zij toezien, dat zij en hun kudde niet samen gaan om te treuren in de hel, omdat zij zo klagelijk niet hebben gesproken dat zij hen hier deden wenen, en zien op Hem Die ze doorstoken hadden; en dat met een wenend oog. Ze hebben de Wet van God zo op hun geweten niet gedrongen, opdat hij een tuchtmeester mocht zijn om hen tot Christus te leiden. En daarom is Christus (Die het einde van de wet tot gerechtigheid is) hun toehoorders niet dierbaar geworden.

      Slappe leraars behouden er weinig

      Ik ben weinig bekwaam om een oordeel te geven over welke blijken zij in zich mochten dragen van zich te verblijden in Gods heil. Ook niet om te onderkennen hoe waardig of onwaardig ze spreken van de vreugden van de Heilige Geest, en van die lieflijkheden die aan Zijn rechterhand zijn. Dat zij spreken, die in staat zijn om de zoetigheid te vergelijken, van wat ze vinden in de gemeenschap met God, met datgene wat zulke leraars zeggen van de lieflijkheid van die weg.

      Van de zoetigheid van de gemeenschap met God wordt veel gepreekt alsof het een fabel was

      Toch kan ik dit zeggen van veel leraars, dat sommigen, die hen gehoord hebben, geneigd zijn geweest te denken dat het geluk van de gemeenschap met God een kunstig verzonnen fabel was en een fraai ding om een uur mee door te brengen. Maar de gedachte dat het een dadelijke gelukzaligheid in zich had, waar men om werken zou, en dat die te verkrijgen was naar dat men er om gearbeid had, stelden zij dat alleen een begrip van enkelen was, die uit zucht naar wat bijzonders voorgaven dat gevonden te hebben; of zich begaven om te staan naar datgene, waarmee wijzere lieden dan zij zich niet eens bemoeiden. Ik zeg dat, wanneer zij de omgang van deze leraars maakten tot een uitlegging van de tekst van deze geestelijke vreugden, die zij aan anderen preekten (en ik weet dat hun leven gelijk moest wezen aan hun predikatie in druk gezet, opdat zij die hem gehoord hebben, hem opnieuw mochten lezen). Dit was het besef van sommigen, die daarom ooit de tegenwoordige genietingen loslieten, om een ongeziene zoetigheid aan te grijpen, waarvan ze begrepen uit de praktijk van de prediker dat die alleen een werk van de stem was.

      Weinigen prediken uit ondervinding

      Och, waar is een prediker (ik weet dat er zulken zijn) die bekwaam is de zoetigheid over te brengen, die hij gevonden heeft in de zaligheid die hij gepredikt heeft tot anderen? En waar is een prediker die het doen kan met deze brief van aanbeveling (die zeer nodig is om vrijmoedigheid te verwekken in de spreker, en geloof in de hoorder) dat hij gelooft en daarom spreekt, dat hij de zoetigheid daarvan gesmaakt heeft, en daarom bekwaam is het met een eed te bevestigen (als dat tot stichting mocht zijn en zijn boodschap meer welkom mocht maken) voor mensen en engelen? Waar is een prediker die kan bevestigen dat al de zoetigheid die voor de zinnen te vinden is in de wegen van de zonde, van minder kracht is om vrolijkheid in het hart te brengen, en een blij gezicht te maken, dan de minste en laagste trap van die vreugde, die uit de hoop van Gods zaligheid ontstaat?

      Men kan aan weinig leraars merken dat zij in de godzaligheid grote smaak vinden

      Waar is er een predikant van wie het spreken en bidden bewijst dat hij een tegenwoordig deelgenoot is van de heerlijkheid die staat geopenbaard te worden? Hoe weinigen van hen helaas! (het is een stof van lof voor hem dat er enige van zulken onder hen zijn) kunnen zo’n inleiding tot hun predikaties maken zoals hij deed die anderen nodigde om deel te hebben aan de zoetigheid die hij bij ervaring bevond, in de gemeenschap met God, 1 Joh. 1:3. Die kan weten uit hun wandel (die moest prediken dat ze dood aan de wereld en aan de vermakelijkheden daarvan waren, omdat ze een nieuwe wereld van vermaak gevonden hadden, en omdat het niet samen kan bestaan, die beide te houden, om een fontein van gelukzaligheid op te maken) dat ze de wereld klein achten als een geschilderd ijdel niets? En dat ze zoeken al hun fonteinen in God te hebben? Dat een mens niets meer van doen heeft om hen gelukzalig te maken, en dat voor eeuwig, dan alleen zich te oefenen in godzaligheid? Die kan kennen uit hun gezicht dat zij bij Jezus geweest zijn? Die kan kennen uit de smakelijkheid van hun gewone gesprekken, dat hun leven in de eenzaamheid een leven van alleenspraak met God is? Dat hun verborgen uren worden doorgebracht in Gods ademingen over hen, en in hun ademen van hun begeerten naar Hem?

      Als velen preken vertonen ze niet dat ze met God omgaan of geproefd hebben waar ze van spreken

      Als ze komen om het brood van de kinderen te breken, blijkt het dan wel dat zij hun eigen ontbijt in de hemel gekregen hebben? Zijn hun zielen zo verzadigd met die vette maaltijd, die bereid is op de berg van God, dat ze bekwaam zijn om het bruiloftsfeest anderen aan te prijzen, en hen te nodigen om te komen, want alles is gereed? Is het kennelijk in hun verschijningen op de sabbatdagen, dat ze de gehele week op de berg zijn geweest met God? Wordt hun geestelijke dagelijkse omgang met God aan de toehoorders getuigd doordat zij in de Geest zijn op de dag des Heeren? Brengen ze hun tijd in het openbaar door zoals lieden die in het verborgen met het ene oog hebben gezien naar de hel en naar hun eigen hart, en met het andere naar de hemel, totdat ze zichzelf verloren hebben in de verwondering over de beraming van de zaligheid, en van die grote verborgenheid van de godzaligheid, die de samenvatting en het onderwerp van alle predikaties is: God geopenbaard in het vlees? Geeft de vertoning van hun gezicht wel getuigenis aan de wereld dat er alleen vergenoeging te vinden is in en vereniging met heiligheid? Zijn ze dronken van de nieuwe wijn, die zij moeten tappen voor anderen, opdat ze drinken en dronken worden? Zijn zij, die uitdelers van de verborgenheden van God zijn, in staat om de vettigheid van Zijn huis (waar zij in dienen) aan te prijzen, omdat Hij hun eigen zielen met deze dingen vervuld heeft, en zo getrakteerd dat ze alle aardse vermakelijkheden verachten? Weten ze wat het is te zitten onder Zin schaduw en met vermaak die vrucht te eten, van welke de smaak onuitsprekelijke en heerlijke vreugde is? Laat de heiligen, die de voortreffelijkheid van deze dingen, die in het Evangelie zijn voorgehouden, uit ervaring kennen, hun gevoelen uitspreken van de bewijsbaarheid hiervan. Of liever, hoe onbewijsbaar indien het niet onmogelijk is. Want hun wandel zegt dat zij zo weinig in God Zelf vergenoegd zijn, en dat zij zo weinig bekommerd zijn om anderen deel te doen hebben aan deze zaligheid.

      De leraars zijn zeer bekwaam om met hun preken lauw te maken

      O hoe gelukzalig zijn de gestorven gelovigen, en hoe moeten ze zichzelf zegenen in hun lot, ook uit deze aanmerking dat zij het gevaar te boven zijn gekomen dat hun kool uitgeblust mocht worden door hun lauwe spreken. En hun hart bedroeft mocht worden door hun lichtvaardig en oneerbiedig inkomen voor God, en door hun lage ongevoeglijke vertoningen van de hoge waardigheid van deze dingen waarvan zij spreken! Ik weet dat deze dingen nooit naar hun waarde vertoond kunnen worden. Maar u weet ook dat, als ze waren waar ze behoorden te zijn, dat is, dikwijls in de hemel, en steeds nieuwe ontdekkingen van de onnaspeurlijke rijkdom van God verkrijgen; als ze hun predikaties bestudeerden nabij de troon en in het gezicht van het Lam van God, Dat de zonden van de wereld wegneemt; dan zouden ze zo’n indruk van de hemel op hen dragen (dat nu voor een geestelijk oor kennelijk ontbreekt) dat het zou doen zien, dat zij enigszins aan hun namen zouden beantwoorden, en dat zij daadwerkelijk waren wat ze genoemd worden: engelen van de gemeente.

      Van de hel spreken ze als degenen die geen vrees hebben voor zichzelf of voor anderen

      Maar ik laat anderen over deze dingen oordelen, en u die ter harte nemen. Alleen wat mij aangaat, de beklagenswaardige ellende waarin u sommigen kunt zien, doet mij met de uiterste zekerheid vaststellen dat de hel, die sommigen in hun zielen voelen, niet de hel is waarvan ik heb horen spreken. Het is de opmerking van de Heilige Geest dat de verschrikkelijkheid van het geluid van de dingen die gesproken werden, Mozes deed zeggen: ik ben gans bevreesd en bevende. Als ze ook lieden waren die hetzelfde besef van de toorn van God hadden gehad, zouden ze dan van de hel met zo weinig woorden spreken, opdat niet de tegenpartijder die rondgaat, zoekende wie hij mocht verslinden, enigen van de kudde aangrijpt, of ook wel hun eigen ziel, die evenzeer, indien niet meer, in gevaar is, met de kudde, tot welke zij prediken? Konden zij, zeg ik, deze dingen wel diep ingedrukt hebben op hun geest, en die met zo veel dodigheid in het spreken daarvan uitdrukken, en hun toehoorders met zo’n koude middelmatigheid dringen uit de wet, om van de toorn van God te vlieden? Nee, voorzeker.

      Als ze dezen en zichzelf aanzagen als schuldige lieden, en letten op Gods heiligheid, Die, hoewel Hij traag is tot toorn, toch ook de goddelozen en schuldigen geenszins onschuldig houdt; het zou dan onmogelijk zijn dat zij zich zo onaangedaan zouden gedragen aangaande de hoge en eeuwige belangen van hun eigen zielen en die van de gemeenten die aan hen toebetrouwd zijn. En het zou onmogelijk zijn dat ze zo weinig vrees en schrik zouden te kennen geven voor een jaloers God en een Wreker, een God Die wraak zal nemen over Zijn tegenpartijders, en gramschap zal bewaren voor Zijn vijanden, als het voor mij onmogelijk zou zijn te slapen en te zingen, terwijl ik onder het vreselijke besef van de toorn van een getergd God ben. Helaas! kunnen zij bestaan voor Zijn verbolgenheid, en kunnen zij de geweldigheid van Zijn toorn uitstaan, dat ze met zo weinig siddering van de ziel, en beving van de lippen spreken over te verschijnen voor Hem, van Wiens tegenwoordigheid de aarde brandt en de rotsstenen verbroken worden, wanneer Zijn grimmigheid uitgetogen wordt als vuur? Dat zij zo spreken van het gevaar van in Gods ongunst te vallen, dat de mensen zich behagen en denken in geen gevaar te zijn? Helaas! iemand onder een diepe bedruktheid van de ziel kan in hun aangezicht getuigen, dat ze van de hel hebben gesproken als lieden, die nooit de hitte van dat vuur ondervonden, waarin hun gebeenten als een haard uitgebrand zijn. En die nog niet verschrikt zijn met het besef van het vallen in de put die de mond voor hen opent.

      Zij zien geen hel of toorn van God

      Hun preken en leven schijnt te zeggen dat ze niet leven in het gezicht van een eeuwige gloed. Ze prediken alsof ze het gevaar van hun verdoemenis te boven waren gekomen, en alsof ze nooit tot het oordeel zouden komen. En ze bidden alsof het allemaal heiligen waren; alsof daar niets vervloekts te vinden was, dat niet de schandvlek van Gods volk was. Och! als ze geloven dat de zondaars vast in slaap zijn binnen de zee van Gods verbolgenheid; en als ze merken dat het getij valt, en de zee vloeit, gereed om deze ellendigen te overstromen; waarom doen ze niet wat meer om hen wakker te maken, eer dat de storm hen weggedreven en de put hen verzwolgen heeft? Merken ze dat er een rechtvaardige Rechter is boven hun hoofd met een vlammend zwaard, gereed om het tot hun zielen te spreken, terwijl ze slapen of zingen? En drijven ze hen zo weinig met schrik, tot een vlijtige opmerking van de reinheid en de kracht van een zonde-wrekende God, Die wegens hun tergingen verschijnt als een Tegenstander, Die vervolgen en straffen zal, en Die de ongerechtigheid zal naspeuren totdat Hij ze niet meer vindt, en Die op de zondaar zal aanvallen naar dat Hij hen vindt?

      Ze merken niet dat hun meeste toehoorders zorgeloos en ongezeglijk zijn

      Merken ze wel met wie ze te doen hebben? En wat voor slag van mensen hun toehoorders zijn? Dromen ze niet tot de dood toe in zelfbedrog? De duivel speelt voor hen op de fluit, en ze dansen hem na tot in het verderf. Ze zijn verblind met eigenliefde, die hen heeft opgeblazen met de ijdele inbeelding dat ze in een goede staat zijn. En ze willen geen verder onderzoek toelaten, en ook de zaak niet aan een onpartijdig onderzoek onderwerpen. En ze willen niets toestaan dat tegen die inbeelding is waardoor ze zich behagen aangaande hun eigen goede staat. En veel zekere kennis van deze inbeelding ontbreekt; zoveel heeft die van blinde moedwilligheid. Het is een gedachte die geheel zonder reden is, maar zo moedwillig en hardnekkig, dat de mensen absoluut niet te overtuigen zijn. En zo brengt het hen in de meest wanhopige en verloren staat die er te bedenken is. Het maakt hen, zoals de apostel spreekt, tot kinderen der ongezeglijkheid, dat gewoonlijk overgezet wordt als kinderen der ongehoorzaamheid, die de uiterlijke kentekens van de ongehoorzaamheid op zich dragen. Ze zijn werkelijk kinderen van ongezeglijkheid, want ze kunnen geen enkele overreding begrijpen, die tegen deze bedrieglijke en verdervende inbeeldingen van hun eigen hart is. Daardoor tonen ze voor iedereen dat ze kinderen der ongehoorzaamheid zijn, die leven in weerspannigheid tegen God. Toch is het niet mogelijk hen daarvan te overreden. Ze zijn zo ver van overtuigd te worden van wat ze zijn, als van een reformatie tot wat ze behoren te zijn, maar niet zijn. Merken die leraars, zeg ik, dat de menigten van hun vergaderingen mensen zijn van zo’n gestalte? En dat ze met mensen van dat slag te doen hebben, op wiens harten de woorden niet inwerken omdat ze verhard zijn, zodat de woorden daar niet doorheen kunnen maar ze terug stuiten zonder een indruk te maken?

      Ze verschrikken en wekken de zondaars niet

      Waarom dragen ze dan niet een handvol van de hel met zich naar de preekstoel, om de rotssteen met vuur te verbranden, die zij met geen geweld kunnen breken? Waarom strooien ze die kolen niet door de vergadering? Waarom werpen ze hun die niet naar het hoofd, ja, steken ze zelfs niet in het hart van zulke slapers, opdat ze niet in de hel gestoten worden voordat ze er aan gedacht hebben? En opdat ze niet in de poel gestoken worden, terwijl ze droomden van in de wolken opgenomen en boven deze poel verheven te zijn?

      Weten ze een andere manier om hen van hun doodsslaap te genezen? Of vragen ze er niet naar, al gaan ze verloren? Omdat ze zo weinig moeite doen om het te voorkomen, door zo’n weg met hen in te slaan die alleen past op lieden die dicht bij het verderf zijn in zo’n gestalte? Weten ze niet, hebben ze het niet opgemerkt of ter harte genomen, dat de satan een bolwerk in de ziel van iedereen heeft?

      Ze doen geen geweld op de harten van de onbekeerden

      Weten ze niet dat iedereen tot wie ze spreken, van nature een hart heeft dat tegen de Heere Christus gepantserd is, en dat zonder geweld niet ingenomen zal worden? Waarom gebruiken ze dan geen stormrammen om een bres in de muur te maken? Waarom blazen ze de poorten niet op door soms de bom van de wet te gebruiken, en soms het geweld van de overtuigende liefde aan te leggen? Indien, zeg ik, het hun werk is zielen te belegeren, die Jezus Christus buiten houden, en waarin de satan een bezetting heeft om zijn sterkte er binnen te houden; waarom gedragen ze zich niet als oorlogslieden, om het hart te overwinnen, en als goede krijgslieden van Jezus Christus, om met geweld in de ziel een weg voor Hem te banen door al de regimenten van de hel heen? Och! wanneer ik de soorten van aanvallen die op het hart gedaan worden, ga vergelijken met de grootheid van de macht van de duisternis die er binnen is, dan verwonder ik mij niet dat de sterke zijn huis behoudt en een vreedzame bezitting heeft.

      Ze hebben doorgaans nooit een levend besef van Gods gramschap gehad

      Als ik dat, wat ik sommigen heb horen spreken van de toorn van God, ga vergelijken met wat sommigen voelen, en wat niet te ontvluchten is, dan is het mij niet mogelijk toe te staan of te stellen dat zij hun eigen zielen schuldig verklaren voor een rechtvaardige Rechter. Zijn hun harten wel geslagen door dat gezicht, en verwelkt als het gras, zodat ze hun brood vergeten hebben te eten? Of hebben ze wel ooit geweten wat het is hun drank met tranen te vermengen vanwege Zijn verbolgenheid en toorn, die hen opheft en weer neerwerpt? Dat zij zo met de zielen handelen? Hebben zij wel eens bevend en sprakeloos gestaan voor de rechtbank van een heilig God, vanwaar ze gedreven zijn met hun appèl tot de genadetroon van de Middelaar? En doen ze zo weinig om de arme afdwalende zielen (die gereed zijn om eeuwige gevangenen te zijn van de toorn van God) naar Jezus Christus te drijven? Vaak heb ik hen horen zeggen dat wij van nature erfgenamen van toorn waren, maar ik hoorde het zonder schrik, omdat zij spraken zonder beving. Dat men het sprak zonder gevoel deed mij het horen zonder droefheid. Ja, ik kon niet merken dat zij zelf geloofden wat ze zeiden. Want als zij zichzelf aanzagen als zelf nog van zulken, met wat een koking van het ingewand, en met wat een smelting van het hart zouden ze de ellende van die staat hebben beweend en betreurd? Of zijn ze ontvlucht van onder de toorn, en zijn ze wedergeboren tot de hoop van een andere erfenis? Om te doen blijken dat zij in de waarheid zijn, dat wat zij zich inbeelden te zijn; met welk een medelijden zouden ze tot hen uitroepen, die nog onder die vloek zijn? Ze zouden hen niet kunnen aanzien in hun lachen en zorgeloos leven. Maar de droefheid van hun hart hen de ogen uitstralen, als hun woorden geen gewicht van overreding hebben. Ze zouden proberen hen met zuchten te brengen tot een ernst aangaande datgene wat tot hun vrede dient. En met wenen zouden ze hen bewegen tot een medegevoelen van de ellende van hun eigen ziel. O met wat een ernst zouden ze overreden! Met wat een hevigheid zouden ze hen uit hun valse hoop pleiten! Wat voor kracht zouden ze gebruiken als ze die ongelukkige hoop hen uit handen rukken. Die hoop die hen alleen naar de hel zal geleiden en, nadat het hen daar aan land gezet heeft, hen verlaten in eeuwige wanhoop. Hoe zouden ze hun stem opheffen als een bazuin, en een onderscheiden geluid maken wanneer ze aan hen hun zonden voorstellen, en de dag van de wraak van onze God uitroepen, opdat ze gebracht mochten worden om vrede met Hem te maken, en met hun tegenstander tot overeenstemming te komen terwijl ze nog op de weg zijn!

      Ze doen geen werk aangaande de zielen, wanneer die hun ellende beseffen

      Indien hun zielen uit het gevangenhuis gevoerd zijn, en de heerlijkheid van de kinderen van God deelachtig geworden zijn; voorzeker, ze zullen zo’n gedachtenis met zich meedragen van de ellende van het diensthuis, dat ze zullen proberen de banden van de satan, waarmee de zielen geboeid zijn, met hun tranen, zou het mogelijk zijn met hun voeten, los te maken. Wat een vrijmoedigheid, wat een eenvoudigheid van preken zouden ze gebruiken in het ontknopen van de ellende van hun slavernij? En dan, hoe zouden ze zich opstellen om vrijheid voor de gevangenen uit te roepen, en opening van het gevangenhuis voor die gebondenen neerleggen? O, hoe krachtig zouden ze trekken om hen uit de muil van satan te rukken? Waren ze overgebracht van de dood tot het leven; o! met wat een hijgen van het hart, met wat een bloeding van de ziel zouden ze dan preken en bidden, voor hen die dood zijn in zonden en misdaden, opdat die met hen levend gemaakt mochten worden! Zijn ze vergeten dat het hun opdracht is om de ogen van de blinden te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht; van de macht van satan tot God? Zonder dat is er geen vergeving van zonden, of ingang in de erfenis, onder de geheiligden door het geloof in Hem. Zien zij hun toehoorders aan als blinden, onder het vonnis van de verdoemenis, en in de slavernij van de heerschappij van de satan? Waarom roepen ze hen dan niet luid toe? Waarom openbaren ze niet de toorn van God van de hemel, zodat ze die mochten voelen, en vrezen dat die op hen mocht vallen? Waarom preken ze niet zoals lieden die hun toehoorders uit de macht van satan trekken?

      Och! Wanneer ze ooit in zo’n benauwdheid hadden gelegen, en hun benen gebroken waren geweest, en uitgebrand in dit vuur, zoals sommigen dat wel hebben ondervonden, zodat degenen die er bij stonden de rook gewaar konden worden, hoewel de hitte niet tot hun oren kon komen; zouden ze dan de mensen zien slapen tot de dood? Zouden ze dan zo weinig zeggen, of niets doen (of dat wat zo goed als niets is) om hen van de heerschappij van de inwonende duivel te verlossen, en van de toorn? Maar zij vrezen die toorn alleen daarom niet, omdat zij die niet zien. Zou hun preken hen op zo’n koude wijze hun gevaar aantonen? Zouden hun overredingen zo weinig prikkelende absoluutheid in zich hebben?

      Ze bestraffen niet ernstig of rechtstreeks, in het bijzonder lieden van stand die goddeloos zijn

      Zouden hun bestraffingen zo weinig eenvoudigheid hebben, en zo vaak in zulke woorden zijn ingewonden, alsof ze nergens zozeer voor bevreesd waren, dan dat ze begrepen mochten worden? En die dan nog opnieuw tegengesproken worden door hun omgang daarna met diezelfde personen (die beschaamd gemaakt moesten worden opdat ze behouden zouden worden)? Ze omhelzen hen in hun armen als lieden van hun soort, die nooit de duivel hebben uitgeworpen, of Jezus Christus hebben omhelsd om in hun harten te wonen. O! hoeveel zijn er door hun kussingen gedood? Als hun toehoorders lieden van stand zijn; als het overheidspersonen zijn, welgeboren personen, edellieden, rijken, geleerden, of zulken die zij vermijden te dringen, of die enige bijzonder verplichten, of die een bijzondere verplichting op hen gelegd hebben; alsof die allen de duivel toebehoorden, laten ze hem die zonder twist rustig wegvoeren. Ze zullen zulke personen niet verontrusten om hun verderf te voorkomen. Maar terwijl hij hen voortdrijft, en zij lopen en zingen, zien zij het aan en zeggen niets. Of zij zeggen het hun nooit zó, dat ze hen aan het denken brengen over hun weg en op doen merken waar dit heen gaat. O, hoe snel zou hun lachen in wenen veranderd worden, als zij hen aantoonden, dat tussen hun wijze van doorbrengen van die dag, die God hen gegeven heeft om hun zaligheid uit te werken met vrezen en beven, en hun verblijf in de nacht in de poel van vuur en zwavel, een zekere samenhang is?

      Veel leraars handelen trouweloos aangaande zieken en stervenden

      Ja helaas! alsof dit alles te weinig was, wat is er een gebrek aan getrouwe vrijmoedigheid in het handelen met de mensen in hun dood! (O, het is bedroevend om te zien hoe stervende mensen en de meeste leraars afscheid nemen, en het zal een nog droeviger gezicht zijn, aan te zien wat voor een ontmoeting er zal zijn tussen een stomme leraar en een bedrogen ziel.) Daar is niets anders dan wat woorden, als Vrees niet, wees welgemoed, alles zal goed zijn. O! het is beklagenswaardig om te zien hoe deze mensen voor de satan spreken. De duivel heeft al de hulp en bijstand, die de meeste leraars hem kunnen geven, om stervende zielen te vermoorden. Ze maken er geen gewetenszaak van, en zijn er niet bezorgd over hoe Gods Woord recht te snijden; ze geven de stervende een slaapmiddel, omdat dit de smaak van de patiënt het best bevalt. En zo zenden ze hen slapend of zingend naar de hel. En dan zullen ze hen nog zalig verklaren als ze heengegaan zijn. En ze spreken van hen als buitengewone voorbeelden van godzaligheid, die zo’n sterkte van geloof en volle verzekerdheid van hoop hadden verkregen; dat zij met zoveel gerustheid de geest konden geven, en met zo’n kalmte de vallei van de schaduw des doods passeren. Maar dit is in werkelijkheid gelijk aan het eisen van een harp, en het zingen dat de duivel de mensen in de hel heeft, eer hij ooit één gedachte had, dat hij ging naar de plaats van het kauwen van de tong en het knersen van de tanden. Alsof ze niet wilden dat één mens alleen zou gaan naar de afgrond, zo zetten zij allen, die de stervende uit dit leven zien scheiden, op hetzelfde pad. Want zij handelen zo met de stervenden dat zij de levenden verderven. Wanneer vrouw en kinderen en vrienden, die zeer goed geweten hebben hoe hij leefde, zien, dat de predikant hem zo’n onvermengde beker van vertroosting geeft, zonder hem zoveel te kennen te geven dat hij misschien wel naar de hel mocht gaan; zo geven zij zichzelf direct toe in een vrijheid om te leven naar hun goedvinden, en zoals hij gedaan heeft. Ze stellen dan voor zeker dat er niet meer nodig is om goed te sterven, dan gerust te slapen, en nooit te zeggen: helaas! En zo gaan de vrouw en vrienden zijn zeggen goedkeuren, en gaan wandelen in het pad van die man, die gerust uitging, hoewel levend naar de hel.

      De leraars spreken tot de stervenden niet ronduit, want zij deden het niet in hun leven

      Ja, zij durven niet anders te handelen met hen op hun sterfbed, opdat die hen niet in hun aangezicht vervloeken, en hen hun trouweloosheid verwijten jegens hen in hun leven. Zouden zij niet zeggen (als ze nu getrouw waren in het ophalen van hun zonden, en in het voorstellen van die aan hen, en in ze hun gevaar te tonen, ja, een totale onmogelijkheid van zaligheid als er geen haastige koers werd genomen om het te voorkomen; en dat het werk zo groot was dat het nauwelijks mogelijk was dit op goede wijze begonnen te krijgen, voordat de dood een eind aan hun leven had gemaakt, en hun handen verzegeld had van het werk.)

      Hoe een wakker gemaakte ziel, die de dood en de hel genaderd is, zijn trouweloze leraar zou aanspreken

      "O zielemoordenaars! Is het nu tijd zo te spreken van deze dingen, als mijn dagen ten einde zijn, en ik onder veel onmogelijkheden lig om de tijd uit te kopen? Hebben u en de satan een verbintenis tegen mijn ziel gemaakt? Hebt u hem de eed van geheimhouding gegeven, dat u nooit de opzet zou bekendmaken, en ook niet zijn voornemen tegen mij? Was het zo niet, waarom nam u niet de vele gelegenheden waar, die u had om mijn verderf te voorkomen, door een tijdig geneesmiddel voor te schrijven? Waarom waarschuwde en verwakkerde u mij niet? Als u mij in de klauwen van de draak zag, waarom ontveinsde u dan mijn gevaar? Ja, uw wijze van handelen met mij deed mij denken dat ik op de weg van de zaligheid was. Ik maakte op uit uw wandel en gesprekken, die in alle opzichten zo licht, aards en vleselijk waren als de mijne, dat het niet nodig was om mijn weg te reinigen, of de Heere aan te zoeken dat Hij een wacht stelde voor mijn mond, en bewaarde de deuren van mijn lippen. Uw spreken deed mij vergeten dat het nodig was dat ik waakte over mijn tong, opdat ik daardoor niets tot de oren van anderen bracht, dat niet naar de hemel smaakte of naar de inwonende Geest; en wat niet bekwaam was om genade te geven aan hen die het horen. Ja, uw rechtstreeks spotten, en van terzijde, met degenen die deze dingen als noodzakelijk aandrongen, en ook zo in praktijk brachten, maakte mij vermetel om mij te zegenen in mijn tegenwerken van hen als onwerkelijke dwazen en eigenwijze doordrijvers van nieuwigheden, die de wereld ondersteboven keren. En tot deze tegenstand had ik niet alleen uw instemming, maar ook uw medewerking."

      Hoeveel kwaad het formulier-bidden aan de gemeente doet

      "Uw wijze van bidden in het openbaar, tot welk doel u (om te doen blijken dat u een mens bent zonder de Geest) een boek nodig had om enige spreuken over te brabbelen, die nooit van kracht bleken te zijn om u zelf te verwarmen, of om een slaperige ziel wakker te maken, heeft mij doen denken dat het genoeg was om over een klein aantal woorden te lopen. En deze soort van bidden is als gevolg van uw praktijk door mij voldoende gevonden, en het werd door mij gesteld in de plaats van mijn hart voor Hem uit te storten. Dat ik hoorde dat u geen huisgodsdienstoefeningen had, of zo goed als niets; dat u binnen uw huisgezin niet bad of de Schriften van God opende, en beweeglijk werkte om uw kinderen tot ernstigheid te brengen, en dat u de zonde niet voor God beleed of waakte over de weg van uw dienstboden, en hen verwarmde en opwekte; zodat het mocht blijken dat u zich er meer bezorgd over maakte dat ze Jezus Christus mochten dienen om behouden te worden, dan dat u door hen gediend zoudt worden. Dit alles, zeg ik, maakte dat ik het nooit nodig vond iets in mijn huisgezin te doen dat daartoe diende. Als ik hoorde dat uw huisgezin geen kleine kerk was, dan vreesde ik niet dat de Heere, Die Zijn grimmigheid over de heidenen uitstort, mij zou rekenen onder degenen die Hem nooit een verblijf gaven in het huis of in het hart, en dat Hij mijn huisgezin zou plagen onder zulke mensen die Zijn Naam niet aanroepen. Ja, ik merkte dat u zo’n misnoegdheid had tegen de personen die dat deden, en dat u zich zo vaak daartoe richtte om hen te verachten, dat ik meende een goede dienst te doen door hen voorwerpen van mijn toorn te maken, en doelen waarop ik bij alle gelegenheden mijn pijlen zou schieten. Want ik was ten uiterste gescherpt, naardat de boosheid teweeg kon brengen, en naardat ik met al mijn kracht de boog kon spannen; zo probeerde ik diep in te schieten, en dat het vast mocht blijven zitten."

      "Kunt u mij nu beschuldigen de predikaties te hebben verzuimd, en door het gepredikte Evangelie geen voordeel gedaan te hebben? Ik beken dat ik schuld heb. Maar met wat voor oprechtheid en geweten kunt u mij beschuldigen zonder vonnis tegen u zelf te vellen? Want ik ben één van hen, die u in de nieuwe vorm van Godsdienstigheid hebt gebracht (och! nu vrees ik, en voorzie ik dat het niet de goede oude weg zal blijken te zijn). Ik heb zo veel Godsdienst door uw predikaties geleerd, dat ik het geen ongodsdienstigheid reken om de sabbat te schenden. Deze grote Diana van u heb ik aangebeden. Deze leer is diep genoeg in mijn hart gezonken. Maar ik moet uw oren beladen met deze belijdenis, dat, hoewel ik nooit kon voorwenden dat ik de zuivere en onbevlekte Godsdienst voor God had, terwijl ik mijzelf uitgaf voor één van een tegengesteld gevoelen; toch, als ik terugzie wat ik tevoren was en wat ik sinds die dag geweest ben, ik moet bekennen, zeg ik, dat in mij dat droeve Woord vervuld is: aan hem die niet heeft zal ontnomen worden, zelfs wat hij heeft. Sinds dat ik die leer als Goddelijk heb toegestaan zo vind ik mijn hart tot het uiterste misleid tot een diepe haat van de wegen van de godzaligheid, en tot een verachting van allen die zich tot ernstigheid begeven om God te dienen. Het is waar, ik sloot mijn ogen, en wilde dit niet zien, en stopte mijn oren, opdat dit niet in mijn ziel zou zinken, en het mij genoodzaakt mocht hebben om de wegen van de godzaligheid in te gaan, en deze weg van u te verlaten, en deze nieuwe leer van u uit te braken. Ik zeg, ik sloot mijn ogen tegen die gewichtige aanmerking (die gewoonlijk door alle vromen die zich tegen u stellen, wordt opgemerkt) dat de Heere merkbaar Zijn mishagen vertoont in uw nieuwe leer, door de voorstanders daarvan zover over te laten aan de wegen van hun eigen hart, zodat ze zich kanten tegen degenen die ernstig zijn aangaande de komst van het Koninkrijk van de Zoon van God in de ziel van hun toehoorders. En die mensen zijn vertrouwelijk met hen, die zeer kennelijk zelf zonder Godsdienst zijn, en geneigd zijn om het in anderen te bespotten."

      Hoe de sabbatbestrijders door de stervenden, die door hen verleid zijn, zouden overtuigd worden

      "Dit is de opmerking van degenen die tegen u zijn, en ik wens als ik sterf, gesteld te worden onder de voorbeelden die door hen aangevoerd worden, in het opmaken van dit bewijs tegen uw leer en weg. En ik verzegel de waarheid van wat zij opmerken met de hand van een stervende man, en laat dit na als mijn ondervinding."

      "Helaas mens! Hebt u ogen, doe ze dan open, en zie, en zeg met mij: dat sinds die leer de overhand heeft genomen, het de arme schapen van godzaligheid heeft verdreven. Die godzaligheid was te vinden in de plaats, waar het volk het nu waagt hun zingen en lezen en bidden in de huisgezinnen na te laten. Die zich nu begeven tot schertsen en spelen en wandelen en werken. En zoals zij op de sabbatdag zijn, zijn ze ook door de week. En op die manier, terwijl degenen die zich tegen u stellen, een noodzaak aandringen om iedere dag enigermate te maken tot een sabbat, door dagelijks aan de sabbat te denken eer dat hij komt, opdat ze die, wanneer hij komt, in waarheid tot een sabbat mogen maken, en die op heilige wijze houden in de Heere; terwijl zij het zo doen hebt u de sabbat omgekeerd in iedere dag, waardoor de Godsdienst is gekeerd tot een schaduw, en bijna verdwenen. En wat daarvan overgehouden is wordt tegengestaan en gesmaad, en bespot met een baldadigheid van geest (waar men over zou wenen), niet zonder weerslag op de gezegende Geest van heiligheid."

      "Sinds u mij gesproken hebt over bekering, vrees ik dat ik te laat berouw heb van dat ik ooit geluisterd heb naar, of mijn oor geleend heb tot zulke leraars, die alleen rusteloos zijn in hun arbeid, om de Heere van de heilige rust te beroven, die zo plechtig tot Zijn dienst is afgezonderd en toegeëigend. Daarom hebt u de dag des Heeren uitgewist uit de hoofdsom van uw geloof en uit het register van de artikelen van het christelijk geloof. Was het, of is het omdat u niet wist wat het was om in de Geest te zijn? Om afgesloten te zijn van het gewone praten en denken, was u als een juk van dienstbaarheid. Ja, ik vrees dat dit de moeder zal blijken te zijn, die dit kind voortgebracht heeft, dat u op uw knieën vertroetelt, en met alle verzinselen, die u kunt, bedekt om zijn zwartheid te verbergen. Ik heb door uw bevel en praktijk geleerd om de kostelijke uren van die dag door te brengen in het spelen, bezoeken af te leggen, buiten in het veld te gaan en te wandelen door de straten, te lachen over degenen die mij geen gezelschap wilden houden in deze uitgieting van overdadigheid. En ik leerde te haten de personen en praktijken van degenen die samen gekomen waren om hun weinige vlijt in de zaken van God te betreuren, en om op elkaar te letten tot opscherping van liefde en goede werken. En nu, wanneer ik sterf, hoewel ik mij zover gevoegd heb naar de onheilige gestalte van mijn hart, dat ik geruzied heb voor de niet-onderhouding, of om meer eigenlijk te spreken, voor de ontheiliging van die dag. Want ik wist niet, helaas! hoe ik die geheel in geestelijke oefeningen door moest brengen omdat ik een vreemdeling was van in de Geest te zijn. Toch moet ik zeggen (omdat mijn dood nadert, laat het mij niet toe de gedachtenwisseling lang te maken) dat het mij geheel strijdig tegen de natuur van het werk van die dag schijnt te zijn (want uzelf die tegen de zedelijkheid van die dag bent, wilt toch een dag tot de Godsdienst toestaan) te zeggen dat de dag in zichzelf niet heilig moet zijn."

      De Godsdienstoefeningen vereisen de heiliging van de sabbat

      "Want als de opening van de verborgenheden van de zaligheid het werk van de dag is, dan moet u toestaan dat er geen bijzondere voorbereiding tot het publieke nodig is. Of anders moet u zeggen (of liever, als u het niet wilt zeggen dan moet u het in uw sterven, na al uw zeggen, toelaten het te denken) dat God zover voor de eer van Zijn Naam heeft gezorgd (teneinde dat Hij gevoeglijk gediend wordt) en ook voor het voordeel van Zijn volk, dat Hij hun een noodzaak heeft opgelegd uit kracht van een Goddelijke instelling, dat zij zich van alle wereldse bezigheden zouden onthouden, opdat ze hun verborgen uren besteden in te proberen om zich in een houding en gestalte van de Geest te stellen, om de grote God te horen spreken tot de arme schepselen; en om met hen te handelen over de zaken van de eeuwige zaligheid; en om de kostelijke dingen van het Evangelie te overwegen, totdat zij hun zielen bewerkt hebben gekregen tot enige waardering daarvan, opdat, als zij tot de Godsdienstoefening komen, zij hun harten gereed mogen hebben om de heerlijke grootheid te aanbidden, en Jezus Christus en de grote zaligheid te verwelkomen. Och, had ik mijzelf in dit deel van godzaligheid geoefend, ik mocht heden met een lijdelijke verwachting uitgezien hebben om in Zijn rust in te gaan! En al de tijd die nog over is om door te brengen na de publieke oefening, is voorzeker kort genoeg om de zaken te onderzoeken, hoever men te kort komt in de voorname dienst, en zich tot rekenschap te roepen hoe men zich gedragen heeft aangaande de smekingen en biddingen van Jezus Christus, Die Zich voorstelde naast alle zaligheid met Hem, om in de ziel omhelsd te worden. Ten einde dat de avond van de sabbat in het verborgen worde doorgebracht, in aan God een gebroken hart op te offeren, vanwege de vele monsterachtige misdragingen, die door onderzoek zouden blijken begaan te zijn tegen zo’n vriendelijkheid. "

      Hoe schadelijk de sabbatsschending van de leraars voor de gemeente zijn

      "Maar helaas! Toen ik predikanten buiten zag wandelen, en door de straten zwerven, en vermaak gaan nemen in tuinen en zich vergezellen met zulke personen zoals ik geweest ben, op die dag; en door de vrijheid te nemen om te praten en te beuzelen, zoals ik en anderen deden, zonder dat er één woord tot stichting van hen kwam, en dat hun hele omgang en gesprek zó was, alsof ze nooit van God tot anderen hadden gesproken, en nooit opnieuw van Hem spreken zouden; dan werd ik verhard tot een verzuim, ja tot een zorgeloze verachting van alle ernst aangaande de zaken van mijn ziel."

      De wandel van veel leraren wil zeggen dat de weg naar de hemel gemakkelijk en licht is

      "Ik dacht, onze vorige predikanten hebben zichzelf en anderen een hoop onnodig werk opgelegd. Ze zijn in een grote dwaling geweest, toen ze ons zeiden dat de weg naar de hemel smal was. Want ik ben verzekerd, als dit de weg daar naar toe is, dat het een zeer lichte weg is. Ik had een groot welgevallen in die nieuwe vondst (een zeldzame vondst als hij bestaan kon!) want ik wilde graag op mijn gemak naar de hemel gaan. Maar helaas, ik zie nu, het zal niet bestaan! En nu, waar ben ik? Ik beschuldig u, trouweloos mens, dat u mij hier hebt geleid en aan hebt doen landen. Och! een kwade plaats om te landen, waar men aankomt buiten het gezicht van de hemel. Ik dacht, als u geen tijd neemt om uw hart te bewerken, met wat u in het openbaar gehoord hebt, dan was het een nodeloze bezigheid voor mij, om mijzelf te kwellen met dat te ondernemen. En als u die tijd, die na de publieke dienst over is, niet gebruikte om te wenen voor God over uw wijze van preken; en als u geen tijd nam om de dingen die gezegd waren, als getrouw en aller aanneming waardig, de harten van uw vrouw en kinderen en dienstboden in te prenten; maar hen openlijk gezelschap hield naar het veld toe, waar zij gemakkelijk alles wat ze in de kerk gehoord hadden achter konden laten en vergeten; zo zag ik het aan als een stuk van ijdele vertoning in mij, om mijn leraar in Godsdienstige plichten te boven te gaan. En nu, helaas! vrees ik dat ik verloren ben."

      Ik zeg, als die hun mond wilden openen, die zich duidelijk de ellende van hun staat voorstellen, en als zij zagen dat het zo was; dan mochten die leraars hun oren opendoen en hun eigen smaad horen. Ze mochten zich bereiden om een stervend mens een predikatie tot hen te horen doen over hun vorige ontrouw. Maar of ze het nu horen of niet, ze zullen het eens horen. O dat vreselijke geluid, dat in hun oren zal zijn!

      Kunt u zichzelf indenken hoe de behandelingen en gesprekken zullen zijn, die gehouden zullen worden tussen een trouweloze predikant en degenen die hij al slapende naar de hel heeft laten dalen? Ja, die hij naar de vlam toe gevleid heeft? Ik denk dat men voor zeker kan aannemen dat (behalve de storm van Gods eeuwige verbolgenheid, en die stortregens van toorn die een bijzonderheid van wraak in zich zullen hebben, die vallen op zijn hoofd boven dat wat in de hel van andere mensen zal zijn; en alsook de schrikkelijke duivelen die hem eeuwig zullen scheuren en pijnigen. Ik zeg, behalve dit, denk ik) dat een trouweloze leraar voor eeuwig in de hel omringd zal zijn door degenen die hij in de afgrond gepreekt heeft; en die hij door zijn praktijk aangemoedigd heeft om te hoop te lopen op de weg van het verderf. Daar zal hij hen horen, als ze hem voor eeuwig vervloeken, omdat hij met de satan heeft samengespannen om hen in alle rust te voeren tot de plaats van pijniging. En de mensen die op aarde bij hem in het gevlei zijn gekomen, en die hij gevleid heeft, zullen hem daarom voor eeuwig vuurbranden in het gezicht gooien. O hoe zullen leraars, die zielen vermoord hebben, door de hel heen gejaagd worden! Ik ben temeer bereid om te denken dat dit een deel van hun hel zal zijn, want ik vind sommigen geneigd zich te vervloeken, dat ooit hun ziel onder de zorg van zo’n zorgeloze vleselijke leraar kwam. En ik twijfel er niet aan of menigten zoeken in de plaats van pijniging hun rust, door hem te verscheuren met schelden en smaden, als de moordenaar van hun zielen, omdat hij nooit probeerde hun zielen van het verderf te behouden. Och! dat ze door de schrik gedreven wilden worden uit hun trouweloosheid, en dat ze gedwongen worden om op hun voeten te staan (want dat is de gestalte van een trouw leraar, te staan en te weiden in de kracht des Heeren), ja, uitgeschud te worden uit hun slaap, opdat zij anderen mogen behouden van hun zorgeloze gerustheid, zonder welk zij niet kunnen behouden worden.

      Luie, vadsige leraars moeten ernstig worden, en in het bijzonder Gods Boek doorlezen en Schriftuurlijk spreken

      Ga leren (dit mag ik tot hen spreken met droefheid, die helaas al te lang bezig zijn in het beginnen) om medewerkers van God te zijn, u, die totnogtoe trage luiaards geweest bent. O merk, wat een ernst Christus gebruikte in te sterven, om die zaligheid en verzoening te verkrijgen, die u is aanbevolen te preken. En zoekt u een deel te hebben van die ernst, naar verhouding. Alsof God de zielen door u bad, bidt u zo, als gezanten van Christus, dringt u zo aan, overreedt u zo, degenen die u horen, in de plaats van Christus, om verzoend te worden met God. Laat uw verschijning in het openbaar niet alleen getuigen dat u boeken hebt doorgebladerd om u te voorzien van wat stof, om in het publiek te prediken (misschien niet zozeer om nuttig te zijn voor zielen, als wel om de oren te behagen van hen, die u horen, met geluid en spreuken, met als doel om geprezen te worden als nette en welsprekende predikers, hoewel u in Gods schatting geacht kunt worden als klappers en stomme honden.) Ik verzoek u, zie hierop als het minste deel van uw werk, wat voor bekwaamheid en vaardigheid die u ook kunnen aanbrengen in de aangelegenheid van Christus te prediken (laat dat nagejaagd en gezocht worden in zijn eigen plaats). Maar na alles en onder alles behoort u altijd het Boek van God te doorlezen. Uw stijl en uw wijze van spreken diende te kennen te geven hoe bekend u bent met de Heilige Schriften, die een leraar en het volk wijs kunnen maken tot zaligheid. En ze kunnen een Goddelijke luister aan zijn spraak geven, terwijl de dingen des Geestes niet worden gesproken met woorden die de menselijke wijsheid leert, maar die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke vergelijkende.

      Leraars moeten hun preken bestuderen in de hemel en voor de troon

      Het bijzondere deel van uw voorbereiding bestaat in te leven in de hemel. Daar is het dat een mens tot God en van God leert spreken. Daar is het dat hij elke dag naar school moet gaan, als hij tot anderen wil spreken als iemand die de tong van de geleerde heeft. Hij moet in waarheid van het gezelschap van Jezus zijn, die de mensen graag tot gezelschap en de gemeenschap met Hem wilde leiden. Ga dan en bouw uw studeerkamer boven de wolken. Doe uw studie in de hemel als u hemels wilt zijn in uw predikaties, en in waarheid dat wilt zijn, wat onterecht aan een ander wordt toegeschreven: een engelachtige leraar. U weet dat onder die levende dieren in Openb. 4 de dienaars van het Evangelie verstaan worden. Ga dan, als u dienaars bent; vergezelt u met hen; zoek te zijn in het midden van de troon, en rondom de troon, waar zij zijn. Het geeft de wonderlijke nabijheid en de zoete gemeenschap met God te kennen, en een onderscheiden en klare kennis aangaande de diepe verborgenheden van de zaligheid, boven dat wat de andere heiligen bereiken. Indien u in staat wilt zijn om God te verhogen en aan te prijzen, zodat u uw toehoorders met u meekrijgt om Hem te verheffen en te roemen, en neer te vallen voor de troon, dat zij Hem mogen verhogen Die op de troon zit; verkrijg dan hun vleugels en hun ogen. Zo vaak u komt om Zijn Naam te vermelden in het openbaar, doe dan blijken dat u van de troon komt, en dat Hij die Naam van Zijn heerlijke genade en onbegrijpelijke goedheid op uw ziel heeft gedrukt, waar u gewag van maakt bij anderen. Zonder dat kunt u niet anders dan Zijn Naam ijdel gebruiken. Laat uw spreken van God met zo’n eerbiedigheid en aanbidding zijn, dat allen die Uw gestalte en werk zien, mogen weten dat u vol ogen bent en overtuigd mogen zijn, dat u spreekt tot een aanwezige God; en diep in u ingedrukt hebt het besef van de heerlijke Heiligheid en voortreffelijke Majesteit van die God, tot Wie en van Wie u spreekt.

      Hoe leraars in het openbaar van God en tot God zouden moeten spreken

      O, als u wilde dat God groot en heerlijk was in de achting van anderen, wacht u dan, dat u niet een bewijs geeft van een laagheid en slapheid van begrip van Zijn onbevattelijke voortreffelijkheid in u zelf. Laat de Goddelijke gestalte van uw ziel blijken in uw ijver en vurigheid van geest. Als u voor Hem komt om te bidden, o laat uw sterk verlangen in het bidden dan bewijzen dat u zo’n waarheid in Hem gezien hebt, zo’n algemeenheid, zo’n vastheid, zo’n volheid, zo’n duurzaamheid, van alles wat in waarheid zaligmaken kan, dat het u niet één begeerte heeft overgelaten om die op iets anders naast Hem te richten. Zoudt u de begeerten van anderen wel achter Hem willen trekken, en die van de lege ijdelheden af trekken, en hen doen denken en spreken en handelen in overeenstemming daarmee? Zegt u hen dan dat het goed voor hen is nabij God te zijn. Laat ze onder een overtuiging, zo vaak ze u horen spreken van of tot God, dat de begeerte van uw ziel tot Zijn Naam is, en tot Zijn gedachtenis.

      Hoe de leraars Jezus zouden moeten prediken

      Als u Jezus Christus voorstelt om door de ellendige zielen omhelst te worden als beminnelijk, predik Hem dan zo, stel Hem zo voor aan anderen (als u ooit wilt dat zij verliefd op Hem worden) dat het gezien mag worden dat Hij de Beminde van uw eigen ziel is. Dat uw liefde op Hem gevestigd is; dat Hij, Hij alleen ligt als een bundeltje mirre tussen uw borsten. Indien u de koude zielen wilt verwarmen, laat dan het vuur dat in uw eigen gemoed brandt, bekend worden door de vlam die uit uw mond komt, in uw spreken van de Zon der gerechtigheid. Laat het blijken dat u zelf niet alleen verlicht bent met het licht van die Zon, maar ook levend gemaakt bent door Zijn hitte. Stel Hem aan anderen voor uit eigen ervaring, niet alleen als schoon wegens het licht, maar ook als nuttig wegens de invloed. Hij is met recht het Leven, zowel als het Licht van de mensen.

      De Heere Jezus is een Zon voor de zielen

      Deze heldere zon, die wij zien, die de lagere wereld verlicht, van welke de invloeden en hitte zijn als een ware vernieuwing van de wereld op iedere dag; die zon maakt alles nieuw en groen en bloeiend. Hij brengt een jeugdigheid op de wereld in de lente, na een grijsharige winter die maakte dat hij er oud uitzag. De zon is de ware oorsprong en fontein van het leven voor de ondermaanse dingen. Toch, deze heldere en weldadige zon, zeg ik, is maar een donkere schaduw en een weinig betekenende gelijkenis van dat, wat de Zon der gerechtigheid (Die in het Evangelie rondom wordt gevoerd) is voor de arme dode en duistere zielen. Van Hem komt een Geest van verlichting om hun donkerheid te verlichten. Van Hem komen die dagelijkse stortregens van Goddelijke invloeden, die de ziel levend maken en in het leven houden. In Zijn stralen is een genezende kracht. Het zijn de verkwikkingen van de arme vermoeide zielen, die door de hitte van Gods toorn gestoken zijn. O, de wonderlijke hitte en de warmte van liefde en genegenheid, die in de Zon der gerechtigheid is ingestort, en die ook de zielen doorsteekt, en de harten verwarmt (hoe branden onze harten binnen in ons, zeiden zij, terwijl Hij met ons sprak). Die de bloedende zielen geneest en de dode geesten levend maakt. Deze is de Springader van al het leven, dat in waarheid Geestelijk is. Deze heeft zoetere, zeldzamere, meer verrukkende en meer verkwikkende werkingen op hem, in het hart van wie Hij schijnt, en op de zielen van hen die de waarheid in liefde aannemen, dan de zon heeft op de kruiden en levende schepselen, als hij nadert tot de aarde.

      Leraars moeten prediken als uit ondervinding

      Dit is dan uw werk, dat u Hem zo aanwijst en voorstelt, dat Hij de harten van degenen, die u van Hem horen spreken, tot Zich trekt en lokt. Opdat u het dan met voorspoed mag doen, opdat u hen aan Hem mag doen kleven met een vol voornemen van het hart, omdat Hij uw eigen hart heeft ingewonnen en uw genegenheden aan Zich verbonden. Spreek zó van Zijn invloeden op de zielen, als diegenen van wie de zielen dagelijks door Hem verwarmd en bewaterd worden. Breng uw vleugels met u op de preekstoel, als u wilt dat uw toehoorders hun hart zullen verheffen boven de wereld, en omhoog vliegen. Als u hen wilt leren vliegen, laat hen dan zien dat u uw vleugels gebruikt. Laat hen zien hoe u omhoog en door de wolken vliegt. Laat uw huidige belijdenis van verleden zonden het bewijs geven dat u ogen achter u hebt. Laat uw klacht over de wanhopige boosheid van uw eigen hart, en van de harten van uw toehoorders, geuit worden met dat gevoelen en die ernst, dat het blijkt dat u ogen binnen u hebt, en dat u de plaag van uw eigen hart kent, en dat uw belijdenissen geen toevoegsels zijn, maar de taal van mensen zijn, die hun vinger op de zere plek, en hun oog op het geneesmiddel hebben.

      Leraars moeten veel bidden voordat ze gaan preken

      Och! Bid uw koude hart tot een hitte van verbolgenheid tegen de zonde, en tot een warmte van liefde tot God in Christus, Die de vijanden met Zichzelf verzoent. Laat uw hart thuis in uw studie goede dingen overdenken, opdat, wanneer u in het openbaar komt, u die dingen spreken mag, die u gemaakt en gevormd hebt door Goddelijke meditatie over de Koning. Dan zal uw tong een pen van een vaardige schrijver zijn. O wat zal een leraar een hemels vermogen vinden in het spreken! Wat een invloed en gemak in zijn taal! Als zijn tong spreekt, terwijl zijn hart brandt, en die goede stof opgeeft waarvan hij spreekt, en het tot de tong opzendt, opdat ze de kennis daarvan aan andere meedeelt! Laat het gewicht van uw werk (dat is, de vergadering tot wie u preekt, uit de handen van satan en van hun eigen hart uit te wringen en uit te worstelen) u aansporen om sterk met uw Heere en Meester in het verborgen te worstelen, en bij Hem te wenen, en rusteloos te zijn in uw smekingen en gebeden, totdat Hij met u uitgaat en u gezelschap houdt, en met u meewerkt in die arbeid. Want u weet dat u zonder Hem niet één duivel kunt uitwerpen. U kunt hem niet tot de deur toe drijven, of de deuren voor Jezus Christus opendoen. Tevergeefs spreekt u van te bekeren van de afgoden tot God, om de levende en ware God te dienen, als Zijn arm niet geopenbaard wordt. Hij alleen kan het gesproken Woord op het hart drukken, waardoor Hij de wilde ziel grijpt en omkeert en die bekeert. Zo wordt het gepreekte Woord een kracht Gods tot zaligheid. Voorzeker, het grootste deel van uw werk en de gehele voorspoed van uw arbeid ligt daar in, dat u uw Heere en Meester mee in het werk trekt, Die u in het werk gesteld heeft. Dit is u bereiden naar de voorbereiding van het heiligdom; uzelf tot het uiterste te hebben uitgelaten in het pleiten met God om Zijn tegenwoordigheid. Zonder dat zullen uw woorden een wind zijn, en nooit een reuk des levens ten leven voor degenen die het horen.

      Leraars die niet veel gebeden hebben, hebben geen vrucht of kracht op de zielen

      Ik twijfel niet of de duivel zou die Bijbel van die predikant wel al dansende naar de preekstoel dragen, die daarop kan gaan om te prediken zonder te hebben gebeden, en zijn hart voor de Heere in het verborgen niet heeft uitgestort, om de beademingen van de Geest en de tegenwoordigheid van Jezus Christus, opdat die zijn boodschap vergezelt.

      Het slappe preken van de leraars toont dat zij weinig gebeden hebben

      O laat mij tegen sommigen van u zeggen (want ik weet, anderen zijn mannen van het gebed), dat wanneer ik denk aan uw wijze van bidden en preken op de preekstoel, dan durf ik bijna zweren dat u daar kwam zonder met uw Meester gesproken te hebben, van Wie u het gezantschap hebt. Uw dode woorden, hoewel over het eeuwige leven, lieten uw toehoorders zo dood, indien niet doder dan zij die vonden. Zij hadden niets van de Geest en het leven in zich (ja nauwelijks smaakten zij naar uw eigen geest, met zo weinig ernst kwamen zij, zelfs als er geluid genoeg hoorbaar was) omdat u Hem in uw gezelschap niet had, Die het Leven van dat Woord is. Och! òf leer meer bidden, òf stop met preken. En als u van dit uw bijzonder werk niet wilt maken, om u te wennen aan uw Meester, en veel in Zijn gezelschap te zijn, leg dan uw haren mantel af, waardoor u anderen bedriegt, maar allermeest uzelf. Sta naar een nauwere gemeenzaamheid met Jezus, of neem de naam van Zijn dienaars niet op u. Hoe weinig voegt het hen om een bruid te gaan vrijen voor Hem, die de vrienden van de Bruidegom niet zijn? Voorzeker, Hij heeft hen nooit gezonden. Ik zeg nogmaals (en och dat het in het hart mocht zinken), laat de grootheid van uw werk (want wie is tot deze dingen bekwaam?) en het hoge belang daarvan voor uw ziel en de zielen van degenen die u horen, u ten hoogste in deze zaken bekommerd maken, om uw Meester met u te hebben als de grote Meester van het werk. Dan zal het blijken dat u in waarheid Zijn gezonden dienstknechten bent, die Zijn medewerkers zijn.

      Wat het is Christus goed te prediken

      Hebt u wel goed gelet op wat het is om Jezus Christus te preken? Is het maar wat geluid van een Zaligmaker naar hen toe te brengen? Nee, och, dat zal de ziel nooit behouden. Het is Hem zo te prediken voor het oor, dat uw woorden door het hart zelf mogen gaan, en krachtig mogen blijken te zijn om de doden levend te maken, en degenen te doen horen die in hun graven zijn, en hen daaruit te doen komen. Het is de onnaspeurlijke rijkdom van Christus bekend te maken; de rijkdom van de heerlijkheid van de verborgenheid van het Evangelie. Zodat u deze heerlijke rijkdommen brengen mag tot in de zielen, en de zielen mag opvoeren om Hem aan te grijpen, in Wie al deze heerlijkheden verborgen zijn. Het is Hem zo aan het oog en aan het verstand aan te bieden, dat Hij voor Hem een doorgang maakt tot het harde rotsachtige hart, en de vermetele hardnekkige zondaar doet zeggen, amen, opdat Hij daar als Koning gaat zitten. Ja, zo te waarschuwen en zo ieder mens in alle wijsheid te onderwijzen, dat u iedereen volmaakt mocht stellen in Christus Jezus.

      Leraars moeten Gods bijstand zien te hebben

      Nu, wat dunkt u van deze dingen? Zijn ze niet boven uw vermogen? Is dit niet te hoog en te zwaar voor u om te ondernemen, die van uzelf niet bekwaam bent iets te denken van uzelf? Het kan niet anders of u moet het zien, en zeggen: het is zo. Maar er is een genoegzaamheid in God om u mee te delen, waardoor u bekwame dienaars van het Nieuwe Testament gemaakt mocht worden. Niet van de letter, maar van de Geest. Val Hem hierom lastig, dan zult u in staat zijn om met profijt te preken. Zie dat Hij krachtig werkt in u, dan zult u bekwaam zijn om te arbeiden, door te strijden naar Zijn werking. En zo zal uw arbeid niet ijdel zijn. Dan zullen de wapens van uw krijg krachtig zijn door God tot nederwerping van sterkten en overleggingen en alle hoogten die zich verheffen tegen de kennis Gods. En om alle gedachten gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Jezus Christus. Och, krijg dan tot dat werk andere hulp, andere bijstand dan uw eigen geest (die in de zaken van God zwak is, en vlees, maar niet geest). Verkrijg die bijstand zonder welke u de bijstand van uw eigen geest niet kunt hebben (want het is de aanwezigheid van de Geest van Christus in de mens, en de kracht daarvan, die maakt dat de geest van de mens aanwezig is in dit werk). Weet u niet dat u te doen moet hebben met duivels en wanhopig boze harten? Wat kunt u dan doen, als u alleen bent? Och, uw eigen geest, hoe gevestigd en gezuiverd die is, zal onder deze last bezwijken, en niets uitwerken om de duivels uit hun bezitting te verdrijven. Als u dat zou proberen dan zou de satan u met schande uitlachen en zeggen: Jezus Christus ken ik, maar wie bent u? Hij kan mij binden en uitwerpen uit mijn sterkte, maar kunt u het ook doen?

      Het oogmerk van leraren moet niet hun eigen eer zijn, maar het inwinnen van de zielen

      Laat uw oogmerk hoger zijn dan dat u tot uw toehoorders zoudt komen met voortreffelijkheid van woorden, en van wijsheid om daarmee het getuigenis van God te verkondigen. O, dat is een verachtelijke en lage vertoning. Klim hoger dan deze lage geesten zijn, die dan zo hoog zijn als ze bedoelen, wanneer zij gezien kunnen worden. Ze staan op een mesthoop van bekorende woorden van menselijke wijsheid. Laat uw prediken zijn in betoning des Geestes en der kracht. Dit is prediken zoals een dienaar van Jezus Christus doet. O laat de voorspoed van het Evangelie op de zielen uw doelstelling zijn. En dat zal zo zijn als het een goed welslagen heeft op uw eigen ziel. En als u de zoetigheid daarvan gesmaakt hebt; als u zelf geloof, met wat een gebeden en met wat een ernstige smekingen zult u handelen met ongelovige zielen, om in de Heere Jezus Christus te geloven? O probeer de dingen door ervaring te kennen, die u op u neemt om aan anderen te onderwijzen. Laat alles wat u van Christus zegt een kopie zijn van wat Jezus op uw eigen hart gedrukt heeft. Van anderen zal openlijk verklaard worden dat ze een brief van Christus zijn, bereid door uw dienst, als u de openbare blijken hebt van dat de Geest van de levende God u tot Zijn brief gemaakt heeft. Laat uw predikaties en gesprekken een duidelijke ontdekking hiervan geven, dat u een licht van de waarheid hebt zien schijnen in die dingen, die u aan anderen vertoont, dat het gemoed tevredenstelde. En dat u de zoetheid gesmaakt hebt van die uitnemende goedheid, die daarin is, die het hart verzadigt. Terwijl u het leven aan anderen aanbiedt, doe het dan op zo’n levendige wijze, zodat het kennelijk is dat u in waarheid deelgenoten bent van het leven dat u aanbiedt. Spreekt van het geloof in Jezus Christus als mensen die dezelfde Geest des geloof met hen ontvangen hebt. Die daarom spreekt omdat u gelooft. Als iemand een bewijs van u zou eisen van dat Christus in u spreekt, laat dan het zegel van uw bediening, dat op hun ziel gezet is, het bewijs zijn. Laat hen voldaan worden in die vraag en gedrongen worden het buiten twijfel te stellen, dat Hij waarlijk in u is, door Zijn krachtige werking in degenen die u horen.

      De methode van preken moet zo zijn, dat hij het hart raakt

      Richt u niet zozeer op het voeren van een nette rede als wel op een ziel-doorstekende. En om het zo te maken, zie dan de Geest van God te verkrijgen. Dan zullen al de duivels niet in staat zijn uw woorden te weerstaan, als de Geest door u spreekt. Gebruikt die methode het meest in uw predikaties, die u langs de kortste weg tot het hart leidt. Dat is, door de Geest geleid te worden in het prediken, bedoel dat voornamelijk, dat u uw predikaties tot aan de ziel mag brengen. Wilt u uw toehoorders behouden, dan moet u het hart raken. U moet de bedrieglijke gronden wegnemen, die uw toehoorders gelegd hebben om hun zaligheid daarop te bouwen. U moet dit doen eer dat u Christus in hun zielen kunt komen leggen, als de vaste grond die alleen hun hoop kan ondersteunen. Maak dat de onwetende en ongelovige, die u komt beluisteren, door uw predikatie overtuigd en geoordeeld wordt. Haal hun zielen tevoorschijn door gezonde en hart-doorzoekende leer. Keer het binnenstebuiten, en bedien het Woord zo, dat u het hart van de mens uit zijn lichaam mag rukken, en het hem voor zijn ogen aantonen, opdat hij weten mag wat voor een mens hij is. En als op die wijze de geheimen van zijn hart openbaar gemaakt zijn, zal hij neervallen en God aanbidden en bekennen dat God waarlijk in u is.

      Begeerte naar de zaligheid van de toehoorders moet eerst het hart van de leraars innemen

      Maar wat zal ik zeggen? O probeert toch tot Hem uit te komen, zo vaak als u van Hem spreekt, zoals mensen doen die aangespoord en gedreven zijn door de liefde van Christus, en door de liefde tot de zaligheid van de arme zielen, die in hun vervreemding van Hem, en vijandschap tegen Hem verloren gaan. Eer u ooit onder het volk verschijnt, o probeer uw hart bewerkt en vurig te krijgen tot zo’n hoogte en vurigheid van begeerten naar hun zaligheid, dat de inwendige taal van uw ziel tot God iets dergelijks mag zijn als dit: geef mij kinderen of anders sterf ik. En dan, als u onder uw volk komt, ziek van begeerte naar het goede van hun zielen, bid dan zo, preek zo, bestraf, waarschuw en bid zo een ieder van hen alsof u in barensnood bent, totdat Christus een gestalte in hen krijgt.

      Als de leraars de wet scherp prediken, en bestraffen, moeten ze goede zorg dragen voor de verslagenen

      Beraadt u dikwijls met uw Meester, Die u de ware kunst van zielen vangen kan leren, en u vissers van mensen kan maken. Leer van Hem een Goddelijke gerechtigheid of handigheid in het behandelen van de wet. Raak flink met dat zwaard. Maar let ook op dat een verslagen zondaar niet moedeloos of gekwetst wordt. Terwijl u bestraffingen brengt tot de zorgeloze zielen, om ze uit de sterkte van hun zorgeloosheid uit te stormen, te vuur en te zwaard, wacht u dan van de spreken tot droefheid van degenen, die God gewond heeft. Wanneer u een verwondend wapen in de ene hand hebt, om vermetele zondaars een klap te geven zodat het bloed daarop volgt, draag dan een pleister van het bloed van Christus in de andere hand, voor degenen die wonden hebben en die bloedend houden, totdat Hij ze verbindt. Dan zal het blijken dat u door Hem onderwezen bent hoe te prediken, Die de verbrokenen van hart geneest en hun wonden verbindt.

      In het vertroosten moeten de leraars opletten dat ze geen zorgelozen verharden

      En aan de andere kant, terwijl u de borsten van vertroosting tevoorschijn brengt voor hen die verslagen kinderen in Christus zijn, en hen opwekt om te drinken en hun ellenden te vergeten, ja om overvloedig te drinken; doe het dan met zoveel onderscheid dat u de kostelijke parels niet voor de zwijnen werpt, want die staan het meest klaar om ze tot zich te nemen. Let er op dat u zich niets laat ontvallen dat mocht strekken tot verbreking van het gekrookte riet, of tot uitblussing van de rokende vlaswiek. Maar gebruik toch scherpte en strengheid bij zorgeloze zondaars, die onder al de vorige handelingen met hen kinderen van ongezeglijkheid gebleven zijn.

      Hoe ze de lauwe bijna christenen moeten behandelen

      Ontdek de burgerlijke zondaar; de uiterlijke belijder; degenen die bijna bewogen zijn om een christen te worden; de tragen; de lauwen; de afkerigen van hart. Ontdek die, zeg ik, aan henzelf, opdat ze zichzelf mogen kennen. Doe hen verstaan dat God beloften niet aan hen worden voorgesteld, terwijl ze zo zijn. U moet maken dat hun harten, die nog steeds het hart van hun verfoeilijkheden nawandelen, de schrik gaan overdenken. Doe het ze blijken dat zelfs het voorstellen van de kostelijkheden die aan anderen beloofd zijn, de grootste bedreiging die er te bedenken is, met zich meebrengt. Want ze hebben dit geluid voor iedereen die zo is: "Wee u, want u hebt geen deel of lot in deze zaak. U hebt Christus nog niet aangenomen; en daarom vervloeken zelfs de beloften van het Evangelie u. Wilt u niet afgesneden worden van het goede daarvan te hebben, omhelst ze dan. De beloften zijn in Hem en voor Hem gedaan; en ze worden door Hem volbracht. In Hem zijn ze alle ja en amen."

      Leraars moeten iedereen aan zichzelf bekend maken

      Neem bijzondere kennis van degenen die van hun eerste liefde vervallen zijn, om hen terecht te brengen en te herstellen. Met één woord, laat niemand van uw toehoorders in zelfbedrog, tot de dood toe, dromen, of door hun Rechter gevonden worden met een leugen in hun rechterhand. O, zie dat ze dit niet zeggen kunnen (wat helaas! in alle opzichten maar al te waar is van veel leraars) dat u die beloften met zo weinig waarschuwingen hebt voorgesteld, en ze zo onder elkaar vermengd en zonder onderscheiding hebt toegepast, dat ze zichzelf niet uitgesloten konden vinden. Omdat Hij u die grote opdracht heeft opgelegd, om uitdelers te zijn van de verborgenheden van God, zie daarom scherp toe dat u het brood van de kinderen niet voor de honden werpt.

      De leraars moeten direct na de predikatie tonen dat het gewicht en de kracht van de gepreekte zaken op hun hart liggen

      En als uw predikaties geëindigd zijn, wacht uzelf dan dat u niet ophoudt van prediken. Anders zullen uw toehoorders nooit beginnen om het in praktijk te brengen. Want zij die hun oren gebruikt hebben binnen de kerk, zullen hun ogen gebruiken buiten de kerk. Ze zullen zien wat u doet, zowel als horen wat u zegt. Uw hand kan hen even snel in de hemel prediken als uw tong. En als ze geen tong in uw hand merken om de daadwerkelijke oefening van de godzaligheid in hun grootste voordelen aan te prijzen, dan is het niet waarschijnlijk dat u een hand zult hebben in uw tong, om hun hart te vangen. Ja, u mag dan uw hand wel op uw mond leggen en stil zijn. Want zij zullen uw hand op hun oor leggen, en dat dichtstoppen; u mag dan zeggen wat u wilt. Of anders zullen ze luisteren naar wat u zegt, als iets dat niemand zou geloven. Want uzelf, die het uitsprak, vertoonde (nadat u gestopt bent met spreken) door uw praktijk daarna, dat u de waarheid niet gesproken hebt. Wanneer u zulke redenen veroordeelde, en door uw levenswijze het tegendeel doet, aanprijst alsof ze het grootste voordeel met zich brengen, dan breekt u de hals van hen, die u moest opbouwen in het allerheiligste geloof. Laat uw toehoorders zien dat u weggaat onder een gewicht, opdat ze de gewichtigste zaak van de wereld niet licht achten, die grote zaligheid, dat zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid. Ze zullen zeker een weg vinden om zichzelf van die last te ontslaan, die u op hen bindt, en ze zullen het afschudden als ze u weg zien gaan zonder een last. Ze zullen nauwelijks een passende gestalte van de ziel naar huis dragen, tot wat ze gehoord hebben, als de predikant zich niet gedraagt als iemand die naar behoren aangedaan is met wat hij gezegd heeft. Als u uw ernst in de zaken van God in de preekstoel achterlaat, dan zullen uw toehoorders de hunne achterlaten in hun kerkbanken. Dan zal uw samenkomen tot erger zijn, en niet tot beter.

      Leraars moeten een gebroken hart hebben na het preken

      Als u uw toehoorders naar huis wilt sturen met bloedende zielen, wegens wat ze geweest zijn en gedaan hebben, zie dan toe dat u zelf een gebroken hart meedraagt. Ja, als u een gebroken hart met u op de preekstoel brengt (wat u moet doen als u de plaag van uw eigen hart kent, en gevoelig bent hoe de meesten van degenen die u horen, geplaagd zijn met onkunde van hun eigen plaag, en verloren gaan omdat zij hun zonden niet zien, en niet gebracht kunnen worden tot een besef van hun eigen staat) probeer er dan twee gebroken harten uit te dragen.

      Na het preken moeten de leraars zichzelf onderzoeken en veel over God nadenken

      En tot dat doel, nadat u uw tijd vol hebt gesproken tot anderen, begin dan met God alleen, en met uw hart te spreken. Spreek en denk over wat en hoe u gepredikt hebt. Roep uzelf op tot het geven van rekenschap. Neem enige tijd om omhoog te zien, opdat u een nieuw gezicht mocht krijgen van die God, van Wie u zojuist gesproken hebt. Vestig uw ogen op een onzichtbare God. Overweeg Zijn heerlijke voortreffelijkheden. Speur met aanbidding Zijn dierbare volmaaktheden na, die nooit volkomen bedacht kunnen worden. Blijf staan op de overdenking van Zijn onvergelijkbare waardigheid, totdat u ingenomen bent met zo’n ongewoon en zielsverukkend Voorwerp. En totdat u beseft dat Hij onbegrijpelijk is, en oneindig verhoogd boven de dienst, aanbidding en gezangen van de engelen. Zie op Hem totdat uw ogen schemeren door Zijn schoonheid, en u in het binnenste van uw zielen overtuigt bent dat het een diepe neerbuiging in Hem is om Zich te vernederen, om te zien zowel op de dingen die in de hemel zijn, als die op de aarde zijn. En in dit gezicht van Zijn heerlijke uitnemendheid en onderzoekenswaardige volmaaktheden, kijk dan uw predikaties over. Kijk of er enige gelijkenis of verhouding is tussen wat Hij is, en wat U van Hem hebt laten zien dat Hij is. O, merk op wat een lage begrippen u van de Allerhoogste hebt bekend gemaakt door van Hem te spreken. Zie wat een lamme vertoning u van Hem gemaakt hebt aan uw eigen zielen, en aan degenen die u hoorden. Hebt u Zijn lof heerlijk gemaakt en de reuk van Zijn kennis openbaar gemaakt, totdat u alles wat naast Hem is, in de waardering van uw toehoorders, zijn aanzien en lieflijkheid hebt doen verliezen?

      Leraars moeten na het preken eerst letten op hun eigen hart en daarna op de toehoorders

      Wanneer u nu naar boven hebt gezien, en dan uw ogen naar binnen hebt gekeerd om kennis te nemen van wat in de inwendige gestalte van uw hart is - die is vaak (helaas! vrees ik) zodanig (och dat ik het hier mis had), dat, hoewel uw woorden niet in overeenstemming zijn met Zijn oneindige waarde, die nooit met woorden uitgelegd kan worden, u toch in uw preken in de meeste gevallen hoger spreekt dan uw bevatting van God is; en de zaken die u uitdrukt schijnen niet behoorlijk door uzelf overwogen te zijn, en ook niet diep in uw eigen ziel ingedrukt. Wanneer u, zeg ik, naar boven gekeken hebt, zie dan naar beneden op de toehoorders. En let er op of u ze op Hem hebt doen zien, met hun hart in hun oog.

      Welke vrucht de leraars in de gemeente moeten hebben op hun preken

      Let erop of ze gehoord hebben wat gesproken is, en of ze het geacht hebben als een woord dat getrouw is, en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken. Let er op of u zo gepreekt hebt tot hen, dat ze God daadwerkelijk hoog achten, als Degene Die de zondaars in Christus met Zichzelf verzoent. Zie toe of u Zijn wenselijkheid zó openbaar hebt gemaakt, dat Hij nu het einddoel is van al hun begeerten. Hebt u de geheimen van Zijn Naam opengelegd voor hen, totdat die Naam geworden is als een uitgestorte olie, zodat zij niets anders kunnen beminnen, of verlangen naar iets buiten Hem? Hebt u enige grond om te denken dat de begeerten van hun zielen zijn afgeleid, en gericht tot Zijn Naam en Zijn gedachtenis? En dat hun achting van God zo hoog is opgeklommen, dat ze niemand in de hemel hebben dan Hem, en dat er niets op de aarde is dat ze begeren nevens Hem? Hebt u hun hart gegrepen, en hen doen loslaten wat hen niet gelukzalig kon maken? Hebt u hun hart afgespeend van het hart van hun verfoeilijke dingen, en hun harten bewerkt tot een afgrijzing van hun vorige geringschattende, lage en bepaalde gedachten van Zijn waardigheid? Hebt u hen afgetrokken van hun boezemzonden, waar ze zo mee verenigd waren dat ze hun hele ziel hadden onttrokken van Jezus Christus?

      Leraars moeten toezien of Jezus door de toehoorders in waarheid omhelsd wordt

      Zie of u door preken hun afgoden uit het hart gerukt hebt, en hen overreed hebt om Jezus Christus te omhelzen als het enige beminnelijke. Zie of u hen gedrongen hebt om die afgoden uit te werpen, met een, "henen uit, wat heb ik meer met u te doen?" Let erop of ze Hem hebben binnengelaten, zonder iemand naast Hem te dulden, om als een bundeltje mirre te leggen tussen hun borsten. Hebt u hen opgewekt om te scheiden van dat wat hen tevoren behaagde, en om te hijgen naar de levende God, gelijk een hert naar de waterstromen? Spreekt u niet tot dit doel? Beoogt u niet om Jezus Christus Meester van hun begeerten te maken, en de fontein van al hun vermaak? Is dat niet op uw hart wanneer u van God komt spreken, dat u hen daartoe mocht brengen om hun hand naar Hem uit te steken, met hun hart daarin? Zie dan wat een overeenkomst er is tussen uw werkwijze, uw preken en spreken van Hem, en dat gezegende doeleinde? En welke voorspoed er is op dit werk? Hebt u hen genezen van hun uitzien naar de valse ijdelheden? Hebt u hen doen uitgaan achter de levende God? Hebt u door uw overredingen hen overmocht om de aftocht te blazen voor de genegenheden van hun zielen, die ze op anderen dingen hadden verkwanselt? En dat tot dat doel om hem te geven wat hij zoekt, en dat is het gehele hart, en het gehele van het hart? Hebt u de afgoden uit de troon gepreekt? En hebt u ze Hem alleen doen verhogen in de ziel, als oneindig te verheffen oven alles waar de ziel zich op richten kan, of dat hij kan najagen?

      Leraars moeten kijken of Jezus bij de gemeente alles en genoegzaam is

      Och, bemerk of u een scheiding gemaakt hebt tussen hen, en wat tevoren hun zo lief was dat hun gedachten daar steeds over gingen, en zij het met vermaak bij zich koesterden. En of u hen als kuise maagden tot Christus de Bruidegom hebt gebracht. Dit is het gezegende oogmerk en einddoel van het Evangelie. Hebt u de Heere Jezus in Zijn beminnelijkheid gebracht bij hen, en in hun verstand gevoerd? Hebt u het Lam Gods aangewezen, Dat de zonden der wereld wegneemt? Hebt u Hem in Zijn schoonheid uitgebeeld en vertoond aan de ziel, als het Afschijnsel van Gods heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld van Zijn zelfstandigheid? Totdat zij (die, terwijl ze in hun geestelijke domheid en natuurlijke blindheid waren, geen gedaante of schoonheid of lieflijkheid in Hem zagen) Hem zien en bemerken als de ware Springader en Fontein van alle gelukzaligheid, die elders tevergeefs nagejaagd en gezocht werd. Die niet te vinden is voordat ze Zijn heerlijkheid zien, de heerlijkheid als van de eniggeboren Zoon van God, vol van genade en waarheid. Totdat zij niets meer naast Hem beginnen te achten; totdat zij beginnen te beseffen dat Hij de voornaamste is boven tienduizenden, en Hem daarom willen maken tot hun keuze. Daarom willen ze nu op niets anders zien, sinds ze een gezicht van Hem hebben gekregen, dat Hij alleen waard is bemind te worden. Alles wat Hij niet is zal verfoeid worden, en aangezien worden als onwaardig voor de waardering van iemand die Hem kent. Alles wat minder dan God is; alles wat beneden Hem is, is ook beneden de begeerten en liefde van iemand die ziet wat een vereniging, samenkomst en samenvloeiing van alles wat begeerlijk is, in Hem en in Hem alleen is. Hebt u door het spreken tot uw toehoorders de wonderlijke grootheid van Zijn goedheid op zo’n wijze ontdekt, dat ze het een misslag in uw preken vinden, om iets goed te noemen behalve nabij Hem te zijn, of iets kwaad behalve ver van Hem te zijn? En daarom vinden ze de grootste haast in het nagaan van God te weinig. En als ze zich in gevaar vinden om achteruit te gaan, of in hun beweging te verflauwen, dan is de inwendige weerklank in hun zielen (zelfs van degenen die de Heilige Geest weerstonden, en graag wandelden en zwierven in de wegen van hun eigen hart): "trek ons, wij zullen U nalopen".

      Leraars moeten kijken of het Woord dat gepreekt is, in de zielen geschreven is

      O kijk, dat smeek ik u (als u tenminste niet eens een droevig tafereel wilt zien van uw eigen zielen, en van de zielen die aan uw opzicht zijn toevertrouwd), of uw toehoorders Christus door het oor hebben binnengelaten, en hun zielen door het oog uitzenden om Hem na te jagen? Kijk of zij hun hart aan Hem gegeven hebben. Of zij dat voorbeeld der leer, dat aan hen is overgegeven, van harte gehoorzaam geworden zijn. Dit is alleen dan gebeurd als ze zichzelf aan de leer die hen is overgegeven, overgeven, en de vorm van die waarheid en het zegel daarvan, op hun hart ontvangen, waardoor ze openlijk blijken de brief van Christus te zijn, die niet met inkt geschreven is, maar met de Geest van de levende God, niet op stenen tafelen, nee, niet op het verstand alleen, maar in vlezen tafelen van het hart. Zie toe of u geprobeerd hebt hen met een heilige list te vangen tot hun eeuwig voordeel. En of u bij hen overmocht hebt om eens voor altijd, en voor eeuwig een oprechte overgave van zielen en lichamen te doen aan Jezus Christus, door zich aan God te geven, als zij die uit de dood levend geworden zijn, en hun leden stellen als wapenen der gerechtigheid van God. Met één woord, zie wat u van God gezegd hebt, en merk op wat van uw eigen ziel was in wat u zei, en wat er in uw eigen ziel was van wat u zei. En of uw zeggen en preken in het hart van uw toehoorders is gezonken, dan of uw predikaties alleen maar geluid zijn geweest dat het oor vervult, zonder Christus tot het hart te brengen. Let op deze dingen, zeg ik, en u zult snel oorzaak tot geklaag en wee zien.

      Hoe leraars na het preken zouden klagen, als ze de zielen niet hadden overwonnen en ingewonnen

      Wanneer een predikant verlost is van de plaag van de blindheid van het hart, dan zal hij ziek van hart naar de preekstoel gaan, en al wenend naar huis over degenen die hij niet overreden kon door alles wat hij kon zeggen, om schreiend op Hem te zien die zij doorstoken hebben. O! met wat een droefheid zal een ernstige leraar van het preken scheiden wanneer hij merkt dat de meesten van zijn toehoorders door de satan naar zijn wil gevangen geleid worden, zonder enige bevatting van hun gevaar. Als hij denkt: helaas! mijn woorden zijn wind geweest, en ik heb de ogen van de blinden niet geopend, hen niet van de duisternis tot het licht gekeerd, en ook niet van de macht van de satan tot God. Ik heb de satan gelaten waar ik hem vond, dat is, in een vreedzame bezitting van de troon, door heerschappij te oefenen over hen met de toestemming van hen, tot wie ik van de heerlijke vrijheden van de kinderen van God gesproken heb. Ik kon hen niet bewerken tot het opvolgen van het grote oogmerk van het Evangelie, wat is, zich te onderwerpen aan de rechtvaardigheid van God, die door het geloof van Jezus Christus is. Ik heb ze ongezeglijk en kinderen der ongehoorzaamheid laten blijven.

      Leraars moeten wenen omdat ze zelf doorgaans de oorzaak zijn dat hun preken geen vrucht deed

      Maar in het bijzonder als hij er dan nog bij denkt: ach, de schuld van dat het Evangelie geen succes heeft op hun zielen, dat het geen kracht Gods tot zaligheid is, en ook geen reuke des levens ten leven voor mijn toehoorders is, ligt zowel op mij als op hen. Christus staat buiten omdat ik weinig bezorgd was om Hem binnen te hebben, en weinig droevig dat ik Hem daar buiten zag staan. Hun zielen zijn niet behouden omdat mijn ziel heel weinig ernstig was om ze te behouden. Ik stelde hun Jezus Christus niet zo klaarblijkelijk voor ogen, zoals ik wel meende, en daarom werden hun ogen geen portaal waardoor Hij in de ziel mocht gaan. Ik bracht alleen Eliza’s staf maar mee, en daarom zijn de kinderen dood gelaten, zoals ik ze vond. Ik had Eliza’s Geest niet, en daarom hoorden de doden, die in hun graf waren, mijn stem niet, en daarom werden ze niet uitgebracht tot het licht van het leven.

      Leraars moeten na het preken veel in het verborgen bidden en wenen omdat het Woord geen vrucht deed op de harten

      Och wacht u van uzelf na uw preken door andere gedachten en gesprekken tot het vergeten van deze dingen te brengen. Zult u uw ogen op iets anders vestigen, om de droefheid te verbergen van hen, wanneer de satan het grootste deel van uw toehoorders al zingende of slapende naar de hel voert? Wat zoudt u doen als u sommigen, die een doodslaap slapen, niet op kunt wekken; en als u anderen door bij hen te wenen niet kunt doen wenen over hun eigen ellende? Wat zult u in dat geval doen, dan dat u zichzelf zoudt opwekken om te bidden voor hen, die u gemakkelijk in slaap hebt gepreekt? En terwijl de satan hen al lachende naar de hel voert, gaat u dan naar de hemel met hen in uw armen. Ween in het verborgen voor de Heere over hen, die u niet kon doen wenen in het openbaar. Bid ze uit de armen van de duivel, die u door uw preken niet uit zijn armen kon rukken. Vertoon u meteen met tranen in de ogen voor uw Meester, van Wie u de boodschap bracht. Zeg Hem wat u in Zijn Naam gezegd hebt, en wat u gemerkt hebt dat de uitslag ervan is. Val voor Hem neer, niet alleen om vergeving over uw wijze van preken; maar leg het op Hem door allerlei bidding en smeking, om Zijn Eigen Woord mede te onderwijzen opdat het zalig mocht maken. Want dan alleen is het de reuk des levens ten leven, als Hij het achtervolgt, en op het hart vestigt als een nagel in een vaste plaats. Stort uw hart uit voor Hem, opdat Hij Zijn Geest uitstort over de harten van de toehoorders, waardoor het Woord dat in zwakheid gesproken is, wordt tot een kracht Gods tot zaligheid.

      Hoe leraars bidden en wenen zouden, wanneer ze zien dat het gepreekte Woord geen ingang heeft in de mensen

      Als u gebracht wordt tot het geklaag van de profeet, "Heere, wie heeft onze prediking geloofd?" - als het blijkt dat wat u verhaalt van de grote dingen van het Evangelie, niet wordt geloofd; maar de wandel van uw toehoorders spreekt duidelijk dat ze deze dingen aanzien als kunstig verzonnen fabels; ga dan, en dring aan bij God en de Vader van onze Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, opdat Hij hen doet zien een werkelijkheid van waarheid in deze dingen die niet gezien worden, opdat ze op die manier die dingen zoeken mogen. Bid voor deze blinden (die alleen teruggehouden worden van voor zichzelf te bidden, omdat hun blindheid hen doet denken dat ze verrijkt zijn en aan niets gebrek hebben), dat Hij hun de Geest van de wijsheid en van de openbaring geeft in de kennis van Hem; dat de ogen van hun verstand verlicht mogen worden, opdat ze mogen weten welke de hoop van Zijn roeping is, en welke is de rijkdom der heerlijkheid Zijner erfenis in de heiligen. Als u hen niets kunt doen vatten dat waard is om gezocht te worden in de wegen van God, zie dan of u iets van deze ogenzelf voor hen af kunt bedelen, en zij zullen snel hun gevoelen veranderen. Terwijl de satan bezig is om hen te blinddoeken, en het licht buiten te sluiten, opdat het in hun harten niet schijnt en hen behoudt, weest u dan bezig in smekingen, zoekend dat Hij, Die gebiedt dat het licht uit de duisternis schijnt, het daglicht in de kerker, die in hen is, doe schijnen. En dat Hij hun geeft de kennis van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. Als u merkt dat de satan hen sterk gevangen houdt, en dat uw woorden geen kracht hebben om hen om te doen keren, verandert u dan uw preken in persoonlijk bidden en pleiten met Hem, opdat Hij de werkingen van die uitnemende kracht uitzendt, die Hij gewerkt heeft in Christus, toen Hij Hem uit de doden heeft opgewekt. En dit zal hen levend maken, die dood zijn in zonden en misdaden. Als u vreugde wilt hebben van uw toehoorders, bewater dan uw predikaties, die u in het openbaar uitspreekt, met uw tranen in het verborgen. Houd niet op met wenen totdat Hij Zijn Eigen Woord bevochtigt en het gezaaide zaad zegent, opdat het zijn dertigvoud, zijn zestigvoud en zijn honderdvoud voortbrengt. Laat de dorheid van de ziel van uw toehoorders plasregens van zout water uit uw ogen wringen, totdat Hij stortregens van ziel-levendmakende invloeden laat regenen op de onvruchtbare en dorre grond. Dan zullen ze opgroeien, als ze onder de druipingen van de dauw van de hemel zijn, als mestkalveren. En als die dauw de gehele nacht op hun takken ligt, en hun wortels bevochtigd worden door de rivier van God, die vol water is, dan zullen ze wezen als de wilgen aan de waterbeken. Dit is zich in waarheid dienaars van Christus te betonen, en vrienden van de Bruidegom. Op die wijze zal het blijken dat de vergenoeging van uw zielen daarin bestaat, dat de Meester verzadigd wordt van de arbeid van Zijn ziel.

      Ellendig zijn de leraars die niet ernstig bidden om voorspoed over hun preken

      Wee dat volk dat gevallen is onder de verzorging van zo’n leraar, die niet door zijn bidden voor zijn volk bewijst, dat hij werkelijk zorgt voor zijn volk. En wee die leraar die niet probeert in zekere mate gelijk te zijn aan zijn Meester in deze dingen, Die, wanneer Hij de gehele dag gepreekt had, alleen naar een berg ging en bad. Voorzeker, het is waarschijnlijk dat hij onder dat veroordeelde gezelschap zal zijn, dat smekingen zal doen tot de heuvels en bergen dat ze op hen vallen mogen en hen verbergen van het aangezicht van het Lam. O hoe ijdel zal dat gezicht van Christus wezen voor een trouweloze leraar! Hij die daar spreekt van het wegnemen van de zonden van de wereld door Christus, zonder te bidden om voorspoed over zijn predikaties, uit de hemel, zal gezonden worden om met de duivels te wonen, en uit Zijn gezicht weggestoten worden. Hij zal snel uit die pleitredenen gedreven zijn: "ik heb in Uw Naam gepredikt, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen". "En gaat weg van Mij", zal de discussie beëindigen.

      De onbezorgdheid van de leraars over de vrucht van de prediking, toont de deerlijke staat van hun ziel aan

      Laat mij toe met hen vrijmoedig te zijn, omdat mijn geweten mij niet wil toelaten het te verzwijgen. Ik twijfel zeer of het mogelijk is dat een mens, die de goedheid van God gezien en gesmaakt heeft, en die deelgenoot is van de zaligheid en eeuwige heerlijkheid die in Christus Jezus is, zo weinig bezorgd zou zijn over de voorspoed van het Evangelie en de zaligheid van de zielen, zoals de meesten van hen zich vertonen. Want als ze een paar dode woorden hebben uitgegeven in het openbaar, dan hebben ze het klaar. Ze gedragen zich niet als mensen die hun doel missen als het Evangelie zijn oogmerk mist. Het vergroot de droefheid van hun zielen niet, dat de toehoorders geen uitgestrekte harten en begeerten tot God hebben. Maar bovenal, hun weinige bidden dat het gepreekte Woord nut mocht doen en met geloof vermengd mocht worden in degenen die het horen, brengt het in twijfel, en zou bijna grond geven om het te loochenen, dat de Heere Jezus hun eigen hart voor Zich heeft ingewonnen. Als ze door de ervaring kenden wat een ellende het is in een staat van vervreemding van Hem te zijn, en wat een zaligheid het is om in Hem te zijn; dan zou het voorzeker een noodzaak aan hen opleggen om te bidden voor degenen die verloren gaan, en die te hoop lopen naar de afgrond zonder enig besef van hun eigen ellende. Hadden zij bevindelijke kennis van de verwarmende wateren van die Goddelijke invloeden, die de zielen levend maken, dan zouden ze het uiterste van hun leven en kracht in het werk stellen om met God te worstelen, en de wolken als uit te wringen, opdat hun verwelkende toehoorders onder deze Goddelijke druipingen mochten zijn. Deze druipingen geven het leven aan de doden, en ze verwakkeren de zielen als ze in verval zijn.

      Leraars zouden veel moeten worstelen met God ten goede van hun toehoorders

      Ah! Laat mij nog een woord tot zulken spreken. Als u wilt dat uw toehoorders ooit nuttigheid ontvangen door uw preken, gedraagt u dan als vorsten bij God door het gebed. Als u bij God vermag door wenen en smeken tot Hem, dat Hij het gezaaide zaad nat maakt, dan zullen uw woorden kracht op hen hebben, en op al de macht van de duisternis, die geherbergd en geheerst heeft in de harten van uw toehoorders. Maar als u niet weent en nat maakt, dan zult u waarschijnlijk geen overvloedige oogst hebben. Och! laat het gebed en de overdenking uw dagelijks werk zijn. Als u uitgaat en het kostelijke zaad draagt, ga dan al wenende, dan zult u terugkeren met vreugde, brengende uw schoven met u. En als u de gehele dag gewerkt hebt, en niets gevangen, zie dan toe dat u in de hemel bent, aangaande het succes van uw predikatie, eer dat de satan uw toehoorders naar de hel toe krijgt. O denk aan uw Meester! En let er op hoezeer het succes van uw boodschap Hem aangaat. Indien u ooit met gewicht wilt preken, zoals de woorden van God gesproken behoren te worden, spreek dan veel met Hem. Bewerk uzelf tot een warmte van de ziel ten opzichte van uw preken, opdat uw woorden vanuit uw eigen hart mogen komen. Want altijd is het ervaren dat een woord van een warm hart een geheime kracht in zich heeft om het hart van de toehoorder aan te doen. Maar die kracht heeft hetzelfde woord niet, als het komt van de mond van hem die niet brandt van binnen, en van wie het hart niet de goede rede opgeeft, die hij spreekt aangaande de Koning. Als u uw tuin groen wilt hebben, ga dan vaak naar de hemel om water te halen. Wek uzelf op om te roepen dat Zijn noordenwind opwaakt en dat Zijn zuidenwind komt. Want het is het waaien daarvan op Zijn tuin, dat de specerijen doet uitkomen. Adem uw begeerten op naar de hemel om deze wind, en om de beademingen van Zijn Geest. En dan zullen uw moeiten in het prediken gevolgd worden met de hijgingen naar God in degenen die u horen. O! wanneer de toehoorders onder de verse koelten zijn, hoe zullen ze dan vorderen en een weg maken naar de hemel! Als u dode zielen levend gemaakt wil hebben door uw predikaties, zoek dan de levendmakingen van Zijn Geest voor uzelf te hebben, om Zijn Naam aan te roepen, Die de doden levend maakt. Wees mannen van het gebed, als u mannen van God wilt blijken te zijn. O probeer die Geest goed te onderhouden, die een Geest des gebeds is. Wacht u ervoor om die uit te blussen, of om de Heilige Geest te bedroeven. Want als u de Geest des gebeds uitblust, wie zal u dan levend maken om te prediken?

      Hoe geheel ongepast het is dat leraren formulieren bidden en uit het boek lezen

      Hier kan ik niet met stilzwijgen voorbij gaan, wat ik vaak met droefheid heb gezien (en waarvan ik meen dat ze beschaamd behoren te zijn), dat ze zich toegeven in een bepaalde vorm van waterige woorden. Is dat de weg om de Geest der genade en der gebeden te onderhouden? Zijn zulke mannen leraars in Israël? Zijn zij op de berg met God? Verkeren ze met hun eigen harten? Blijven ze dikwijls lang bezig met de gedachten aan God in Christus? Met één woord, hebben ze hun eigen noden overdacht, en gezien in de toestand van de gemeente? En hebben ze wel gedacht aan die oneindige volheid, die in Hem is, om al hun gebrek te vervullen? En ontbreken hen nog woorden om hun zaken aan de Koning voor te dragen en hun smekingen aan te dringen, met redenen die van Zijn Naam en natuur genomen zijn? Kunnen ze hun verzoeken en die van Gods volk niet zonder lezen aan God bekend maken, door allerlei bidding en smeking in de Geest? Als ze dat niet kunnen, laat hen dan openlijk met ons handelen, en zeggen en belijden dat hen dat boezem-boek ontbreekt, dat nooit iemand had of het heeft hem van bekwame woorden voorzien, om zijn staat aan God voor te houden, en ook met vurigheid. Al Zijn kinderen (opdat ze Hem mochten dienen en zoeken) hebben die Geest van Zijn Zoon gekregen, waardoor zij roepen, Abba Vader; de Geest des gebeds. En daarin missen zij één, ja een voorname van de vijf zinnen (zoals ze plegen te spreken) van een prediker en gezant van Jezus Christus, van Wie het merkteken is dat Hij zijn hart verwarmd heeft door het neerkomen van de Geest op hem en op zijn tong, als de pen van een vaardige schrijver. De Heere Jezus zond nooit Zijn boodschap door de mond van zo’n dwaas, die zijn verzoek niet op andere wijze aan God bekend kan maken. Hij die niet enigermate bekwaam is om de mond van een volk tot God te zijn, zonder dit boek, die draagt een merkteken van zijn onbekwaamheid om de mond van God tot het volk te zijn. Of laat hen het boek wegleggen, als zij het op zich nemen te bidden. Of laat ze de Bijbel niet opnemen om te preken. Of als ze iets van de Geest des gebeds hebben, en toch deze Geest uitblussende formulieren gebruiken, dan is dit zo’n Godsdienst zoals het beloven en offeren van iets dat verdorven is, wanneer men een mannetje in de kudde heeft. En God wordt hierdoor getergd om hen te laten babbelen uit dat boek, en hen te beroven van de gezegende ademingen van Zijn Geest, Die zij door zo te doen uitblussen. O wat een kwaad vergelden ze aan hun eigen zielen. Want zelfs dat wat ze hebben, wordt hen ontnomen.

      Hoe onaangenaam en schadelijk het formulier-bidden voor de vromen is, en door welke leraars het gedaan wordt

      Laat mij u vragen, dat u nagaat of dit formulier-bidden door God aangeprezen is aan de zielen van degenen die smaak hebben in de dingen die van God zijn. Vraag hen naar dit gevoelen van hen, of dit de weg is om hen te verwarmen, als ze koud zijn. Vraag hen of ze vinden dat zulke gebeden vergezeld gaan met de aanblazingen van de Geest om hen levendig te maken onder hun dodigheid; om hen te herstellen onder hun verval en bezwijkingen, en hen te troosten onder hun droefheden. Ja, ik kan, helaas! uit mijn eigen ervaring zeggen dat mijn kool vaak is geblust; en nooit daardoor aangestoken en levendig gemaakt. En ik heb ondervonden dat de predikant in zijn predikaties het droeve merkteken draagt van zijn boekgebeden. U weet zeer goed wie die lieden zijn, en wat hun zeden zijn, die voor deze dingen pleiten en spreken. Hebben hun predikaties een geur van een inwonende Geest, voor degenen die geestelijk zijn? Schijnen hun gezichten als ze op hun preekstoelen verschijnen als mensen die met God in het verborgen afgezonderd zijn geweest? Zijn dit de lieden van welke de arbeid door de hemel bewaterd wordt, om de verwelking van het volk onder hun bediening te voorkomen? Zijn zij de mensen die voorbeelden van godzaligheid zijn in de plaats waar zij wonen? En verwekken ze hun toehoorders tot een hartelijke achting van heiligheid, door hun wandel die het Evangelie waardig is?

      De formulier-bidders bespotten vaak hen die door de Geest bidden

      Of is het niet openbaar dat velen van hen verlaten zijn, door de heiligheid in de kracht en praktijk daarvan tegen te staan, ja ook om de Geest des gebeds te bespotten, alsof het een onwerkelijke dwaasheid was? Zijn zij niet dikwijls aan zichzelf overgelaten om hen, die God meer ernstig zoeken, te vervolgen? Waarin zij een grotere vaardigheid vertonen dan in het gebed? Want zij zijn zulke meesters in het werk van dezen te bespotten en tegen te kanten, dat zij het op geoefende wijze kunnen doen zonder boek; of ze maken boeken om aan anderen te leren hoe ze het volk moeten bespotten, die de merktekens dragen dat ze begeren met God te wandelen, en die het een stuk van hun werk maken over hun misdragingen te treuren.

      Het formulier-bidden van de predikanten mishaagt de vromen, maar behaagt de sleur-christenen

      En zoals deze en dergelijke dingen het merk- en kenteken zijn van de meesten van degenen die deze formuliergebeden aandringen, die ze prijzen, die ze dan ook gebruiken, die er voor pleiten en spreken; let er dan ook op wie die mensen zijn die een welgevallen hebben in deze koude formulieren die uit gewoonte gesproken worden; en wie deze weg van Godsdienst bevalt. Zijn het de ernstige zoekers van God, voor wie ze smakelijk zijn? Zijn het de arme verzochte zielen, voor wie ze zoet zijn? Stel eens, zulke leraars wilden, als ze een arme ziel zagen die worstelde onder het vreselijk besef van het Goddelijk misnoegen en een zielswurgende vrezen, een boek vragen; zou zo iemand het kunnen verdragen? O, denkt u niet dat in plaats van in te stemmen met dat gebed, hij meteen zou uitroepen, helaas! dat het ooit mijn lot was onder de zorg van zulken te leven, die zo weinig mijn verzoek aan God bekend konden maken, zonder de hulp van een gedrukt boek? Zou hij het kunnen verdragen? Zou hij het kunnen zien zonder droefheid? Zouden ze niet tot een gruwel zijn voor zo iemand? Zijn het niet de onheiligen in deze plaats, die deze praktijk goedkeuren? Zijn het niet de groten die vrezen dat hun boosheid aan God voorgedragen zal worden, als datgene dat toorn over hen en de anderen zal brengen? Zijn het niet de sleur-christenen, de zorgeloze gerusten, van wie de gehele levenswandel toont dat zij tot het uiterste toe vreemdelingen zijn, en voor het grootste deel vijanden van hen, in wie het leven en de oefening van de Godsdienst bestaan?

      Het is van de satan, dat men in de synoden het formulier-bidden uit een boek heeft vastgesteld

      Als ik bij mijzelf zie wat een hard-verkoudend, Geest-uitblussend en ijver-dempend ding dit formulier-bidden van hen is; en wie de voorspraken van die weg zijn en daarvoor pleiten; en wat voor een invloed het heeft tot verharding van de harten van de toehoorders, en verhindering van de voorspoed van het Evangelie - en hoewel het die mensen behaagt, die het nooit tot hun werk maakten om het wandelen voor God in alle welbehaaglijkheid te behartigen - dan ben ik gereed om te denken dat, omdat satan het prediken van het Evangelie niet kon verhinderen, hij scriba wilde zijn in een acte, die het uitsluitende gebruik van leesgebeden gebiedt. En als hij het klaar had (als het mogelijk zou zijn) zou hij heiligendag gaan houden in de hel, en denken dat hij en zijn engelen met hem nu gemakkelijk werk daarin zouden hebben, om de voorspoed van het Evangelie ten opzichte van de bekering van de zielen te verhinderen. Want hij heeft een gebedenboek of een stomme liturgie in handen gegeven van de engelen van de kerk. Hij zou gemakkelijk kunnen bewijzen hoe weinig reden hij had om zijn prediken te vrezen, van wie hij het bidden niet vreesde. Want hij weet goed dat het niet waarschijnlijk is dat die man op een warme manier zal prediken, die op een koude manier bidt. Helaas! die de bijstand van de Geest niet heeft, of die versmaadt, en deze weg ingaat om de Geest te bedroeven, zal naar alle waarschijnlijkheid zonder Hem prediken.

      Leraars die niet goed bidden zullen niet goed preken

      En wee dan dat volk wanneer hun predikanten alléén naar de preekstoel gaan en de tegenwoordigheid van de Geest wegzondigen door Hem klein te achten. Zal die predikant dan een ontwaakt geweten overtuigen van gerechtigheid? Wie zal iemand overtuigen van oordeel, die voorwendt deel te hebben aan de gerechtigheid? O, laat het ontbreken van deze voorspoed van het Evangelie in deze vergaderingen, waar zulke leraars zijn, allen zo verschrikken, dat ze een afgrijzen en verfoeiing beginnen te hebben van die praktijk; en laat hen mannen van het gebed en van smekingen zijn.

      Leraars moeten in het verborgen bidden en vasten voor hun toehoorders

      Bovendien, laat mij zulken vragen, dat ze het niet genoeg vinden om te bidden, en om met enige warmte te bidden, en met vurigheid van Geest in het openbaar, maar dat ze zich ook geven tot het vasten en bidden in het verborgen, terwijl waarschijnlijk hun toehoorders zichzelf onthalen om hun eigen ellende te vergeten. Laat hun zielen over hen treuren in het verborgen. Laat Jobs handelingen in een dergelijk geval aangaande zijn kinderen, hun voorbeeld en model zijn, om dergelijke zorg te dragen voor de zielen van hen, waarvoor ze rekenschap moeten geven. Een misschien van hun zondigen en vloeken van God in hun hart, behoorde een noodzaak op hen te leggen, om voor de Heere voor hen te vasten en te bidden. Als zij merken (wat helaas zo vaak en zo duidelijk voorkomt, dat hij wel blind en onbekwaam moet zijn, die dat niet merkt), dat de satan zijn sterkte nog heeft in de harten van de toehoorders, o laat ze hem dan uit zijn schans uitstormen door vasten en bidden. Want deze soort van duivelen, die op geen andere wijze uitgaat, kan de kracht van een vastende bidder niet weerstaan.

      Wat de leraars aan anderen preken, moeten ze zelf als eerste, en als een voorbeeld, in praktijk brengen

      Bovendien, als ze deze moeite die ze namen in preken en bidden, niet willen verliezen, dat ze denken aan wat ik tevoren aanwees, laat hun wandel dan zijn zoals het past voor het Evangelie dat zij prediken. En dit is dan het geval als zij, die hen hoorden prediken, zien dat hun wandel in de hemel is. Laat ze zo leven dat zelfs hun gezicht, als ze zwijgen, iets van de majesteit van de heiligheid op zich heeft. Dat mocht een schrik in de harten van de vermetele zondaars brengen. En laat hun gehele levenswijze zo zijn, dat die de leer van God de Zaligmaker, die ze voortbrengen, versiert; en dat die de oefeningen van godzaligheid uitroept en aanprijst in hun grootste voordelen, aan diegenen die nooit zullen geloven dat het zo is, als ze in hun praktijk een tegenspraak ontdekken tegen hun leer. Laat hen die niet bewerkt kunnen worden door het Woord, ingewonnen worden zonder woord. Als ze voor de toehoorders gepreekt hebben dat het noodzakelijk is te lopen in de wegen van God, als ze willen dat ze ooit tot het einde van hun geloof komen, dat de zaligheid van hun zielen is, laat hen dan zien dat ze met hen en voor hen lopen, als ze tenminste willen dat ze niet lopen als op het onzekere, en zo niet strijden als in de lucht slaande. Tevergeefs prediken ze hen de leer van de doding van de zonden en de noodzaak om zich te onthouden van de vleselijke begeerlijkheden, die krijg voeren tegen de ziel, als ze niet hun eigen leer in praktijk brengen tot de doding van het vlees, en onder een heilige vrees zijn opdat ze niet, als ze de weg der zaligheid aan anderen gepreekt hebben, zelf verwerpelijk worden en vallen in het oordeel van de duivel.

      Leraars die niet leven zoals ze preken, zullen verloren moeite doen

      Laat mij verder een woord tot zulken spreken. Wees verzekerd, als u alleen werkt om zware lasten op anderen te binden, zonder voor hen te dragen wat u hun opgebonden hebt, en wilde dat zij dragen zouden, dat u dan verloren kosten en moeite zult doen. Als u niet van plan bent te dragen, stop dan ook met binden, of bereidt u voor om met vele slagen geslagen te worden, zoals diegenen die de wil van de Heere kenden en het doen daarvan aanprezen aan anderen, maar er toch niet hun werk van maakten om de wil van God van harte te doen. Terwijl u het geloof in Christus preekt als de wet van de zaligheid, toon dan uw toehoorders uw eigen geloof in Christus door uw werken, opdat ze zichzelf niet zoet houden (in het bijzonder als ze iets in uw praktijk merken dat daar reden toe kan geven) met de gedachte aan een gesproken geloof, dat nooit de spreker behouden zal. Of laat blijken dat u zichzelf aan God hebt overgegeven, als uit de dood levend geworden, en uw leden gesteld hebt tot wapenen der gerechtigheid voor God. Zo niet dan zal de belijdenis van het geloof in uw toehoorders ijdel zijn, en een dode krachteloze zaak.

      Ze moeten hun eigen levenswandel en de praktijk van godzaligheid tot een voorbeeld kunnen stellen

      Als u wilt dat hun belijdenis van het geloof samengevoegd wordt met de grootste ernst in het najagen van heiligheid in zijn volmaaktheid, laat dan blijken dat het leven dat u in het vlees leeft, u dat leeft door het geloof in de Zoon van God. O laat uw wandel in de hemel zijn, als u door uw praktijk de hemel voor uw toehoorders niet wilt sluiten. Laat u wandel zo zijn, dat u in staat mag zijn om degenen, tot wie u spreekt, op te wekken om te wandelen gelijk zij u tot een voorbeeld hebben. U moet het niet genoeg vinden dat u niet nalaat de gehele raad van God te verklaren (hoewel ik vrees dat hij die dit kan zeggen, een fabel is). Maar als u, wanneer u afscheid neemt van uw kudde, in staat wilt zijn om te zeggen dat u vrij bent van het bloed van allen, dan moet u kunnen zeggen dat u niet alleen verworpen hebt de bedekselen van schande, en door openbaring van de waarheid uzelf aangenaam hebt gemaakt bij alle gewetens van de mensen in de tegenwoordigheid van God, als lieden die het Woord van God niet vervalst hebben, maar als uit oprechtheid en als uit God, het in de tegenwoordigheid van God gesproken hebt in Christus. Behalve dat, zeg ik, moet u dat Woord kunnen bevestigen en zeggen tegen uw toehoorders wat staat in 1 Thess. 2:10 "Gij zijt getuigen, en God, hoe heilig, en rechtvaardig, en onberispelijk wij u, die gelooft, geweest zijn". Oefent uzelf tot godzaligheid, en probeer een onergerlijk geweten te hebben voor God en de mensen, als u wilt dat uw toehoorders het Woord ontvangen en (opdat ze behouden worden) navolgers worden van u en van de Heere. O wat een lieflijke verwelkoming mag u van uw Meester verwachten, als u op uzelf let in opzicht van deze zalige doeleinden! Want het oog van God is op u. Geef uw Meester ogendienst, want Hij ziet steeds toe hoe u Zijn zaken bestuurt.

      Leraars moeten vaak in hun gemeente verkeren, maar niet zonder Jezus

      Wees veel onder uw kudde, wakend en waarschuwend, maar let er op dat u niet naar hen gaat zonder uw Meester met u mee te nemen. Want als de duivel, die vóór u in de huizen en in de harten is, u alleen vindt, als u op u neemt om hem te doen verhuizen, dan zal hij voorzeker een strik leggen voor de zielen van degenen met wie u verkeert. En wat u ook zult ondernemen te verbeteren wat verkeerd is, u zult het helemaal bederven. En het zal verkeerd uitvallen, omdat u het gaat doen in afwezigheid van uw Meester. Zonder Zijn tegenwoordigheid kunt u niet één duivel uit zijn bezitting verdrijven, of een ziel naar de hemel trekken die de satan naar de hel drijft en sleept.

      Leraars moeten beweeglijk en ernstig spreken van het geestelijke, maar in praktijk brengen wat ze zeggen

      Zo vaak u uw mond opent, zelfs in de aparte gesprekken met huisgezinnen en individuele personen, doe dan aan hen blijken dat uw hart in het werk is, en dat u een levende indruk hebt van de heerlijke grootheid van die God van Wie u spreekt. En laat merken hoe bijzonder het u en hen aangaat, dat wat u zegt, zinken mag in de zielen van degenen tot wie u spreekt. Laat ieder woord indruk op uw eigen ziel hebben, als u wilt dat het een indruk maakt op de zielen van anderen. En laat uw levenswandel een praktische verklaring zijn van de kostelijkheid van de zaligheid die u preekt, als u wilt dat de mensen die waarderen en najagen als het enige wat nodig is. Anders zal de satan de mens in het oor fluisteren: "Let op uw predikant; als de ernst in de zaken van de ziel zo nodig zou zijn tot de zaligheid, zou hij zelf zo speels zijn terwijl hij spreekt van ernstigheid? Zoudt u zichzelf noodzaken (zal de boosaardige moordenaar zeggen) om ernstiger te zijn dan hij zelf is? Wilt u zelfs zuiverder en volmaakter zijn dan die man, die uw voorbeeld is? Is het niet genoeg voor u dat u over God spreekt zoals hij het doet, die de gezant is van de Heere der heirscharen?"

      Velen zijn ongelukkig omdat ze ooit predikanten van het goede hebben horen spreken

      Ik spreek van wat ik weet. Ik zeg u wat de satan mijn eigen ziel heeft ingeblazen, aangaande wat u zei. Ik moet bekennen dat u, door uw geringe ernst in het spreken, en de weinige voorzichtigheid in de levenswandel, hem al het voordeel scheen te geven dat hij wensen kon, om geloofd te worden in de vertoningen die hij voor u maakte. O hoe veel meer nuttig had het voor sommigen geweest dat ze u nooit hadden horen spreken over God! Het mocht hun onwaardig spreken over Hem en tot Hem voorkomen hebben. Hadden sommigen u nooit op de preekstoel gezien, dan mochten ze dichterbij geweest zijn om God te zien, dan ze nu zijn. Ik smeek u, leer van God spreken zoals het past, of leg uw hand op uw mond. Wilt u anderen leren Zijn Naam te vermelden, spreek dan zo van Hem, als iemand die van God geleerd is. Als ze u die heilige en vreselijke Naam horen vermelden, om zinnen op te vullen als u niet weet wat u zeggen moet, dan zullen ze achter u leren om lichtvaardig en oneerbiedig te spreken van God. En als ze het gedaan hebben, dan zullen ze het vergeten, zodat ze Zijn Naam ijdel gebruikt zullen hebben, en Hij ze niet onschuldig zal houden.

      Als leraars met de zielen apart gesproken hebben, dan moeten ze thuis gaan bidden voor hen

      En als u terugkeert van deze aparte gesprekken met hen over de zaken van de ziel, hetzij dat de personen ziek, hetzij gezond zijn, ga dan direct in het verborgen en vertoon hun zonden. Leg hun ellenden voor Hem neer en laat uw eigen ziel bij Hem bloeden, totdat Hij Zich verbindt tot de zaligheid van hun zielen. Leer uw Heere en Meester navolgen door (zoals in Johannes 17) hen en wat hun zielen betreft aan te bevelen aan Hem Die machtig is hen volkomen zalig te maken. Gedenk dat u een verleidende duivel achter u gelaten hebt, die gemakkelijk de toestemming zal krijgen van een bedrieglijk en wanhopig boos hart, om met hem samen te werken in het neerwerpen van wat u opgebouwd hebt, en in het uitrukken van wat u geplant hebt. Laat daarom uw voornaamste werk bestaan in hen uit de hand van de duivel uit te worstelen, en hen in Zijn hand te stellen, Die alleen het werk kan volbrengen. Hij alleen kan voor eeuwig in de zin van de gedachten van hun hart bewaren dat woord, dat u tot hun oren bracht, maar niet in staat was dat zo op hun hart te drijven en te bevestigen, dat de satan het niet los zou kunnen maken. Wanneer u ook maar uw kostelijk zaad zaait, dan is de satan bezig, als u slaapt, zijn verderfelijk onkruid te zaaien. Als u het niet onder de grond bidt, dan zal de satan het uitrukken. En als u niet zorgvuldig bent om alle hindernissen te weren die hen zouden kunnen beletten om te groeien in genade, dan zal de satan klaar staan om door andere zorgvuldigheden het werk dat begonnen is, dat wat goeds scheen te beloven, te verstikken en ze hun zaligheid door bedrog te laten verzuimen, nadat het scheen dat ze meer dan half bewogen waren om christenen te worden. Gedraagt u (als u niet wilt dat de zielen verloren gaan, en uzelf en hen, temidden van de zaligheid die u gepreekt hebt, voor eeuwig rampzalig maken) als mensen aan wie de gedachten van de duivel niet onbekend zijn. Stelt uzelf op om te werken tegen de satan en tegen zijn listige verderfelijke valstrikken.

      Leraars kunnen de meest geslepen instrumenten van de duivel zijn

      O let op uzelf en zie toe dat de satan uw bijstand niet heeft om zijn geschut op te stellen tegen arme zielen. Want hij gebruikt geen mensenhanden zo dikwijls, om hem te helpen om de zielen van boven in de afgrond neer te slingeren, en in een kloof te vestigen om de weg naar de hemel onbegaanbaar te maken, als de handen van degenen die ambtshalve medewerkers van God zouden moeten zijn, en helpers van arme zwakke zielen, om hun zaligheid in vreze en beven uit te werken. Weet voorzeker dat u de zielen moet opbouwen in hun allerheiligst geloof, en bezig moet zijn om ze tot woningen van God in de Geest te maken. En zo niet, dan bent u medewerkers van satan, en uw handen zullen met het bloed van de zielen geverfd blijken te zijn, die u op de een of andere wijze in de handen van die moordenaar verraden hebt. Daar is geen middenweg tussen die twee.

      Hoe een verschrikte zondaar, die Gods toorn voelt, een nalatige leraar zou aanspreken

      Denkt u in dat u iemand, die gepijnigd is door het gevoelen van de toorn van God, op deze wijze tot u hoorde spreken, en zeggen: "Gedenk hoe u mij nu ziet; en hoe u mij naar alle waarschijnlijkheid zult zien. Breng dit nare gezicht mee naar huis tot uw studeerkamer. Zet mij voor uw ogen als iemand die gedrukt wordt door de toorn van God, wanneer u de zondaars moet waarschuwen. Laat mijn geroep, terwijl ik vrees in de handen van een toornige God te vallen, u opwekken en u ernstiger maken in het voorkomen van dergelijke kwellingen van de ziel in anderen. Gedenk de ellende die ik draag, opdat u anderen in gedachtenis mag brengen welke weg ze in behoorden te slaan, als ze niet wilden komen onder de verpletterende hand van een almachtige God. Zet mij voor uw ogen in uw predikaties, opdat u ernstig gemaakt wordt om de ogen van de blinden te openen. Laat mijn gebroken benen uw harten doen bloeden van medelijden met arme zielen, die zonder enige vrees of zonder hun ellenden te voorzien, met snelheid en met vergenoeging voor uw ogen naar de hel gevoerd worden. En uw slappe wijze van spreken tot hen, aangaande hun gevaar, zingt hen eerder in slaap dan dat het hen uit hun zorgeloosheid schudt. Maar ik moet u verlaten met dit woord (och dat ik het zijn behoorlijke gewicht kon geven): weet voorzeker dat, als ik verloren ga, en aan kom landen aan de ijzeren kust van Gods eeuwige toorn (wat het enige land is dat ik nu zie, terwijl ik in het gezicht van de eeuwigheid ben), dan zal God mijn bloed en het bloed van alle zielen, die u hebt laten slapen en sluimeren naar de hel, van uw hand eisen. En als dat het geval is, dan zult u in grote ernst zijn om u zelf voor eeuwig te vervloeken, dat u niet ernstig was aangaande uw eigen zaligheid, en de zaligheid van hen die door uw verzuim al dromend naar het verderf gevoerd zijn, met een leugen in hun rechterhand".

      Leraars die andere zielen verloren laten gaan, zullen hun eigen zielen niet behouden

      Leg deze woorden, zeg ik, op uw hart. En zo laat ik u denken aan dat droevig afscheid tussen iemand die nu uit dit leven scheidt zonder hoop van het eeuwige leven, en een nalatige predikant die voor zijn ziel niet gezorgd heeft, maar in plaats van zijn ziekte bijtijds te genezen, met loze kalk gepleisterd heeft, of stom was, terwijl hij hem gezien kon hebben, hem te verderven.

      Gedenk opnieuw, zeg ik, dat u nooit uw eigen ziel zult behouden als u de mensen in hun ongerechtigheid laat sterven. Maar u zult geroepen en geplaatst worden voor de rechtbank van de rechtvaardige Rechter van de gehele aarde. En op die dag zult u rood van handen blijken te zijn. Ja, uw handen die u nu met ijdele woorden afwast, zullen druipend blijken te zijn van het bloed van de zielen die u gedood hebt. En zo zult u gevonnist en van voor Gods aangezicht uitgestoten worden, om met de duivels gestraft te worden.

      Wat een misdadige zaak het is dat leraars nog feestdagen houden

      Nog één woord, en dan zal ik dit droevige onderwerp verlaten (waarvan sommigen misschien denken dat ik te lang geweest ben). Wat een droevig en aanstotelijk tafereel is het te zien dat zulken (die belijdenis doen en erkennen dat Christus alleen Koning is in Zijn kerk en koninkrijk, en daarom macht heeft om Zijn Eigen instellingen te gelasten en vast te stellen, waardoor Hij alleen geëerd en gediend wil zijn door de mensen) door hun praktijk te kennen geven dat ze een andere heer en wetgever erkennen. Of wat is anders die plechtige en nauwkeurige onderhouding van de menselijke vondsten? Dat houden van heilige (of liever, onheilige) dagen, die zowel Christus als Zijn apostelen nooit ingesteld hebben? Wat? Is de ijver voor de godzaligheid en heiligheid tot deze hoogte gekomen, dat wij niet tevreden zijn zo heilig te zijn als Christus heeft gekozen te zijn? Maar moeten wij door onze praktijk verklaren dat Christus een onvolmaakte Wetgever was, en dat Hij daarom de echte nauwe weg naar de hemel niet heeft voorgeschreven? Helaas! dit is maar ijver van het koude soort, niet ontstoken in de hemel, maar in het koude hart van het vleselijke vernuft van de mensen. Die zullen nooit de zielen tot God heen verwarmen, of het bevroren hart doen smelten, dat zozeer verenigd is met zijn afgoden en vast daaraan. De ervaring leert dit, dat zij meer bevroren en dodig zijn in de ware dingen van God, dan zij die in zo’n vleselijke ijver naar de vondst van mensen branden.

      Wat voor leraars voor de feestdagen pleiten

      Ik weet dat er geen voorstanders ontbreken om voor deze dagen te pleiten. Maar ik vraag u, welke dwaling is er die geen beschermers en advocaten zal hebben om er voor te spreken? Het is opmerkelijk dat niemand meer gereed is om de onderhouding van deze menselijke dagen aan te dringen en te bepleiten, dan zij die met pen en praktijk de heilige en nodige onderhouding van de sabbatdag uitwerpen. Niemand is meer bereid om de menselijke vondsten te verheffen, dan zij die de heilige instelling van onze Heere Jezus Christus verlagen en veroordelen. Zo’n onverenigbaarheid en onverdraagzaamheid is er met elkaar, tussen de instellingen van onze God en de schuimige vondsten van het brooddronken verstand van de mensen, die wijs wilden zijn boven hetgeen geschreven is; dat, wie het ene wil aankleven, het andere moet haten. Want ze zijn als twee heren, die niemand dienen kan. Wat voor voorwendsels ze ook mogen hebben waarom ze het onderhouden van deze dagen aandringen en handhaven, indien niet met meer, in ieder geval niet met minder devotie, zorg en oppassen, dan de Eigen dag van de Heere, die Hij tot Zijn geregelde Godsdienst afgezonderd heeft. Dit ene kan allen die zozeer voor Baäl pleiten, de mond stoppen, en hun aangezichten beschamen om zo’n zaak staande te houden, dat de Heere, de rechtvaardige Rechter, op een bepaalde dag tegen hen zal zeggen: "wie heeft deze dingen van uw hand geëist?" Zal het dan een afdoende antwoord zijn om op die dag te zeggen: "ze waren ingesteld voordat wij geboren waren, en wij hebben geen onbetamelijkheid gezien in de onderhouding daarvan", wanneer hen geantwoord zal worden dat het hen toekomt, die ambtshalve leraars van anderen waren, zelf goed onderwezen te zijn? En dat zij, die tot anderen preekten, dat ze alles zouden doen in geloof, en dat het geloof geen grond kon krijgen dan in het Woord van God, goed de gronden van hun eigen doen onderzocht en beproefd behoorden te hebben; of ze het deden in geloof of niet? En of ze een fundament van de Wetgever voor dat deel van de Godsdienst hadden? Zal hun geweten niet snel zeggen dat hetgeen uit het geloof niet is, zonde is, en dat wat zij offeren, omdat het niet door God ingesteld is, niet aan God maar aan de duivels geofferd wordt?

      Hoe ergerlijk het is om feestdagen te houden

      Och dat u beven wilde voor deze God, Die een jaloers God is, en Zijn eer, als een Wetgever, aan geen ander wil geven, en Die hen niet ongestraft zal laten gaan, die Zijn autoriteit verachten. Want dit gebeurt als andere wetgevers naast Hem worden erkend, en men onder die buigt. Is dit niet erg genoeg dat men Christus uit Zijn troon stoot, of iemand anders naast Hem erkent in hoogheid, in die zaak die Zijn kroon en heerlijkheid is, Zijn macht en autoriteit, als Hoofd en Koning van Zijn Eigen lichaam en koninkrijk? Wat kan het arme volk zeggen, dan dat de papisterij zo’n verkeerde zaak niet is als het genoemd wordt, wanneer ze zien dat de droesem en het overblijfsel daarvan niet alleen zorgvuldig bewaard wordt, maar ook hoger geacht wordt dan Christus’ Eigen instellingen? Als ze zien dat sommige predikanten verscheidene van deze dagen onderhouden, die buiten twijfel menselijke vondsten zijn. Wat kunnen zij anders denken, dan dat de papisten zover af zijn van veroordeeld te moeten worden, dat ze veeleer te roemen en te prijzen zijn, wegens het onderhouden van veel meer dan dat zij zelf onderhouden.

      Ik weet, dat er sommige leraars zijn die meer voor deze dingen pleiten dan voor barmhartigheid en waarheid, de grootste dingen van de wet. En ze maken er hun werk van dat ingewortelde kwaad en dat bijgeloof in het volk te koesteren en aan te kweken, waartegen zij zich (als ze zich goed gedroegen als getrouwe dienaars van hun Meester) veeleer zouden kanten, en proberen dat met alle middelen bij de wortel uit te rukken, omdat het zulk schadelijk onkruid is dat het niet alleen zelf vergif zal blijken te zijn, maar ook door zijn vergiftige natuur alles zal besmetten wat in de buurt komt. Zoals dit soort leraars er is, zijn er ook anderen, die deze dingen als lasten aanzien, en wensten dat de kerk daarvan bevrijd was.

      Veel leraars zeggen wel dat men geen feestdagen moet houden, maar ze houden die zelf door dan te preken

      Maar helaas! Wat doen zij tot deze bevrijding van de kerk? Is het genoeg te zeggen dat deze dagen niet onderhouden moeten worden als heilige dagen? En toch vertonen ze door hun praktijk dat ze niet minder als de dag des Heeren onderhouden behoren te worden. Wordt hun belijdenis niet door hun praktijk veroordeeld? En wat kan het arme onwetende volk, dat geen kennis heeft van school-subtiliteiten en puntige onderscheidingen, anders denken dan dat deze dagen niet minder heilig zijn, en heilig te onderhouden, dan de dag van de Heere Zelf? Wanneer zij de predikanten op die dagen evengoed zien prediken als op de dag des Heeren? Zal het een afdoende verontschuldiging zijn in de grote dag van rekenschap, wanneer de Rechter van levenden en doden hen zal beschuldigen, omdat ze het volk van God door hun praktijk hebben verdorven, door in hen op te bouwen tot nederwerping (zoals de apostel spreekt in 2 Cor. 10:8), te zeggen dat zij tegen het volk zeiden dat zulke dagen geen heilige dagen waren, en ook niet op zo’n wijze te onderhouden? Want hun eigen geweten zal hun zeggen, dat het hun plicht was zich met al hun macht daartegen te stellen, en niet zoveel te doen, dat ze zouden preken in de zaak van de onderhouding van deze dagen, opdat het volk op die manier bewogen mocht worden door hun voorbeeld, dat er gevaar was om in het minst deze vondsten van mensen te begunstigen. Helaas! Zien ze niet, dat de meest vleselijke, meest onwetende en meest botte mensen van de gehele gemeente, het meest ijverig zijn voor deze dagen? En ze stellen een groot deel van hun Godsdienst, indien niet al hun Godsdienst, in het uiterlijk waarnemen van deze vleselijke instellingen van vondsten van mensen. En zouden ze niet met woorden en daden werken om hen terug te houden van het misbruik, en hen op vaste gronden te bouwen?

      Hoe tere zielen zich stoten aan het houden van feestdagen

      Zien ze aan de andere kant niet dat, hoe ernstiger en teerder sommigen zijn in de gemeente, hoe meer hun ziel een afschrik heeft van deze menselijke vondsten, de ware vrucht van hoogmoed en bijgeloof? Behoorden deze mensen niet in hun ware overtuiging aangenomen en bevestigd te worden? Zou men een struikelblok leggen voor dezen, die Christus zo lief zijn? Zouden predikanten, die door God gesteld en geroepen zijn om zondaars te behouden en verloren zielen tot Christus te brengen, door hun doen zulke mensen verderven, voor wie Christus gestorven is? Zouden zij, die ambtshalve medebouwers met God zijn, door hun verkeerd voorbeeld het werk van God verderven? Is dat niet een waarheid, dat iedereen die tegen de broeders zondigt en hun zwakke gewetens kwetst, tegen Christus zondigt? En zal hun Meester het wel van hun handen nemen, dat ze zich op die wijze tegen Hem kanten? Kunnen zij een zegen van Christus verwachten in het ene deel van hun werk, die zich bezig houden met een ander deel van het werk te verderven en neer te werpen? Hoe kan dat werk voorspoedig zijn, als de bouwmeesters met de ene hand afwerpen, wat ze met de andere hand opbouwen? O dat woord van Christus in Matth. 18:6 (zo wie één van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee) behoorde altijd te klinken in de oren van al de dienaars van Christus, om hen te doen vrezen dat ze het minste mochten doen, dat terechte aanstoot aan iemand mocht geven van degenen die hun aangezichten naar de hemel hebben gericht.

      Wens dat er veel trouwe leraars mochten zijn

      Maar ik zal niet verder in deze diepten ingaan. Alleen wens ik van harte een hemelser, zuiverder en Goddelijker ijver aan al de getrouwe dienaars van Christus, opdat ze krachtdadig en ijverig mochten strijden voor de waarheid, en door preken en praktijk getuigenis geven tegen dwaling en bijgeloof. En dat ze een getrouwe verklaring voor de waarheid mochten dragen, wie het ook mocht mishagen, en wat voor gevaar zij ook mochten vrezen vanwege dat te ontmoeten. Want hun Meester is algenoegzaam, en zal hen helpen als zij oprecht Zijn eer bedoelen, en Hij heeft niets van doen met hun zonde of zondig buigen, of toegeven in een of ander boos werk, om Zijn gerechtigheid te bevorderen. Maar och! hoe mag het wel tot een klacht zijn dat er zo weinig zijn die er als dienaars van Christus uitzien. Die niet zichzelf of anderen proberen te behagen, maar alleen Hem Die hen tot dat werk geroepen heeft, en die daarom voorgenomen hebben de kosten te doen, en ten koste gegeven worden voor Hem! En die gewillig zijn dat Hij in hen verheerlijkt wordt, hetzij door te werken en te preken voor Hem, hetzij door te lijden om Zijnentwil.

       

    3. Aanspraak tot de gemeente

Ten andere, een aanspraak tot de toehoorders en lidmaten van de gemeente

Maar toch wil ik niet door u verkeerd begrepen worden, en ik bid u dat u zich wacht om wat ik gezegd heb verkeerd te duiden. Dit heeft in waarheid de trouweloosheid van degenen (die door na te laten om bestraffers te zijn, velen gevaar hebben doen lopen hun eigen zielen te verliezen) mij heeft afgeperst terwijl ik uw voordeel zocht, die onder hun bediening moet leven.

Het oogmerk van wat gezegd is tot de trouweloze leraars is niet om de mensen te vervreemden van de predikdienst

Weet dan, zeg ik dat het mijn oogmerk niet is uw gemoederen te vervreemden van de instelling van de predikdienst, of een vooroordeel daartegen in uw harten te brengen.

De predikdienst zal duren zolang de wereld staat

Ik erken die dienst en wilde dat u die hield als de kostelijke instelling van Jezus Christus, die tot aan het einde van de wereld duren zal. En het zal door Hem zonder einde voorgestaan worden, als dat wat in de kerk blijven zal, zolang als Hij een ziel heeft te bekeren of heiligen te stichten. Zolang als het geloof moet komen door het gehoor, en het gehoor door het Woord, zal Hij enigen roepen en opdracht geven om te prediken. Zij kunnen dit niet doen tenzij ze gezonden zijn. Zolang als de kerk strijdend is, zullen er enigen op deze berg van God zijn, van wie de voeten lieflijk geacht zullen worden, wegens het prediken van het Evangelie des vredes, en het brengen van een goede boodschap van het goede. Zolang als God wil handelen met de zielen over de zaken van hun zaligheid en over het huwelijk met Zijn Zoon; zolang zal Hij Zijn gezanten blijven houden, die, alsof Hij u door hen biddende was, dit tot hun werk zullen hebben, dat ze u bidden in Christus’ Naam, dat u zich met God verzoenen laat. Waarlijk, als de Vader geen zonen meer heeft bekwaam te maken om deel te hebben met de heiligen in het licht, dan zal Hij Zijn gezanten inroepen en hun opdracht intrekken. Dan zal de grote Heer-Gezant het koninkrijk aan Zijn Vader overgeven, en dan zal deze bediening beëindigd worden, met het einde van de wereld.

Gelukkigen die de predikdienst mogen genieten

O acht deze gunst groot. Roem Zijn Naam en maak Die groot, Die Zijn tabernakel onder de mensen heeft gezet met als doel om tot iedere plaats te komen waar Hij die geplant heeft, om dat volk te zegenen, en om in de bediening van Zijn Eigen instellingen een bijzondere tegenwoordigheid te openbaren aan de zielen van sommigen. Hij maakt daardoor dat zij het Evangelie op zo’n wijze gepredikt vinden, dat het een kracht Gods tot hun zaligheid wordt; te weten voor zovelen als door de geopenbaarde arm van de Heere gebracht worden om de prediking te geloven, en die het in hun zielen als ingegraveerd hebben gekregen. Dit is de gelukzaligheid van de mensen die nog buiten de hemel zijn dat ze toegelaten worden om met Hem te wandelen in de galerijen, en dat ze gebracht worden tot kennis van het vrolijk geklank. En hierdoor behoorden ze Hem te danken, Die in het beginnen van deze toenadering van Hem tot hen, hun zaligheid heeft begonnen.

Er zijn nog enige trouwe leraars

Ook ten tweede. Ik wilde niet dat u zozeer misvatte wat ik gezegd heb, alsof ik van mening was dat er nu geen getrouwe dienaars meer onder ons waren, die werkelijke zorg dragen voor de kudde; en alsof er geen meer waren die zouden staan en weiden in de sterkte des Heeren. Verre zij het van mij dat te zeggen of te kennen te geven. Ja verre zij het van mij dat ik nalatig zou zijn om een getuigenis te geven aan de getrouwheid van sommigen, die in hun publiek preken, en in hun persoonlijke omgang, de merktekens dragen dat ze bij Christus geweest zijn, en dat van Hem vandaan komen. Daar is iets, zelfs in het aanzien en verkeren van enige weinigen, dat het kenteken van Zijn gezanten is. En dragen niet sommigen van u de gezegende tekens dat ze door God tot de bediening van dit Evangelie geroepen zijn? De uitnemende kracht van God, die hun prediking vergezelt, tot bekering van de zielen, is een bewijs dat Christus in hen en door hen spreekt.

Het aantal trouwe leraars is klein en zal nog kleiner worden

Maar och! Als u en ik met bloedige tranen bewenen konden, dat onder zovelen die een ambtsgewaad dragen, en dit als hun beroep hebben aangenomen, maar weinig trouwe leraars, ja zeer weinig te vinden zijn! Is het niet bewijsbaar dat zij wegens hun kleine getal tot tekenen en wonderen onder ons zullen worden? Ook kan ik mijn vrees niet inhouden dat God klaar staat om hen nog minder te maken. Want de wereld is moe van zulke dienaars, en behandeld hen zo smadelijk, dat hun moe maken van God, die geopenbaard wordt in hun dergelijke wijze van behandelen van Zijn boden, een voorteken schijnt te zijn, dat God tenslotte moe zal zijn van dit geslacht. En dat Hij ophouden zal om wat meer van zulke ernstige dienaars te zenden, die het hun werk zullen maken hen te waarschuwen voor de aankomende toorn van God.

Wegens het verachten van trouwe leraars staan plagen op het punt op de gemeenschap te komen

Omdat ze geweigerd hebben de waarschuwingen aan te nemen, en omdat het Woord van de Heere, als dat getrouw bediend wordt, hen een last is geweest; en omdat ze voor zichzelf leraars opgehoopt hebben naar hun eigen begeerlijkheden, en omdat ze hen haten die tegen de boosheid van hun weg getuigden; dit doet mij, zeg ik, vrezen dat God dit geslacht straffen zal door degenen die zij een last vinden van hen weg te nemen. Maar wee hen als zij weg zijn! Toch denken ze dat deze alleen de lieden zijn die hen beroeren. God schijnt zo te zullen handelen met de provincies, en andere plaatsen, die op zo’n wijze de Heere dwaas en verkeerd vergolden hebben, dat hij, die hierna de geschiedenissen zal schrijven van de handelingen van de Heere met hen, dit als de samenvatting van zijn werkwijze zal maken, zoals dat gesteld wordt van een volk van dezelfde gestalte, 2 Kron. 36:14,15,16, Ook maakten alle oversten der priesteren, en het volk, der overtredingen zeer veel (helaas! die de voornaamsten zijn of geacht willen zijn onder onze priesters en het volk, zijn de voornaamsten in de overredingen tegen de Heere), en de HEERE, de God hunner vaderen, zond tot hen, door de hand Zijner boden, vroeg op zijnde, en zendende; want Hij verschoonde Zijn volk en Zijn woning; maar zij spotten met de boden Gods, en verachtten Zijn woorden; zij verleidden zichzelven tegen Zijn profeten; totdat de grimmigheid des HEEREN tegen Zijn volk opging, dat er geen helen aan was. Wanneer, zeg ik, dit geslacht geen bekering krijgt, en niet stopt met hun tegenkanting en vervolging van de ernstigste en getrouwste dienaars van Christus, dan zie ik niet, of kan niet voorzien, enige andere uitkomst van dit twisten van hen met God, dan dat de toorn van de Heere wegens het verachten van het Evangelie, alleen zal ophouden in het verderf van de tegenstanders en vervolgers van degenen, die door de getrouwheid in hun bediening de merktekens op zich dragen (terwijl anderen door hun behagen van mensen blijk geven dat ze geen dienaars van Christus zijn) dat ze gezanten zijn van de Heere der heirscharen.

Ook de beste leraars hebben hun gebreken en zonden; en hoe dit ons nog tot nut is

Nog ten derde wilde ik dat u zou vaststellen dat de allerblinkendste, eenvoudigste en ernstigste leraar is geen van de serafim, of een zondeloze engel. Ja zelfs als hij allerhelderst schijnt in het licht, en allerheetst brandt in liefde tot God, en tot de zaligheid van Zijn volk (wat de engelen van de gemeente betaamt te doen) toch is hij gelijk de maan, die, als hij het meest helder schijnt, een zwarte vlek in zich heeft. Hij is een man van gelijke bewegingen en zwakheden als anderen, opdat hij des te gevoeliger de weg van de zaligheid mag prediken, en des te meer medelijden mag hebben met de onwetenden, en die van de weg af zijn, omdat hij zelf met deze zwakheden omvangen is. God heeft in bijzondere mate ons voordeel in dit beoogd, dat Hij zulke medicijnmeesters stelt om medicijnen te geven, die met dezelfde ziekte ziek geweest zijn. En dat zij een pleister zullen voorschrijven tot genezing van de plagen van uw hart, die zij op zichzelf gelegd hebben, en hebben er verlichting en gezondheid door ondervonden. Een leraar kon nooit zo gevoelig met u handelen, of zo duidelijk de diepte van het bedrog van uw hart ontdekken, als hij niet hetzelfde hart in zijn eigen boezem droeg. Want hij kan niet missen in het ontdekken van de zeven gruwelen die in uw harten zijn, wanneer hij zijn eigen hart doorzoekt. En nadat hij verlost is van zijn eigen hartekwaad, kan hij uit ervaring aan anderen de weg der zaligheid preken. En het overblijfsel van het lichaam van de zonde in hem, zal hemzelf steeds doen verlangen en hijgen naar diezelfde zaligheid, die hij ons gepreekt heeft. En zo zal zijn praktijk voor ons een voorbeeld tot navolging wezen, zoals zijn predikaties dienen tot onderwijs. Behalve dat, zoals zijn Heere en Meester hierin in het bijzonder op ons nut heeft gezien, zo heeft Hij ook daar Zijn Eigen eer in bedoeld. Wij hebben, zegt de apostel, deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God en niet uit ons.

De leden van de gemeente moeten hun leraars met voorzichtigheid en teerheid vermanen en bestraffen over hun gebreken en die van hun huisgenoten

Maar het gebruik dat ik wilde dat u maken zou van wat door mij gezegd is van deze leraars, die ik van trouweloosheid beschuldigd heb, is dit. Vooreerst. Dat u in grote voorzichtigheid, en met veel respect voor hun ambt, en met genegenheid tot hun personen, aan hen hun gebrekkigheid in hun plicht (als er reden toe is) zou vertonen. Zeg hun wat er is in hun wandel en weg, in hun vrouwen, kinderen, dienstboden (die vaak door gebrek van Evangelie-versierende omgang zich een ware pest van de vergadering betonen, en in de week meer door hun levenswijze afbreken, dan hun man, vader en meester, hoewel ernstig, in staat is op de sabbat op te bouwen. Dit geeft aanstoot aan het volk voor wie zij prediken, en het verhindert de bediening van het Evangelie dat door hen uitgevoerd is. Als u merkt dat ze slap en doods worden in de prediking van het Woord des levens, en lui in de verrichting van die andere plichten van een predikant, die in zo’n nauw en duidelijk verband staan met het profijt voor uw zielen onder hun bediening; zeg hen dan dat u de tegenwoordigheid van hun Meester mist, als zij bij hun werk aanwezig zijn, en dat uw harten geen blijken dragen van het preken van Christus in hen. Maar laat het toebrengen van deze bestraffing gebeuren met zoveel voorzichtigheid en genegenheid, en tegelijk met zo’n duidelijke erkentenis van de schuld die aan uw eigen kant is die de Heere wel mocht tergen, om zo met Zijn boden te handelen, al was na het onderzoek de eerste en voortbrengende oorzaak bij hem niet te vinden. Opdat uw woorden indruk op hem mogen maken, en dat u het doeleinde van zulke vermaningen mocht bereiken.

Als hun lichtvaardige en oneerbiedige wijze van vermelden van de gezegende en heerlijke Naam van de Heere uw God, de oprechten en vromen en tederen bedroeft; of zulken, die gewend zijn aan Zijn Naam, aanmoedigt om te blijven bij hun lichtvaardig spreken van Hem, Wiens Naam heilig en vreselijk is; o, laat dan niet na om getrouw te zijn in deze gevallen. Ik kan u vertellen uit mijn eigen droeve ondervinding dat ontrouw in de christenen aangaande hun leraars in deze dingen, een zonde is die God ten hoogste mishaagt, en aan beide uitzonderlijk schadelijk is.

Leraars die gevoelig zijn over hun gebreken, moet men zacht vermanen

Alleen laat mij er dit bijvoegen, als u de arme man verdrukt vindt voor de Heere wegens de dingen waarover u hem meende te waarschuwen en te vermanen, dankt God dan, Die u voorgekomen is in het bestraffen, en Die tot uw prediker gepreekt heeft. Laat in dat geval na om te spreken tot droefheid van hem die God verwond heeft. Maar laat mij opnieuw deze veel verzuimde en hoogst gewichtige plicht voor uw ogen stellen. Wanneer openlijke gebrekkigheid in de uitvoering van zijn predikambt het volk aanstoot geeft, en de voorspoed van het Evangelie verhindert omtrent de harten van de toehoorders, doe dan zo. Want zoals het een plicht voor hem is te bidden dat het Woord van de Heere een vrije loop mag hebben, en verheerlijkt mag worden, zo is het ook een plicht te zeggen tot Archippus, ziet op de bediening die gij aangenomen hebt in den Heere, dat gij die vervult.

Ten andere. Ik wilde dat u twee of drie dingen deed om hen te helpen en aan te moedigen om te preken (om veel andere dingen die hier vermeld mochten worden voorbij te gaan).

Om vrucht te ontvangen door de prediking, moet de gemeente komen met grote honger en dorst

Vooreerst. Indien u ooit wilt dat de prediker vol tot de preekstoel komt, komt u dan hongerig naar de kerk. Als u daar komt, begerig naar de onvervalste melk van Gods Woord, opdat u daardoor mag opwassen, dan zult u niet bevinden dat de prediker zal komen met lege borsten. U weet, een zwak kind dat niet kan zuigen, verongelijkt een goede moeder. De borsten worden snel droog als het kind zuigt als dood, en de volheid die er in is, er niet kan uithalen. Ja, hoewel de melk in de mond van het zwakke kind springt, toch heeft het zowel geen trek om het voedsel door te slikken, als geen kracht om het te verteren. En zo drogen de borsten op. Helaas! de leraars verliezen hun borsten omdat wij onze begeerte naar die onvervalste melk verliezen. Breng begeerte genoeg met u mee, en u zult ervaren dat de Meester spijze genoeg heeft. Want dat wat u weet dat gewoonlijk gezegd wordt tot Zijn lof, dat geldt hier het meest zeker, dat Hij nooit een mond schiep, of Hij schiep er ook spijze bij. Als u ooit veel van God wilt vinden in de predikaties, en gewaar worden dat de lippen van de prediker overvloedig zoetvloeiende mirre storten; of wilt u hebben dat zijn Meester het op milde wijze in zijn hand legt; o verkrijg uitgebreidheid van begeerte naar God. Ga al hijgende in Zijn tegenwoordigheid, gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, en Hij zal u doen drinken uit de beek van Zijn wellusten, en u verzadigen met de vettigheid van Zijn huis. Als u wilt dat God uw mond vervult, open die dan wijd als u komt. Als u wilt hebben dat Hij zo’n volheid instort, totdat de stromen uit uw buik vloeien, kom dan dorstig tot Hem, en dorst naar Hem. Als u in staat bent om te zeggen als u komt, dat uw hart en uw vlees uitroept naar de levende God, dan zal Hij u in staat stellen om te zeggen, eer u weggaat, dat er brood genoeg is in Zijn huis, en overvloed. U zult Hem Zelf vinden, en ervaren dat de fontein des levens bij Hem is.

Hongerige zielen worden door de prediking verzadigd

Als uw ziel dor is, zal Hij ze drenken tot verzadiging, en uw benen vet maken, en u stellen als een gewaterde hof, en als een springader der wateren, aan welke geen wateren ontbreken. Als u tot de ingestelde Godsdienstoefeningen komt, bezwijkend van verlangen naar Zijn heil, dan zal Hij de predikanten hart-sprekingen toereiken tot uw gebruik, en u uit uw eigen ervaring doen weten dat Hij de vermoeide ziel dronken maakt en de treurige ziel vervult. Zal Hij de jonge raven voeden als ze roepen en hun kost van God zoeken, en zou Hij niet een tafel voor u dekken, en uw beker doen overvloeien? Voorzeker, Hij zal u voeden met koninklijke lekkernijen, die uit een begeerte naar God alle andere dingen smakeloos vindt. Hongert u naar dat brood (waarvan bij uitnemendheid en uitsluitend gezegd kan worden dat dit het hart van de mensen sterkt), dat Brood van God dat uit de hemel nederdaalde? Is het zo, dan zal Hij het u voorzeker geven. Want het Brood des levens, waar u naar hongert, dat hongert Zelf (als ik zo spreken mag) met een levendige honger om door u gegeten te worden, dat u daar naar kunt hongeren. Zijn de zoetste genietingen en smakelijkste verkwikkingen buiten Hem voor u gelijk aan het witte van een ei? Zodat u Zijn instellingen met zo’n sterke eetlust waarneemt, dat u kunt zeggen, indien u Hem Zelf niet ontmoet, dan vindt u geen smaak en geen zoetigheid in wat voor zaak dan ook? Wel, Hij zal u doen zeggen (en dat omdat u het waarachtig bevindt in eigen bevinding) dat Hij de dorstige ziel verzadigt, en de hongerige ziel met goed vervult. Verschijnt u voor Hem als mensen die ervaren dat alle andere dingen wind en ijdelheid zijn, waardoor de ziel uitgehongerd en niet gevoed wordt; en hebt u daarom uw begeerten afgekeerd van u te voeden met as, en de oostenwind te scheppen; en zijn al de begeerten van uw ziel tot Zijn Naam (die Naam Die als uitgestorte olie is), en tot Zijn gedachtenis? Bent u in staat om te zeggen dat de grootheid van uw dorst naar andere dingen gelest wordt door de ingespannenheid van uw dorst naar God; en dat uw begeerten naar de begeerlijke dingen die in de wereld zijn, verdronken worden in de diepte van deze ene begeerte, namelijk de begeerte naar Hem Zelf, die geen plaats laat voor een andere begeerte in het hart? Is het zo, dan zult u weten wat een vette maaltijd Hij op deze berg van God bereid heeft.

O hoe goed gaat het die leraar, die komt om te prediken wanneer er enigen onder zijn toehoorders zijn, die hijgend verlangen naar Gods tegenwoordigheid, en die smart hebben wegens Zijn afwezigheid! Wanneer er enigen zijn die een morgenontbijt hebben gekregen van honger naar Hem; die mogen een goed onthaal en verwelkoming verwachten. Hij zal komen tot hen die zo komen, en zal avondmaal met hen houden, en zij met Hem. Het werk van de leraars zal maar zijn het gemeste kalf te slachten. Hij zal niet meer te doen hebben dan te schenken en meer te halen, en u te nodigen om te drinken en dronken te worden.

Predikanten vinden het gemakkelijk te preken en uitgebreid te zijn, als de toehoorders zeer hongeren. Integendeel, als zij vol zijn, dan is het hart van de leraar vaak dor

Waar vandaan is het, denkt u, dat sommige leraars het zo gemakkelijk vinden voor sommige lieden te preken, en zo moeilijk te prediken voor anderen? Voorzeker, onder andere redenen is dit niet één van de minste, dat daar enkele toehoorders zijn, die zo hongerig zijn, dat ze een predikatie uit de hemel zouden zuigen. Zodat de predikant niet zal weten hoe het komt; alleen merkt hij dat er zo’n overvloed van nieuwe stof hem ter hand wordt gesteld, dat het in geen verhouding staat tot zijn magere voorbereidingen. En die man ervaart opnieuw onder andere mensen, dat hij na veel studie nauwelijks iets, hetzij nieuw of oud, kan uitbrengen. Het is moeite voor hem zinnen aaneen te verbinden. En hij is zozeer door gebrek gedrukt, dat hij maar zeer weinig reden schijnt te kunnen gebruiken. Waar vandaan, zeg ik, is dit? Het is hier vandaan: omdat de toehoorders walgen van het honingzeem. En daarom worden de delicatessen van de hemel onder zulke zwijnen niet geworpen, die ze versmaden, en die de mesthoop boven dat stellen. Ze zijn niet boven de aarde in hun begeerten. En daarom is hij gelijk aan een zware vogel die niet naar de hemel kan opstijgen in zijn spreken. Ja, waar vandaan is het dat een predikant zoveel wijsheid vindt in het spreken, en zoveel uitgebreidheid van het hart in het bidden met enige weinigen van de ernstigsten van de vergadering, waar hij in de publieke samenkomst kennelijk is toegesloten? Is het niet dat God door die toesluiting en dat gebrek (waaronder hij met moeite arbeidt) met opzet een volk straft, dat wanneer ze komen niet de bedoeling heeft om God te ontmoeten. Ze komen vol voor Hem, en daarom maakt Hij de spreker leeg. Ze werden niet gelokt tot het publiek prediken van het Woord door een begeerte om God te ontmoeten, en om hun zielen verzadigt te hebben met het merg en het vette van de instellingen. En daarom is het dat de rechterhand van de arme man zijn vaardigheid verliest om Hem in Zijn schoonheid uit te beelden, en Hem in Zijn beminnelijkheid en voortreffelijkheid af te schilderen. Ik kan u zeggen uit mijn eigen ervaring, dat, als ik mij ooit met recht een open hart kon toeschrijven, ik hem een open hand bevond te hebben. Ik moet voor hem bekennen dat ik altijd nauw geweest ben in mijzelf, nooit in hem.

Leraars die trouw zijn ervaren in zichzelf hoe de gemeente gesteld is. Ze worden rijk van stof door de honger van de gemeente

Och, het grootste deel van de predikanten (om niet te spreken van de menigte van die niet ernstig zijn, die hun predikaties bestuderen en niet weten wat het is door de bijstand van de Geest mede onderwezen te worden, of beschenen te worden in hun publieke bedieningen) worden beperkt in het spreken, omdat de toehoorders ter dood toe uitgehongerd zijn door gebrek aan honger. Van Jezus staat geschreven, dat wanneer de vrouw met de bloedgang Hem raakte, Hij bekende dat er kracht van Hem uitgegaan was. Nu mag ik zeggen, hierop ziend, dat een dorstende ziel naar Christus, in een drang van een vergadering, een goede teug zal halen tot lessing van zijn dorst, uit een dorre leraar. Ja, hij zal hem, als ik zo mag spreken, doen uitbrengen wat er niet binnen was. Dit is immers in zoverre waar, dat hij ervaart dat hij zijn grootste vrijheid in het spreken (naast de grote Meester van de invloeden) heeft te danken aan de honger van zijn toehoorders, en hun ijverig hijgen naar God, meer dan aan zijn eigen studie en voorbereiding tot het preken. Hoe vaak gebeurt het dat de vijf gerstebroden van een arme leraar, en zijn twee visjes, die in geen verhouding staan tot de menigte die gespijzigd moest worden, niet alleen onder de hand groeien naar dat de honger van zijn toehoorders groeit, maar dat ze groeien omdat er van gegeten wordt. En de arme man die ledig tot de preekstoel kwam, nadat hij zijn toehoorders gevoed en onthaald heeft, gaat naar huis al zuchtend onder het gewicht van die volle korven, die hij er van meedraagt. En zo blijkt het dat hij niet alleen zaad verleent aan de zaaier, en brood aan de eter, maar dat hij het gezaaide vermenigvuldigt en het doet opwassen met een wasdom van God.

Dorstige zielen zullen in de prediking gedrenkt worden, al was de leraar niet wat hij zou moeten zijn

Och indien u wilt dat ooit gedurende de predikatie plasregens van de hemel neervallen om de sloten te vullen, werk dan vooraf vlijtig in het graven van putten. Maak maar plaats gereed om de regen te ontvangen en die druipingen van Goddelijke invloeden, die soms de bedelingen van de heilige instellingen vergezellen. En dan zult u bevinden dat wateren zullen uitbarsten in de woestijn, en beken in de wildernis. Zo zal de verdroogde grond tot een waterpoel worden, en het dorre land tot watertochten. Helaas! een volle toehoorder maakt een lege predikant. En dan gebeurt het in Gods rechtvaardig oordeel over de toehoorders, dat een lege gemuilkorfde prediker geen hongerige toehoorders maakt. Integendeel, wanneer de toehoorders moeite hebben genomen om de honger naar God op te wekken, en dorstende naar Hem gekomen zijn, dan zullen ze de vervulling van die belofte, Jes. 41:17,18, ervaren: "de ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar er is geen, hun tong versmacht van dorst; Ik, de HEERE zal hen verhoren, Ik, de God Israëls, zal hen niet verlaten. Ik zal rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten."

Ik zal niets meer van deze zaak zeggen. Maar ga tot de predikdienst met open monden, en u zult ervaren dat Hij de mond van uw predikant zal openen. En in het openen daarvan, zal Hij zelfs voor u de vensters des hemels openen, en een overvloedige stortregen van zegeningen over u uitstorten, om uw ziel te vervullen zodat u geen plaats genoeg zult hebben om te ontvangen. Maar wanneer u daarheen gaat met een gesloten mond, verwondert u dan niet over de vastgebonden tong van de predikant; want u hebt het zelf gedaan, en u hebt uw eigen ziel en de zijne dit kwaad vergolden.

Toehoorders moeten het gehoorde Woord in praktijk brengen, opdat aan hun leraars geen goede stof en bewegingen ontbreken mogen

Maar ten andere, zoals u een hongerig hart behoorde mee te brengen tot de predikatie, als u onthaald wilt worden in de kerk, en uw predikant vol met stof wilt ontmoeten op de preekstoel (de Geest die binnen hem is dwingt hem om zijn mond te openen opdat u en hij verkwikt worden) zo dient u ook een werkende hand weg te dragen. Heeft Hij uw honger voldaan, en u, die wenen kunt over uw gebrekkigheden, vrolijk gemaakt in Zijn bedehuis? Heeft Hij Zijn priesters met heil bekleed opdat u luid mag zingen met vreugde? Wat zegt u dan in uzelf? Wat zijn uw alleenspraken met uw ziel? Met welke gestalte van het hart gaat u weg van het feest? Zijn niet uw harten gedrongen geweest te zeggen, terwijl Hij u weldeed: "wat zullen wij de Heere vergelden voor al de weldaden aan ons bewezen"? Heeft niet Zijn uitstorten van het goede over u, u aan Hem zo’n vraag doen voorstellen: "Nu Heere, wat wilt Gij dat wij doen zullen?" Wilt u al Zijn goedheid in uw lusten verteren, in plaats van de winst aan Hem toe te wijden, Die op zo milde wijze gaf? Als u zo doet, dan mag u wel uitgehongerd worden na uw maaltijd. En wanneer u geen geweten maakt van Gods wil te doen, dan zal dat de leraar beroven van zijn vrijheid om u de wil van God te verkondigen, die u verzuimt te doen, wanneer uw handen weigeren te werken. Omdat de verborgenheid van Zijn wil u bekend gemaakt is, en u het niet tot uw werk maakt uzelf te oefenen tot godzaligheid, en voor Hem te wandelen in alle welbehaaglijkheid, dan tergt dit God om de predikant over te laten (en u te straffen in hem te verlaten, die onder u werken zou) aan een vadsige loomheid in zijn studie voor u, en aan een lauwe gestalte in zijn spreken tot u. Dan wordt hij niet door God geholpen om de reuk van Zijn kennis openbaar te maken, zoals hij zou moeten doen. Ook wordt hij niet geholpen te spreken als de woorden van God. Of wanneer hij geholpen is, dan wordt het gehele gezicht voor u als een verzegeld boek. Want waarom zou hij de moeite meer doen om u te onderwijzen, omdat uw wegen te kennen geven dat u de onderwijzing haat, en Zijn Woord achter uw rug hebt geworpen?

Ongehoorzaamheid van de gemeente is de oorzaak van de droefheid en dorheid van de gemeente

Is het niet recht bij God dat de rechterhand van de leraar, die voor u zou werken en u bevochtigen, zou verdorren, wanneer uw handen weigeren te werken? Wanneer u die wilt bekrachtigen tot zijn werk en hen sterk maken tot de arbeid, van wie u merkt dat ze de zaken van uw ziel op rechte wijze behartigen, zet u dan tot de praktijk van wat ze in de Naam van Jezus voorstellen en aandringen als uw plicht. En dit zal hen blijmoedig doen werken, als ze zien dat u eerbiedig toeluistert, en vaardig gehoorzaamt. Laat ze dit niet te zeggen hebben, en uit te zuchten voor de Heere, dat ze tevergeefs gearbeid en hun krachten versleten hebben. Als u hun mond niet wilt dichtstoppen op de preekstoel, laat dan uw praktijk door de week zijn hun predikaties in druk te stellen. En laat uw leven een voorhouding van het Woord des levens zijn, dat u zichzelf hoort voorhouden. Als u hun handen slap maakt, en hun harten bedroeft door uw levenswandel die onbetamelijk is aan het Evangelie, wie is het dan die u vrolijk maken zal? U moet niet alleen voedsel en bekwaamheid voor hen uit de hemel zien te krijgen door allerlei bidding en smeking in de Geest, maar u moet het ook zo in praktijk brengen, dat hun harten vrolijk gemaakt mogen worden in de uitvoering van hun plicht, als ze zien dat het schijnt dat de Heere Jezus door hun arbeid de arbeid van Zijn ziel zal zien onder u. Anders verwondt u zijn hart, die God niet bedroefd wil hebben, en u verzwakt zijn handen. En zo in plaats van zijn werk te doen met vreugde, wordt hij met droefheid vervuld, en zo stopt hij met werken voor u, tot het wenen over u; en dat is u niet nuttig.

De gemeente moet hun trouwe leraar zeer aanmoedigen

Ten derde, u diende zorgvuldig te zijn dat u door uw handel zulke arbeiders voor u, en zulke medewerkers van God, voorstaat en aanmoedigt. Want als hij een man is die zijn hart op het werk gezet heeft, en met moeite doorwerkt, zoals een vrouw in barensnood, totdat Christus een gestalte in u krijgt, dan is hij de man die boven de gehele vergadering uw aanmoediging nodig heeft, en tegelijk een hartsterking van de hemel. Want hij is de man die de grootste tegenstand ontmoet, en de meeste vijanden en de minste vrienden heeft.

Waardoor leraars, die trouw zijn, bedroeft worden

Om niets te spreken van de droefheid die een zwaard in zijn beenderen is, en zijn brood in zuurdeeg verandert; wanneer hij ziet dat de satan zoveel zielen naar zijn wil gevangen leidt. Om hier, zeg ik, niets van te melden, dat hem dagelijks doet treuren, zo is het dat de satan door zijn voortdurende aanvallen zich op een bijzondere wijze opstelt om hem te vermoeien totdat hij bezwijkt, en hem door worstelen af te matten tot moedeloosheid toe, in onbekwaamheid tot zijn werk. Nooit verschijnt hij voor de Heere of de satan is aan zijn rechterhand; zelfs waar hij werkt om hem te weerstaan. Hij denkt dat hij er veel belang bij heeft om een vrome predikant aan te vallen (opdat het kwalijk uitvalt in zijn hand) boven alle mensen op de aarde. Want als het Evangelie zijn doel bereikt, en de leraar zijn oogmerk, dan worden de zielen van de duisternis tot het licht gekeerd, en van de macht van de satan tot God. En daarom zetten de poorten van de hel zich tegen hem.

Leraars die getrouw zijn hebben in het verborgen veel aanvechtingen van de satan, tot nut van de gemeente

Ook is hij niet alleen aan die aanvallen onderworpen, wanneer hij in de publieke dienst verschijnt, maar ook in zijn verborgen afzonderingen. Zijn gehele leven is een leven van verzoekingen. Wanneer hij zich terugtrekt van de mensen, dan is hij gelijk aan zijn Meester en Zaligmaker in de woestijn; genoodzaakt tot een voortdurend samenwonen met de duivel. Wie die vijand ook mocht voorbijgaan, hij zal hém begeren te hebben, opdat hij hem zift door de wervelwind van verzoeking. En wie ook de slag van zijn zwarte hand ontgaat, hij zal zeker oppassen dat hij hem met vuisten slaat. En God is u in deze dingen genadig. Het is waar dat het bitter is voor hem om onder deze dagelijkse vuistslagen te zijn. Maar u hebt spijze uit de eter. Want hierdoor wordt hij geleerd met verstand en met medelijden een woord op zijn pas te spreken tegen de vermoeiden. En wat van Christus geschreven staat is in enige verhouding waar van hem: in hetgeen hij zelf verzocht is, of lijdt, is hij meer bekwaam om te spreken tot hulp van hen die verzocht worden, omdat hij niet onwetend is van de gedachten van de verzoeker. Hij is gelijk aan de voedster, die de bittere drank moet drinken en de pijn verdragen, opdat het kind het profijt en het voordeel van de medicijn mag genieten. Sommige deeltjes van zijn predikaties zijn voor u gekocht door menige scherpe strijd met de satan uit te staan, en menige zware klap van zijn zwarte hand te verduren. En daarom bent u hem veel vriendelijkheid en medelijden schuldig.

Getrouwe leraars beseffen hoe weinig zij van God kennen

Behalve dat weet u weinig hoeveel dingen, die hem de moed benemen, hij heeft van zichzelf, en dat hij niet bekwaam is tot deze dingen, die hij toch omwille van u op zich moet nemen. Wanneer hij een ernstige ziel is, o hoe vaak schijnt hij te zullen neerzinken in de preekstoel, en zichzelf het stilzwijgen op te zullen leggen, als hij de vloed van zijn woorden stopt in het denken aan de heerlijke majesteit van de grote God, van Wie hij aan het spreken is. En als hij zijn eigen ziel begint te catechiseren over de fundamentele stukken van de godzaligheid, en zich deze vragen voor begint te stellen: "Maar is er een God? En wat is die God van Wie u zo breed uitweidt en zoveel spreekt?" De arme man wordt zo van zijn stuk gebracht en verward door de bewustheid en overtuigingen van zijn eigen onkunde aangaande Hem, dat hij bij zichzelf deze of dergelijke overleggingen houdt: "O hoe veel beter zou het voor mij zijn mijn hand op mijn mond te leggen en stil te zwijgen, en mijn lege en onwetende toespraak te veranderen in mijzelf blind te weten vanwege mijn onkunde van God, dan op mij te nemen door spreken de ogen van de blinden te openen, opdat zij Hem mogen kennen."

Geen leraar spreekt beter van God, dan die het meest zijn onkunde van God beklaagt

Toch ben ik er zeker van dat een wenend en waterig oog in dit opzicht, het oog is dat het meest nadert tot het vermogen om iets van dat gezegende Voorwerp te kennen. En de toehoorders zullen snel meer nut ontvangen en voortgaan in de kennis van God, door een ernstige leraar te zien wenen voor hen vanwege zijn onwetendheid, dan door al de dorre en duistere gesprekken van hen, die zonder op hun eigen blindheid of onvernuftigheid te zien, de raad verduisteren met woorden zonder wetenschap. En voor mijn part, ik wilde wel dat hij nooit leraar was geweest, die nooit daartoe gebracht is dat hij weende over zijn onkunde van God. En hij mag wel ophouden een leraar te zijn als hij begint te denken dat hij Hem kent.

Getrouwe leraars worden veel tegengewerkt en vervolgd door de overheden en de groten

Maar behalve dit alles, ziet u niet dat de satan en paar behendige helpers afzondert om hem bij te staan in deze aanval? Vooreerst probeert hij de grootsten in deze vergadering mee te nemen in deze tegenstand. Koningen en raadsheren hebben doorgaans hun hand aan de ploeg die lange voren trekt op zijn rug. Ze worden niet alleen als discipelen van Christus in de wereld gehaat om Zijnentwil, maar ze moeten voor koningen en raadsheren geroepen worden, en vaak door hen veroordeeld worden als de ergste van de misdadigers. Naar dat de arme man in het verborgen veel geweend heeft bij God, en zijn best gedaan heeft in het openbaar om de duivel uit hen uit te werpen en te doen vertrekken, zo vervult de duivel hen met toorn en ontsteekt hen tot verbolgenheid tegen de arme man, wegens zijn getrouwheid en genegenheid tot hun zielen; alsof hij de meest verachte van de mensen was, en de ergste van hun vijanden. Ook betonen zij zich zo onverzoenlijk niet tegen iemand, als wel tegen hem die zijn hand uitstrekt om ze uit de greep van de duivel te rukken. Dit is niet een zeldzame gebeurtenis of een misschien. Ziet u niet dat het vaak zo uitpakt? Hebt u nooit gezien, dat leraars die veel werken om de groten van de boosheid van hun wegen af te trekken, met schande uit de poorten van de stad zijn uitgedreven, door dezelfde lieden die ze met worstelen probeerden naar de hemel te brengen, en de poorten van de heerlijkheid in te drijven? En als ze hen kwaad voor goed vergolden hebben dan verkwikken ze zich, omdat ze nu vrije tijd hebben om een vrolijk lied te zingen voor hun eigen zielen, omdat deze profeten weg zijn die hen nooit het goede spraken, maar hen pijnigden. Nu houden ze heiligendag, omdat ze op hun gemak alleen naar de hel gaan.

De trouwe leraars lijden de meeste aanstoot en vervolging door de vleselijke predikanten en Judassen

Maar als de leraars door de hevigheid van deze kampvechter niet door schrik tot enige trouweloosheid zijn gebracht, dan heeft de satan een andere helper tegen hen klaar staan, die niet minder gewelddadig, maar meer bedrieglijk is. En ze bevinden het zwaarder zich te bewaren tegen de slagen van deze tegenstander, dan tegen de eerste. Vraagt u mij, wie dit is? Moet ik het u in duidelijkere woorden zeggen dat de satan steeds denkt aan wat een voorspoed hij tegen de Heere Jezus had, door Judas aan zijn vishaak te krijgen? Het is door mensen van hetzelfde slag en soort, door wie hij zijn tegenkanting aanlegt tegen een getrouwe en ijverige dienaar van Christus. Wanneer een groot apostel rekenschap van zijn leven zou geven, nadat hij ontkomen was aan het verdrinken in de zee, dan zult u hem horen klagen over de gevaren waarin hij was in het land, door de valse broeders. Wanneer er een man is die meer dan een ander gesteld is op het Evangelie, dan zal hij niet nalaten zo iemand te bespringen in de persoon van een predikant. De duivel zal ook de weg tot de preekstoel vinden. Hij kan predikant worden, expres om de voorspoed van het Evangelie te stoppen. En hij kan zich veranderen in een engel des lichts om zijn koninkrijk van de duisternis zeker te stellen. En zijn dienaars veranderen zich, zoals hun meester, in dienaars der gerechtigheid, opdat hun werken van ongerechtigheid minder gezien en meer voorspoedig zijn. Sommigen, zegt de apostel, prediken Christus niet oprecht, maar door twist. Waarom? Wat is er aan de hand? Wat hebben ze voor in hun preken? Dit namelijk, dat ze zijn banden verdrukking zouden toebrengen. En dit is de veelbetreden en zwarte weg van deze zogenaamde engel des lichts tot op deze dag. De satan pikt altijd mensen uit van dezelfde kleding en beroeping, om hen te vervolgen, die Christus uit goedwilligheid prediken.

Hoe de predikanten die de kracht van de godzaligheid aandringen, door andere predikanten worden tegengewerkt

Wanneer er iemand is die alles wel wilde doen en verdragen omwille van de uitverkorenen, opdat zij de zaligheid verkrijgen mochten die in Christus Jezus is met eeuwige heerlijkheid; en die tot dit doel (als hij sommigen van zijn toehoorders heeft gekregen tot bijna-christenen) zich gaat zetten (om te voorkomen dat hun bijna-christen zijn hen maar bijna zalig mocht maken) om hen te drijven en over te brengen tot over de grenzen van een gedaante van godzaligheid, zonder welke er geen zaligheid is -. Ik zeg, wanneer een ernstige zielsdoorzoekende leraar hier druk mee is, dat hij zijn toehoorders het gevaar aantoont waar zij in zijn, van zich te bedriegen met de lichamelijke oefeningen in de zaken van God, die in het geheel niet nuttig zijn, en als hij een noodzaak predikt om wedergeboren te zijn, en om een gerechtigheid te hebben die de gerechtigheid van de Schriftgeleerden en Farizeeën teboven gaat, zonder welke zij het koninkrijk van God niet kunnen ingaan; wanneer een predikant hiermee bezig is, dan zal satan enigen opmaken om tegen deze wijze van preken en van aandringen van heiligheid te preken, als een ongerijmde ijdele poging naar iets nieuws.

Vleselijke leraars zijn bitter tegen hen, die het wandelen in de geest aandringen; en ze houden die voor geestdrijvers

Hij zal enige predikers verwekken om die leer als ketterij te brandmerken, en het te dopen met de naam van geestdrijverij. En voorzeker, ik mag met waarheid zeggen, dat de duivel onlangs vrijheid genomen heeft om de ernstige arbeiders in de wijngaard van hun Meester op die wijze te verwonden, boven dat hij dit vroeger niet durfde wagen uit vrees van ontdekt te worden. Hij gaat nu van de preekstoel naar de drukpers, en vind het gemakkelijk verlof te krijgen om alles te drukken wat hij in de hel uitgebroed heeft, en uitgebraakt heeft tot schande van de meest ernstige dienaars van Jezus Christus. Wanneer de Geest van Christus (van Wie beloofd is dat Hij aan de predikers van het Evangelie gegeven zal worden) hen aandrijft om op hun toehoorders een noodzakelijkheid van in de Geest te zijn, aan te dringen, en om te wandelen in de Geest, en de werkingen van het lichaam te doden door de Geest, ja om alles te doen in de Geest, en dat het anders nooit zal blijken dat een mens geworden is tot een tempel van de Heilige Geest, Die in alle heiligen woont -. (Want als iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe. God zendt de Geest van Zijn Zoon in de harten van allen die Hij roept om Zijn kinderen te zijn, zonder Wie men niet zeggen kan, "Abba Vader", of van Jezus zeggen dat Hij de Heere is, dan door de Heilige Geest.) Ik zeg, het zal nooit blijken dat een mens geworden is tot een tempel van de Heilige Geest, tenzij Hij in hem werke het willen en het werken van datgene dat welbehagelijk is. (Want de Geest zal nooit daar getuigen, waar Hij niet in werkt. De Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. Hij bewijst het door ons leven in de Geest, en door het geleid worden door Gods Geest.) Wanneer, zeg ik, iemand bewijst dat hij een bekwame dienaar van het Nieuwe Testament is, niet der letter maar des Geestes, door de noodzakelijkheid van in de Geest te wandelen te preken tot de hoorders, en om in hun omgang in de hemel te zijn; ziet men dan niet pers en preekstoel hem aan de wereld vertonen als iemand die minder dan redelijk is? Of als die, door te staan naar iets wat niet te krijgen is, zo zij menen (want omdat ze zelf zonder die Geest zijn, kunnen ze niet begrijpen wat het is Die te hebben), de geest van een mens verloren heeft. Helaas! deze eeuw schijnt vruchtbaar te zullen zijn van zulke predikanten; of liever, van zulke monsters.

Vleselijke predikanten moet men de preekstoel uit proberen te bidden

Och mijn vrienden! Wanneer u waarlijk de Heilige Geest deelachtig bent, zoals ik grond heb van u te denken dat u bent; laat mij u dan bidden en smeken, bij alle vertroostingen van de Geest, en bij al de blijdschap van de Heilige Geest die u gesmaakt hebt of die u verwacht -. Laat mij u bidden, zeg ik, dat u zichzelf door gebeden en smekingen in de Geest daartoe zet, om de preekstoelen leeg te maken van zulke profane geesten en ijdelsprekers (die zichzelf door dit kenteken bekend maken, dat ze vleselijk zijn, en de Geest niet hebben); en roep tot Hem, die Geest genoeg heeft, dat Hij de mensen met de Heilige Geest vervult, die de preekstoelen vervullen. (Of anders moet ik zeggen dat de Godsdienst de wereld uit gepreekt zal worden.) O dat u mocht leven om een geslacht van zulke leraars te zien! Want onder de menigte van degenen die ik gezien heb (hoewel ik enige van die gezien heb; och of ik Hem kon danken die ze gezonden en tot Zijn werk toebereid heeft), is hun getal toch maar klein.

Het is zeer droevig en schadelijk om onder een geesteloze leraar te verkeren

En in waarheid, als ik denk wat een droevig verlies het voor een ziel is om te leven onder de bediening van een man, die een vreemdeling is aangaande de werkingen en de wegen van de Geest van God op zijn ziel, en die niet bekwaam is om soms zijn preken te beginnen met zo’n voorrede, gelijk de apostel, 1 Cor. 2:12,13. Doch, zegt hij, wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest, Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn. (O dat is een gezegende uitlegging van de Bijbel, en zal een mens een bekwame prediker van de verborgenheid der zaligheid maken, zonder welke hij nooit de tekst kan begrijpen die hij voor anderen verklaart; want hetgeen van God is, weet niemand dan de Geest van God.) Dewelke wij ook spreken, niet met woorden, die de menselijke wijsheid leert, maar met woorden, die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende. Ik zeg, als ik in ogenschouw neem, wat een schade het is om te leven onder zo’n predikantsbediening; dan wilde ik, als God het mij niet enigszins onmogelijk maakte (in welk geval ik het op Hem wenste te leggen, Die ook dat gebrek goed kan maken) wel door vele zeeën heen zeilen en door vele landen heen reizen, om zulke predikers te horen, van wie het spreken en het preken niet is in beweeglijke woorden der menselijke wijsheid, maar in de betoning van Geest en van kracht. Die, terwijl ze van de dingen van God spreken, kennelijk tot overtuiging van de toehoorders bewogen zijn door de Geest van God. Want zulke predikanten zijn in de beste bekwaamheid om de Geest te bedienen (zoals de apostel spreekt) aan degenen die hen horen. Want dit is hun oogmerk in het preken, en hierom bidden ze voortdurend voor hun toehoorders, dat de God van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, hen geve den Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis, namelijk verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten, welke zij de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen; (o zalige kennis! die geen ledige en ijdele speculatie is aangaande deze dingen; en daarom doet hij er bij:) en welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht, die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt. En als er voor mij dan bijgevoegd werd dat ik met hen deel mocht hebben in dat ene, dat goede, (dat alle goede dingen in zich heeft, namelijk de Heilige Geest, Die de hemelse Vader geeft aan degenen die Hem daarom bidden, Luk. 11:13) dan zou ik rekenen dat ik een grote winst gedaan had, en mijn zaken voor eeuwig in een goede staat gebracht had. Dit zou mij troosten tegen al mijn droefenis en verlies dat ik op de weg uitgestaan mocht hebben. En dit zou mij een oneindig overschot van loon vergelden voor al de arbeid en moeite die ik gedragen had; wat mij ook in mijn reis overkomen mocht zijn.

Degenen die gaan reizen, en hen bezoeken die een bijzondere mate van de Geest hebben, worden nu bespot

Ik zou het dan, omdat ik gevonden had wat ik zocht, weinig achten als ik een snarenspel en spotwoord werd van zulke profane en ongeschikte spotters, die zichzelf behagen (en de duivel ook, want het is hem een aangenaam offer, en een vuur aangestoken op zijn zwarte altaar), door hun eigen schande te openbaren. Ze proberen met opzet hen te schande te maken, en met de vinger na te wijzen, en door de drukpers aan de wereld voor te stellen, als onredelijk en belachelijk (hoewel hun uitnemende gaven en bijzondere godzaligheid en ijver genoegzaam mochten blijken om hen te onttrekken van de verachting van allen die hun vijandschap tegen de deugd en godzaligheid niet willen verklaren), die op hun reis en in hun bezoeken, zich zo’n voordeel willen voorstellen. En ze wensen en proberen tot een grotere maat van die Geest te komen, opdat ze daardoor meer tot hun plicht verwakkerd worden, en in de wegen van de Heere meer aangemoedigd worden. O een gezegend oogmerk! En een ontwijfelbare blijk van geleid te worden door de Geest, als een mens zo geestelijk wordt dat hij zelfs in het reizen en bezoeken probeert goed te doen, en goed te ontvangen, als de stichting in opgebouwd te worden in het allerheiligste geloof het eigenlijke oogmerk van zijn hart is in alles wat hij ter hand neemt. En terwijl anderen in hun bezoeken zich opvullen met wijn waarin overdaad is, dat hij dan probeert vervuld te worden met de Geest, die beter is dan wijn, en waarin geen overdaad zijn kan.

Hoe onredelijk die spotters handelen, die zich keren tegen degenen die meer naar geestelijke arbeid staan

Maar omdat het schijnt dat deze boosaardige spotters een ander oogmerk hebben in hun reizen en bezoeken, dan stichting, mocht niet een eenvoudige man deze lieden, die voorgeven alleen meesters van de rede te zijn, tegemoet voeren dat dit niet te bedoelen, is niet te bedoelen naar de hemel te gaan? En niet te bedoelen zich bekwaam te maken om deelgenoten te zijn met de heiligen aan de erfenis in het licht? Maar vinden ze het ook dwaasheid te bedoelen naar de hemel te gaan, of hebben ze in hun dwaasheid een andere weg uitgevonden om naar de hemel te gaan, al bedoelen ze het nooit, en al bespotten ze allen die het behartigen? Willen ze zichzelf schikken in het gezelschap van de meesters van de kunsten, waarvan de apostel zei dat de wereld door de dwaasheid God niet gekend heeft? Ik wens als zo’n dwaas te leven en te sterven, voor wie Christus alleen wijsheid is, en die de dagelijkse onderwijzingen van de Geest nodig heeft, zonder dat ik tot hen wil komen die bewijzen dat ze lieden van een andere geest zijn. (En het schijnt dat ze proberen in de wereld voor zulken door te gaan.) Want terwijl de lieden die ze bespotten, blijken hebben van dat ze door de Geest, Die in hen woont, geleid worden, zo worden zij door de geest geleid die in de kinderen der ongehoorzaamheid werkt. Die kan door niets anders meer kennelijk zijn werking in hen openbaren, en zijn heerschappij over hen, dan door hen aan te zetten om zulken te bespotten, waarvan zij zeggen dat die vervuld zijn met begeerte naar een volheid van de Geest, en die, om te tonen dat het geen losse wensen zijn (die nooit bewegingen tot dat gezegende doeleinde voortbrengen), gewillig zijn geen moeite te sparen die in alle waarschijnlijkheid zullen dienen tot uitvoering van dat oogmerk.

Zij die met de Geest van God in de vromen spotten, zijn wel zeer gelijk aan de duivel

Maar mocht een arme en weinig wetende deze wijshoofden niet vragen, wat zij de duivel nog beter over zouden laten doen? Wanneer hij verlof had een menselijke gedaante aan te nemen, en de wereld op en neer te wandelen, en te zeggen wat hij wilde? Of willen ze alles zelf doen en hem niets overlaten te doen? Of weten ze niet dat dit de mens zozeer doet lijken op de duivel als hij wel kan? "Gij zijt uit de vader de duivel", zei Christus, "want zijn werken doet gij". Hij is voorzeker zijn eigen zoon, en hij heeft die mens naar zijn eigen beeld gekweekt, en hem zijn eigen geest meegedeeld. Hij is van hetzelfde kostuum als de satan, als hij daartoe gebracht is, dat hij wat de heerlijkheid van Gods volk is, verandert in zijn schande.

Vromen moeten naar meer geestelijkheid staan

O mijn vrienden, draagt deze schande en deze smaad als uw kroon. En terwijl het blijkt dat de geest, die deze lieden drijft, hen in dezelfde gedaante verandert, zo bevordert u zeker dat edele patroon, hoe u in het beeld van Christus veranderd mag worden, van heerlijkheid tot heerlijkheid, van de ene trap van heerlijke genade tot de andere, als door dezelfde Geest des Heeren. Willen zij aan hun vader gelijk worden? Staat u dan ook dagelijks naar de gelijkvormigheid met uw hemelse Vader en met die Geest die u van God hebt. En terwijl voor dezen hun weg het ware onderpand van de hel is, zo zoekt u die Heilige Geest van de belofte, die het onderpand van uw erfenis is, tot de dag van de verlossing en van de verkregen bezitting. En zoekt u die Geest veel bij uw leraars, opdat zij u Hem bedienen mogen. En houdt zulke geestelijke predikanten in ere, en acht ze hoog, omwille van hun werk.

Trouwe leraars dringen aan dat men elkaar moet stichten door samen te komen om te bidden en te vermanen

Maar om verder te gaan; als God het in de harten van zijn dienstknechten legt, dat zij opwekken tot een ernstig zoeken van Zijn aangezicht -. Als de leraars die voortreffelijke plicht van onderlinge stichting onder de heiligen door bidden en gesprekken, aandringen en prediken, waardoor de geesten van Gods volk worden verwakkerd omdat ze in deze en dergelijke ernstige oefeningen vaak onder de verse koelten en zoete aanblazingen van de Heilige Geest zijn -. (Hoe vaak bevinden de heiligen door eigen ervaring, terwijl ze op die wijze samen wenen en bidden, de ontwaking van de noordenwind en de komst van Zijn zuidenwind, die hun hof doorwaait en de specerijen daarvan doet uitvloeien? Hoe vaak zijn ze tot deze oefeningen samengekomen, koud en verwelkt, en hoe vaak hebben ze in hun wachten op God en Zijn weg ervaren, dat hun harten verwarmd zijn, en hun zielen als een gewaterde hof gemaakt zijn, en dat Hij Die ze zochten, meekwam in Zijn hof om zijn lieflijke vruchten te eten?) Als, zeg ik, een predikant die uit eigen ervaring spreekt van het profijt dat zijn ziel uit deze oefeningen gehaald heeft, zijn toehoorders aandringt (van wie hij het profijt zoekt omdat hij een man is van de gemoedsgesteldheid van de apostel, die tot de Corinthiërs kon zeggen dat hij alles deed tot hun stichting) om zich in dit stuk van godzaligheid te oefenen, dan ontbreken er geen predikanten om zich tegen deze medewerker van God te verzetten.

Boze predikanten keren zich vijandig tegen de heilige samenkomsten van de vromen, en bieden de overheid bezwaarschriften daar tegen aan

En alsof zij satans uitgezondenen en agenten waren, die niets zozeer vreesden dan dat het volk in genade mocht groeien en in de kennis van hun Heere en Zaligmaker Jezus Christus, weerstaan ze krachtig de woorden van hen die tot deze plicht vermanen. Ze spotten boosaardig met al zulke oefeningen, en vervolgen de predikanten die ze aandringen. Ook vervolgen ze nu het volk, dat zulke oefeningen in praktijk brengt. En terwijl zij zich neerzetten om elkaar te troosten, moed te geven, te verwakkeren, en op te wekken tot liefde en goede werken, zo zijn er sommigen die als beroep hebben het Evangelie te prediken (en dienden daarom tot heiligheid te bewegen, en de ernstige zoekers van God te begunstigen en moed te geven), die zich vurig (maar waar ze dat vuur haalden, dat de ijverige en uitnemend heilige lieden door zijn vlam verzengt, laat de wereld dat oordelen) stellen tegen degenen die dat doen. En in plaats van zich bij hen te voegen in het bidden en smeken, zoals het hen past (tenzij het hun niet past leraars te zijn, dat misschien toegestemd kan worden, ja ook met reden bevestigd kan worden), dan zullen ze wel hun toegang nemen, en hun verzoekschriften aanbieden (niet aan God, want zulke verzoeken hebben geen plaats in de hemel. En om deze verzoekers het hunne te geven: er is zo zelden iets in hun eigen huizen dat op bidden lijkt, dat het schijnt dat ze bevreesd zijn dat hun huisgezinnen kerken worden. En ze zijn vergeten te vrezen dat Hij Zijn toorn zal uitstorten over de huisgezinnen die Zijn Naam niet aanroepen). Ze zullen, zeg ik, hun verzoekschriften presenteren aan de overheid, tegen sommigen die dat doen. Ze zijn aanklagers tegen hen, als die sektarische bijeenkomsten, of conventikels, houden, en ongeregelde personen. Maar wat deden zij in die conventikels? Wat brengen die welsprekende spotters in tegen degenen die voor God aan het wenen waren over hun eigen hart? Ja dit kon nog wel verdragen worden als het alleen die misdaad geweest was, en zij die het verzoekschrift presenteerden hadden zo’n beuzeling stilzwijgend voorbij kunnen gaan. En ik weet niet beter of zij mochten er nog wel een welgevallen in gehad hebben. Maar dit was de grote misdaad van het bidden en het uitstorten van hun hart voor God, dat ze op die manier iets omver stootten, dat voor sommigen een grote Diana was. Maar laat de wereld oordelen wat het was. Ze veranderden enige huizen in een kerk door God daarin te aanbidden. En zo schijnt het wel dat zij hun wereld (wiens vaststelling op zijn eigen basis de bijzondere zorg is van deze supplianten) ondersteboven zouden keren.

Hoe een vrome leraar in een samenkomst, die ging over Matth. 5:6, klaagde over hen die in een vermaarde stad een verzoekschrift ingediend hadden tegen de heilige samenkomsten

Ik denk hier aan wat een man van God zei, die tijdens zijn spreken in een samenkomst iets begon te vertellen over die predikatie, die Christus op de berg deed tot die menigte. En in het bijzonder stond hij op die woorden: "Zalig zijn ze die hongeren naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. Wat! Is dit een misdaad geworden in een predikant, om gewag te maken van de wet tot zijn zaligheid? Is dit een misdaad, die waard is door de overheden gestraft te worden, dat een leraar en gezant van Christus de predikaties van Zijn Meester vertelt? En dat hij in plaats van het ongoddelijk en ijdel roepen, waardoor men in meer goddeloosheid toeneemt, de arme hongerige zielen toont hij zij verzadigd en onthaald kunnen worden met wat de ziel past, en eeuwig zalig worden? Wat! Waren de verzoekers boos dat er enige zulke hongerigen in de stad gevonden zouden worden? Of waren ze bevreesd dat die naar heiligheid hongeren, aangemoedigd en versterkt zouden worden in de weg van de Heere? Voorzeker, dit is er de grond van. Maar zij zeggen dat het de ongeregeldheid was, die daarin was. Wat! Was het soms niet naar de mode? Was het soms geen fatsoen? O dat is jammer! dat de goede weg naar de hemel geen fatsoen is. En die verzoekers mochten helpen om het in fatsoen te brengen, als ze wilden. Maar ik weet wel dat zij het niet zullen proberen. Want als op die wijze hun jongedames aan het wenen gebracht werden, en tot het doen van gebeden, dan zou het ongetwijfeld hun versiersels af doen vallen. En de verzoekers hebben even weinig zin om hen daartoe te brengen, als ze hebben om daarvan te scheiden. Maar ik geloof dat dit de ongeregeldheid was, dat het in een vermaarde stad was, en waar een universiteit was, waar zulke dingen niet mogen zijn. Want de studenten in de Theologie, die tegen zulke manieren van doen gevormd worden, zien dat aan als overtollige werken, en als gewoontes en handelingen die smaken naar iets dat niet te verdragen is, bijzonder niet in plaatsen van enige uitnemendheid. Ze vinden dat het smaakt naar al te zorgvuldig opgenomen te zijn met de dingen en gedachten van de andere wereld, en zich bezig te houden met kennis te nemen van de staat van zijn ziel, en teveel tijd te verknoeien ten opzichte van een eeuwig deel. Kan dit verdragen worden onder de neus en voor de ogen van zo’n prediker, die nog eerder alles kan verdragen dan zulke nieuwigheden? Dit is de misdaad, waarover ze bijna roepen, "kruist hem". Misschien dat iets minder het doel van die supplianten, en tegelijk van hun verzoekschrift, had kunnen beantwoorden, namelijk dat hun grimmigheid niet verder zou gereikt hebben, dan dat de predikant gedwongen mocht worden een omstandigheid te vervullen van de tekst, ten opzichte van de plaats van de samenkomst. Ze zouden willen dat de predikant en de toehoorder weggestuurd mochten worden naar het gebergte. Dat is, dat zulke personen tot die engte gebracht worden, waarin de Zaligmaker van de wereld was, toen Hij eerst die predikatie preekte, en waar de kerk, terwijl ze strijdt, zeer vaak is, namelijk in de woestijn.

Hoe onredelijk het is dat men tegen deze heilige samenkomsten is en in het bijzonder dat leraars daar tegen zijn

Maar zijn er geen conventikels waarover een dienaar van het Evangelie te klagen heeft, als hij zijn bezwaren aan de burgerlijke overheid vertoont, dan zulke die dienen tot versterking van de zwakke handen en oprichting van de zwakke knieën van zulke mensen die schijnen te zullen bezwijken in hun najagen van heiligheid, als zij hun eigen zwakheid en de grootheid van het werk in aanmerking nemen? Zijn deze vergadering zo onverdragelijk, waar het grote oogmerk is zulken te versterken, en aan te tonen dat hun grote hulp in de Naam des Heeren is, Die hemel en aarde gemaakt heeft, opdat deze mensen niet zouden zeggen, "wat is mijn kracht dat ik hopen zou"? Want daar is eeuwige vertroosting en goede hoop door genade, omdat hij hulp heeft besteld bij een Machtige. Bij Eén Die hen (hoe zwak ze ook zijn, die op Hem wachten) de kracht zal doen vernieuwen, en opvliegen met arendsvleugels, en doen lopen zonder moede te worden, en wandelen zonder mat te worden. Is dit het enige dat niet vermeld moet worden? Is dit alleen ongeoorloofd en ongeregeld, uren af te zonderen tot die doeleinden? Zijn dit alleen de vergaderingen die smartelijk zijn in de ogen van de leraars? Hebben de wachters van Sion, die om de muren gaan, geen ander werk dan te slaan en te wonden? En dan de ijver weg te nemen van hen die door hun praktijk verklaren, dat de top van hun begeerten is Jezus Christus eens te ontmoeten? En dat het doel van hun samenkomsten is Hem te ontmoeten, Wiens afwezigheid hen boven alle dingen onverdragelijk is, en een nacht van droefheid in hun zielen maakt, in het midden van de zonneschijn van alle wereldse gelegenheden.

Het was een conventikel waar de duivel de voorzitter was, waar men een verzoekschrift opstelde tegen de heilige samenkomsten

Toch schijnt het dat alleen deze de samenkomsten zijn die ongeoorloofd zijn. Want het schijnt wel dat dit verzoekschrift nooit het licht gezien zou hebben, als alle samenkomsten gehouden hadden kunnen worden voor werken van duisternis. Want dit is, zover ik kan oordelen, de vrucht van een conventikel, waarin degenen die samengekomen waren, gevallen schijnen te zijn in een vlaag van die ziekte, waar zij ziek van waren die zeiden, "indien wij dezen laten begaan zo zal de gehele wereld hen nagaan". Voorzeker, dit was zo’n conventikel waarvan men zonder de liefde te krenken, mag zeggen, dat de satan, de aanklager van de broeders, het voor hem goed passend gevonden zou hebben om één van die comparanten geweest te zijn; ja ook voorzitter van dat komplot, die hun werk maakten van zo’n verzoekschrift te schrijven en aan te bieden. Hij zou het niet passend voor hem gevonden hebben op zo’n tijd afwezig te zijn van die kerkvergadering, of nalatig te zijn in het bevorderen van zo’n werk, dat zijn beeltenis op zich gedrukt had. Want altijd draagt hij het vaandel, wanneer men de oorlog zal voeren tegen de vrouw, en tegen het overblijfsel van haar zaad, dat de geboden van God en het getuigenis van Jezus Christus onderhoudt. O laat uw oog uw hart aandoen, als u deze dingen ziet. En wekt u temeer op tot het gebed en onderlinge stichting omdat de satan de mensen, ja de predikanten, in het werk schijnt te stellen om deze oefeningen te verhinderen, en hun vijandschap tegen de kracht en de praktijk van de godzaligheid te openbaren. Als u veel wilt bidden dan diende u de vervolgers òf uit hun vervolgende gestalte te bidden, òf uit hun preekstoelen; en zo de kerk te verlossen van verscheidene van hun grootste vijanden.

Vrome mensen moeten veel wenen over de ongeschiktheid van veel leraren, en over de discussies in de universiteiten, dat men eerst moet twijfelen of er een God is

Helaas! Als men gaat denken, wat is dan de staat van de kerk van Jezus momenteel beklagelijk. Voorzeker, als iemand daar met ernst op zou letten, en opmerken wie de lieden zijn, en welke de zeden zijn van degenen die gesteld zijn om de wet te handelen, en de zielen te bewaken, hij zou, als hij vol van de ijver van God was, niet tevreden zijn om zijn lichaam van alle vochtigheid te ontledigen, in God te bidden dat Hij de preekstoelen ontledigen wilde, opdat de Godsdienst in hun wezen bewaard mocht worden in de vergaderingen. Maar hij zou bloedige tranen willen wenen om de stoelen in de universiteiten te ontledigen, tot bewaring van de kerk. Hartgrondige verachting van de heerlijke majesteit van God, een vermetel gezwets over alles wat Hem aangaat, en het dubben over Zijn Wezen, wordt toegelaten aan de studenten. Ja de noodzakelijkheid daarvan wordt ingestampt door hen, die het ZIJN van Zijn heerlijke Majesteit stellen onder hun problematische kwesties. O wat is de Heere verdraagzaam, Die zij zo tergen! O wat een reden tot verwondering is het dat Hij Zijn Wezen niet bewezen en buiten discussie gesteld heeft, in het verderven van zulke disputanten, die de noodzaak leren van zulke twijfel. Dit is een vermetelheid waarin de duivel te boven gegaan schijnt te zijn. Hoeveel duizend werelden zou hij geven als het in zijn macht mocht zijn om hieraan te kunnen twijfelen; al wat het maar voor een uur. Hij gelooft en hij siddert. Maar onze academici beven niet, al prenten zij de wereld het geloof in, en het voorstaan van de noodzaak om daaraan te twijfelen, en daarover te discussiëren.

Hoe droevig het nu staat met veel studenten in de Theologie

Indien ik die laatdunkende geest, die zich in de meeste jongelui vertoont die de universiteiten bevolken, tot zijn ware oorsprong zou brengen, dan oordeel ik dat dit de ware fontein en springader daarvan is. Dat hen wordt toegelaten al te oneerbiedig te kletsen van Hem, Wiens Naam nooit zonder aanbidding en verwondering vermeld moest worden. Dit is het, dat de universiteiten schijnt te zullen maken tot een pest van de kerk. Helaas! De geest van de jongelui heeft zo’n vorming gekregen, en is in zo’n onheilige gestalte gebracht, dat het zou maken dat een mens, die ijvert oer de eer van God, en graag de aarde vol zou zien van de kennis van Zijn heerlijkheid, gelijk de wateren de bodem van de zee bedekken, zou vergeten zijn brood te eten; opdat hij mocht gedenken te wenen voor de Heere. En opdat hij Hem lastig mocht vallen voor Zijn kerk, opdat die van zo’n hoop van studenten in de Theologie bevrijd mocht zijn, die als zwermen uit de voedster-plaatsen van de kerk worden uitgezonden. Het staat te komen dat dezen de pest zullen zijn van dit geslacht, en dat Jezus Christus meer en meer een Vreemdeling zal zijn op de preekstoelen en in de huizen van de predikanten (wanneer zij tot de bediening komen), dan in enige andere plaats, onder welke personen dan ook in de vergadering.

Hoe weinig verwachting ten goede er kan zijn van studenten die op de universiteiten zo verkeerd gevormd worden

Kan het verwacht worden dat zulke mensen het grote oogmerk van het Evangelie zullen behartigen? En zullen ze de godzaligheid op hun toehoorders aandringen in zijn eigen kracht, als die niets anders beogen dan om ieder mens volmaakt in Christus te stellen? Zien zij er uit als een geslacht dat hun leven niet lief zal hebben, opdat zij hun loop met blijdschap mogen volbrengen, en de bediening die ze van de Heere gekregen hebben, om het Evangelie van de genade van God te betuigen? Kan dit verwacht worden van hen, die zich niet gedragen zodat er blijken zouden zijn dat Christus in hen geopenbaard was? En die nooit daartoe gebracht zijn dat ze het een Woord zouden achten, dat aller aanneming waardig was, dat Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken? Maar zij zullen zo niet wandelen, het ook niet in praktijk brengen, en zich ook niet tot godzaligheid oefenen, die, toen ze op de universiteiten waren, in zulke vervloekte dingen geoefend zijn, waardoor een bijzonder vooroordeel in hen ontstaan is tegen alles dat op zuivere en onbevlekte Godsdienst lijkt. Zullen zij voorbeelden van godzaligheid zijn? Zullen zij opwekken tot heiligheid onder het volk, aan wie het wordt ingescherpt dat alles wat boven het bijna-christendom uitkomt overtollig is? Worden zulke vervloekte dingen soms niet gedrukt en gelezen?

Hoe erg de studenten bedorven worden door hun meesters

Neem dit eens; ik noemde u een N.N. Men zou denken dat zo’n baldadige profane geest als er uitblinkt in het schrijven, en als er in de schrijver blijkt te zijn, de mensen die voorgeven naar het predikambt te staan, een afgrijzen van hem zou doen hebben, wegens het ijselijk hels gezicht dat in het voorhoofd is. Maar wat denkt u, als zulke vervloekte dingen (de schande en schaamte van de gereformeerde universiteiten) aan de studenten in de Theologie worden aanbevolen door hen, die meesters in Israël geacht willen worden? Wat zal dan van de kerk worden? Zullen zulke personen geschikt zijn voor dienaars van het Evangelie, als de regel van de apostel onderhouden werd, om de bediening van het Evangelie toe te vertrouwen aan getrouwe mensen, die bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren? Is het te verwachten dat deze die lieden zijn, die spreken zullen hetgeen de gezonde leer betaamt, en zich in alles voorbeelden zullen betonen van goede werken? De vijgeboom zal dan snel olijven, of een fontein op dezelfde plaats zowel zoet als zout water voortbrengen, wanneer lieden die zulke gronden gelegd hebben, zich als dienaars van Jezus Christus zullen voordoen.

Proponenten die tegen de zedelijkheid van de sabbat en tegen de nauwgezetheid kunnen babbelen, worden het meest gevraagd

O hoe dient het tot een klacht te zijn voor allen die teer zijn over de komst van het koninkrijk van onze Heere Jezus. Dat er op de huidige dag weinig meer gevraagd wordt, om iemand tot de bediening bekwaam te maken, of tot het priesterambt te wijden, dan enkele profane gronden, die altijd gebleken zijn te strijden tegen, en nooit voor het doen van de wil van God van harte, of voor de teerheid in de uitvoering van de plichten van het predikambt. Zoals daar is het loochenen van de zedelijkheid van de sabbat, die zij zouden behoren te gedenken om die te heiligen. (Ze doen dit onder de naam van christelijke vrijheid. Hoewel het blijkbaar is dat zij, die deze wijsheid voorwenden en aan andere beloven, in Gods rechtvaardigheid toegelaten worden dingen te doen, die het bewijs geven dat ze dienstknechten van de verdorvenheid zijn.) En als ze kunnen babbelen tegen het nauwgezette wandelen, en de noodzaak van heilig te zijn in allerlei wandel, gelijk Hij die Zijn volk geroepen heeft heilig is, als precisie-drijverij en iets meer dan nodig is. Helaas! is dit de idee, het voorbeeld, naar welke zij gevormd zijn, die de gemakkelijkste toegang krijgen om tot de preekstoel gevraagd te worden? Want ijver voor God schijnt een brandmerk van onbekwaamheid te worden, om enig werk in het huis van de Heere te hebben.

Op die manier heb ik u enige korte aanwijzingen gegeven van die krachtige tegenstand die gedaan wordt tegen hen die het werk van de Heere behartigen, en van de vele tegenstanders en grote ontmoedigingen als gevolg daarvan, aan welke een getrouwe leraar onderworpen is. Ik heb u die aanwijzingen gegeven opdat u alles mag doen wat in u is om, door uw vriendelijkheid en goed gedrag in het werken van het tegenovergestelde, hem te versterken en te ondersteunen onder zoveel gewichten, waardoor hij snel zeer veel en boven zijn macht zou bezwaard zijn.

De vromen moeten veel bidden voor getrouwe leraars

En zo begin ik in de vierde plaats nog een ding te vertellen, dat door u in het bijzonder als uw plicht behartigd moet worden, ten goede van de leraars. Om hen behulpzaam te zijn om zich behoorlijk te gedragen, terwijl ze op die manier aan het lijden gezet worden, en tegelijk om geschikt te zijn tot hun werk als ze geroepen worden om te dienen. En dat is, dat u veel in het bidden en smeken tot God mag zijn voor hen. Want met al de getrouwe herders, die staan en weiden in de kracht des Heeren, staat het er zo voor (en nergens meer kennelijk als onder u), omdat degenen die hun moeite aandoen en tegen hen opstaan, zozeer gegroeid en in menigte toegenomen zijn. Het is zo toegenomen, dat het roept tot iedereen, zelfs als de leraars zwijgen: "Kom, help ons. O ondersteun ons dat wij niet vallen, dat onze last ons niet verbreekt. Kom, help ons, dat wij het op Hem mogen leggen door het gebed, Die machtig is te ondersteunen." Ziet u ze niet bezig in het worstelen met zulke zwarigheden, en in het strijden met zulke tegenstanders die hen te sterk zijn? Wat zouden wij dan doen dan onszelf opwekken om Zijn Naam aan te roepen, dat Hij Zijn sterkte opwekt en hen komt behouden, en bekend maakt dat Hij lust in hen heeft, door hen te verlossen en hulp van de hemel te zenden, wanneer er geen hulp voor hen op aarde is, door hen te trekken uit die vele wateren en diepe vloeden, die hen dreigen te overstromen? Wat zoudt u doen als de vijand aanvalt? Wat anders dan uzelf opwekken om met worstelen bijstand voor hen uit de hemel te verkrijgen, van Hem Die alles voor hen kan voleindigen en maken, dat ze alles doen en lijden, als ze niets kunnen doen of lijden? Opdat in hun hulp en ondersteuning gezien wordt dat ze sterk zijn wanneer ze zwak zijn.

De gebeden van de vromen voor trouwe leraars brengen hun hulp van de hemel tegen hun vijanden

Ziet u niet hoe hun vijanden de boog spannen, en hun pijlen op de pees schikken, om te schieten naar de oprechten van hart? Ziet u niet de pijlen van de smaders uit de lippen van verwoede vijanden vliegen. En ziet u niet wat een menigte van pijlen naar hen geschoten wordt van de preekstoelen? Wat zou u dan anders doen dan bidden? Opdat, als deze schutters hun bitterheid aandoen en beschieten en haten, hun boog in stijvigheid blijft, en zich in hun hand verandert, en dat hun armen en handen gesterkt mogen worden door de handen van de Machtige Jakobs. Terwijl de apostel stond voor de bescherming van het Evangelie, en zich besprongen zag van de preekstoel (want daar is het dat de satan zijn belangrijkste geschut opstelt), bemoedigt hij zich en vertroost hij zich tegen die aanvallen door de hulp die hij verwachtte door de gebeden van de Filippenzen. En terwijl hij ze voor God op de knieën ziet vallen voor hem, dat hem kan doen staan en wederstaan in zo’n boze dag, klimt hij op tot de hoogte van het vertrouwen dat hij niet beschaamd zal worden. Laat hen, zegt hij, prediken uit nijd en met als doel mijn banden verdrukking toe te brengen; maar zij zullen tegen mij niets vermogen. Ze zullen mij niet uit mijn gestalte preken, wanneer u blijft in een biddende gestalte. Ik weet, zegt hij, dat dit mij ter zaligheid gedijen zal door uw gebed, en de toebrenging van de Geest van Jezus Christus. Indien u (wil hij zeggen) voor mij een toebrenging van de Geest bidt (die mij niet geweigerd zal worden als u het doet) dan zijn zij die mijn kwaad zoeken ten onder gebracht, en dan is hun geschut vergrendeld. Ja dit is de manier om hun kanon tegen henzelf te keren. Want hoe vaak is het gezien dat hun zwaarden in hun eigen hart gegaan zijn, en dat hun boog gebroken is!

God aanlopen voor trouwe leraars is het ware middel om hen staande te houden

Als u uw arme leraars geroepen ziet om zwarigheden te bestrijden, en dat de vijand tegen hen nadert, bereidt u dan uw hart om voor hen tot God te naderen. Want Hij heeft Zich op een bijzondere wijze verbonden om niet alleen het werk van hun handen aan te nemen, die vuur op Zijn altaar aansteken, maar ook om de lenden te verslaan van degenen die tegen hen opstaan, opdat ze niet opnieuw opstaan. Als u merkt dat de sterkte van de lastdrager op het punt staat te bezwijken, en dat de vaandeldrager terug begint te schrikken voor de verwoedheid van de tegenstander, verhaast dan het gebed en de smeking tot Hem Die het gebed verhoort, om een nieuwe toebrenging van sterkte voor hen. Zend dadelijk naar de hemel in dat wanhopige gevaar. Ga en haal hulpbenden vandaar. Leg het op de Heere, dat Hij het schild en de beukelaar neemt, en tot hun hulp opstaat. Als ze afstormen op Zijn dienstknechten, zend dan een gebed naar de hemel, opdat het Hem naar beneden brengt, Die zal komen als Hij geroepen is. En als Hij gekomen is, zal Hij de spies uitbrengen en de weg toesluiten, hun vervolgers tegemoet. En dan zal Hij zeggen tot hun ziel in het lijden, "Ik ben uw heil". Wanneer Jezus Christus een sterke duivel klaar zag staan om op één van Zijn arme soldaten aan te vallen, welke weg sloeg Jezus in om hem te hulp te komen? Was het door de vijand te bestraffen, of af te schrikken van Zijn soldaat of knecht te verzoeken of aan te randen? Hij zou het gedaan kunnen hebben. Nee; maar om ons te leren hoe wij onze bijstand toe zouden kunnen brengen, wanneer anderen tot die strijd geroepen worden, zo valt Hij aan het bidden. "Ik heb", zegt Hij, "voor u gebeden opdat uw geloof niet ophoude."

Voor kloekmoedige leraars moet men in het bijzonder bidden, dat ze het uithouden in de strijd

Als u merkt dat een ijverige leraar (die Jezus niet verongelijkt kan zien en zwijgen, en toch niet spreken kan of hij is in gevaar van wegens het spreken gebracht te worden tot stilzwijgen tot de dood toe) zich gedraagt als een goed krijgsknecht van Jezus Christus; en zonder met vlees en bloed te rade te gaan, of op te merken dat er een leeuw op de weg is, zich zo gedraagt tegen alle tegenstand, dat hij voorneemt te sterven of te overwinnen, ja te overwinnen door te sterven, of te sterven opdat hij overwint -. En die, wanneer sommigen van zijn liefste en naaste vrienden het vuur van de ijver proberen uit te blussen met hun tranen, en hem bezweren door hun smeken tot een nalaten en verminderen van die Goddelijke ijver, toch zichzelf worstelt uit hun omhelzingen met de woorden van de apostel: "wat doet gij dat gij weent en mijn hart week maakt? Want ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven voor de Naam van de Heere Jezus". Die ondertussen verlaten is door zijn welmenende maar zwakke broeders (dat het geval was met zijn Kapitein, Die door allen verlaten, en door de vermetelste van allen verloochend werd. En ook was dit het geval van de apostel Paulus, die, toen hij tot de strijd geroepen was en voor God tevoorschijn moest komen, gedrongen werd om te klagen dat niemand hem bijstond. En het is vaak de toestand van de uitnemendsten in ijver, als het komt tot de verheffing van de Jordaan, en men te voet zich moet mengen met de paarden.) Als u, zeg ik, dit ziet; o laat hem dan de hulp van uw gebeden niet ontbreken. Roep Hem in tot bijstand van zo’n getrouwe dienstknecht, opdat Hij bij hem staat en hem sterkt, en verlost uit de muil van de leeuw, en uit de klauw van de beer, en uit de hand van de onbesneden Filistijn. Dat hij dan niet uw woord mist, Ga, en de Heere zij met u.

Als trouwe leraars zwak en weinig zijn, en in strijd met de vijanden, dan moet men hulp van boven voor hen vragen

Als u Zijn soldaten in vrees ziet, en Zijn knechten in gevaar om te bezwijken, valt u dan aan het vasten en bidden. Gedraagt u dan vorstelijk bij God, opdat u bij Hem overwint door wenen en bidden. Als zij, die voor God verschijnen, klein en weinig in aantal zijn, (zoals het is op de huidige dag) en geen kracht hebben tegen de grote menigte van de sterke vijanden die tegen hen komen, laat dan uw ogen op de Heere de Almachtige zijn. Hij kan ze met sterkte omgorden tot de strijd, en degenen die tegen hen opstaan ten onder brengen. Ja, Hij kan de Jordaan voor hen verdelen wanneer de voeten van Zijn priesters, die de ark dragen, ingegaan zijn binnen de oever. En hij kan hun niets meer te doen geven dan alleen maar te aanschouwen totdat Zijn rechterhand heil beschikt, en hun een ander werk te doen geeft, namelijk een altaar te bouwen voor Hem, Die hun vijanden voor hun aangezicht verslaat, en op dat altaar te schrijven, Jehova nissi, de Heere is mijn Banier.

Als u uw arme Jozua’s in het dal ziet vechten met lieden van een amalekietische geest, gaat u dan met Mozes op de berg. En als u uw handen naar de hemel opheft (en uw harten met uw handen) dan mag u een hand uit de hemel tot hun hulp bidden, waardoor zij zullen beginnen te overmogen. Maar als uw handen zwaar worden en neervallen, dan zullen zij snel vlieden en voor de vijand vallen. Ziet u niet dat de weinige ernstige dienaars van Christus, die ons nog overgelaten zijn, omringd zijn door menigten van vijanden, gelijk zwermen bijen, die bittere smadingen uitstorten en hen steken? Wel, laat het zo zijn; als u de Geest maar niet uitblust, maar verwakkerd wordt om Zijn Naam aan te roepen, dan zullen zij als een doornenvuur uitgeblust worden. Ziet u niet dat de vijanden hen zeer aanstoten opdat zij vallen mochten? O laat dit u aansporen om sterk tot uw God te roepen om hun hulp. Daardoor alleen kunnen ze ondersteund worden. Met één woord, wanneer u ooit hun vijanden hun handen ziet uitstrekken tegen hen om hen te kwellen, strekt u dan uw handen tot Hem uit, Die horen zal uit Zijn heilige woning, en helpen om hen te schande te maken. En Hij zal u vertroosten en u en uw gelijken, die onder uw banier gevochten hebben, doen zingen: "De rechterhand des Heeren doet krachtige daden; de rechterhand des Heeren is verhoogd; de rechterhand des Heeren doet krachtige daden; wij zullen niet sterven maar leven; en de werken des Heeren vertellen".

De gemeente moet zeer ernstig bidden dat de leraars door God in waarheid bekwaam gemaakt mochten worden om te preken met kracht

Maar gelijk als u moet bidden om sterkte en ijver voor hen, opdat ze in de dag van de benauwdheid niet bezwijken, zo moet u ook voor hen bidden dat ze goed voorzien mogen zijn, opdat ze in hun verschijnen op de preekstoel bekwaam mogen zijn tot hun werk. En opdat hen een handigheid door God gegeven wordt om met uw zielen te handelen. Als u niet veel tot God spreekt voor hen, dan wordt God verwekt om maar weinig door hen tot u te spreken. Als u ooit zo’n zegel van hun bediening op uw zielen gezet wilt hebben, dat bewijs zal geven dat zij medewerkers van God zijn, wees dan medestrijders in het gebed voor hen, opdat Hij met kracht achtervolgt wat zij in veel zwakheid en ziekte prediken. Dan zal dat, wat voor anderen een reuke des doods ten dode is, voor u een reuke des levens ten leven worden. Een predikatie, die door hen veracht wordt die alleen naar kunst en welsprekendheid zien, kan, ja zal, als het vergezeld is door Gods tegenwoordigheid, krachtig dienen tot neerwerping van de sterken, en van de overleggingen, en van alle hoogten die zich verheffen tegen de kennis van God, en tot het gevangen leiden van alle gedachten tot de gehoorzaamheid van Christus. Want het behaagt Hem door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven.

Die niet vurig voor zijn leraars bidt, zal niet veel zegen op hun preken ervaren

Als u uw mond niet voor hem opent in het gebed, opdat zijn tong een pen van een vaardige schrijver mag worden in het uitspreken van de gedachten die hij heeft aangaande de Koning, opdat zo uw harten binnen u branden terwijl van deze dingen gesproken wordt; het zal dan niet goed gaan. Als u wilt dat hij ooit bekwaam en ernstig van de zaken van de zaligheid spreekt om uw hart aan te doen -. Als u wilt dat hij ooit geholpen wordt om voor u de heerlijke voortreffelijkheid van de onzienlijke God zichtbaar te maken, opdat zo uw harten door Zijn schoonheid verrukt mogen worden, komt u dan samen om hem tot het gezicht van God te voeren. Bid voor hem zijn predikingen uit de hemel. Als u ooit wilt overmocht worden om een wandel in de hemel te hebben, laat dan uw harten verwarmd worden in naar God te zien ten goede van hem, opdat hij geholpen wordt de verborgenheid van het Evangelie te openbaren, gelijk het betaamt. Als u uw harten verwarmd wilt hebben door deze openbaringen; als u begeert te juichen van vreugde in Zijn tegenwoordigheid, en verheugd te worden in Zijn bedehuis, bid dan veel in uw eigen huizen alleen, opdat Hij Zijn priesters met heil bekleedt.

Veel leraars zijn niet in staat om te spreken met vrucht en kracht, tot opwekking, vertroosting en bestraffing

Helaas! ziet u niet dat de meesten van degenen die anderen moesten bevochtigen, zelf dor zijn? En dat die u levend moesten maken, zelf dood zijn? En dat hun zielen niet met vettigheid verzadigd zijn, waarom ook uw zielen niet met het goede verzadigd worden? Velen van hen, die gewag moesten maken van Zijn Naam, hebben geen schelletjes en granaatappels. Ze hebben hun geluid en hun geur tegelijk verloren. Ze zijn niet in staat om de neerslachtigen te vertroosten, omdat ze zelf niet weten wat het is met de vertroostingen van God vertroost te worden. Ze zijn niet instaat om op te wekken en te bestraffen, omdat wat ze in anderen moesten berispen, in de zomen van hun eigen kleren gevonden wordt, wat hen onbekwaam maakt om te bestraffen. Want de snuiters van het heiligdom moesten altijd van fijn goud zijn. Zij, die velen rijk moesten maken, zijn zelf arm; zelfs in die dingen waardoor zij u zouden verrijken.

De gemeente moet de kunst van preken voor hun leraars afbidden van God

Ze hebben de kunst van het preken niet, en van de onnaspeurlijke rijkdom van Christus open te leggen. Ze hebben geen wijsheid om u aan te raden; en geen bekwaamheid om u te overreden om te kopen van dat goud, opdat u rijk mocht worden. Bid dan zozeer om de Geest van hun beroep voor hen, als u zielen geroepen wilt hebben door hun bediening. Bid voor hen een bibliotheek uit de hemel. Of bid ze binnen de poorten van de hemel, dat in plaats van alle bibliotheken zal zijn, en hun aangezichten zal doen schijnen gelijk die het aangezicht van God gezien hebben. Zoek voor hen dat harteboek, dat hen zal doen spreken met de tong van geleerden, namelijk de Geest van God, Die in hen woont en door hen spreekt. Verenigt u tezamen in het gebed, en draagt u op uw schouders voor de troon, opdat zij een gezicht mochten krijgen van die God, van Wie het is te zeggen Wie Hij is, opdat u met Hem ingenomen mocht zijn.

Hoe onbekwaam leraars, die alleen maar theoretische kennis hebben, zijn om zielen goed te doen

Helaas! wie Hem niet gezien heeft, mist de ware uitlegging van de Bijbel. O hoe weinig past het hen om van Hem te spreken en dit tot hun werk te hebben. Die niet met de apostel kunnen zeggen, dat de God, Die het licht uit de duisternis deed schijnen, in hun harten geschenen heeft om ons te geven de kennis der heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus. Kunnen zij u de verborgenheden van de zaligheid doen verstaan? Is het waarschijnlijk dat door hun bediening het licht van het heerlijke Evangelie van Christus (Die het Beeld van God is) in uw harten zal schijnen, terwijl de satan hun eigen ogen verblind heeft, zodat ze niet kunnen zien? En terwijl ze niet in staat zijn te zeggen dat ze een verstand hebben gekregen om Hem te kennen Die waarachtig is, en dat zij in Hem zijn, Die de Waarachtige is?

O bid voor uw dienaars om een andere soort van kennis van God, dan alleen van horen zeggen of een theoretische kennis. Dat is maar een lage kennis van voortreffelijke dingen. Het is niet die uitnemende kennis van Jezus Christus van de Heere. Want vlees en bloed openbaart dit niet. Hij die wil proberen Hem recht te kennen en in die kennis te vorderen, moet een student wezen van de wolken, en in de hemelse universiteit opgekweekt zijn. En dan zal hij in staat zijn om zijn preken met die voorrede te beginnen, gelijk de apostel, "hetgeen wij gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader, en met Zijn Zoon Jezus Christus." O bid voor zulke predikanten. Wilt u ooit geholpen worden om uw afgoden uit uw hart uit te stoten en weg te werpen, zoek dan dit voor uw predikant, dat hij iemand zijn mag, wiens hoofd steunt op de schoot van Degene, Die uit de schoot van de Vader kwam. Het is te bewijzen dat zo’n discipel zielen zal vangen, en in waarheid een visser van mensen zal zijn.

De vromen moeten in het bijzonder bidden voor de leraars die hen aansporen tot en behulpzaam zijn in de heilige samenkomsten

Bid niet alleen in het afgezonderde om deze dingen voor hen, die u het Evangelie van de genade van God moeten meedelen. Maar gedenk het woord van de apostel, "strijdt tezamen in de gebeden tot God voor mij". Zonder enige tijd in de week af, opdat u uw leraars in de Geest mag ontmoeten op de dag van de Heere. Bid vooral voor zulke leraars die u door hun gezelschap en bevordering aanmoedigen om samen te komen, hoewel zij zich daardoor veel vijanden maken. Bid, zeg ik, vooral voor zulke leraars, en ook voor zulke professors in de universiteiten (Zijn Naam zij geroemd dat er nog enige van zulken zijn, die de stoel in de universiteit bekleden, hoewel een kind, helaas! hen zou kunnen tellen), dat er duidelijk zo’n onderscheid gezien mag worden tussen hen in hun openbare bedieningen en hun verhandelen van de heilige dingen (ten opzichte van de ademingen van de Geest op hen terwijl zij de zielen in de Naam van Christus bidden om met God verzoend te worden), en andere leraars, dat het blijken mag dat de Verhoorder van de gebeden hen in het openbaar het goede doet trekken van die gebeden, waartoe zij u aansporen in het persoonlijke. Terwijl de lieden die uw handen slap maakten en uw geest verwondden, kennelijk in hun bedieningen toegelaten worden om hun zaken door hun eigen geest te besturen, omdat zij de Heilige Geest van God bedroeven, Die hen helpen zou, door de Geest des gebeds uit te blussen (door hun verkeerd snateren tegen deze plichten) onder Zijn volk.

Men moet bidden voor de leraars dat zij hun predikaties mogen verstaan

Ik hoef niet in het bijzonder de dingen aan te wijzen, die u bijzonder in het gebed voor uw leraars moet aandringen. Alleen laat mij dit vragen van u, dat u met de uiterste aanhouding dit voor hen vraagt, dat zij hun eigen predikaties mogen begrijpen (dat helaas! weinigen hebben), en die grote zaligheid die zij prediken, als mensen die geroepen en behouden zijn. Opdat zij de rijkdom van Zijn heerlijkheid aan anderen mochten openbaren, gelijk mensen die deelgenoten zijn van die heerlijkheid, die geopenbaard zal worden. O hoe droevig is het een man het geloof in Jezus Christus te horen prediken, in wiens hart Christus nooit binnengelaten is om door het geloof te mogen wonen. En die dezelfde Geest niet heeft, Die hij had die zei, "ik heb geloofd, en daarom heb ik gesproken".

Veel leraars en professors zijn enkel idioten, die niet weten wat God is en wat zij zelf zijn

Hoeveel leraars zijn er die, terwijl ze voor diep geleerde doctoren in de Godgeleerdheid doorgaan en de stoelen in de universiteiten bekleden (hun stoelen mochten hen wel snel uitschudden, die zo zijn), en wegens hun uitnemende gaven worden aangezien voor de beste verstanden van de eeuw, toch de slechtste idioten in de wereld zijn, en niets weten van wat zij weten? Hun kennis is, op zijn best genomen (hoewel zij zich betrouwen leidslieden der blinden te zijn, en een licht dergenen die in duisternis zijn), maar een gedaante van de kennis en van de waarheid, zoals de apostel spreekt, een schaduw zonder ziel en wezen, iets dat tweemaal niets is omdat het iets schijnt te zijn. Ze zijn bij zichzelf zulke grote vreemdelingen dat ze hun eigen naam niet kennen. En in de hemel zijn ze zulke grote vreemdelingen dat ze de Naam van God niet kennen. Welke Zijn Naam is, en welke de Naam van Zijn Zoon is, kunnen ze niet zeggen, wat zij ook babbelen. Want voor zover als hun praktijk geen bewijs geeft dat zij een gruwel van zichzelf hebben, en voor zover hun weg niet de liefde tot God ontdekt, zover geven zij wel te kennen dat zij maar beesten voor Hem zijn, en dat hun harten verborgen zijn van het verstand.

Hoe aangedaan een leraar is, en zal zijn, die God kan zien en zichzelf

Gewis, die man is een dwaas, en met recht een idioot te achten, die onwetend is van God en van zichzelf. Is het mogelijk dat een mens God kan zien, en dat zijn oog zijn hart niet zal aandoen? En dat zijn hart niet zal uitgaan door zijn oog om dat oneindig uitnemend en zielsverrukkend Voorwerp te omhelzen? Of is het mogelijk dat een mens zichzelf kan zien, en zijn hart niet aangedaan is door dat gezicht, om een afgrijzing van zichzelf te hebben? Ziet, ik ben te gering, zou de verborgen taal van het hart van die man zijn, die op een beschouwing van de heiligheid van God een gezicht van de zeven gruwelen van zijn eigen hart had gekregen. Hij is met waarheid een engelachtige leraar (hoe bot hij mag schijnen in het voeren van discussies, om zichzelf en anderen te verwarren met lege en winderige beschouwingen, die door een misverstand voor geleerdheid doorgaan), die deze noodzakelijke ontdekkingen heeft gehad. Die met het hart gelooft dat God is, die is in waarheid een groot kopstuk, die een hart gekregen heeft om Hem te kennen dat Hij de Heere is.

Met wat een vrees de leraars van God spreken, van wie de harten geopend zijn

O hij is een bekwaam man om anderen te leren, die op die wijze van God Zelf geleerd is! Maar hoe komt hij het te weten? Voorzeker, hij moet bij Jezus zijn eer hij dit begrijpt. Het is Jezus alleen Die een bot mens Zijn leer kan doen verstaan. Niemand heeft ooit God gezien, zegt de evangelist. De eniggeboren Zoon van God, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem geopenbaard. O als een leraar geloofde dat God was, en maar een weinig wist van hetgeen Hij is, of liever, wist hoever het de arme mens zijn eindige bevatting te boven klimt om te kennen wat Hij is! Met wat een heilige vrees zou hij aan Hem denken, en van Hem spreken! "Zal het Hem gezegd worden dat ik van Hem spreek?" zal vaak in zijn oren klinken. Of liever, zal ik van Hem spreken, Die niemand nodig heeft om Hem te zeggen wat ik zeg? Want Hij weet het eer ik spreek. Hij ziet de gedachten van ver. En daar is niet één woord op de tong, of Hij weet het alles. En als hij op zijn eigen onbekwaamheid let om die heerlijke Naam te vermelden, Die een diep geheim is, zelfs wanneer die op het aller openlijkst is ontdekt; zo vaak als de gedachten hem te binnen komen, van dat hij noodzakelijk van Hem spreken moet, dan zou hij een noodzaak zien om tot Hem te spreken, gelijk Elihu deed, toen hij zei, onderricht mij, wat zal ik zeggen, die Hem niets ordentelijk kan voorstellen wegens de duisternis? En als hij beginnen zou te spreken van die heilige en vreselijke Naam, zijn lippen zouden beven. En wat Hij ook als het ware vergeten mocht hebben in het verborgen en thuis; wanneer hij in het openbaar zou komen, dan zou hij gedenken zijn twee vleugels met zich te dragen, waarmee hij zijn aangezicht mocht bedekken, wanneer hij uitriep, "heilig, heilig, heilig, Heere God de Almachtige"

De gemeente moet hun leraars een beving op het lichaam bidden, eer zij komen preken

Het zal u geen wreedheid zijn ten opzichte van uw leraars, maar een daad van bijzondere vriendelijkheid, hen toe te wensen eer zij ooit naar de preekstoel gaan, dat ze (uit het besef van de heerlijke onbegrijpelijkheid van die Majesteit, van Wie ze spreken moeten, en uit behoorlijke opmerking van wat de sprekers en hoorders zijn) een uur of twee in een bevende koorts mogen zijn, opdat zij op die manier in een hittige vlaag op de preekstoel mogen komen.

Het is verschrikkelijk dat men de leraars zo vermetel en onbevreesd naar de preekstoel ziet gaan

Och als men bedenkt wat een vleselijke koude spraak de mensen van God voeren! Hun harten zijn niet heet in hen. Daar is niets van dat Goddelijke vuur dat blijken moet in hun boezem te zijn. En daarom ziet men die vlam van God niet uit hun mond uitkomen, tot verwarming en ontsteking van de harten van de toehoorders. Het diende uw harten met schrik te vervullen, als u uw predikanten van God ziet spreken zonder beven. Hoe vaak ben ik met verbaasdheid geslagen, en heb mij gestoten, als ik een predikant zo onbekommerd naar de preekstoel zag gaan, alsof hij een gewone rede zou uitspreken! Dat volk is in een droevige toestand, die een predikant heeft die, terwijl hij tot het altaar nadert, niet zo bezig is in deze of die vraag aan zijn eigen ziel voor te stellen, als, waar ga ik, arm, sterfelijk mens naar toe? Voor Wie zal ik mij neerzetten? Wat moet ik gaan doen? Zal ik gaan spreken van God? Zal ik een vuur aansteken op Zijn altaar? O wat een vreemde zaak is dit, dat hij zelfs de tijd vindt om aan andere dingen te denken. Voorzeker, de vermetelheid van veel predikanten zegt duidelijk dat ze God niet voor hun ogen gesteld hebben. En dat ze niet verstaan, noch wat ze zeggen noch wat ze bevestigen. Ze spreken van Jezus Christus zo, dat ze in plaats van Hem bekend te maken, dat geheim ontdekken dat Hij aan hen niet geopenbaard is.

De vromen moeten voor hun leraars vragen dat ze sterke bidders mogen zijn

Maar daar is nog iets dat ik wilde dat u voor hen zocht, als u door hen behouden wilt worden. En dat is dit: dat ze zelf zoekers mogen zijn van Gods aangezicht (wat ze zijn zullen als ze in waarheid zieners zijn). Bid dat de predikers van het Evangelie mannen van het gebed mogen zijn. Het is duidelijk dat hij het best in het openbaar zal prediken, die zijn predikatie in het verborgen op zijn knieën bestudeert. De vrijmoedigheid in het gebed is voor sommige vrome leraars als het vloeien van de stroom, waaruit zij enigermate kunnen voorzeggen wat een vrijmoedigheid ze in het preken schijnen te zullen hebben. Wee die leraar die een soort van invloed en gemak op kan doen komen in van God en van de verborgenheid van de zaligheid te spreken, hoewel hij een vreemdeling is van de vurigheid van het hart, in tot Hem te spreken! Bid de gebeden van uw leraars uit de hemel voor hem, als u door zijn preken hemels gemaakt wilt worden. U hoeft dan bijna geen nieuwe arbeid te doen, om een predikatie voor hem te zoeken. Want het is zeldzaam dat men een mens toegesloten ziet in het spreken van God, nadat hij zijn hart verwarmd heeft gekregen in het spreken tot Hem.

De gemeente moet zijn leraars het formulier-boek uit handen bidden. Die zonder formulieren niet bidden kan, moet geen predikant zijn

Bid zijn gebedsboek uit zijn hand, als u wilt dat zijn preken op uw hart komt. Denkt u dat, als een leraar vervuld zou zijn met de Geest der genade en der gebeden, hij stomme liturgieën en dorre formulieren zou beminnen, waardoor de toehoorders dood gebeden worden? Voorzeker, de leraar die dit hartboek van de Geest van God binnen zich heeft, dat hem verwakkert om Zijn Naam aan te roepen, zou walgen van die schadelijke en Geest-bedroevende formulieren, en ze terzijde stellen. En hij die dit Boek mist, Dat bidden leert, en zijn zwakheden mede te hulp komt door zijn verzoeken aan God bekend te maken, mag verzekerd zijn dat de Heere Jezus hem nooit de Bijbel in handen gegeven heeft om te preken. Maar ik moet afbreken. Of bid uw predikant in de hemel, of hij zal dichtbij zijn om u in de hel te prediken.

Onder de predikdienst moet men wachten op Gods Geest

Nu, wanneer u dit alles gedaan hebt, als u hem geholpen hebt om te planten en nat te maken, wacht dan op Hem, Die uw dorre beenderen kan doen leven, en bloeien als het groene kruid. En daarom, laat uw ogen naar Hem zijn om de dauw van de hemel, en om de druipingen van Zijn invloeden. Hij doet door Zijn blazen op dode beenderen in het gebruik van de ingestelde Godsdienstoefeningen, hen leven.

De gemeente moet wel bedroefd zijn over de ongeschikte wandel van veel leraars, maar toch moet ze profijt doen met het woord van de prediking

Acht die instellingen hoog, omdat ze Zijn ordinantie zijn. En wacht op de Koning in Zijn galerijen, totdat u Hem komt genieten in de binnenkamer van Zijn tegenwoordigheid. Laat niet de onbehoorlijke wandel en het compromis van deze gezanten (over welke getreurd dient te worden als over het grootste oordeel en de pest van dit geslacht, omdat de voorspoed van die gezegende boodschap benadeeld wordt door hen, van wie de spijs en de drank zou moeten zijn om de zielen behouden te zien en verzadigd met de vettigheid van Zijn huis), u beroven van het gezegende profijt, dat u hebben kunt door op Hem te wachten in de instellingen. Want omdat ze hun waardigheid en ook hun kracht en werkzaamheid van God hebben, en niet van de mensen, moeten ze altijd door u hoog geacht worden en als zeer dierbaar hartelijk bemind worden. Dat Woord des levens, door wie het ook gesproken mag worden, diende u tot een vrolijk geklank te zijn. En u dient verwakkerd te zijn om het te horen en te wachten om Hem daarin te ontmoeten, Die het Leven van dat Woord is. Dan zal het een leven voor uw ziel worden, wat dan ook de fouten mogen zijn van hem die de boodschap brengt. Dat Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken, laat dat altijd in uw achting een getrouw woord zijn, en aller aanneming waardig.

De prediking van Gods Woord moet met de grootste aandacht en toegenegenheid gehoord worden

Iedere boodschap die van de hemel komt, dient met grote eerbiedigheid en respect door de arme sterfelijke mens aangenomen te worden. Wij, zo spreekt de Heere, dienden onze zielen te schikken tot de grootste aandacht en diepste opmerking. Maar wanneer dit ook de kern en het oogmerk van het Woord is, om u gelukkig te maken in Hem, en u te vorderen tot een gemeenschap met Hem Zelf, in Welk gezelschap een oneindige volheid van geluk en onuitsprekelijke vreugde is; met wat een waardigheid behoorde u het dan aan te nemen, en met wat een blijdschap en toejuiching van het hart zoudt u het omhelzen! Wanneer Hij iets zegt, dan past het ons te zeggen, "spreek Heere, want Uw knecht hoort". Maar als de hoofdsom van al wat hij zegt een verklaring is van dat de zaligheid van de toehoorders de voldaanheid van de spreker is, en dat hij zijn belang heeft gesteld in ons zalig te maken en onze blijdschap te vervullen, met wat een genegenheid en aandacht zouden wij aan zijn lippen hangen!

Als men hoort spreken dan moet men God horen spreken

O als we zijn spreken tot ons altijd zo konden aannemen als een boodschap van de hemel, en het onder die bevatting horen, voorzeker, de vrucht zou onvergelijkbaar groter zijn. Want wat maakt een doods en dom horen, dan dat de gedachten en het besef van Gods spreken tot ons zijn verzonken in de opmerkingen van een arm schepsel, dat met ons spreekt? Helaas, de leraar vergeet zijn Meester, en brengt het voort alsof het van hem zelf was. En wij ontvangen het niet als Zijn boodschap, dat het merk van Goddelijke autoriteit draagt. Wij ontvangen het gelijk het niet is, namelijk het woord van een mens. En wij ontvangen het niet, gelijk het wel is, het Woord van de eeuwig levende God, en daarom werkt het niet krachtdadig in ons. En zo is ons samenkomen tot erger en niet tot beter.

Hoe nuttig het is voor leraars en voor de gemeente te denken dat wat er gepreekt wordt Gods Eigen Woord is

Och indien zij en wij dit gezamenlijk konden behartigen, dat al wat zij te verklaren hebben een boodschap van God is; hoe zou dat hen helpen preken om als uit oprechtheid, als uit God, in de tegenwoordigheid van God te spreken in Christus! En hoe zou het ons schikken om te horen, opdat wij geen verachters mochten blijken te zijn, niet van mensen, maar van God! Het natuurlijke geweten van Eglon deed hem uit de stoel opstaan, opdat hij met eerbied en aandacht mocht toehoren, toen Ehud hem zei dat hij een woord van God tot hem had. Hoewel het een bloedig woord bleek te zijn. Hoeveel temeer zouden wij alle krachten van onze ziel oproepen en arresteren, opdat wij mochten horen wat God de Heere spreken zal. In het bijzonder als Hij vrede tot Zijn volk spreken zal. Als de hoofdsom van de boodschap is ons gelukkig te maken, terwijl wij onszelf rampzalig gemaakt hadden. De boodschap die ons gezonden wordt, is om ons te tonen dat er een effen weg is tot de zaligheid. Dat er een nieuwe en levende weg voor ons is ingewijd door het voorhangsel van het vlees van de Zoon van God. En dat alles, wat de weg tot de zaligheid onmogelijk maakte, weggenomen en in dat graf begraven is, waarin de Zaligmaker van de wereld door de slag van het zwaard van de gerechtigheid gebracht is.

Al hoorde men het Woord der zaligheid niet uit bevinding preken, toch dient men het graag te ontvangen als Gods Woord

Maar wij werden niet alleen geroepen om met eerbied en aanbidding te horen omdat God spreekt, maar ook om te horen en te ontvangen het woord met de grootste brand van genegenheid, omdat Zijn lippen druipen van leven en zaligheid voor verloren zondaars. O hoe gelukkig waren zij die van deze dingen spreken, als ze eerst zelf hoorden en ontvingen, wat zij vanwege Hem spreken. En als ze dan aan anderen vertelden wat ze zelf ontvangen hebben, zouden hun predikaties het afschrift zijn van wat op hun eigen zielen is gegraveerd. Maar al was het zo dat ze daarin faalden, toch verandert dat de autoriteit van het Woord niet, en ook niet de boodschap zelf. En daarom, al zouden ze niet uit bevinding het Evangelie van uw zaligheid prediken, dan verlaat u toch niet uw eigen weldadigheid? Maar ontvang het, als wat met opzet van God gekomen is om u te roepen dat u komen zoudt tot Hem en gelukzalig zijn. Ontvang het omwille van het Woord zelf, omdat het in zich een volheid van alle zaligheid draagt voor u, en omdat het een hemel tot u brengt op aarde, en omdat het dit oogmerk heeft u bekwaam te maken tot de hemel en tot de genieting van God. Ontvang het omwille van God, Die eerst aan u gedacht heeft, en Die het besteld heeft dat deze boodschap u toegezonden zou worden, wanneer u van de weg van de zaligheid afgedwaald was. En ontvang het omwille van God, Die het leven en de onsterfelijkheid aan het licht gebracht heeft. En dat is, omwille van de Vader, en omwille van de Zoon, tot Wiens gemeenschap wij genodigd zijn.