HET BESTE HUWELIJK

Naar Psalm 45: 11

Door de heer D. Meijer Jbzn., Evangelie-Dienaar te Ouderkerk a.d. Amstel

Voorzang: Ps. 144: 2

Voorafspraak: Gen. 2: 18b. "Het is niet goed, dat de mens alleen zij."

"Hoe groot zijn Uw werken, o Heere! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt." Dat is de plechtige en eerbiedige hulde van de dichter in Ps. 105: 24, als hij de heerlijkheid van de Schepper meldt in het voor hem geopende boek van de natuur, Gods wijsheid, macht en goedheid aanschouwt, zodat hij dit heiligdom binnentreedt met "Loof de Heer, mijn ziel!" en bij het verlaten, onder een gelovig gezicht en zalige verwachting dat alles wat dit heerlijke en grote werk ontsiert zal weggedaan worden en alles tot meer dan oorspronkelijke luister gebracht zal zijn eindigt met een plechtig "Halleluja."
Is Gods wijsheid verspreid over al Zijn werken, geen klein gedeelte openbaart zich hiervan in het scheppen van de mens. Had de Schepper van alle dingen planten- en dierenrijk door Zijn onbegrensde macht te voorschijn geroepen, en het "weest vruchtbaar" in hen gelegd, God schiep engelen en mensen, wezens begaafd met kennis en bewustzijn, opdat zij daardoor hun gezegende Schepper hun eerbiedige lof en plechtige hulde zouden brengen.
De mens, dat wonderlijke schepsel, stof en geest als wezen tussen engelen en 't dierenrijk, ten aanzien van zijn ziel vermaagschapt met de engelen, en ten aanzien van zijn lichaam met de stoffelijke dingen, en vatbaar voor de gelukzaligheid van beide, genietende door zijn inwendige vermogens de gelukzaligheid van de geesten, en smakende door zijn uitwendige de vergenoegens van de zichtbare wereld.
Bestond het geluk, de vergenoeging en het vermaak in gemeenschap, zo ware het ondenkbaar, dat de mens, dat Adam alleen zijnde geen levensgezellin bezittende, zijn aardse vreugde voltooid kon zijn. Trouwens het was een gedeelte van Gods beeld, gemeenschap. Of was er geen gemeenschap, liefdesoefeningen in het aanbiddelijk huisgezin van Jehova, tussen de Vader, Zoon en Heilige Geest? En de mens, geschapen naar het beeld van God, zou ook overeenkomstig daaraan zijns gelijken aanschouwen, en gemeenschap oefenen. En zijn gezegende en liefderijke Schepper, zal ook deze leemte aanvullen, en het weest vruchtbaar ook over hen uitspreken. Dat dit niet goed zijn ook andere redenen had, wie zal het betwijfelen. A. Gods gezegend plan om een mensengeslacht voort te brengen. B. Het vermenigvuldigen van beelddragers op deze aarde, enz. Was het alleenzijn, voor Adam een onvolkomenheid? Hij had toch gemeenschap met zijn aanbiddelijke Schepper? De banden van vriendschap en liefde waren gelegd.
Maar, gel., wat is nu de gevallen mens, hij is zijn beste Vriend, dat heerlijk Wezen kwijt, en dit is waarlijk alleen zijn, als de vreselijke straf van zijn overtreding. O, als hem de ogen ontsloten worden, zijn gescheiden staat ontdekt, een ontzaglijk gemis, van alles wat goed en aangenaam, lieflijk en vermakelijk, verkwikkend en zielverzadigend is, en het tegenovergestelde zich openbaart, onvergenoegdheid en wrevel. Gen. 6: 13b, "Want de aarde is vervuld met wrevel." Het ongenoegen en het geduchte oordeel van een beledigde Majesteit, in zijn conscientie geopenbaard wordt. On der de ontzaglijke indruk van buiten Gods gezegende gemeenschap gesloten, rondzwervende en dolende buiten Edens paradijs, uit hetwelk hij verbannen is; door moedwillige ongehoorzaamheid, als een ellendige balling rond te zwerven, zijn eigen beul in zich meedragende, onder de verschrikkelijke verwachting van een nog rampzaliger lot van een geduchte eeuwigheid, om dan te ontvangen de straf van zijn eigen trouweloosheid, gepleegd jegens zijn goedertieren en milde Weldoener.
Alleen zijn dan, een ellendige en desolate staat zijnde, zo behaagde het Hem wiens goedheid geen palen kent, een hechter en sterker band te leggen, welke onverbreekbaar zou zijn en de eeuwigheid verduren. Zien sommige Gereformeerde schrijvers, in het schenken van Eva aan Adam, of indien gewild, in het eerste huwelijk, een voorbeeldige handeling, namelijk het gezegend en onverbreekbaar huwelijk, tussen Gods gezegende Zoon als Bruidegom en rampzalige schepselen, die verlaten en alleen zijn als Zijn bruid aan te nemen, om met hen in een onverbreekbare gemeenschap te treden.
Laat ons dan dit ongelijke paar beschouwen, in hun samenkomst, vereniging en gemeenschap. De hemelse Bruidegom Zelf bedauwe ons met Zijn onmisbare Geest tot bekwaammaking.

1e Tussenzang: Ps. 25: 4

Tekst: Ps. 45: 11 Hoor O dochter! en zie, en neig uw oor, en vergeet uw volk en uws Vaders huis.

Onze psalm, gel., waaruit wij onze tekst kozen, is zoals uw gewijde aandacht bekend is, een lied der liefde, bij occasie van het huwelijk van Salomo met Farao's dochter, of, gelijk sommigen menen, door dit huwelijk. Dit is zeker, dat het oneindig ver overtreft alle aardse vorsten, alle aardse liefde, alle aardse heerlijkheid.
Is de heilige zanger vervuld met de Heilige Geest. Berst hij uit in lofuitingen van Hem, Die het voorwerp van zijn beschouwing is. Roemt hij de onovertreffelijke schoonheid van de hemelse Bruidegom vervuld met genade en zegeningen. Ziet hij Hem waardig tot de strijd, roept Hem toe: gord Uw zwaard aan de heup, o held! Door de geest aangegord, moedigt hij de koning aan en voorspelt Hem heil in Zijn krijgsondernemingen, stijgt al hoger en hoger, in zijn beschouwingen en betuigingen, en na dit alles wendt hij zich tot Zijn bruid. Laat ons in de eerste plaats:
I. De bruid en haar uitnodiging beschouwen;
dan II. De plechtige ontmoeting; om dan te eindigen met
III. Een gezegende vereniging.
Gel.! Werpen wij eerst onze blik op Christus' bruid. Om dit met enige orde te verrichten, wenden we ons tot de Oorsprong van alle dingen. "Want Die ons tot hiertoe bereidt is God," 2 Cor. 5: 5a. Had Jehova naar Zijn onnaspeurlijke raadslagen een ganse wereld voortgebracht tot Zijn eigen heerlijkheid en glorie. De mens, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis verzondigde het, werd wegens zijn misdaden geworpen onder wrede en vreemde heerschappij, die van zonde, duivel en dood.
Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, en Wiens macht geen grenzen kent, zal uit de bouwvallen van deze rampzalige verwoesting een tempel tot Zijn woning, en eeuwige heerlijkheid oprichten. God, Wie alle dingen van eeuwigheid bekend zijn, omdat Hij alle dingen werkt naar de raad van Zijn wil, verordineerde Zijn gezegende Zoon een bruid tot Zijn eeuwige vermakingen, Spr. 8: 31. Spelende in de wereld van Zijn aardrijk, en Mijn vermakingen zijn met der mensen kinderen. Eeuwige liefde van de Vader was de onbegonnen oorzaak in God. Beweegredenen in de bruid waren er niet. Laat ons dit overwegen. Zij had zich de gunst van God onwaardig en 's hemels gramschap waardig gemaakt. Redenen die doorgaans tot liefde bewegen zijn: ten eerste goedheid van personen of zaken. Ten tweede, een overeenkomst in geneigdheid heeft een sterk vermogen om liefde te wekken. Ten derde, de liefde is een onschuldige en krachtige bekoring, om liefde voort te brengen. Doch, gel., wat het eerste aangaat, zij was ten enenmale ontbloot van alle zedelijke goedheid, orde en schoonheid van haar ziel. Jammerlijk door de zonde verloren zijnde, heeft ze niets overgehouden, dan mismaaktheid en vuilheid. Wat het tweede belangt, daar is een gezette tegenstrijdigheid in haar verdorven natuur, met de heilige natuur en wil van God, waarom zij niet alleen Zijn liefde onwaardig is, maar Zijn vreselijke gramschap en toorn verdiend heeft. En eindelijk ten derde: niet de minste vonk van liefde tot God meer overgehouden, maar een vreselijke vijandschap die schier geen perken kent. Zodat Christus' bruid, met de ganse wereld onder zonde, vloek en toorn geworpen, hatelijk is in het reine oog van Hem, Die met geen zondaars kan verkeren. In zulk een vreselijke staat ingezonken, zó ontzettend, dat al wat schepsel heet, haar nimmer verlossen kan.
Gel., luistert slechts en wij zullen het u melden: ten 1e. Vervreemd van God, door een geduchte scheiding. Ten 2e. Onderworpen aan een ijselijke dood. Ten 3e. Een voor haar onbetaalbare schuld. Ten 4e. Geheel onrein, zó dat geen oog medelijden kan oefenen. Ten 5e. Onder de wrede heerschappij van de hel. Zodat, gel., u merken kunt, dat de Bruidegom een geheel singuliere moet zijn. Ten 1e. Hij moet schatten bezitten om de hemelhoge schulden te voldoen. Ten 2e. Hij moet het vermogen bezitten om haar schandelijke onreinheid weg te nemen. Ten 3e. Hij moet macht hebben over de dood, en om kort te zijn, Hij moet een onbepaalde heerschappij bezitten over al haar vijanden. En nederbuigende, eeuwige liefde, deed Hem om harentwil komen, in een staat van ellende. Wij gaan over tot haar uitnodiging.
De bruid dan in zulke vreselijke conditie verkerende, vraagt niet naar God, is geheel verenigd met de aardse familie. Uit de aarde aards, ziet ze niets anders als hetgeen voor ogen is. Vermaakt zich in en met een ijdele wereld, in de uitstorting van de overdadigheid, en ketent zich al vaster en vaster in de slaafse banden van de zonde.
Maar er is voor Christus' bruid een dag van het welbehagen, een dag van het rommelen van Gods ingewanden. En hoe ook onder zonde en schulden, blindheid en verhardheid neergeworpen, o vrienden, het gaat haar naar Hosea 11: 8, "Hoe zou Ik u overgeven, o Efraim, u overleveren, o Israël! Hoe zou Ik u stellen als Adama, u stellen als Zeboim? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken." God Zelf zendt de Geest van Zijn Zoon, om Zijn bruid te halen uit het vergelegen land, gelijk de aartvader Abraham Eliëzer uitzond naar Mesopotamië, om voor zijn geliefde Izak een vrouw uit zijn maagschap te nemen, Gen. 24. Zo, ja op veel verhevener wijs, zal die dierbare Geest Christus' bruid opzoeken en wederhalen. Hij zal wat Hij gehoord heeft tot haar spreken, naar Joh. 16: 13. Het plechtig en onvergetelijk ogenblik van het welbehagen zal aangebroken zijn. Een zoete, allesdoordringende, een levenwekkende stem wordt door haar vernomen. Hoor, o dochter! Het is als Ezech. 16: 6: "Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, vertreden in uw bloed; en Ik zei tot u in uw bloed, leef! Ja Ik zei tot u in uw bloed: leef!" Zie hier het eerste aanzoek uit het paleis van de grote Koning. De eerste liefdepijl, geschoten in het het hart van Christus' beminde. Verbazend en wonderlijk ogenblik. Gezegende en onverklaarbare gewaarwordingen. Liefde van God uitgestort in haar ziel. Eeuwige liefde beschouwt haar als een dochter, als een telg van de hemel, een vat van barmhartigheid.
Laat ons de Vriend van de Bruidegom, die gezegende Geest beluisteren. Ten 1e onderwijst Hij haar in de eeuwige en bestendige dingen van God: algenoegzaamheid, goedertierenheid, beminnelijkheid, met zulk een macht, dat zij tevens proeft en smaakt, dat de Heere goed is. O, dierbare gewaarwording, o, zoete uitgangen van de ziel. Tranen van de liefde op het altaar van de liefde geplengd naar een volzalig Wezen. Het dierbaar geloof gewrocht door Hem, zo gelooft zij in de eeuwige levende, dat Hij alleen het hoogste en onvergankelijke goed is. De hoop ontspringt, om nog te eniger tijd deelgenoot hieraan te worden.
Ten 2e onderwerpt Hij haar en leidt haar in in 't gemis van al die zalige weldaden en schatten, en toont haar tevens de ledigheid in haarzelf, onderwijst haar, dat ze niet bezit wat ze gevoelt, verstoken is van datgene wat ze ontdekt. O, pijnlijke gewaarwording, o, onoverkomenlijk verdriet: God te missen. O, toeh., wat diepe pijnen hier gevoeld, wat innerlijk zieleleed en smart hier doorleefd worden, weten alleen zij, die met zulk een hemels bezoek vereerd worden. Ten 3e onderwijst Hij haar het gevaarvolle van haar toestand: het is de mens gezet te sterven, en het onzekere van de tijd, zij weet de dag van haar dood niet. O, ontzaglijke gewaarwordingen. Plechtige en peilloze indrukken van de eeuwigheid drukken haar terneder. En daarom ons "O dochter, hoor naar Mijn redenen, en zie, en neig uw oor, en vergeet uw volk en uws vaders huis."
Ten 4e onderwijst Hij haar. Haar innerlijke gehechtheid aan haar land en volk waarin ze geboren is. Haar oude familie belegt raad, is in het eerste vriendelijk, belegt raad om haar te behouden en om haar land niet te verlaten, waaronder de overste van deze wereld zijn rol speelt. Aards genot wordt voorgespiegeld, wellusten van het vlees voor de ogen geschilderd, rijkdommen van de wereld worden aangeboden, vergankelijke eer en ambten worden voorgesteld. Zie daar het betoverend lokaas van deze wereld, juist gepast, en overeenkomstig haar natuurlijke hebbelijkheden. Ten 5e de Vriend van de Bruidegom onderwijst haar. Dat de wereld voorbijgaat met haar begeerlijkheden, kondigt haar eeuwige ondergang aan, en de ontzaglijke toekomst van haar liefhebbers. Toont haar, dat het schijngenot van de aarde van korte duur is. Dat wellusten van het vlees de gramschap van de hemel doen ontwaken en de rijkdommen van de wereld de ziel verstrikken, en in allerlei verzoekingen voeren. En dat een gezegende ontdekking van Gods goedheid en liefde meer waarde heeft, dan duizend vergankelijke werelden. Ten 6e, Hij onderwijst haar in het onbetamelijke van haar hart, het boeleren, met zoveel opgepronkte boelen, het hinken op twee gedachten, de deur openzetten voor de snoodste rovers, ontrouw jegens haar gezegende Schepper, het van de weg afwijken, tertijd als God er haar op leidt, waarover zij 's hemels ongenoegen en wraak te vrezen heeft.
Ten 7e onderwijst Hij haar in haar verdorvenheid en vijandschap tegen God. Ontvangt trapsgewijze kennis van haar ellenden. In het begin was het kwaad buitenshuis, een goddeloze wereld, kwade buren. Zij had een verbond gemaakt met haar ogen, Job 31: 1. Was lustig bezig zichzelf te besnijden. Een noestige bezigheid. Ze had kennis gemaakt met Goddelijke goedheid, de opwelling van zondige lusten, daarbij staat ze hulpeloos, ze is onmachtig deze uit te roeien; nee dit kan ze niet helpen, dit is de oude natuur. Ook David had gekermd, Paulus had geklaagd, Jacobus getuigt, wij struikelen allen in velen. Zo wil zij christen wezen, groeiende op de oude stam. Maar, gel., had Goddelijke liefde haar als dochter, de gerechtigheid van de hemel beschouwt haar als een schuldig zondaar. Laat ons ook dit gedeelte van het Goddelijke, kort beschouwen. Trapsgewijze overreding is de gezegende arbeid van de Geest.
Ten 1e wordt ze overreed van de onbetamelijkheid van haar gehechtheid aan een vergankelijke wereld, het schandelijke van haar gedrag, Christus liefhebbers na te lopen, met een hart vervuld met de ijdelheden van deze aarde. Onder een wuft, werelds gewaad, van veren en pluimen en glinsterende metalen, een traan van liefde en boetvaardigheid te storten, vliegt zelfverwijting en veroordeling naar binnen. En, gel., u kunt er zeker van zijn, hoe dichter aan de grenzen van de wereld, des te verder van levende behoefte naar God, en een brandend verlangen naar Zions heil.
Ten 2e, zij wordt overreed, dat dit haar eigenlijke aard en karakter is. Hierdoor ontstaat twist met haarzelf, wrevel tegen alles en verklaart zij de oorlog tegen haarzelf, en alle voorwerpen, die haar natuurlijk hart in vuur en vlam zetten. O, jammerlijk toneel van ellenden, gedoemd tot de laagste staat van de vreselijkste slavernij. O, kon ze haarzelf ontworstelen, kon ze dit te boven komen, maar helaas, het gaat haar tegen de spreuk Luctor et emergo, ik worstel en ik overwin. Zij worstelt en bezwijkt.
Ten 3e, zij wordt overreed, dat zij zo ellendig en verkeerd uit de baarmoeder is voortgekomen, reeds van het uur van haar ontvangenis aan, een bezoedelde ellendeling. Hier ontdekt ze een afkeer van haar wording, innerlijk leed, dat de buik haar gedragen, de borsten haar gezoogd, en de knieën haar getroeteld hebben, en heimelijke beschuldiging welt op uit de onreine bron, vreselijke wensen ontsnappen haar bange ziel. Waarom ben ik een mens geboren? Waarom was mijn lot niet onder het redeloos gedierte? En vervloekt zijn dag en zijn Maker en vraagt en verwijt heimelijk, waarom hebt Gij mij alzo gemaakt?
Ten 4e, Hij overreedt haar, dat gerechtigheid haar prooi zal vinden, en wordt veroordeeld, om wegens haar verschrikkelijke overtreding tegen alle geboden van Gods heilige wet, eeuwig Gods wraak en gramschap te dragen. O, zij blikt in haar treurig verleden, rampzalig heden en vreselijke toekomst, als zondaar geboren, als overtreder geleefd en als een schuldige aan de eeuwige dood, welker verwachting is een eeuwige ellende.
Ten 5e, zij wordt overreed van de betamelijkheid van de straf, vloeiende uit het onkreukbare recht van God. En waar de bruid dit wilde ontworstelen, om zichzelf een gerechtigheid te verzamelen, valt zij in onmacht neder, onder het alles afsnijdend getuigenis, uit de werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden, Gal. 2: 16. Komt tot de alles afdoende wetenschap, dat die uit de werken der wet zijn, onder de vloek zijn, Gal. 3: 10.
Ten 6e, onder deze ellenden en een eeuwige wanhoop aan haarzelf, en haar verrichtingen, buigt zij plechtig onder het gezicht van de onkreukbaarheid van Jehova's recht, voor de onbezoedelde reinheid van haar gezegende Maker, erkent Jehova's rechten en bekent haar ongelukkige staat en toestand, gans mismaakt, aan alles schuldig, bezoedeld en onrein. Reikhalzend naar verlossing, dorsten naar de wateren van het eeuwige leven. Verloren, verloren! is de taal van haar ellendige ziel.
Ten 7e. Maar gel., er is een tijd van het welbehagen bij Jehova. Had liefde eeuwige liefde, geopenbaard in haar. O, nu is het tijd van ontferming en goedertierenheid, van genade en barmhartigheden. Gods ingewanden zijn ontstoken en Jer. 31: 20 wordt in Christus' verloofde verheerlijkt. O, vrienden wat hartverbrekende taal. Luister eens wat Jehova spreekt: "Is niet Efraim mij een dierbare zoon? Is hij mij niet een troetelkind? want sinds Ik tot hem gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand over hem, Ik zal mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de Heere."

Maar laat ons tot ons tweede deel overgaan. Een plechtige ontmoeting. Het zij ons vergund, gel., een ogenblik de Bruidegom te beschouwen. Het is de Heere des hemels en der aarde, het heerlijk voorwerp van de aanbidding van engelen en mensen, het heerlijk vermaak van de hemelingen, de hoop van stervende zondaren. Nog zijn we er niet, o, nee. Is Hij de schepping van alle dingen, Hij is de Bruidegom, van Zijn verloofde bruid, diepgezonken zondaren, rampzalige ellendelingen, van ter dood veroordeelde doemelingen. De gezegende gift, het dierbaar geschenk van Zijn Vader, in een plechtige en heerlijke eeuwigheid, zal door geen zonden, duivel of dood verslonden worden. Is zij diepgezonken, Hij zal nog dieper dalen. Is zij ter dood veroordeeld, Hij zal de dood verslinden. Is zij rechtvaardig schuldig, Hij zal haar schuld delgen, dat niets haar meer beschuldigen kan. Is zij bezoedeld en onrein, met Zijn eigen bloed zal Hij haar wassen. O, toeh., de zonde van de bruid, heeft Zijn tedere liefde niet geblust, nee, nee. Ingewanden van liefde zijn ontstoken tot haar. Haar ellenden en schulden, vervult Hem met geen afkeer, o, nee, dát juist zal het vuur van de liefde heftiger doen branden.
Laat ons Zijn gezegende gangen beschouwen.
Een gezegende en heerlijke verschijning valt de ellendig geworden bruid ten deel. De Bruidegom verschijnt op het toneel van de ellende en ontdekt Zich aan haar.
Ten 1e. Als een geweldige Liefhebber, in de majesteit van Zijn heerlijke bediening; medelijden, liefde en welbehagen stralen van Zijn gezegende wangen, en de vonken van reine hemelse liefde schieten uit Zijn ogen, terwijl Zijn heilig hart brandt van hemelvuur. De bruid staat verbaasd en verwonderd. Verrassend ogenblik. 't Is waar, zij had van Hem gehoord, zoals Job in een ander geval, "Met het gehoor des oors heb ik van u gehoord, maar nu ziet U mijn oog", Job 42: 5. Ook was haar hart wel eens brandende naar Hem, Luc. 24. Maar de helft is haar niet aangezegd. Liefde, eeuwige liefde tot een veroordeelde misdadiger. Een hemels bezoek aan een aardworm. Zaligheid aangekondigd aan een rampzalige. Verlossing bekend gemaakt aan een gebonden slaaf. Eeuwige vrijheid geopenbaard aan een ter dood gevangene. En daarom ziet ze in Hem:
Ten 2e. Een algehele gepastheid. In Hem is een allesoverwinnende kracht, een onverwelkelijke schoonheid, ver boven de glans van de aardse en vergankelijke dingen, zó bekoorlijk en schoon, zó dierbaar en liefelijk, dat de bruid alles veracht om Hem en Zijn weldaden deelachtig te worden.
En, gel., de uitgangen van de bruid tot, en het brandend verlangen om met Hem in een gezegende gemeenschap te komen, is zó sterk, dat ze met zeker dichter haar brandend hart ontboezemt:

'k Begeer U, mijn Jezus, duizendmaal.
Dat Jezus in mijn ziel toch daal'!
Wanneer zal ik in vreugd' mij baden,
Mij in Uw volheid heel verzaden?

En . . . .

Welgelukzalig vuur en brandt,
O hitte van mijn ingewand.
O, allerzoetste gloed te blussen,
Om Jezus te lieven en te kussen.

Ten 3e. Hij is gepast voor haar. Bracht de wet haar tot wanhoop zonder vernedering, Hij brengt tot vernedering zonder wanhoop. Veroordeelde en vloekte de wet haar, Hij verklaagt haar niet, o nee, Hij betoont medelijden met haar schuldige ziel, giet vertroostingen in haar hart. Altijd vriendelijk, altijd vol liefde. De stem van Mijn liefde, die klopte, was: doe Mij open, Mijn zuster, Mijn duive, Mijn volmaakte, want Mijn hoofd is vervuld met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen.
Ten 4e. Hij is alleszins gepast vanwege Zijn schatten. Heeft de bruid een opeenstapeling van schuld aan de rechtbank van de hemel, waardoor ze onder īs hemels ongenoegen ligt en de wraak van Gods gerechtigheid wachtende is. Want haar zonden maken een scheiding tussen God en haar ziel. O, als zij aan God denkt, maakt ze jammerlijk misbaar. In Hem ziet ze de schat, waar de hemel een welgevallen in neemt, en een beledigde Godheid voldoening in vindt, door welks bezit haar een eeuwige verlossing ten deel valt.
Ten 5e. Alleszins gepast is Hij voor haar wegens de reinigende kracht van Zijn dierbaar bloed. Zij is toch onrein en mismaakt, haar bovenste lip bewimpeld en het "onrein, onrein!" wordt door haar uitgeroepen. O, zij verbergt voor Hem niets. Nee, toeh., het is haar een ware verademing als ze haar hart eens uitstorten kan, en zij moet betuigen: Dierbare Jezus, in U is liefde, in mij liefdeloosheid. In U is het leven, in mij de dood. In U is licht, in mij meer dan Egyptische duisternis. In U is reinheid, ik ben een bezoedelde ellendeling. Gij blijft Dezelfde, ik ben aan duizendvoudige veranderingen onderworpen. In U hemelse schatten, in mij een eeuwige schuld. U Heere ben ik een arme slaaf. O, zoete en beminnenswaardige Jezus, help, verlos mij! O, Gij zijt alleszins gepast voor mij. Een hartelijke Vriend van tollenaren en van zondaren.
Ten 6e, Hij is alleszins gepast voor haar. Hij heeft alle macht in de hemel en op aarde. Zij ligt macht- en krachteloos ter neder, wachtende op de roering van het water, kan niet een schrede voorwaarts komen, ligt gebonden, aan ketenen vastgekluisterd, welke alleen door de sleutel van de Goddelijke gerechtigheid kunnen geopend worden. O, Hij is gepast voor haar. Hij heeft de sleutelen van hel en dood. Doch genoeg. Alles wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Is de Bruidegom alleszins gepast, Hij is ook onmisbaar en noodzakelijk voor haar. Heeft de bruid zichzelf vrij- en moedwillig verkocht aan de zonde, zo is zij schuldig aan 's hemels rechten, onderworpen aan de ontzaglijke dood en rampzalige macht van de vorst der duisternis.
Ten 1e. Noodzakelijk is Hij voor haar. Heeft de wet haar verklaard zondaar te zijn en schuldig te wezen aan Goddelijke gerechtigheid, heeft ze na lang worstelen en een bange arbeid het opgegeven om door de werken der wet gerechtvaardigd te worden. Is behoudenis aangekondigd, in en door een Ander, door de verschijning van Hem, die het beminde Voorwerp van haar ziel en de Hoop van de zaligheid is.
Rechtvaardigheid eist voldoening voor haar geschonden deugden; de aankondiging hiervan en de ontdekking van Jehova's toorn, maken haar ziel vervaard, de zetel van de gerechtigheid opgericht, kondigt haar een gewisse straf aan.
De toenadering tot God ligt versperd meer dan ooit, waar bij komt de verberging van haar Zielevriend, omdat die gezegende Heere zowel de gangen van het gericht volgt als het grote gevaar van Zijn te verlossen bruid. O, Hij bemint hen beide. Hij wil en zal Zijn bruid uit eeuwig recht ontvangen. Zion zal door recht verlost worden.
Haar gedachten vermenigvuldigen: wat zal haar lot en einde zijn? Zoveel gezien te hebben van die Schoonste van alle mensenkinderen, zoveel gevoeld van tedere liefde-ingewanden. In een maalstroom van verwarring zinkt ze weg. O, Heere Jezus! is haar bittere klacht, haar bang gekerm, onferm U mijner! Wees Gij mijn Borg. Soms gebeurt het haar, dat zij Hem als door de traliën krijgt te aanschouwen, een enkele toelach van Zijn waardig aangezicht ontvangt, door een ras voorbijgaande straal de rijkdom van haar Beminde ontdekt. O, dit zet haar bange ziel in vuur en vlam. Hier doet liefde pijn, lag 't aan liefde, vereniging zou spoedig volgen. Maar 's hemels rechten scheidt het paar. Voor liefde verloren gaan, wat vreselijke smarten. Ach, zij begrijpt haar gezegende Heere niet. Zal ze Zijn liefde wantrouwen, maar hierover krimpen haar ingewanden ineen. Groter smart is ondenkbaar, dan liefde te wantrouwen aan de zijde van de beminde. Zodat, gel., Hij is noodzakelijk voor haar, om het geduchte en vreselijke recht tussen hen beiden te vereffenen.
Ten 2e. Hij is noodzakelijk voor haar. Zij is onderworpen aan de dood. Vreselijk woord, maar nog geduchter zaak. Dood! gescheiden van God en het Goddelijke. Dood! krachtberovende macht. Dit ontzaglijk monster openbaar zich zó meedogenloos in haar ziel, dat schier al haar krachten verdwenen zijn. Zij gevoelt zich gebonden met zulke vreselijke ketenen, dat alleen Hij, Die sterker is dan alle creaturen, deze verbrijzelen kan. O, bang gevoel! O, jammerlijke gewaarwording.
En, gel., niet alleen geketend, maar in de ontzaglijke kerker van de dood gevangen. Zij krijgt te zien dat ze in deze nare kerker geboren is, zal ze hieruit verlost worden, o, dan moet haar Beminde komen in haar gevangenis en haar met Zich voeren, als Zijn overwonnen buit, Ps. 68: 19. Soms gebeurt het, dat Hij licht werpt in haar gevangenis, Zijn macht en gezag, leven en vrijheid openbaart. Ach, nam Hij haar mede uit dit rampzalig hol! Met stervende ogen staart ze Hem aan.
Maar, nee, gel., de dood laat haar prooi niet glippen, ze heerst tot zolang ze teniet gedaan wordt. Ach, arme bruid, wat is uw toestand vreselijk, uw verwachting geducht, verlaten te worden van Hem, op Wie uw hoop gevestigd zij. Maar, het zal bevestigd worden. In een klein ogenblik heb Ik u verlaten; maar met grote ontferming zal Ik u vergaderen, Jes. 54: 7 en Jes. 57: 16, want Ik zal niet eeuwiglijk twisten en Ik zal niet geduriglijk verbolgen zijn, want de geest zou van voor Mijn aangezicht overstelpt worden en de zielen die Ik gemaakt heb.
Ten 3e. Hij is noodzakelijk voor haar. In zulk een kerker geworpen, geketend met ketenen, welke geen geschapen kracht kan verbreken, onderworpen aan de macht van die wrede cipier, wiens rampzalig werk is de schuldigen te bewaren, opdat niemand ontsnapt aan zijn ijzeren vuist en helse tormenten. Haar gezegende en dierbare Bruidegom heeft gezag en macht over de dood. Ik heb de sleutels van hel en dood. O, hoe dieper onze bruid in die ellendestaat inblikt, des te hoger stijgt Zijn waarde, des te noodzakelijker wordt haar Christus. Maar de voor haar onoplosbare vraag wordt dringender dan ooit. Hoe zal ze Hem ten eigendom worden? Hoe zal ze gevoerd worden in een vaste stad, in vriendschap komen met de erfgenamen van de hemel, deelgenoot aan de onverderfelijke erfenis, erfgenaam van Hem, Die alles bezit.
Haar Bruidegom verlaat haar meer en meer. Helaas heeft ze zich bedrogen? Voor liefde verloren gaan? O, vreselijke en smartvolle gewaarwording. Zij kermt van smart, mijn ingewand, mijn ingewand, ik heb barensweeën. In het gezicht van en onder het gevoel van brandende liefde weg te zinken naar een grondeloze jammerkolk.
Ten 4e, noodzakelijk is Hij voor haar. Alle gronden worden haar ontnomen, alle werkzaamheden van haar zijde worden afgesneden. De zon gaat onder haar kimmen, alle licht op verlossing verkwijnt, alle hoop zinkt onder haar voeten. Hemels ongenoegen ontdekt zich in haar bange ziel. De grendelen van de eeuwigheid omvangen haar, alles is in beweging om haar te voeren in een eeuwige rampzaligheid. Hier zal bevestigd worden het apostolisch getuigenis, als een goddeloze gerechtvaardigd te worden.
Alles wordt weggevaagd, haar verwachting vergaat, haar hoop op verlossing uitgeblust. Omdat haar Beminde Zich verbergt achter de rechterstoel van de hemel.
Maar, gel., er is een tijd van het welbehagen, ja, louter welbehagen. In deze geduchte en vreselijke staat wordt de bruid geroepen om voor God te verschijnen, een ontzaglijk en majestueus ogenblik breekt aan. God Zelf verschijnt in de heerlijkheid van Zijn deugden. Verwondering grijpt haar aan, dat zij God mag aanschouwen, zeker haar verwachting was vreselijk. Zou God met haar willen rechten, Jes. 1: 18. zou onkreukbare gerechtigheid haar nog één ogenblik willen sparen, zou een onbevlekt en rein Wezen haar in Zijn gezegende tegenwoordigheid gedogen? Dit alles gaat haar verwachting te boven.
Kom, gel., beschouwen wij de handelingen van Hem, Die te rein is om het kwade te kunnen aanschouwen.
Het eerste wat Jehova haar toont, is Zijn heerlijke Majesteit, dat Hij is de gezegende Schepper van alle dingen, én dat Hij haar Formeerder is. O, plechtig gezicht! O, heerlijke gewaarwording! Verwondering grijpt haar aan, zuivere, innerlijke liefde ontspringt uit haar boezem tot zulk een gezegend Wezen. Zij beschouwt haar gezegende Majesteit als gans volmaakt.
Ten tweede, beschouwt ze Jehova in Zijn onkreukbare gerechtigheid. Dat het Hem alleen toekomt wetten te geven aan het redelijk schepsel, hoe Hij gediend, geëerd en verheerlijkt wil worden, waarin Zijn heilige reine natuur Zich ontdekt.
Ten derde. Zij beschouwt Zijn rechterlijke gerechtigheid, waardoor Hij het goede beloont en het kwade straft en wreekt, Rom. 2: 5.
Ten vierde. Gods straffende gerechtigheid, waardoor Hij noodzakelijk de zondaars straffen moet wegens overtreding van Zijn heilige wetten, en snode verbreking van Zijn aangeboden verbond. Is zij verschenen voor Zulk een verheven Majesteit, God voert haar op de plaats waar haar gezegende Schepper, haar Formeerder is gezeten, toont haar de aan haar geschonken weldaden en het haar toebetrouwde pand, de heerlijkheid haar geschonken, de goedheid aan haar bewezen. Toont haar de gewichtvolle vrucht, waar Jehova's Majesteit aan verbonden was. De verscheidenheid en overvloed van dat gezegend oord. Toont haar haar trouweloos gedrag om niettegenstaande de overvloed en het verbod, haar heerlijke Schepper te verachten, om door de hitte van één lust gedreven, aangedreven door schandelijke hoogmoed, om gelijk te zijn met de Oneindige haar eer en luister, haar heden en toekomst, schandelijk te verwerpen, door het verbodene te stelen en de vrucht waar leven of dood aan verbonden was, te misbruiken.
Staande in dit geduchte heiligdom, toont Jehova haar Zijn wraakoefenende gerechtigheid, dat Hij genoodzaakt is haar te straffen; wegens Zijn verheven natuur de schuldige niet onschuldig houden kan; maar haar te straffen met eeuwige straffen, welker ontzettende inhoud is:
1. Het hoogste goed te derven, een Wezen te ontberen, Welks gunst te derven voor het redelijk schepsel de grootste rampstaat is. Ten 2e. Het verschrikkelijk ongenoegen van God te dragen in de openbaring van Zijn ondraagbare gramschap. Ten 3e. Tot vergroting van haar ellende deelgenoot aan een verworpen gezelschap, dat steeds bezig is haar gezegende Schepper te onteren, op de schrikbarendste wijze Hem te vervloeken over de heerlijkheid van Zijn deugden. Ten 4e. De onuitsprekelijkheid van haar straffen wordt vergroot door de akelige verblijfplaats, geen enkele straal licht wordt vernomen, een als 't ware onverdraaglijke zwaveldamp stijgt uit een eeuwige afgrond op. Ten 5e. De helse woede van een rampzalig vorst, welke haar voorheen verleidde, staat gereed om haar eeuwige beul te zijn, om haar eigen conscientie te gebruiken als het instrument om haar te pijnigen. En ten slotte een eeuwigheid wordt aangekondigd, waarin geen verlichting denkbaar is.
O, vreselijke toestand, verschrikkelijke zonden! Maar, gel., laat ons haar einde beschouwen.
Ten 1e. Is zij verschenen voor het hoge oordeel van de hemel, op de eerste aanblik van haar geduchte Schepper verliest zij haar leven, hetwelk steeds hinderlijk was om voor Hem te buigen en Hem gerechtigheid toe te kennen.
Ten 2e. Zij wordt uitgenodigd, ja gedrongen en genoodzaakt, de plaats te bezien waar ze eertijds stond, de boom te beschouwen waar ze zich zo schandelijk en jammerlijk aan vergrepen heeft. Hier wordt waar, wat we straks melden, Jes. 1: 18 "Komt dan en laat ons te zamen rechten." O bruid, als u nu een man zijt, gordt dan uw lendenen en breng uw bewijsredenen bijeen.
Ten 3e. Heeft ze haar leven verloren, kan ze haar eigen schaduw niet meer zien. Plechtig ogenblik, gewichtvolle ontmoeting, geduchte verwachting, Job 33, "Met het gehoor des oors heb ik van U gehoord, maar nu ziet U mijn oog, en daarom verfoei ik mij in stof en as." Hier gaat het om God, en haar ziel is vervuld met heilige, met reine, met een allesoverklimmende liefde tot haar heerlijke Schepper en geduchte Rechter. De voortreffelijkheid van Zijn majesteit, de hoogheid van Zijn deugden, de billijkheid van Zijn gerechtigheid, de zuivere onbevlekte reinheid van Zijn heiligheid, de verhevenheid van Zijn edele natuur, welke haar noodzakelijk straffen moet. Dit alles wordt op deze plaats en in dit heerlijk licht waargenomen.
Zodat ze ten 4e, zichzelf schuldig ziet in de onbedriegelijke stralen van dat licht, hetwelk haar op 't allerduidelijkst toont haar vrije- en moedwillige overtreding en haar schandelijke afval, het lage en snode van haar bedrijf: eeuwige gunst verkopen, voor een ellendige lust. Haar dierbare en gezegende Schepper te verachten, welke haar zo grotelijks verheven had, haar geschapen om eeuwig in Zijn vriendschap te mogen delen, haar geschapen om erfgenaam te zijn van de ganse wereld, haar geschapen om tot Zijn eer en heerlijkheid te zijn.
O, ze ziet haar schandelijk bedrijf en het billijk ongenoegen van de hemel en daarom ten 5e, buigt haar ziel voor de gerechtigheid van Hem, die de ondankbare en schuldigen straffen moet en het onreine uit Zijn vlekkeloze tegenwoordigheid zal verdrijven. O, hoe ontzaglijk het ogenblik ook moge zijn. De afgrond beneden haar kookt en bruist. Het scherp gewette en glinsterende zwaard kondigt haar ontzaglijk lot aan. Zijn vlekkeloze reinheid moet haar wegwerpen, haar mond is gestopt, niet één uitvlucht wordt vernomen; de ganse wereld verdoemelijk voor God. De hoge en majestueuze, de rechtvaardige en heilige God, heeft haar geheel overwonnen, Hij en Hij alleen heeft nu de hoogste waarde. Daarom kust ze het scherp gewette zwaard. Geen enkele kreet om genade wordt meer vernomen. O nee, zij staat aan Gods zijde. God is recht, zij schuldig. De Heere van hemel en aarde is vlekkeloos rein, zij is bezoedeld. Zij bekent haar wandaad, keurt de straf evenredig de misdaad. Erkent Goddelijke gerechtigheid voor gerechtigheid, dat het Zijn Majesteit betamelijk is, haar te verdoemen.
Ten 6e, heeft ze haar eigen vonnis geveld, door zichzelf schuldig, en God vrij te verklaren, het einde van alle dingen is voor haar aangebroken. Een enkele opmerking zij ons geoorloofd. Hier is het Jehova om te doen, opdat alles voor Hem zou buigen. O, zalig die mens welke dit te beurt moge vallen aan deze zijde van de eeuwigheid. Zijn dierbare en heerlijke Schepper en Rechter, recht en gerechtigheid toe te kennen. Hier neemt de rampzalige twist tegen zijn Formeerder een einde. Het morrend ongenoegen tegen een rechtvaardig God, behoort hier tot de geschiedenis.
Doch laat ons voortgaan. Ze heeft God verheerlijkt, maar, gel., bekentenis van zonde neemt Goddelijke gerechtigheid niet weg. Billijking van de rechten van de hemel, voldoen Zijn Goddelijke natuur niet. O nee, een vreselijk ogenblik nadert, een geduchte handeling is aanstaande, de gerechtigheid van de hemel ontbrandt, God verbolgen toorn treedt te voorschijn. Zijn geduchte wraak, om de eer van de hemel heerlijk te wreken, valt op haar aan en . . . de schuldige wordt weggeworpen, de onreine uit Zijn verheven tegenwoordigheid uitgezet; en . . . daar zinkt ze naar een vreselijke rampstaat, naar een eeuwige nacht, haar rampzalig lot is beslist. Maar laat ons overgaan tot ons laatste gedeelte.

De vereniging van dit wonderlijk paar.
Had haar gezegende Heer haar verlaten, Zich geheel verenigende met de rechten van de hemel, en Zich als achter deze verbergende, heeft Hij Zelf alles gehoord uit de mond van de hemel, was Hij zowel als de bruid, verenigd met het geslagen vonnis. Maar een Borg strijdt niet tegen de rechten van de hemel, een Borg welke beide belangen zal behartigen, wordt door Goddelijke rechtvaardigheid niet afgekeurd. O nee, gel., dit is het aanbiddelijk wonder, hetwelk door Gods wijsheid was uitgedacht in een heerlijke eeuwigheid en daarom is Zijn bruid veroordeeld tot de eeuwige dood en waar ze zinkende is om haar plaats in te nemen. O, Zijn hart brandt van liefde, liefde die sterker is dan de dood. Met meer dan de snelheid van de bliksem, snelt Hij naar de grenzen van het verderf en ondervangt haar rampzalige ziel. En een plechtige, een almachtige, een rechthebbende stem klinkt door tot de troon van de hemel: Vader, Ik wil niet dat zij in het verderf dalen, ook voor háár heb Ik verzoening gevonden. O, verrassend ogenblik! Hier had ze Hem niet verwacht, afgesneden uit het land van de levenden. Verrassend ogenblik, Hem te aanschouwen in dit land zonder ordeningen, als er niemand was die haar kende, naar Ps. 143: 5, "Ik zag uit ter rechterhand, en zie, zo was er niemand, die mij kende; er was geen ontvlieden voor mij, niemand zorgde voor mijn ziel." Hier aanschouwt zij de rechte waarde van haar gezegende Heere. Een waardij zo verheven, zó evenredig aan de eisen van de hemel, dat, gel., al had ze duizenden monden, ze zou weigeren deze te verklaren. Is Hij Borg geworden voor Zijn bruid, staat Hij tussen een rechtvaardig God en haar schuldige ziel, en ofschoon gemeenschap door het gezegend huwelijk tot later order is, een liefdekus zal Hij haar geven, Zijn macht en recht zal Hij te rechtertijd vertonen.
Gerechtigheid van de hemel eist voldoening. Heiligheid gedoogt geen onreine in haar gemeenschap, en waar het eerste onvoldaan is en de onreinheid niet is afgewassen, houdt de wet haar eis, de dood haar macht en de vorst van de duisternis zijn gezag. Maar Hij is een werkmeester, Wiens werk volkomen is, en het goede werk aan haar begonnen zal Hij voltooien. Hij, ja Hij alleen, zal Zijn beminde verlossen en vrijmaken. Alles heeft ze tegen behalve Hem. Gods gerechtigheid verklaart haar schuldig. Satan laat zijn overwonnenne niet glippen. De dood spert haar kaken, en haar eigen conscientie klaagt haar aan, het ogenblik is aangebroken. De Rechter van hemel en aarde verschijnt op Zijn geduchte troon. Ze verschijnt voor de rechterstoel van de hemel, alles wat tegen haar is vergezelt haar.
A. Gods rechtvaardigheid en heiligheid, hoe heerlijk en beminnelijk, zij kan ze niet verdragen. Wie zal of kan bij een verterend Vuur wonen, de glans van Zijn ongeschapen reinheid verdragen? Wie zal bestaan, als Hij verschijnt! Zal zij binnengelaten een plaats binnen de muren en een naam onder de zonen en dochter ontvangen?
Zo zal God zelfvoldoening ontvangen moeten, opdat gerechtigheid voor haar eigen mond haar rechtvaardigt en haar de poort van het Paradijs ontsluit en de deuren van het hemels huisgezin opent, opdat zij binnengelaten wordt.
B. De wet van de hemel zelfs belet haar inkomst, tenzij haar eisen vervuld worden, een gehoorzaamheid conform haar inhoud, in haar delen, trappen en duurzaamheid. Een rantsoen waardig, een onkreukbare gerechtigheid, tot kwijting van de schuld, aan de hemelse Rechter.
C. Zal ze binnen gelaten worden en in de gunst van de hemel delen, zo zal ze van haar onreinheid gewassen en haar vuile klederen haar uitgetogen moeten worden. Hier staat zij dan schuldig als een overtreder. Haar eigen conscientie verenigt zich met Gods recht en wet. Beschuldigt, verklaagt haar. O, alles ontdekt zich, de boeken worden geopend. Zonde bedreven in 't paradijs, onrein het levenslicht aanschouwd, dadelijk zonde bedreven, en gel., zelfs de duivel schroomt zich niet om hier te verschijnen, hij die haar zelf verleid heeft, verklaagt haar, verwijt haar al haar wanbedrijven, alle beschuldigingen worden haar verweten, haar in 't aangezicht geworpen en verklaart haar tot zijn wettig eigendom, om haar eeuwig te pijnigen, en als de rampzalige vorst van de dood heeft haar poorten ontsloten om met haar in te gaan in een eeuwige donkerheid om . . . doch genoeg.
Heeft zij alles tegen; verrassend ogenblik: haar Borg verschijnt. Hij, ja Hij zal het geding beslissen. Heeft zij alles tegen, o, Hij is voor haar. O, plechtig gezicht Hem te zien! Hem te zien in Zijn ontzaglijke heerlijkheid. Hem te zien, die Zelf het Rantsoen is, waar de Hemel genoegen in nemen zal. Hem te zien, die de sleutels draagt om voor Zijn beminde het rampzalig hol van de duisternis te ontsluiten, Rom. 8. Hem te zien om Zijn beminde van de eeuwige dood te bevrijden. Ja, Hem te zien, die de draak eeuwig ongelijk zal aandoen, en hem eeuwig straffen wegens de lage verleiding waarmede hij Zijn bruid in zulk een rampstaat heeft gevoerd.
O, gel., wie zal de blijdschap van de bruid schetsen. Haar hart is vervuld met hemelse liefde. Zij is zo zeker van de overwinning, dat ze Hem prijst en looft. De aandrift van haar ziel is zó geweldig tot Hem, zodat hier in haar bewaarheid wordt, wat de kerk zingt Ps. 34:

"Zij liepen als een stroom Hem aan,
Hij liet hen nimmer schaamrood staan,
Maar wendde straks hun lot."

Was Hij haar ten Borg geworden, hier treedt Hij tot de rechterstoel van de hemel, ter voldoening van de Goddelijke eisen. Het rantsoen dat Hij brengt is Hij Zelf, ja. gel., Hij geeft Zichzelf. O, zalig gewicht, o, heerlijke weldaad. God wordt door God overwonnen, God voldoet aan God, God verheerlijkt God in Zijn verheven gerechtigheden.
Ziedaar, het wraakzwaard van de hemel verdwenen, het recht om te verdoemen vernietigd, de stem van de wet ter veroordeling en vervloeking wordt niet meer vernomen. De oude slang is verlegen, beroerd teleurgesteld in zijn rampzalig hol verdwenen. En de deur van de dood en de verdoemenis voor eeuwig gesloten. O, gezegende weldaad. De Bruidegom Zelf heeft Zijn bruid vrijgemaakt, Joh. 8: 36. Vol liefde en majesteit, wendt Hij Zijn dierbaar en volzalig aangezicht naar Zijn door de prijs van Zijn bloed gekochte bruid. En stromen van dierbaar bloed komen over haar ziel, wassen haar conscientie zo schoon, dat er geen vlek overblijft. Hier roept ze uit: O, dierbaar bloed, o, krachtig bloed, o, reinigend bloed, o, zoet bloed, o, bloed van de liefde.
En, gel., de Vriend van de Bruidegom verschijnt ook op het toneel van de verlosten. Immers Hij was uitgezonden, vanuit het hof van de hemel, om Zijn verloofde op te zoeken, te trekken, te bewerken, pasklaar te maken voor haar Geliefde. En ook Hij verheugde zich over de eeuwige verlossing van Zijn beminde. Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de Vriend van de bruidegom, Die staat en Hem hoort verblijdt Zich met blijdschap om de stem van de Bruidegom. En Hij toont haar al Zijn lankmoedigheid haar bewezen. Zijn kracht in haar te bewaren, Zijn machtige werkingen, door haar te overreden, te ontkleden van haar gerechtigheden, om haar in haar naaktheid tot God te bengen, opdat ze Hem recht en gerechtigheid toe zou kennen, om in deze nood Christus gepast en noodzakelijk te doen zijn.
Innerlijke en zoete liefde bewijst Hij haar, en ze buigt zich plechtig voor Hem neder, in innerlijke vreugde en hemelse blijdschap. O, gezegende gemeenschap, met die dierbare Geest, wat zoete dierbare, zalige vertroosting hier gesmaakt worden, is het voorrecht van hen die Hem leerden kennen in Zijn persoon en arbeid; maar laat ons tot de dierbare Bruidegom weder keren, gel., heeft Hij zijn beminde vrijgekocht van de hel en het verderf, haar zonden en schulden weggenomen, Hij zal haar de voorrechten van de hemel schenken. Zijn gewichtvolle en verheven eisen zijn:
a. De aanneming tot kind, b. Binnenlating in de Goddelijke familie, c. Recht op alle goederen en weldaden van het huisgezin.
Hij verschijnt met haar in het heerlijk gewaad van haar Bruidegom, o, hemelse vreugde, onverbreekbare liefde snoert hen samen. Hij treedt voor het aanschijn van Hem, Die hemel en aarde gemaakt heeft, voor het aanschijn van Hem, Die een plechtig verbond met de Bruidegom was aangegaan.
Jehova Zelf verschijnt in Zijn ongeschapen heerlijkheid en majesteit. Zijn gezegend aangezicht kondigt Zijn bevrediging aan. Met een hemelse glimlach lacht Hij het edele paar toe. De vrede wordt gekust door de mond van de hemelse gerechtigheid. Zijn eeuwig Vaderhart treedt tevoorschijn. O, plechtige ontmoeting. De Vader en de Zoon met Zijn bruid in Zijn tedere, zachte, zoete, vriendelijke en machtige armen, om voor haar het voorrecht te eisen om als eigen kind van de Vader aangenomen te worden. Het Goddelijk "ja" klinkt als door de hemelse gewelven. Hij geeft haar over, en daar gaat de edele telg en zinkt weg en verliest zich in de armen van de Vader, en zinkt zalig, ja, vrienden, zalig in het liefdehart van de Vader. De bron van eeuwige liefde ontspringt, en zij berst uit, vervuld met hemelse liefde: Abba, Vader, mijn Vader! O, eeuwige liefde, tedere omhelzing, zalige verwisseling: van een slavernij in een eeuwige vrijheid, van kind van de toorn, kind van de Allerhoogste.
Het kinderrecht haar geschonken, hemel en aarde staan verbaasd, er is vreugde onder de bewoners van de hemel. De zalige engelen vermelden Gods lof; het getuigenis van de Geest wordt vernomen, Rom. 8: 16. En was zij van Gods wege verzegeld met, hier wordt zij verzegeld door de Heilige Geest. De bruid heeft haar volk en haars vaders huis verlaten, is getreden in een ander geslacht, een hemelse familie, zij verkrijgt broers en zusters, Marc. 10: 30. Hemel en aarde verenigd, verlustigt zij zich, en de varren van haar lippen klimmen troonwaarts. Geloofd zij God, met diepst ontzag, enz., en: "'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên."
Als vrucht van die Goddelijke voldoening, als bewijs van de liefde van de Vader, en hemelse goedkeuring wordt de plechtige toestemming tot vereniging aangekondigd. De Vader geeft Zijn Zoon ten huwelijk. Met hemelse blijdschap in ongeschapen reinheid treedt de Vorst tevoorschijn, ontvangt Zijn beminde uit de handen van de Vader met de tekenen en bewijzen van de Heilige Geest op haar reine ziel gestempeld, wordt wat Hij was in een plechtige eeuwigheid, Bruidegom, en zij Zijn duurgekochte bruid, opdat in deze tijd van het welbehagen een onverbreekbare gemeenschap zou gesloten worden.
Dit was het grote werk van de Geest, zo Christus' bruid uit het verre land te halen en tot Hem te brengen.
Blijdschap en vrolijkheid worden vernomen, eeuwige heerlijkheid en hemelse schoonheid worden aanschouwd en genoten. Wederzijdse lof- en dankbetuigingen worden vernomen.
Komt, gel., laat ons deze met heilige eerbied en hemelse reinheid beluisteren.
1e. De Bruidegom toont haar het onnavolgbare werk en de zware arbeid, de grote prijs die Hij voor haar opgebracht heeft. Voert haar in de gewesten van de eeuwigheid, van de gelukzaligheden, die Hij bezat eer de wereld was. Zijn onbegonnen liefde tot haar, het innig vermaak dat Hij in haar oefende in de schoot van de Vader, eer zij er zelf iets van wist, Spreuk. 8: 30, 31 "Toen was ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, te allen tijde voor Zijn aangezicht spelende; spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen." Toont haar Zijn nederbuigende liefde, toen ze zich het genot van de hemel onwaardig maakte, en verbannen werd uit de zalige tegenwoordigheid van God, onderworpen werd aan de rampzalige heerschappij van de zonde, van de dood en de vreselijke tiran van de hel tot haar beul verkregen had, om haar eeuwig te pijnigen. Dat Hij in haar plaats en in haar staat was ingetreden, toont haar Zijn ganse leven, de woestijn en de verzoekingen, Gethsémané en Golgotha. Toont haar Zijn overwinning over al Zijn en haar vijanden. De plechtige morgen van de opstanding, brengt haar op de Olijfberg, voert haar tot de plaats van de heerlijkheid. Toont haar daar Zijn majestueuze heerlijkheid, Zijn geduchte macht en het gebied van Zijn heerschappij. En dit alles tot Zijn heerlijkheid en eeuwige blijdschap van Zijn dierbare bruid, en al Zijn heerlijkheid deelt Hij haar mede, en ze wordt met Hem erfgenaam van de schatten van de hemel. En, die gezegende Heere getuigt van haar naar Hooglied 4: 7, "Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin en er is geen gebrek aan u." En ten slotte, de Koning heeft lust in haar schoonheid.
Laat ons ten tweede, de bruid beschouwen in haar hemelse blijdschap, en het prijzen van haar Bruidegom. De gezegende bruid, het eeuwige voorwerp van Zijn liefde, ontdaan van haar schulden, gewassen in de bloedfontein van het geslachte Lam. In bruiloftstooi gehuld, opgetogen van verwondering, vervuld met hemelse blijdschap, vloeien stromen van levend water uit haar buik en ontlasten zich in Zijn gezegende tegenwoordigheid, naar Jes. 61: 10. "Ik ben zeer vrolijk in den Heere, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een Bruidegom Zich met priesterlijk sieraad versiert en als een bruid zich versiert met haar gereedschap."
Hij voert mij in het wijnhuis, de liefde is Zijn banier over mij. O, liefde in wellusten.
Zij prijst Hem wegens Zijn ongeschapen schoonheid, en de heerlijkheid van Zijn mensheid, Hoogl. 5: 10 "Mijn liefste is blank en rood en draagt de banier boven tienduizend," en de heilbegerige lezer zie in het vervolg van dit cap. De verhevenste taal ontboezemt ze, hemelse liefde openbaart ze tot Hem Die haar alles geworden is. Gel., wij zouden er meer aan kunnen toevoegen, indien we niet te uitgebreid werden. Het eeuwig huwelijk gesloten zijnde, neemt Hij op Zich haar te verzorgen, haar te bewaren, haar te dienen, als Hij een weinig tijds van haar zal gaan, Joh. 16: 20, 22. Om als tijd, plaats en omstandigheden het vereisten, Zijn drievoudige ambten in en voor haar te verheerlijken.
Maar eer deze heerlijke plaats verlaten, deze tijd van liefhebben afgebroken zal worden, wordt ze ingevoerd in Zijn binnenkamer. Hier toont Hij haar, haar eeuwige oorsprong. Ontdekt haar het hart van de Vader, waar eeuwige liefde jegens haar woonde. Een gezegende stem wordt vernomen. Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde. O, hier ontdekt ze wat Jehova vrijwillig verkoos, haar in de tijd kwam te roepen tot Zijn eeuwige gemeenschap. Nu kan ze haar roeping en verkiezing vast maken, of liever, ze ziet dat ze vastgemaakt zijn. Heeft de Koning haar gebracht in Zijn binnenkamer, Hoogl. 1: 4b. Hij ontdekt haar de oorsprong van haar heerlijkheid. Wordt binnengelaten in de geheimkameren van de eeuwigheid. Daar krijgt ze te aanschouwen het heerlijk gezelschap van de Goddelijke personen, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een ongeschapen en plechtige heerlijkheid, onbegonnen liefde, onderlinge vrede zó zoet, zó verbazend, dat ze verbaasd en met statige eerbied vervuld, zich verliest in deze grondeloze oceaan van de eeuwigheid. Hier mag zij beluisteren het eeuwig ontwerp van haar zaligheid, dat God het met God door God eens werd en overeenkwam om haar te verlossen. Dat het gehele huisgezin van de aanbiddelijke Godheid in arbeid zou gaan. Elk overeenkomstig haar heilige ordening en bediening. Het welbehagen van de Vader tot haar, om haar te lieven en liefde uit te storten in haar hart, naar Rom. 5: 5.
Gods gezegende Zoon om haar te verlossen, Borg te zijn als haar schulden zouden geëist worden. Schulden voldoen, onreinheden wegnemen, haar voeren tot de hoogste staat van glorie en heerlijkheid. De Heilige Geest om haar tot dit alles te bearbeiden.
En, lievelingen van Jehova, zó verheerlijkt Christus Zijn bruid, en zij ziet en ervaart, dat ze omstrengeld ligt in de onverbreekbare liefdebanden van de drieenige God.
Heeft haar gezegende Heere haar dit en zoveel meer getoond, zo is dan het eeuwig huwelijk voltrokken. En als een getrouwe man zal Hij het huis verzorgen en na Zich verlustigd te hebben met haar tegenwoordigheid, kondigt Hij haar aan, dat dit alles en oneindig meer wat ze genoten, gezien en geproefd heeft, voor de eeuwigheid bewaard is, dat het ogenblik van een tijdelijke scheiding is aangebroken, en bij het plechtig afscheid, breidt Hij Zijn zegenende handen over haar uit en opent Zijn mond, en het "Mijn vrede geef Ik u, en mijn vrede laat Ik u," wordt over haar uitgesproken. En met het "zit stil mijn dochter" verlaat Hij haar, om straks als haar dagen zullen vervuld zijn, haar eeuwig bij Hem te nemen. De bruid met alles verenigd, is opgelost in haar Zielevriend. Hij alleen weet wat 't beste en gelukkigst is voor haar in dit tranendal. Haar wil is in de Zijne overgegaan, Hij is haar Heere, daarom zal ze zich voor Hem buigen. Tot haar bemoediging, vertroosting en onderstand, zendt Hij de Trooster totdat ze in de gelukzalige woningen van de eeuwigheid wordt opgenomen.

2e Tussenzang: Ps. 45: 5, 6

TOEPASSING
Hebben wij vernomen, gel., de grote weldaad en eeuwige zegeningen, welke de drieenige Verbondsgod Zijn gunstgenoten komt mede te delen, dat ze bevoorrecht worden, weder gemeenschap te oefenen. Hebben wij vernomen dat het niet goed en een vreselijk gevolg van de zonde is, dat de mens alleen zij, verlaten van God, het hoogste goed, het aangenaamste en heerlijkste wezen.
Zodat gij kon opmerken, dat er maar twee staten zijn, het rampzalig alleen zijn of gezegende en innige gemeenschap met de Bron van leven en zaligheid. Strafwaardig of onschuldig, bezoedeld of gereinigd in het bloed van het Lam. Deelgenoot aan een zalige eeuwigheid, of een rampzalige verwachting van de grootste ellenden.
Mag ik iets van de verhandelde zaken u herinneren, en och of gij bij dit licht, onbekeerde zondaar, uw alleen zijn mocht ontdekken en door Gods Geest gaande gemaakt worden naar het eeuwig heil van Gods gunstgenoten. Ten 1e. Dat volk waarover wij gehandeld hebben, heeft een hemels bezoek ontvangen, hemelse liefde uitgestort in het aarden vat. Plechtige ogenblikken doorleefd van Goddelijke ontferming. Arme mens, daar kent u niets van, u weet van niets anders dan alleen van uw zijde werkzaam te zijn naar God, uit een verbroken verbond, waarin de werker en het werk onder Gods geduchte vloek liggen, en, blinde sterveling, toch bouwt u uw hoop van zaligheid hierop, zie Rom. 9: 16.
Ten 2e. Angst voor dood en een geduchte eeuwigheid, grijpen u aan als uw conscientie sprekend u aankondigt een verschrikkelijke toekomst en vrees voor straf, is het grondbeginsel waaruit u werkzaam bent, o, ellendige sterveling, wat bent u diep beklagenswaardig, ongelukkige, waar dan nog bij komt, zulk een schepsel moet godsdienst hebben, om zijn sprekende conscientie tot zwijgen te brengen, en de sprankels van de hel, die uit zijn binnenste ontspringen uit te blussen.
Wordt geheel kerks, trekt het formele kleed van de kerk aan, wordt in deze geesteloze eeuw aangezien, voor een bijzonder stipt, eerlijk christen en al zijn angsten en wroegingen worden bestempeld met het kenmerk van genade, en Jes. 41: 6, 7 wordt in haar bevestigd. De een hielp de ander, en zei tot zijn metgezel weest sterk. En de werkmeester versterkte de goudsmid, die met de hamer glad maakt, die, die op het aambeeld slaat, zeggende van het soldeersel, het is goed; daarna maakt men het vast met nagelen, dat het niet wankele.
Ten 3e. Het arglistige rustzoekende hart, overwegende de moeite en arbeid, vrees en angst, welke ze doorleefd heeft, komt tot de heimelijke gedachten, dat dit beginselen zijn van genade, omdat ze als met Argusogen de gangen en arbeid, hoop en vrees van het levend Godsgeslacht naoogt en nabootst; arme mens, onder dit alles schuwt u het licht, haat u Gods oprechte volk, ontdekkende predikatiën, werpen allerlei blaam op hen. Doch genoeg, dit bed is te kort, en het dek te smal, en als God het niet verhoedt zult u ervaren, dat uw eigen hart met uw vrienden u bedrogen en u misleid hebben tot uw eeuwig ongeluk.
Zoekende zielen, die gaande gemaakt bent naar uw eeuwig heil, die tot de treurige nochtans noodzakelijke kennis komen van uw alleenzijn. Ik weet het, God zal u brengen tot Zijn gezegende gemeenschap; maar gel., wat is die mens gevaarlijk, omdat hij rust zoekt voor zijn ontruste ziel. De Heere beware u. Hij houde u in de arbeid op uw rechte plaats. O, een oprechte ziel heeft wel meer als hij ziet; daar een die zijn plaats verlaat, het werk uit Gods handen neemt, zichzelf vrijmaakt, minder heeft als hij ziet en zegt. Daarom make God de wond voor u ongeneeslijk. Hij schenke u een hartgrondige overtuiging. O, als u dan eens iets van God ontdekt, van Zijn onbegrensde macht en vrije zondaarsliefde, dat zal u niet van uw plaats voeren, o nee; maar sterker behoefte, dieper verlangen, een innerlijke dorst naar God in u ontsteken. Nu, vrienden, God zal het eens waarmaken en u geven de begeerte van uw ziel, opdat u ook uit uw alleenzijn, uit die vreselijke rampstaat verlost en de hemelse Bruidegom als de uwe ontvangen moogt.
Bekommerd volk hetwelk de Heere gezien heeft, geopenbaard aan uw schuldige zielen. O, in het gezicht en in de kennis van Hem wordt het alleen zijn het diepst gevoeld, het helderst gezien, smartvol betreurd. Herinner u wat wij in de verhandelde stof er van gezegd hebben. De Heere beware ook u, houde uw beide ogen wakende, om enerzijds uzelf, anderzijds Hem te zien. O, dan kunt u niet van uw plaats komen, totdat Hij zelf u uit de kuil zonder water komt uit te halen. De tijd van het huwelijk nadert. Hij vergeet de hoop van Zijn ellendigen niet, en eer de laatste snik zal gegeven zijn, zal Hij de poort van de dood voor u sluiten, de satan schelden, eeuwige gerechtigheid voor u aanbrengen en u voeren in de armen van de Vader, opdat het dierbare "Abba, Vader!" door u zal worden uitgeroepen, en u Jezus Christus als uw hemelse Bruidegom zult ontvangen om eeuwig met Hem vrolijk te zijn.
Volk des Heeren! Ziet hoe grote liefde ons de Vader bewezen heeft, dat wij Zijn kinderen mogen zijn. Bent u een weinig tijds van uw Bruidegom gescheiden, worstelend met de ellenden van dit ondermaanse leven. De Heere beware ook u; want ach, geschonken genade waarborgt niet tegen zonde. O, wat is er in 't algemeen, niet alleen natuurlijke trots van de wereldgezindheid, maar geestelijke hoogmoed en verwaandheid; wat een groot- en hoogspreken over bevindingen van schier een halve eeuw geleden. Wat wordt God weinig ontmoet bij de dag! Wat is men blind in Gods gangen, en voor zichzelf en de leiding welke Gods Geest met anderen houdt; wat weinig Godskennis in de praktijk! Nu, de lieve Heere beware ons tezamen dicht bij Hem, en dan zult u de meeste vrienden niet hebben, maar dan zal Hij uw beste Vriend wezen, en u zult in alle nood en pijn tot Hem om uitkomst zuchten en Hij gestadig bij u zijn in al uw ongenuchten, enz.
Totdat deze tijd zal verdwenen zijn en ons oplossen zal in een zalige eeuwigheid, om dan zonder scheiden bij Hem te zijn, Die u kocht, Die u verloste, Die u huwde. O, dan is de nacht verdreven, de droefheid weggevaagd, en een zalige vreugde, en een gemeenschap met de Bruidegom en de Vader met de dierbare Geest en met dat volk uit alle talen vrijgekocht door Gods Zoon zullen wij wandelen in lange witte klederen, om eeuwig te genieten eeuwige liefde van de Drieenige, en storeloos ons te vermaken in het eeuwig welbehagen. AMEN

Slotzang: Ps. 17: 8