LIEFDE EN RECHT

Naar Lucas 22: 44a

Door D. Meijer Jbzn., Evangelie-Dienaar te Ouderkerk a.d. Amstel

Voorwoord

Geachte Lezer!

Werd mijn eerste predikatie door velen met aangenaamheid ontvangen en in gemeenschap met de Geest met vrucht voor hun ziel gelezen, waarin ik Gods lieve gunst en Zijn gezegende goedkeuring mocht smaken.
Dit wekte de begeerte in mij op om er weer één op de pers te brengen.
Niettegenstaande het gevoel van geringheid; want wie ben ik en wat is mijns vaders huis, dat God mij hiertoe verwaardigt! Maar eeuwig welbehagen maakt uit stenen Abrahams kinderen, en de grote Herder van de schapen maakt van Galilese vissers Zijn dienaren en herauten. Hierom is het mij een onuitsprekelijke weldaad, met woord en pen, Zijn dierbare schapen te voeden en te laven.
De lezers, welke "De Fontein" ontvangen en gelezen hebben, zullen ontdekken, dat dit watern zijn uit dezelve. En ik twijfel geenszins, of u zult de familietrek ontdekken, en de gelaatstrekken in het kind zullen de moeder vertegenwoordigen. Lezer! God zegene u, voor het eerst of bij vernieuwing! En Sions Koning vergadere Zijn schapen, opdat Zijn Woord vervulling erlange: "Het zal zijn één kudde en één Herder." Dit is de innerlijke wens en bede van uw heilzoekende dienaar in onze zoete Heere Jezus.

Ouder-Amstel, April 1901
D. MEIJER Jbzn.

VOORZANG: Ps. 40: 4

Voorafspraak: Ps. 40: 7. Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt mij de oren doorboord.

GEACHTE TOEHOORDERS!

Dat het eeuwig gezegend Opperwezen lust had tot verzoening met ons geslacht, om weder tot een staat van vriendschap en vereniging te komen, is zulk een verheven weldaad, dat er een ganse eeuwigheid voor beschikt is, om Hem daarvoor te verheerlijken, Hem te prijzen en in aanbidding ons neder te werpen voor Zijn hemeltroon.
De ontdekking en bekendmaking van Zijn genadige plannen en Goddelijke ontferming bericht ons Gods gezegende Geest, Gen. 3: 15.
Had de vorst der duisternis, als de mensenmoorder van den beginne, Joh. 8: 44, zijn straf verzwaard door wederrechtelijk in te grijpen in Gods schepping, en de beweldadigde mens onderworpen aan zijn rampzalige heerschappij, om hem in een staat van eeuwige vijandschap te zetten tegen zijn goedertieren Schepper. Door list, vijandschap en onbeschrijfelijke woede tegen God en Zijn schepping strijdende, God zelf de strijd aankondigende, zo is een ontzaglijke worsteling ontstaan tussen het rijk van het Licht en dat van de duisternis, tussen hemel en hel aangevangen. Het zaad van de vrouw zal, eer het getal van de eeuwen voltooid is, hem een eeuwige nederlaag berokkenen. Zó dat de hemelingen juichen zullen van vreugde, Openb. 11: 15, "en de zevende engel heeft gebazuind, en er geschiedde een grote stem in de hemel zeggende: de koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren, en van Zijn Christus, en Hij zal als koning heersen in alle eeuwigheid."
De komst van Hem, Die dit werk ten uitvoer zou brengen werd aangekondigd door beloften, verschijningen, voorbeelden. Profeten kondigden Hem aan.
De dichter in onze psalm, bezingende het grote werk der verzoening, zijn getuigenis, dat hoe heerlijk ook de ceremoniele dienst van het O.T. was, de instelling van het priesterdom, offerande en altaar, wel schaduwen en aankondiging waren van Hem, in Welke God al zijn welbehagen heeft. Onmogelijk, zegt ons de apostel Paulus, Hebr. 10: 4, dat het bloed van stieren en bokken de zonde kon wegnemen.
Gij hebt geen lust gehad, zo zegt de dichter, of wilt u, Gods Zoon Zelf, in slachtoffer en spijsoffer. Dat een vlekkeloos heilig en onkreukbaar rechtvaardig God hierdoor niet verzoend en in dezelve geen rust kon vinden, vloeide voort: ten eerste, uit Zijn heilige natuur, welke nooit lust, voldoening of rust vinden kon door offeranden van dieren of aardvruchten. Ten tweede: het streed tegen Zijn oneindige wijsheid, dewelke verklaarde Zijn heilige afkeer en Zijn gestrengheid tegen de zonde, en de noodzakelijkheid van haar straf tot heerlijkheid van Zijn deugden. Ten derde: het betaamde Zijn Goddelijke gerechtigheid niet. De gepleegde misdaad had een oneindige straf verdiend, zodat alleen een Rantsoen van oneindige waarde Zijn gerechtigheid betaamde, Hebr. 2: 10.
En, gel., kon dan dit alles de reine Godheid niet behagen? Zo getuigt Gods gezegende Zoon, waar Jehova wél behagen in had: Gij hebt mij de oren doorboord.
Laat ons, gel., in dit morgenuur de enige Offerande voor onze zonde en schuld beschouwen. Een lijdende Immanuel.

Tekst: Lucas 22: 44a. En in zware strijd zijnde bad Hij te ernstiger.

Bericht ons de heilige evangelist Lucas, in ons tekst-cap. ten 1e. Dat het Pascha nabij was. 2. De ontzettende plannen van overpriesters en schriftgeleerden. 3. Dat het bange uur van de duisternis aangebroken was voor onze dierbare en gezegende Heere, omdat de oude slang uit haar rampzalig hol tevoorschijn trad, met vernieuwde woede, om zich over haar eerste nederlaag te wreken, Matth. 4: 4-10. Neemt haar intrek in de ellendige Judas, die zich lenen zal om zijn gezegende en vriendelijke Meester te verraden, en wel . . . . met een kus. Voorts deelt Lucas ons mee, de begeerte van de Heiland om dit Pascha met Zijn jongeren te eten. En eindelijk Zijn vertrek naar de Olijfberg, met hetgeen er plaats vond.

Wij verdelen onze tekst:

I. Een strijdende Borg.
II. Een biddende Hogepriester.
III. Een heerlijke vrucht.

Wij splitsen ons eerste hoofddeel in twee onderdelen: a. De Persoon. b. Zijn strijd.
Zijn wij, m. h., begonnen in onze voorafspraak te melden van het zalige feit, dat de hoge God lust had tot verzoening en gemeenschap met de gevallen mens. Het worde ons geschonken, in dit morgenuur eeuwige liefde en Goddelijk recht te beschouwen in Gethsémané. Hij Zelf schenke ons tot dat einde Zijn lieve en onmisbare Geest.
Wij beschouwen dan de Strijder in Zijn gezegende oorsprong en onnaspeurlijke liefde. Was het, toeh., het eeuwig welbehagen van de Godheid Zich te verheerlijken in het zaligen van zondaren; en ware dit onmogelijk, tenzij Zijn gerechtigheid genoeg werd gedaan.
En, gel., hetgeen wij u zo vaak verkondigen, dat er onder de schepselen in de hemel of ook op de aarde, niet één gevonden werd, dat een reine Godheid behagen kan, of aan Zijn gerechtigheid voldoening kon geven. En, m. h., de indruk in de ziel van de mens, van een vertoornde Godheid is zó algemeen, dat schier het ganse mensdom noestig werkzaam is, om zich welbehagelijk te maken door allerlei soorten van offeranden, Micha 6: 6 en 7. Is dan alles van geen waarde ter voldoening voor zonde en schuld, God Zelf zal uit het bloed, dat naar verzoening dorst, een offerande, welke Hem aangenaam is, bereiden.
Gods eigen lieve en gezegende Zoon, nam dit onvergelijkelijk werk op Zich, om hemel en aarde te verenigen. God en mensen te verzoenen. In een plechtige en heerlijke eeuwigheid aanvaardde Hij hetzelve op het aanbiddelijk voorstel van de gezegende Drieeenheid, Dewelke Zich in Haar raadslagen verklaarde ter behoudenis van ellendige zondaren. Dit heerlijk en nooit te doorgronden ontwerp, ontworpen zijnde toen nog niets in aanwezen was dan alleen het gelukzalig Wezen in een plechtige en voor ons verstand onbevattelijke eeuwigheid.
De Vader, en de Zoon, met de Heilige Geest, beraamde de middelen ter verlossing, om de eisen van de hemel en de belangen van stervelingen te behartigen. Gel., laat ons dit gezegend ontwerp een weinig nader beschouwen.
Het eerste, wat onze overweging waardig is, zal zijn: een beledigde Godheid. Had de Eeuwige, de Schepper aller dingen, naar Zijn aanbiddelijke raadslagen de mens voortgebracht uit het niet, schiep Hij hem naar Zijn beeld en gelijkenis. O, aanbiddelijke goedheid van de gezegende Schepper! Heerlijke weldaad ten opzichte van het schepsel, te mogen delen in de gelijkenis van God. Een pand, hem gegeven ter bewaring, tot eer en luister van Hem Die hem tot aanzijn geroepen had. En voor de bezitter een schat, die, indien wel aangelegd, meer dan hondervoudige vrucht zou voortbrengen. Een eeuwige zaligheid zou het heerlijk loon van zijn arbeid zijn. Doch, gel., niettegenstaande al de ontvangen weldaden van de hemel, de eer, macht en heerlijkheid hem geschonken. Adam en wij in hem, verbraken de plechtige overeenkomst, door overtreding van de wet en schending van het verbod: ten dage als gij daarvan eet zult gij de dood sterven. O, vrienden, vreselijke daad, ontzettende gevolgen. Vreselijke daad, ten eerste: ongeloof aan zijn heerlijke Schepper deed hem de hand uitsteken naar de verboden vrucht, door schandelijke eerzucht gedreven om God gelijk te zijn in Zijn onnavolgbare eigenschappen. Deed hem de vrucht stelen waar de Majesteit van de hemel aan verbonden was.
Ten tweede: vermetele trotsheid. Nauwelijks was de mens uit de staat van niet opgekomen, of hij deed zijn best om zijn Schepper gelijk te zijn. Hij wilde God beroven van Zijn eeuwigheid, om zonder einde te leven; van Zijn oppermacht, om zelf onafhankelijk te gebieden, van Zijn wijsheid, om zonder uitzondering alles te weten.
Ten derde: Schrikkelijke ondankbaarheid. Hij was bestemd tot erfgenaam aller dingen, en nochtans smeedde hij het ontwerp naar een betere geluksstaat; en wat dunkt u, gel., in het midden van zulk een verscheidenheid en overvloed, door een begeerte naar de verboden vrucht verhit te worden, en een gebod zó redelijk en niet zwaar, zo schandelijk te verbreken. Moet dat de naam niet dragen van een smadelijke verachting van zijn milde Weldoener en grote Schepper? En daarom was het ten vierde: een openlijk verachten van de Majesteit van de hemel, en een kleinachting van de Goddelijke rechtvaardigheid waarvan de gevolgen allerontzettendst zijn.
De Majesteit van de hemel beledigd, de heilige Godheid ontstoken in toorn, Ps. 90: 7, 11. Hij moet Zich wreken wegens Zijn heilige eigenschappen. Zonde, dood en eeuwig verderf zal de vrucht van de overtreding en de wraak van een rechtvaardig God zijn.
En, m. h., ik doe u de vraag: zou het schepsel zijn Schepper van onrecht kunnen beschuldigen als Hij nimmer deze aarde in gunst had bezocht? Is het niet billijk en overeenkomstig Zijn Majesteit als Hij ons geeft wat wij verdiend hebben?
Is het niet onbetamelijk, Zijn heilige en reine Schepper te beschuldigen en met Hem te twisten? Jes. 45: 9.
En toch hoe onbetamelijk het ook zij, het is helaas het rampzalig werk van de gevallen natuur. Totdat God uit eeuwige liefde hem komt te overwinnen, de vlekkeloze reinheid van Zijn deugden hem komt te ontdekken en hem Zijn onkreukbare gerechtigheid toont. Dan, ja dan, gel., in dit heiligdom van de hemel, zal de ellendige sterveling zich schuldig kennen, zich verfoeien wegens zijn walgelijke onreinheid, Job 39: 37, "Zie ik ben te gering; wat zou ik u antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond." En Cap. 42: 5, 6, "Met het gehoor des oors heb ik van u gehoord, maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as." En dit, gel., is het onuitsprekelijke voorrecht van Gods gunstgenoten, aan deze zijde van de eeuwigheid, zijn Schepper en Rechter recht toe te kennen. O, dat buigen voor God, voor dat heerlijke Wezen, het Goddelijk wraakzwaard te kussen. O, dan kan God ons geen kwaad meer doen. O, vrienden, die het recht lief heeft, erkent en billijkt de straf. Dezulken zijn niet te goed voor de hel. Doch genoeg.
De aanbiddelijke Schepper zal Zijn schepping niet eeuwig prijs geven. Hij Zelf zal Zichzelf een weg banen tot Zijn eeuwige glorie en heerlijkheid. En, o gel., hierin vermaakt zich de ganse kerk, voor wie dit eeuwige wonder opgelost is, en zij aanbidt Hem en verliest zich in het onnaspeurlijk wonder, dat rampzalige ellendelingen door Hem Zelf vergeving van zonden, een eeuwige verlossing van helse pijnen, eeuwige dood en verderf; en verkrijgen eeuwige zaligheid. En zij zijn het beste in hun element op deze aarde als zij naar 1 Petrus 2: 9 verkondigen mogen de deugden Desgenen Die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht. Maar gel., laat ons voortgaan, opdat wij komen tot de Man van smarten, tot Gethsémané, de dierbare en lieve Lijder in de bange hof, om hem eerst uit Zijn verheven oorsprong u voor te stellen.
En, geloof mij, wij staan verbaasd: a. Over de grootheid van Zijn persoon, b. De heerlijkheid van Zijn eigenschappen, c. De onnaspeurlijkheid van Zijn liefde. En, vrienden, hier past wat de apostel Paulus schreef aan de gemeente te Filippi, Cap. 2: 6-8: "Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn," enz.
O, dierbare, zoete en waardige Heere! Ja, volk van God, zulk Eén is onze Liefste, ja zulk Eén is onze Vriend, gij dochters van Jeruzalem. Nog eén ogenblik hoorders. Beschouwden wij een beledigde Godheid, die 's hemels rechten zou handhaven.
Maar, gel., eeuwige ontferming trad te voorschijn in de Drieenige. Zeker is liefde en welbehagen hiervan de aanbiddelijke oorzaak in de Eeuwig Levende.
Eeuwige ontferming. Had Jehova gezorgd voor de eer van Zijn deugden, grondeloze liefde en eeuwige erbarming gaf Zijn lieve Zoon, Joh. 3: 16.
Dat dierbaar geschenk waarover hemel en aarde verbaasd staan. Gel., mag ik u even vragen: kent u Hem? De Lieveling van Gods vaderhart, de grote Schat voor arme ellendigen. O, volk van God, toen u gebukt lag tussen twee rijen van stenen en zwart waart door de dienstbaarheid, en Hij tot u kwam aankondigende het jaar van het welbehagen des Heeren, een eeuwige vrijheid, door Zijn bloed.
Gaf God dan door oneindige liefde Zijn Zoon, Jezus Christus aanvaardde als de Zoon van God de borgtocht, had oneindige liefde om uit te voeren 's Vaders plan. De ganse kerk met haar schulden en onreinheid werden op Hem gelegd. En Hij nam dezelve voor Zijn rekening.
En , gel., men heeft wel eens gevraagd, waarom de tweede Persoon dit grote werk op Zich nam. En ik denk, het zij met eerbied gezegd, dat dit voorvloeit uit Zijn bijzondere betrekking op ons.
Ten eerste: Hij is hun gezegende Schepper. Immers heeft God, Die de Bron is waaruit alle ding te voorschijn kwam, door Hem de hemel, de aarde en de mens geschapen, Joh. 1: 3, "Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is." Zij is dus het wettig eigendom van Hem. Ze zijn Zijner handen werk. En, toeh., hoe ook verwoest door de zonden. Hij zal betonen Heere en Meester van 't gans heelal te zijn, en haar bouwvallen weder op te richten.
Ten tweede: de gezegende betrekking tussen Hem en hen bestond ook in het Zoonschap. 't Is waar, gel., Hij is de eeuwige Zoon, Gods Eéngeborene, Die was, is en zijn zal van aller eeuwen eeuwigheid, Die met de Vader zegt: Ik leef in eeuwigheid. Zodat Hij in die opzichten alleen Zoon is en geen broederschap heeft.
Doch ook zij waren zonen door schepping, Lucas 3: 38b, "Adam, de zoon van God." Ook Adam had geen aardse vader. God was de Bron en Auteur van zijn aanwezen; en waar de mens zijn adelbrief verscheurde en zondaar werd, en zijn gezegende Schepper zijn Rechter; zo zal Gods Zoon zondaren door Zijn middelaarsbediening tot kinderen formeren, opdat zij eeuwig zonen zullen zijn.
Ten derde: de heerlijke betrekking tussen Hem en hen bestond ook in de gemeenschap aan het beeld van God. Hij is het uitgedrukte beeld van Gods zelfstandigheid, naar Hebr. 1: 3, waarin Hij, het zij met eerbied gezegd, het wezen van de Vader vertoont, en door hetzelve openbaart. Hij en Hij alleen als Gods natuurlijke Zoon, kan de Oneindige vertegenwoordigen, en Hij is, naar Col. 3: 15, het Beeld des onzienlijken Gods.
Ook zij waren deelgenoten van het beeld van God. Evenwel met dit oneindig onderscheid: Hij in de gestaltenis van God, zij naar de gelijkenis van God. Ook was voor ons de weldaad groot, dragers te mogen zijn van hetzelve; hetwelk wij niet uit zullen breiden.
En eindelijk ten vierden: maar, gel., er is een betrekking tussen Hem en hen, dewelke nog een andere oorzaak heeft. Was onze Heere de Middelaar van de schepping, Hij werd ook de Middelaar van de Verlossing. En als zodanig is de betrekking, 1. In Goddelijke liefde tot Hem en ons, Ef. 1: 4a, "gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem voor de grondlegging der wereld." 2. Deelgenoot aan dezelfde natuur, Hebr. 2: 14, "Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks, datzelfde deelachtig geworden," enz.
3. Deelgenoot in een zelfde staat. Onder de wet naar Gal. 4: 4, "Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet."
4. Aan hun ellenden, Jes. Cap. 53, "doch Hij in alles zonder zonde." Doch genoeg hoorders, blinkt in dit alles niet luistervol Gods wonderbaar bestel en eeuwige wijsheid?
Was dit van Hem Die dit grote werk ondernam geen wonderbare liefde; al Zijn heerlijkheid dewelke Hij bij de Vader had verlatende? 't Is waar, toeh., Hij betrouwde ze in 's Vaders handen, om na volbrachte arbeid dezelve weder te ontvangen. Joh. 17: 5, "En nu verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven met die heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld was." Doch niettegenstaande was Zijn nederbuigende liefde zó groot, dat de apostel in de straks aangehaalde plaats in Fil. getuigt: "Maar Hij heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens Dienstknechts aangenomen hebbende"; en 2. Kor. 8: 9.
Hij is dan God om God genoeg te doen, en Hij werd mens om te kunnen lijden.
De Onlijdelijke wordt lijden onderworpen, de Onsterfelijke wordt sterfelijk. Lodenstein zingt hierover:

Wilt gij 't geheim verstaan, 'k beding:
Sluit d' ogen toe, en hoor dan wat ik zing . . . .

Zie dan hier, gunstgenoten van de Heere, welk een heerlijke Persoon en waardige Lijder, en Zijn lijden zelfs een aangename offerande ter voldoening aan God en verlossing van zondaren.
Het is meer dan tijd, gel., dat wij ons tweede onderdeel beschouwen: Zijn strijd. En in zware strijd zijnde.
Was hij dan Mens geworden, gel., waarlijk Mens, dat Goddelijke wonderwerk, hetwelk de hel in beroering bracht, en zijn gezanten uitzond om het te betwisten; Arius, om Zijn Godheid te bestrijden; Apollinaris, bisschop van Laodicea, om Zijn zuivere mensheid weg te nemen; om van latere niet te melden. Maar, toeh., wat ook de hel uitgedacht heeft of uitdenken zal, Gods Geest zal Zijn kerk onderwijzen in de gezegende kennis van onze Middelaar tot eeuwige zaligheid. De tijd der verdraagzaamheid voorbij zijnde, Rom. 3: 25, en die der wrake aangebroken, naar Zach. 13: 7, "Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen de Man, Die Mijn Metgezel is."
Jezus dan met Zijn jongeren vertrok naar de Olijfberg, in de hof Getsémané. O, toeh., Eden en Gethsémané, beide een hof. De eerste de sierlijkste plaats van de aardse schepping, de mens zijn schattten wegwerpende; Gethsémané, plaats van de duisternis, toneel van strijd, jammer en ellende. O, worstelplaats van liefde en recht! In Gethsémané Edens hof herwonnen! En, gel., eer wij verder gaan ter beschouwing van de strijd, herinneren wij u, wat wij gezegd hebben ten opzichte van de Lijder, dat Hij was waarachtig Mens, heilig Mens, onnozel Mens. Opdat u niet zou denken en zeggen: Hij was God. Nee, toeh., als zodanig hebben wij u verkondigd, dat Hij niet lijden kon. Daarom moest Hij worden wat Hij niet was, deelachtig worden wat Hij niet bezat, Hebr. 8: 3 "waarom het noodzakelijk was, dat ook Deze wat had, dat Hij zou offeren." En dat Zijn lijden lijden, Zijn smart smart, en Zijn angst waarlijk angst was.
Dit werd zichtbaar op de ontdekking van de toorn van de hemel. Hoor maar Zijn bange uitroep, Marcus 14: 34 en Matth. 25: 37, 38: "Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe", en in ons Cap. vers 42 "Vader, of Gij wilde deze drinkbeker van Mij wegnemen."
Laat ons de gewichtvolle strijd en vreselijke benauwdheden enigzins naderbij beschouwen. Wij herinneren u even het werk dat hij ondernomen had. 1. Gods toorn dragen, zó dat een eeuwige toorn uitgeput en voldaan zou zijn. 2. De vloeken van de wet zó ondergaan dat er geen vloek meer over bleef, en de eis van de wet zó te gehoorzamen, dat ze niets meer eisen kan. 3. De duivel overwinnen en zijn tormenten lijden zó, dat de oude slang als overwonnen aan Zijn voeten ligt en alle kracht heeft verspild aan de gezegende Zoon van God. 4. De eeuwige dood te doden, zó dat de dood gedood is door Hem voor Zijn gunstgenoten. En ten 5de: eeuwige gelukzaligheid de zijnen te schenken.
1. Gods toorn dragen. In Gethsémané's bange hof ontdekte en trad te voorschijn een vertoornde Majesteit, om de wraak van de hemel te wreken, wegens de schending van Zijn vlekkeloze deugden door het snood bedrijf van de zonde, en de eis van een rechtvaardig Rechter, eisende voldoening voor de gemaakte schuld.
Vraagt u, toeh., wat is toch Gods toorn? Zijn heilige majestueuze en oneindige afkeer van de zonde, vloeiende uit oneindige liefde tot Zijn heerlijk Wezen. Zo kunt u enigszins vatten, dat het God natuurlijk is tegen de zonde te toornen. O, heerlijke deugd in Jehova, waarin reine schepselen zich eeuwig zullen vermaken.
Maar ook vreselijke deugd voor de zondige en gevallen mens. Want, gel., de onreine kan bij Hem niet verkeren. En Jehova's heilige deugden werpen hem buiten Zijn gezegende gemeenschap, 't welk is de eeuwige dood. Jezus Christus als onze dierbare Borg lag hier als schuldig en onrein, vertegenwoordigende Zijn gehele gemeente. Gods reine deugden bestraalden Hem. De toorn van de Eeuwige brak op Hem los. O, vreselijk ontzettend Gethsémané! Hier lag de Leeuw uit de stam van Juda. Hoort Hem kermen: Ik ben een Worm en geen Man, en Ik ben uitgestort als water, en al Mijn beenderen zijn vaneen gescheiden; Mijn hart is als was; het is gesmolten in het midden van Mijn ingewand. O, vrienden, wat pijn en smart heeft de zonde veroorzaakt! Als u er iets van kent in de weg van de bevinding, het verbergen van Gods vriendelijk aangezicht, ontstoken gramschap van de hemel te dragen. Dat de hemelen de fronsels van Zijn toorn en grimmigheid openbaren, de schepping als verbolgen is en de aarde u schier niet langer dragen kan en u bij elke trede dreigt in te zwelgen. En de ontzaglijke eeuwigheid haar poorten ontsluit om u te ontvangen . . . ! En, vrienden, hoevelen van ons geslacht zijn en komen in die staat van ellenden zonder ooit of immer er uit verlost te worden! Zij lijden eeuwige pijn, maar voldoen niet. O, als ik mij zo uitdrukken mag, na een miljoen van eeuwen zijn zij pas aan 't begin. O, ontzaglijke eeuwigheid!
En, volk des Heeren, onze gezegende en dierbare Heere draagt de oneindige toorn zó, dat Gods toorn zich uitput, en voldoening vindt in Hem. Zeker zou Gods oneindige toorn Hem verteerd hebben, ware Hij bloot mens geweest; maar wij hebben juist hierom vooraf Zijn heerlijke Persoon geschetst, de oneindige waardij van Zijn Persoon: God en Mens. En hierom kon Hij in de tijd de eeuwige straf wegnemen en Zijn tijdelijk lijden een oneindige waardij in de Vierschaar van God zijn.
O, bang Gethsémané! O, bittere zonde! O, dierbare Borg!
2. Gods heilige wet, zo stout door ons geschonden, trad met haar geduchte vloek op Hem aan, en de ontzaglijke vloeken daalden neder op Hem, Die Zelf geen zonde kende, doch in de plaats van schenders van de wet, het ongenoegen van de hemel en de wraak van een rechtvaardig God moest dragen. En, toeh., zó, dat de wet al haar vloeken op Hem losliet, en de wet, uitgevloekt op onze gezegende Heere, geen vloeken overig behield, maar Hij ze alle wegnam. Doet hierbij de eis van de wet om in alles God te gehoorzamen, Hem te lieven in zulk een staat van jammeren en ellenden. Maar Hij heeft volbracht en is gehoorzaam geweest tot de dood, ja tot de dood van het kruis, zo, dat de wet niets meer heeft te eisen, maar Hij dezelve heeft opgelost. Hij was gekomen onder de wet, naar Gal. 4: 4. De laatste kwadrant-penning werd van Hem geeist. En als u denkt, toeh., dat Hijzelf rein, onnozel en onschuldig was, o, wat heeft dan de gezegende Heere de zonde in haar ongekende snoodheid en laagheid gepeild, Gods brandende toorn tegen dezelve recht gevat, de vurige pijlen van Gods heilige wet ontstoken door 's hemels wraak diep gevoeld. En toch, gel., Hij deed Zijn mond niet open van verbittering. Want gewis een gevallen natuur waarin God Zijn goedheid verbergt, Zijn gramschap ontdekt, de vrees van de straf in wanhoop doet overgaan, berst uit in woede en braakt ontzettende lastering. Hiervan is zeker een voorbeeld in de duivelen, die eeuwig de Fontein van gelukzaligheden vervloeken. Doch naar Jes. 53: 7 "Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt, doch Hij deed Zijn mond niet open," enz.
Ten derde: de eeuwige dood. O, gel., ontbonden te zijn van alles wat goed, gelukkig en zalig is, door het beminlijk Opperwezen verstoten en buiten Zijn zalige gemeenschap geworpen.
Is God het beminnelijk Licht hetwelk de ziel zoet, zacht en weldadig aandoet; en als u overweegt dat het oneindig wijze Wezen, zó het redelijk schepsel schiep, in de grondbeginselen van Zijn natuur, dat Gods gunstrijke gemeenschap alleen hun leven was, en de losmaking van die edele banden het uiterst verderf zou zijn. En ofschoon ondersteunende invloeden stand hielden, de gunstrijke invloeden waren opgeschort. Zo is dan Jezus' ziel ingedaald in dat stikdonkere land, dat land zonder ordeningen, afgesneden uit het land van de levenden in meer dan Egyptische duisternis. O, vrienden, en dit alles tot aan het uiterste, zo, dat de eeuwige dood haar krachten aan Hem verspild heeft en er geen dood meer is voor Zijn lievelingen. Dood, waar is uw prikkel, hel waar is uw overwinning?
O, vrienden, wie zal woorden vinden om te schetsen deze rampstaat als u er ietwat van kent, verlosten des Heeren, o dan zult u nooit vergeten weggeworpen te worden door een reine Godheid en dat wegzinken en indalen in die ontzaglijke verdoemenis, eeuwige donkerheid omringde u. Stikdonkere eeuwige nacht omving u. Maar o, vrienden, het "Vader Ik wil niet dat deze in het verderf dale, ook voor hem heb Ik verzoening gevonden" hielp u uit. Hij smaakte de eeuwige dood, en daar werd Hij ten Borg, tot een gezegende Goël. Daar ging Hij u voorbij en zag u. En ziet uw tijd was de tijd der minne, "zo breidde Ik Mijn vleugelen over u uit en dekte uw naaktheid" naar Ezech. 16: 8.
O verrassend en gezegend ogenblik; zeker zullen zij Hem eeuwig prijzen en verheerlijken, en Ethans zang is de hunne: "'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên".
O, vrienden, deze dood, ontzaglijke dood, daarmede heeft Hij geworsteld en heeft ze vernietigd. O, gezegende Heere, lieve Borg, zoete Jezus! Hij die in de schoot van de Vader was, Hij onnozel. O, vrienden, dit is liefde waar alle schepsel voor verstomt, de hemel zelf voor verbaasd staat, Rom. 5: 7, 8.
Ten vierde. Strijd tegen de duivel. Dit was Zijn eer, naar vers 53. Trad het monster van de hel te voorschijn, Joh. 14: 30b, een eeuwige nederlaag zal zijn deel zijn.
Had Satan door de zonde in de wereld te brengen zich de mens onderworpen; macht ontvangen in deze benedenwereld; wel geen volstrekte, nochthans als strafopleggend voor de gevallen mens was hij de uitvoerder van de Goddelijke gerechtigheid, onder de Goddelijke toelating. Zijn heerschappij wordt ons aangewezen in 't Goddelijk getuigenis, zie Gen. 3: 15, Jes. 49: 24, 25; en Joh. 12: 31. De overste van de wereld. De rampzalige strijd van deze aartsvijand met zijn legioenen openbaarde zich in Edens paradijs, tegen de drager van de gelijkenis van God. En daar hij meende deze benedenwereld tot de plaats van zijn eeuwige heerschappij te maken.
Spoedig werd hij in zijn helse mening teleurgesteld; en de Almachtige zal zijn verwachting verijdelen.
God verschijnt; verschijnt aan Zijn trouweloos schepsel, openbarende liefde, gunst, genade en barmhartigheden; ontdekt Zijn raadslagen, wordt een belovend God, Gen. 3: 15. Het mensengeslacht wordt door Hem in tweeen gesplitst: vrouwe- en slangezaad; en nooit, gel., in der eeuwen eeuwigheid zijn deze twee tot eenheid te brengen. Was de Verlosser beloofd, Hij werd gedragen door Zijn eigen zaad. Hier neemt bij vernieuwing de strijd een aanvang en breekt in vernieuwde woede los. Abel zal het voorwerp van zijn wraak zijn, om Gods plannen te verijdelen, in het vernietigen van de heilrijke beloften.
Doch tevergeefs. Jehova verwekt een plaatsvervanger, zo heet het Gen. 4: 25, "En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde hem een zoon, en zij noemde zijn naam Seth (= in de plaats getreden); want God heeft mij een ander zaad gezet voor Abel."
Gel., zouden wij alles aanhalen, het zou te lang ophouden. Denk aan Israël onder Farao, Jakob en Ezau, Izebel, de tijd der Makkabeeën, Herodes, enz. Zijn rampzalige heerschappij over ziel en lichaam van de mensen. En waar de evangelist ons vermeldde, dat onze Heere de boze geesten uitwierp, is voorspel van wat te wachten staat: een eeuwige uitwerping. Doch genoeg. Hier in Getsémané is het Zijn ure.
Met vernieuwde krachten en helse woede, verzeld met tormenten, dat akelig monster eigen, valt hij onze Goël aan, om zelfs een reine, onnozele Jezus te persen tot het vervloeken van de eeuwige Rechter van hemel en aarde, Hem te bewegen tot het lasteren van de reine Godheid. Maar, gel., Hij deed Zijn mond niet open, Hij deed geen onrecht, en bedrog was in Zijn mond niet. O, lieve Goël, o, zachtmoedig Lam. Zulk een Lam is het altaar waardig. Zulk een Lam is God aangenaam. Hij verklaarde onder de vreselijkste tormenten van hem wiens naam Legio is Zijn hoogachting voor de reine deugden van de Godheid, Zijn zuivere liefde tot Gods recht, de billijkheid van haar wraak. Het belang voor hen wiens zaak Hij ondernomen had, doet Hem alles trotseren. En de slang moge op de rots rondkruipen en zijn sporen nalaten, inbreken kan hij niet. En nog een weinig tijds, toeh., als ook Golgotha gepasseerd zal zijn, zal Hij het plechtig bekend maken aan Zijn zaad: "Ziet Ik ben dood geweest en Ik leef. Ik heb de sleutel van hel en dood."
En zo, gel., leed onze lieve Verlosser de helse pijnen, voldeed 's hemels gerechtigheid, verteerde Gods toorn, vernietigde de dood, ontroofde zijn vaten, en bluste het helse vuur voor hen. Nog eens roepen wij uit: zulk Een is onze Liefste, ja, zulk Een is onze Vriend, gij dochters van Jeruzalem!
Wij gaan over tot ons IIe punt:

Een biddende Hogepriester

En in zware strijd zijnde bad Hij te ernstiger.
Wij overwegen dan: a. De Bidder, b. Zijn gebed. c. Het voorwerp tot Wie Hij bad.
Ten 1e De Bidder. Onze gezegende Lijder in de bange hof, in de vreselijkste smarte, onder de grootste angsten, Zijn plechtig en innig gebed uitstortende deed dit als Hogepriester van het N.T. O, vrienden, het is hier alles van Goddelijke oorsprong. Hebr. 5: 5, "Alzo heeft ook Christus Zichzelf niet verheerlijkt om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd." Hiertoe was Hij dus gezalfd, met de kostelijkste olie, n.l. met de Heilige Geest.
En, gel., even een opmerking: in die zalving van Hem is ook Zijn zaad gezalfd. En dezelfde Geest die in het Hoofd werkzaam was tot verzoening, wordt ook in hen werkzaam tot verzoening, als Hij hen komt bewerken tot een gezegende gemeenschap met een Drieenig God.
Hij was dan werkzaam voor Zijn volk in de zaken die bij God te doen zijn. En Zijn Persoon, ambt en werk is zo waardig en dierbaar, heeft zo'n waardige plaats in het hart van de Vader, dat Jezus Zelf getuigt: "Hierom heeft Mij de Vader lief," en "Vader, Ik wist dat Gij Mij altijd hoort." Maar, gel., wij mogen ons tweede punt wegens tijdgebrek niet zover uitbreiden.
2. Zijn werk. De apostel verklaart ons de omstandigheden waar de evangelisten over zwijgen, Hebr. 5: 7 "Die in de dagen Zijns vleses gebeden en smekingen tot Degene die Hem uit de dood kon verlossen met sterke roeping en tranen geofferd hebbende en verhoord zijnde uit de vreze." Zijn ernstiger gebed, èn hier èn straks op Golgotha, was vergezeld 1 met vreze, 2 met tranen, 3 met sterke roepingen.
En het getuigt van de grote nood, vreselijke angst, brandende liefde. Zijn plechtig gebed bestond dan in een waardig, hartelijk, innerlijk smeken, geperst door de bange nood en vrees, uit innerlijke liefde, voor hen die Hij hier vertegenwoordigde. O, gel., Hij wil er niet uit, uit de smart, tenzij Hij verhoring ontvangt voor de zijnen. O, Hij laat niet af, Hij wil Zelf geen leven, als Zijn lievelingen niet leven, geen verlossing tenzij zij verlost zijn.
En in al die smarten, onder al dit gekerm, in de bange hof Zijn discipelen in slaap gezonken. Petrus, slaapt gij? Och, vrienden, Petrus betoonde in alles meer vuur te bezitten dan licht, en nu was het vuur gedoofd, het licht geblust.
Bleef Hij dan alleen over, hetwelk gewis Zijn smarten vergrootte, hier werd waar: "Ik heb de pers alleen getreden."
Zijn smekingen waren dan om aangenomen te worden met hen, Zijn gebed was voor hen, hun hoop verging met Hem, Ps. 69. En, vrienden, dat de nood hoog steeg, ja zo hoog als wij arme stervelingen nooit bevatten zullen. De evangelist getuigt, Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds.
Zijn smekingen, Zijn gekerm, het noodgeschrei drong door tot in de troon van Hem, die de schuldige niet onschuldig houden kan. O, vrienden, wat heeft onze dierbare Heere geworsteld! O, Zijn smekingen waren: o, Vader, hier lig Ik met Mijn volk in de grootste smarten. Banden des doods hebben Mij omvangen, beken Belials verschrikken Mij. O, Vader, zij hebben het zich waardig gemaakt, de hemelen zijn getuige van Uw recht! Maar, o, Vader, Ik ben hun Borg; wat zij geroofd hebben, geef Ik U in hun plaats. Ja, Vader, alzo is geweest het welbehagen voor U! Uw gerechtigheid is gerechtigheid.
Ik draag Uw heilige wet, die Gij de sterveling zet, in 't binnenst ingewand. O, Vader, verlos Mij dan met de mijnen! Oneindige straf was Uw heilige eis, en Ik draag dezelve. De afgrond roept tot de afgrond bij het gedruis van Uw watergoten.
En zeker, gel., ook in dit gedeelte van Zijn zielelijden, heeft Hij de straf gedragen en Gods eis uitgeput, waarvan het gevolg was: en verhoord zijnde uit de vreze, enz.
En ofschoon het lijden nog niet voltooid was, o, nee; van Gethsémané naar Golgotha, waar het volbracht zal worden, bekend gemaakt. Nochthans wat dit zielelijden aangaat was vervuld; en wij zingen:

Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen! . . . .

Gel., wat is de zonde toch allerontzettendst in de ogen van de vlekkeloos Heilige! Dat u toch kennis mocht krijgen aan, en gemeenschap met Hem, Wiens lijden en smart God een welbehagelijke offerande is!
O, vreselijk zal het zijn te vallen in de handen van een levende God! God Zelf opene uw ogen voor de reinheid van uw Schepper, en de snoodheid van uw zonde; de gestrengheid van 's hemels recht, en de grootheid van uw schuld; eeuwige liefde schenke u dit. O, dat en dat alleen maakt Jezus Christus dierbaar, gepast en noodzakelijk voor rampzalige zondaren.
Was dan ook het gebed een deel van Zijn offerande tot vervulling aan 's hemels eisen. Was het overeenkomstig de eeuwige onderhandeling tussen de Eiser en de Aanvaarder, voldeed het de Goddelijke natuur, Dewelke naar voldoening dorstte. Zo voldeed onze Jezus, in het bang Gethsémané, dat ontzettend gedeelte van het door Hem opgenomen werk, om het straks te voltooien en te sluiten met de sterke uitroep, dat hemel, aarde en hel verbaasd zullen staan.
3. Gel., laat ons een enkel ogenblik beschouwen: het Voorwerp van het gebed. In Zijn plechtige nadering tot het heiligdom, naderde Hij tot Hem, Die de rechten des hemels handhaafde, en liefde tot de uitverkorenen bezat. God Zelf had dit aangekondigd, Jer. 30: 31, "En zijn Heerlijke zal uit Hem zijn, en Zijn Heerser uit het midden van Hem voortkomen, en Ik zal Hem doen naderen en Hij zal tot Mij genaken, want Wie is Hij die met Zijn hart Borg wordt, om tot Mij te genaken, spreekt de Heere" En, gel., Wie zal klimmen op de berg des Heeren? En Wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid! Alleen Hij, Die rein van handen en zuiver van hart is. De apostel Paulus in de aangehaalde plaats noemt God bij Zijn eigenschappen. Die machtig was om Hem uit de dood te verlossen, tot een rechtvaardig Richter en een machtig God, die Hem helpen, verhoren en verlossen kon, en dit gewisselijk deed. Laat ons hetzelve een weinig overwegen.
I. De hemel zelf had er het hoogst belang in. Immers God Zelf had eeuwige liefde geopenbaard, tot Zijn schepping en de vaten van de Barmhartigheid, om uit genade en barmhartigheid, door gerechtigheid Zich een weg te banen tot eeuwige heerlijkheid van Zijn deugden, om door de offerande van Zijn Zoon een eeuwige verzoening tot stand te brengen.
Zo naderde dan de Man die Zijn Metgezel was tot een verbolgen God, maar ook tot Hem met Wie het verbond was aangegaan.
Hij kende hen beide, de Borg en Zijn zaad, en als de ware Hogepriester droeg Hij hen in Zijn dierbaar hart. Zodat, gel., de heerlijkheid en luister van Goddrieenig was samengevlochten met het werk van onze gezegende Middelaar.
II. Ten opzichte van de uitverkorenen. God Zelf had hen lief met een eeuwige liefde, verlossing was aangekondigd, een eeuwige vrijheid van zonde, dood en verderf was beloofd.
De borgtocht zelf was het gewrocht van de Goddelijke raadslagen, de overeenstemming van de Goddelijke personen. Het geeiste werd gegeven. Hij naderde voor Zijn gemeente met het gevorderde rantsoen tot een rechtvaardig God.
En, gel., kon een rechtvaardig God meer eisen, dan de gevraagde voldoening aan Zijn recht. Had onze dierbare Heere niet, in gehoorzaamheid aan 's hemels wet en recht, de ontzaglijke toorn gedragen, de tormenten van de hel getrotseerd, onderworpen aan de eeuwige dood, over dezelve getriomfeerd in al Zijn angsten, smarten, vrees en benauwdheden. Een rechtvaardig God; gezegende eigenschap in het aanbiddelijk Opperwezen. O, vrienden, dit is die deugd, waar ieder schuldig sterveling voor siddert en beeft.
En, gel., een enkele opmerking: wat heeft dat gezegend Wezen een arbeid in het hart van Zijn gunstgenoten, eer de ziel onder die deugd komt te bukken en aan de rechtvaardigheid van God onderworpen is. O, als dat gebeurt het vlakvallen voor zijn Rechter, o, dan is een schepsel niet te goed voor de hel. Nog eens: heerlijke deugd in God; zij haast zich om de schuldige te straffen maar spoedt zich om de onschuldigen te redden.
Trad onze Heere tot een rechtvaardig God, Zijn smekingen zullen aangenomen worden en Hij zal voor Zijn schapen het eeuwige leven verkrijgen. En het gebed, het pleiten, de smekingen van onze dierbare Hogepriester zal als een liefelijk reukwerk voor Gods aangezicht zijn. Zó aangenaam, dat een vlekkeloze Majesteit een reuk van rust, genoegen en voldoening er in rieken zal. O, gewichtvolle toegang. Hij werd niet afgewezen. O, aangenaam Reukwerk, waarin de Godheid een behagen schept. O, waardig Reukwerk, waarin de kerk God aangenaam zij. En, gel., uit eeuwige goedheid, door onkreukbare gerechtigheid zijn Zijn lijden en smart, en Zijn smekingen aangenomen.
III. Hij zelf had er het hoogste belang in. Hem was loon toegezegd. Hoor maar wat de apostel getuigt, Hebr. 12: 2, "Ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand van de troon van God."
1. Naar verlossing. En in Zijn toegang met smekingen, op grond van Zijn smartvol en waardig lijden was Zijn ernstig verlangen naar verlossing uit pijn en smarten. O, Hij was mens, zowel als God. De smarten waren ondragelijk, en toch door Hem gedragen. Het gewichtvolle "Mij dorst!" aan de kruispaal was ook naar het einde van Zijn smart.
En, gel., beschouw wat de Heilige Geest hiervan voorzegd heeft door dichters en Profetieën. Het bang geroep, de bittere klachten, het vreselijk gekerm door persende benauwdheden, en dit alles werd werkelijkheid! En ik ben verzekerd, toeh., dat allen die Hem kennen, in de gemeenschap van Zijn lijden, hun ingewanden ontstoken worden, naar Zach. 12: 10.
2. Verlangend naar het heerlijk loon. Joh. 17: 5, "en nu verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld was"; hetwelk bestond: de aanneming in 's hemels gunst, de zoete gemeenschap met Zijn Vader, een verzoend God te aanschouwen en te genieten de vrucht van Zijn arbeid. De zalige toelaching van een bevredigd God Wiens deugden door Hem zo treffelijk zijn verheerlijkt.
De eer en lof van de hemelbewoners. Het ontvangen van de troon van de hemel, de kroon van de heerlijkheid, welke de Vader Hem zou schenken. De scepter van Zijn heerschappij over de einden van de aarde, naar Ps. 89: 28, "Ook zal Ik hem ten eerstgeboren Zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde", en vs. 30, "En Ik zal Zijn zaad in eeuwigheid zetten en Zijn troon als de dagen der hemelen."
3. Zijn innig verlangen was: Zijn zaad te aanschouwen als Zijn arbeidsloon, om met hen te pronken voor het aanschijn van God. O, vrienden, de Vader aanschouwt ons steeds op Zijn dierbare borstlap, dat eeuwige lieve hart, waarin Hij ons bemint. Wij werden met Hem gezet in de hemel; en, gel., nog een wijle tijds, en wij zullen Zijn heerlijkheid aanschouwen en ons plechtig voor Hem nederbuigen.
4. Zijn verlangen is tot op heden: de gehele schepping hersteld te zien in meer dan haar oorspronkelijke luister, dezelve te aanschouwen als het werk van Zijn handen. Als straks vervuld zal zijn, wat de dichter zong Ps. 104: 35, "De zondaren zullen van de aarde verdelgd worden en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den Heere, mijn ziel, halleluja!"
Toeh., hebben wij dan in 't kort beschouwd: 1. De bidder, 2. Zijn gebed, 3. Tot Wie Hij bad, en het belang er in van God Zelf, van de kerk, en van Christus Zelf. Ons rest nog, kort te beschouwen: de heerlijke vrucht.
Spijze ging uit van de eter, zoetigheid van de sterke.
't Is waar, toeh., Golgotha zal het vreselijk drama sluiten en zonder hetzelve geen voltooide voldoening, Gethsémané en Golgotha horen bijeen, ja, meer nog. De ganse tijd van Zijn leven op aarde, van de kribbe tot het "Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn Geest" één werk, één geheel, één offerande van liefde.
Nee, gel., niet pas in de hof werd Hij schuldig, maar in de aanneming van onze natuur ontving Hij dezelve. Zó dat het niet gescheiden worden kan. Nochthans was elk gedeelte volmaakt, elk gedeelte voldoenend, elk gedeelte een zegen voor Zijn gemeente. Wij splitsen de vrucht in tweëen: a. Voor het gehele lichaam, b. Voor elke persoon in 't bijzonder. De heilrijke vrucht van Jezus' dierbaar lijden en sterven voor het gehele lichaam is ten eerste, de verwerving van de Heilige Geest, onmogelijk kon een onverzoend God in gunst tot de aarde komen. En vraagt u hoe dan onder het O.T. Gel., op grond van Christus eeuwige borgtocht. Hij is het Lam dat geslacht is van de grondlegging der wereld, en ofschoon de schuld, niet stoffelijk en formeel gekweten was, de apostel verklaart ons in de brief aan de Rom. 3: 25, dat God de zonden vergaf onder verdraagzaamheid. En als ik mij zo mag uitdrukken, God kon geduld oefenen, want God stond tegenover God door het plechtig verbond; geduld oefenen tot de tijd, bestemd in Zijn eeuwige raadslagen; de volheid van de tijd, waarin de tijd der verdraagzaamheid ten einde liep en die van de gerechtigheid intrad. Op grond van de eeuwige borgtocht van de Zoon van God zong de kerk van het O.T. "De schuld Uws volks hebt G' uit Uw boek gedaan; ook ziet Gij geen van hunne zonden aan." Als dan onze gezegende Heere Zijn gewichtvol werk voltooid had, zond Hij Zijn verworven Geest, Joh. 14: 16, 17, met vers 26.
2. Instelling van het ambt. De Heilige Geest als vrucht van Christus arbeid, treedt als plaatsvervanger op. Christus zal opvaren, en Zijn majesteit zal nederdalen om Zijn lichaam te dienen, Joh. 14: 13, 14.
Een ambt, waar Hij Zichzelf vertegenwoordigt, om te zijn een levende bediening uit God. Hij zal scheppend optreden in Christus' lichaam, hetwelk van nature dood, van God gescheiden en vervreemd is.
Christus Zelf zal door Hem Zijn knechten roepen met een hemelse roeping, hen bekwaam maken tot dat gewichtvolle werk, en Zelf met hen zijn om het woord des koninkrijks te zaaien ter vergadering van Zijn rijk. Zo, dat zij Zijn werk werken en met Hem in de zoetste en nauwste vereniging staan, om Zijn wil te kennen.
En, gel., de tijd is aanstaande, welke Jes. aankondigt, Cap. 11: 9: "Men zal nergens leed doen noch verderven op de ganse berg Mijner heiligheid; want de aarde zal vol van kennis des Heeren zijn, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken", en Ps. 98. O, vrienden, wat liggen wij onder heerlijke beloften, verzamelt ze zelf uit Gods getuigenis. En mijn hart zucht tot Hem, Die trouw en waarheid heeft tot de gordel Zijner lenden, och, dat Israëls verlossing uit Sion kwame, naar Ps. 53: 7, en de bede van de dichter, Ps. 44: 27, "Sta op, ons ter hulp en verlos ons om Uwer goedertierenheid wil."
3. Ten opzichte van elk vat van barmhartigheid in 't bijzonder. Het eeuwig heil, hetwelk de Middelaar verwierf op deze aarde, zal Hij schenken aan al Zijn schapen, Jezus Christus dan het Hoofd van Zijn gemeente zijnde, zo zijn wij in Hem volmaakt, vertegenwoordigende hen alle, zowel in Zijn smarten en ellenden, als in Zijn heerlijkheid. Toen Hij opstond uit de doden, stonden zij op uit de doden. Toen Hij opvoer ten hemel, voeren zij op ten hemel. "En zij werden met Hem gezet in de hemel." Edoch, dit was en is in Hem, als hun vertegenwoordigend Hoofd. Doch niet in hun ziel; o nee. Zij komen ter wereld door een natuurlijke geboorte. Uit den bloede, uit de wil des vleses, uit de wil des mans is hun natuurlijke oorsprong. "Uit de aarde aards." 't Is waar, gel., de geleerden spreken, en twisten soms, over geestelijk leven bij de natuurlijke geboorte, hetwelk dan door de doop verzegeld wordt. Niettegenstaande dat dit plaats heeft in sommigen, denk aan Johannes, toch is dit geen regel. Dood geboren, vervreemd van God, is de gewone regel van het menselijk geslacht, Ef. cap. 2.
Al de schatten in Hem verborgen, worden door God Zelf aan hen geschonken, door een gezegende gemeenschap tussen het Hoofd en de leden tot stand te brengen.
Laat ons het kort beschouwen. De eerste weldaad uit hun heerlijk Hoofd is: geestelijk leven tot stand brengen in de ziel. Dit is het ondoorgrondelijk werk van de Heilige Geest. De tweede weldaad, hem tot kennis en gemeenschap te brengen met de gezegende Middelaar van het N.T. tot rechtvaardigmaking. De derde weldaad: de rechtvaardigmaking zelf en de heerlijke weldaad van het kindschap. De vierde weldaad: de reiniging en heiligmaking. En het einde het eeuwige leven. 1. In de hemel zonder lichaam. 2. Na de opstanding met ziel en lichaam beide. O, vruchtbare dood van onze gezegende Heiland! Gel., we overwegen elke weldaad in het bijzonder, doch beknopt. De Heilige Geest een Geest des levens in hen zijnde, wordt hun onderwijzer; gewichtvolle dingen komt Hij te onderwijzen:
a. Ten opzichte van het heerlijk Opperwezen. Dat de Allerhoogste het eeuwig goed zij; een dierbaar Wezen, in Welks gemeenschap de eeuwige gelukzaligheid bestaat. Bij hen wordt waarachtig Ps. 34: 9a, "Zij smaken en zien, dat de Heere goed is."
Het bewustzijn van de ziel van Hem is zo zoet, dierbaar en verheven, dat het verstand het niet vat, noch haar tong de waarde kan uitspreken. De ziel strekt zich uit naar Hem. O, vrienden, wat een geheime trek naar God, wat een verborgen liefde tot, en een brandend verlangen naar een eeuwige gemeenschap. En, toeh., hier hebt u het verborgen onderscheid tussen belijdenis en praktijk, tussen leven en dood, Orpa's en Ruth's, Schibboleth en Sibboleth. Menigeen dewelke niets anders bezit dan een dode belijdenis. De klok slaat bij hen anders, dan hij wijst. Hun hoofd volgestampt met letterkennis, de tong vaardig om grote dingen te roemen; en, vrienden, een lege ziel waar geen grein liefde of hoogachting voor het eeuwige Wezen te vinden is. Wat zeg ik, een bittere vijandschap en haat, gel., gelooft mij, dat zijn de grootste vijanden van het levend Godsgeslacht. Terecht heeft Huntington zich uitgesproken, als hij schreef: "Algemene liefde heeft alles lief, maar zij haat mij." Liefde, innerlijke liefde tot God is het werk van Goddelijk leven in de ziel.
b. Gods Geest onderwijst hen in de ontzaglijke kloof die er is tussen Hem en hen. O, smartvolle gewaarwording, o, treurige ontdekking, een heerlijk God te derven. En, toeh., laat u toch niet wijs maken dat dit ongeloof is. Het is het gezegende werk van een verrezen Zaligmaker door Zijn Geest in hun zielen, die hen overredend toont hun ware staat voor God.
Hier begint de ziel zijn ongeluk te dekken en te beschreien, hetwelk zo ontzaglijk en gewichtvol is dat er niets op aarde is, hetwelk haar enige troost of lafenis kan toebrengen. Wat onderscheid, gel, tussen het levend geloof, waar het vat der barmhartigheid deelgenoot van zij, of het koude, beredenerend geloof van de tijdgelovigen!
En, toeh., het schijnt wel of dit geslacht uitgestorven is. Ik vraag u, hoort u in onze dagen hun ellendige naam noemen of hun rampzalige werkzaamheden vermelden? Het schijnt, let wel,het schijnt, of ze geen bestaan meer hebben. Allen zijn goed kerks, alle gelovigen. Verdenken mag u niemand; foei, dat is liefdeloosheid, jegens zijn evenmens! . . . . Laat u niet misleiden, gel., het is dit geslacht, die spotten met het gekerm naar Jehova, lachen om het enghartige van levende zielen, welke worstelen om een eeuwige behoudenis en bevangen zijn door vrees, van Gods gunstrijke tegenwoordigheid te zullen derven. Het is dat rampzalige volk, hetwelk niet de minste bevindelijke kennis van God bezit. Noch nooit een hartelijke innerlijke zucht naar Jehova geslaakt omdat Hij waardig is. Maar laat ons eindigen. Het zijn dan ten slotte: die ongelukkigen, die preken, spreken en praten over alles; zij kunnen overal bij, niets te hoog, niets te laag, niets te ver, niets te heilig; en daarom stelen zij Christus uit de Bijbel; praten over een Christus uit de Bijbel. Maar, gel., zeker is het, Christus zal tot hen zeggen: "Gaat weg van mij . . . . Ik heb u nooit gekend".
c. Onderwijst Jehova's Geest hen in de kloof, niet minder onderwijst Hij hen in de kennis van hun zonden en dat wel aan dagelijkse zonden, geslachtszonden waardoor zij onrein in de wereld komen, en komen tot de kennis van de bron waar alles uit voortvloeit, hun ellendig hoofd. En, gel., vraagt gij waarom toch, die ellendige kennis van hun verdorven staat en toestand. O, vrienden, het is Hem om hen te doen. Het is Hem te doen om plaats te maken voor Zichzelf. Het is Hem te doen om hen deelgenoten te doen zijn aan Zijn dierbaar lijden en sterven. Het is Hem te doen om hen hun gerechtigheid weder te geven. Het is Hem te doen om hen in 's Vaders armen te voeren; ja, het is Hem te doen om Zijn duurgekochte bruid, als een wedergift uit 's Vaders handen te ontvangen. Kennis van zonden dan als de vrucht van Jezus Christus' arbeid, opdat Hij alleen gepast, dierbaar en noodzakelijk zij. O, vrienden, die hier kennis aan krijgt: een verdorven hart, hetwelk in volle vlam staat om uit te breken in de snoodste gruwelen, en een kermende ziel tot God om bewaring; liefde tot en haat tegen de zonde. Ziet hier de strijd op het slagveld van de ziel. Het gekerm tot God, het dorsten naar verlossing van de rampzalige heerschappij van de zonde. O, mochten dezulken dit lezen. O, vrienden, tot uw bemoediging dient: dat God uw geschrei hoort. Hoort wat de Heere getuigt Exod. 2: 23b "En hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God, (v. 24) en God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, Izak en Jakob, (vs. 25) en God zag de kinderen Israëls aan, en God kende ze."
En ten slotte: o, vrienden, die het zondigen tegen God moede wordt, wat dierbare beloften hangen over uw hoofd. Ps. 68: 14, "Al laagt gij tussen twee rijen van stenen zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver en welker vederen zijn met uitgegraven geluwen goud".
Hij zette maar Zijn arbeid voort opdat gij uw gerechtigheid verliest, om als een ellendige slaaf van de zonde, die het nooit verder zal brengen als u hatelijke en verdoemelijk te maken voor de vlekkeloos Heilige en onkreukbaar Rechtvaardige. En toch niemand anders wordt gezaligd. Niemand anders zal het gezegend aangezicht zien van Hem die een Vriend is van zondaren.
d. O, maakt Hij onze zonden bekend; Christus' Geest ontdekt de Heere des hemels en der aarde als een heilige Majesteit, dewelke niet alleen uitwendige vroomheid eist, maar een rein hart; "want uit het hart zijn de uitgangen des levens", en Jehova getuigt: "Zijt heilig, want Ik ben heilig." Niet alleen in aangename gestalten, maar ook in akelige wangestalte. Niet alleen als wij waken, maar ook als wij door het nachtelijk leven geregeerd worden. Gods eis is een onafgebroken liefde tot Zijn heilig Wezen, naar de regel van Gods heilige wet. Gods gezegende Geest, de vlekkeloze reinheid van het heerlijk Opperwezen ontdekkende, is ze een rampzalig monster, onrein van het hoofd tot de voet; gans melaats. En dezulken vinden hun legerplaats in Ps. 38. En, gel., dat reine licht steekt alles in brand. O, gel., gelijk de hete julizon zijn brandende stralen schiet op de mesthoop en haar stinkende walmen teruggeeft, zulk een ellendige stank der onreinheid geeft de ziel op. En zeker, toeh., hier zal de verbondsbelofte bewaarheid worden: "Ik zal maken dat zij een walging aan zichzelf hebben." Geen plek waar dat licht niet schijnt. O, de vreselijkste zonden borrelen op met zulk een kracht, dat zij voldoening eisen. De schandelijkste lusten branden in dat ontvlamd gemoed, dat ontstoken wordt door het rad van hun geboorte.
En toch, gel., onder dat alles een verborgen trek naar God, naar reinheid, naar gemeenschap met Hem. O, Hem eeuwig te derven is de hel zelf. Het plechtig geroep: "Gena, o God, gena" dringt zelfs tot in de troon. Het angstig gekerm: "O God, schep mij een rein hart en vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest", Ps. 51: 2.
e. De gerechtigheid des hemels ontdekt zich in zulk een rampzalig zondaar en wel in twee opzichten: 1. Gerechtigheid veroordeelt hen. 2. Gods gerechtigheid heeft haar eisen.
1. Gods veroordelend recht. O, vrienden, veroordeeld te worden tot de dood, Gods brandende toorn over zulk een onreine misdadiger, een rampzalige eeuwigheid wordt in de ziel geopenbaard. De aankondiging van alles wat vreselijk is, wordt door hem vernomen. Doch, gel., was het Hem te doen een plaats te bereiden voor Zichzelf. Een plechtig, ja een gezegend ogenblik breekt aan. Er is een dag, dat de mens zijn Maker zien zal, naar Jes. 17: 7. Gods ontmoeting, ziedaar, gel., het plechtig ogenblik. O, geduchte ontmoeting. Gerechtigheid van de hemel veroordeelt hem. De heiligheid van Hem, Die te rein is om gemeenschap te oefenen met zulk een bezoedelde ellendeling, sluit hem buiten Zijn heerlijke gemeenschap. Het gezegende gewrocht van deze plechtige ontmoeting is: een welgevallen krijgen in de straf van zijn ongerechtigheden. En, vrienden, zulk een houdt niet op, o neen; het gekerm, het gesmeek tot Hem, Die ook machtig is hen te verlossen: o, God, is er nog een weg, een middel om de welverdiende straf te ontgaan en weder tot genade te komen? En nog eens, gel., Gods ontmoeting, ziedaar het plechtig ogenblik, waarvan het gezegend gewrocht is, dat Jehova in ontferming Zich ontdekt. En Hij, die oneindig is, de zondaar nodigt ter beschouwing van Zijn deugden. Oneindige macht ontdekt zich aan de schuldige sterveling, eeuwige Goedheid openbaart zich aan het schuldige hart. Onbegonnen liefde en tedere Barmhartigheid treden te voorschijn. O, eeuwig wonder! het onmogelijk verdwijnt, en eeuwig mogelijk wordt ontvouwd. God kan God blijven, en rampzaligen verlossen! Jezus Christus, Gods dierbare Zoon, ontdekt Zich. En, gel., hier heeft de eerste ontmoeting plaats van Bruidegom en bruid. O, wondervolle ontmoeting. Verbazend paar: de Heere des hemels en een stofbewoner! De Almachtige bij een machteloze. Hemelse rijkdom en aardse armoede. Goddelijke reinheid en een bezoedelde ellendeling. De schat, waardig om 's hemels eisen te voldoen, en een schuldig ter dood veroordeeld misdadiger. O, vrienden, gezegende ontmoeting, Hem te aanschouwen, Die God voldoening en de sterveling het eeuwige leven geeft. En hier verlaat de kerk Egypte en hier kan ze zingen:

O God, toen Gij met Majesteit
Uw Israël hebt uitgeleid,
En op Uw heil doen hopen.

Is dan de onmogelijkheid in mogelijkheid verkeerd, o, de hemel roept hen toe: "Zie het lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt."
2. Gerechtigheid in haar eis. Heeft eeuwige ontferming de weg des heils ontsloten, Zijn gerechtigheid vordert voldoening, hetwelk de ziel geopenbaard is. De gezegende vrucht van Jezus Christus lijden, sterven en dood, zal het waardig rantsoen zijn, waar de Rechter van hemel en aarde eisend optreedt. En zeker, gel., zolang dit openstaat is er geen vrede noch gemeenschap met God denkbaar. Kent u het verlangen, het dorsten naar God en Zijn zalige gemeenschap? Op Golgotha ontmoeten een rechtvaardig God en een schuldig zondaar elkaar. O, dierbaar kruis, o, stof van vreugd. Daar, ja daar alleen wordt de hitte van Zijn gramschap geblust, een eeuwige vrede gesloten.

Daar wordt gena van waarheid blij ontmoet,
De vrede met een kus van 't recht gegroet.

En, toeh., waar Zijn waardige en dierbare dood het enige rantsoen is, voor zonde en schuld ter voldoening, worden zij met God verenigd. Doch genoeg. De vrucht van Jezus' dood strekt zich verder uit tot reiniging en heiligmaking. Is de kerk verlost van hun schuld en deelgenoot geworden aan het eeuwige leven, hetwelk een opgestane Heere hun schenkt. Door de rechtvaardigmaking, dewelke wij niet uitgebreid hebben, om als de Heere ons tijd, licht en lust geeft, in het bijzonder hier over te handelen. Ik zeg nog alleen, waar de ziel in Gods vierschaar gedaagd wordt, Jezus Christus voor hen tot God nadert en eeuwige verzoening tot stand brengt, een eeuwige verlossing hen schenkende. O, zalige weldaad, door Hem vrijgemaakt, van zonde, duivel, dood en eeuwige verdoemenis, Rom. 5. En Ps. 116 is hun dankpsalm, "Wat zal ik met God gunsten," enz. Maar laat ons naar ons einde spoeden, Heiligmaking, waarde toeh., dezelve te overwegen. Wij beschouwen dan wat heilig zijn inhoudt:
1. Ten opzichte van God zelf. De heilige Schrift leert ons ten opzichte van Jehova, dat de heiligheid in het heerlijk en verheven Opperwezen is. Die majestueuze, vlekloos reine natuur van de Eeuwiglevende, waardoor Hij van al het creatuurlijke gescheiden is; mitsgaders Zijn plechtig gescheiden zijn, en natuurlijke afkeer van alles wat onrein is. Ten opzichte van het eerste lezen wij, Jes. 6: 1-3. Het driemaal heilig wordt Hem plechtig en deftig toegezongen door de heerlijke troongeesten. En zeker is dit het vermaak en de eeuwige blijdschap van die zalige hemelgeesten. Hun vereniging met Zijn aanbiddelijke wil, en tevens hun oneindige afstand van Zijn natuurlijke majesteit en vlekloze reinheid. Job 15: 15 "Zie, op Zijn Heilige zou Hij niet betrouwen," enz. En de apostel Paulus, 1 Tim. 6: 15 "Die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont," enz. En, gunstgenoten des Heeren, ook wij zullen verwaardigd worden, Hem te aanschouwen in Zijn heerlijke eigenschappen en plechtig voor Zijn Majesteit ons neer te buigen. Ps. 138: 2 "Ik zal mij buigen naar het paleis Zijner heiligheid."
En, toeh., deze geduchte en heerlijke deugd van het gelukzalig Wezen Gods is voor ieder, die onrein is, de grootste verschrikking. Geloof mij, al stond de hemelpoort open, geen schuldig en onrein schepsel zou moed noch lust gevoelen om dit heiligdom binnen te treden. O, die ontzaglijke glans van Zijn heiligheid sluit hen buiten Zijn heerlijke gemeenschap. En ontsteekt in het gevallen schepsel de vreselijkste onreinheid, een vreselijke afkeer van een reine Godheid. Zelfs op deze lage aarde, gel., waar God Zich ontdekt in de vergadering der heiligen, zal Farizeese heiligheid verteerd worden en de beoefenaar vluchten. O, de angst slaat dezulken om het hart, en vijandschap en haat onvlamt in hun onrein gemoed. Van hen die rein zijn in hun ogen, maar van hun drek niet gewassen zijn. Dan, ja dan gaat die ellendige lasteren, wat hij niet kan verdragen; bespotten wat hij niet kent. Hetwelk de ontzaglijke voorbode is van zijn eeuwige uitsluiting van het dierbare, reine en heilige Wezen.
2. Ten opzichte van Gods werken. Heilig is Jehova in de hemel, onder de hemelingen, Ps. 89: 7. Want wie mag in de hemel tegen de Heere geschat worden? Wie is de Heere gelijk onder de kinderen der sterken? Heilig is Hij op deze aarde, in Zijn onnaspeurlijke gangen der voorzienigheid, over koninkrijken en volken, over de wereld en zijn gunstgenoten, in zegeningen en oordelen, leven en dood. O, wat diepten zijn hier. Gods oordelen zijn een diepe afgrond, naar Ps. 36. En, gel., wij buigen ons voor Hem neder en erkennen dezelve over onze personen, en des dichters hulde aan zijn Schepper zij de onze: "Heilig zijn, o God, Uw wegen", enz.
3. Heiligheid afgeschaduwd onder het O.T. Priesters, Levieten, ark, altaar, tabernakel en tempel, welke afgezonderd werd voor Jehova en Zijn dienst.
4. Maar laat ons beschouwen de vrucht van 's Heilands sterven. Heeft Christus in Zijn lichaam de zonde gedragen, naar 1 Petrus 2: 24 en Rom. 6: 10. Dit deed Hij, gel., niet alleen ten opzichte van de schuld, maar zeer zeker ook ten opzichte van de onreinheid.
O, schulden en ongerechtigheid, moest Hij wegnemen, een onnaspeurlijk geheim: HIj deed dit zonder Zelf besmet te worden. Laat ons tot duidelijkheid dit gewichtvolle werk splitsen: 1. In Hem, 2. In ons.
Ten eerste. Toen onze gezegende Verlosser èn in Gethsémané èn op Golgotha leed en stierf, werd Hij door Gods heilig oog beschouwd als een onreine zowel als een schuldige. Immers Hij vertegenwoordigde ons in beide opzichten. En, gel., in de aanneming van onze natuur in de benedenste delen der aarde trad Hij, Die heilig was en bleef, in onze staat en toestand.
En alle verstand van geschapen wezens schiet hier te kort om te bevatten het geheim; om te bevatten welk een ontzettende smart voor een heilige Heere; om te bevatten de peilloze liefde, om de drek van onze zonden weg te dragen. En, gel., als u enigszins God kent zult u iets vatten, dat de glans van Jehova's onbezoedelde reinheid en vlekloze heiligheid voor Hem schier ondragelijk was. En toch, eeuwig zij Hij geprezen, het ondraaglijke heeft Hij gedragen. Toen dan onze dierbare Heere hier onder worstelende was, verteerde Hij al onze onreinheden, nam ze weg door de dood te sterven. Rom. 6: 10 "Want wat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven." In Hem dus losgemaakt van alle vuil; want gel., dit is immers de dood: losmaking, scheiding maken. Hiertoe nam Hij dan onze natuur aan, opdat Hij de zonde teniet zou doen.
Zó, dat de ganse kerk als straks Zijn lijden en werk voltooid zal zijn, en hij, nadat hij uit de beek van smarten en ellenden gedronken zal hebben, het hoofd omhoog zal heffen, naar Ps. 110: 7 "in Hem volmaakt zal zijn." Kol. 2: 10a "En gij zijt in Hem volmaakt." Zó, gel., dat het ganse lichaam in haar waardig en heerlijk Hoofd volkomen gerechtvaardigd en volmaakt heilig is. En Christus' bruid door de Vader schuldeloos en onbevlekt beschouwd wordt. Zó, dat 's Vaders getuigenis is: Hoe schoon zijn uw gangen in uw schoenen, gij Prinsendochter!
Ten tweede: in ons. Het gehele lichaam deelgenoot wordende aan Zijn heiligheid welke Hij verwierf, van de kleinste tot de grootste, naar Ps. 115

Elk die Hem vreest, hoe klein hij zij of groot,
Wordt van dat heil, die weldaân deelgenoot.

Doch, gel., wat onnaspeurlijke wijsheid is verspreid over al Gods werken. Als u overweegt Gods onnaspeurlijk bestier.
a. De een wordt het leven geschonken, om nooit met de wereld buiten zich in aanraking te komen, weet niets van deze aarde noch van haar ellende, gaat, bijna zo spoedig als hij kwam naar een plechtige eeuwigheid. Ook is Christus voor hen de poort. Zeker, gel., Hij is voor oud en jong de poort om door Hem te gaan in het hemels Jeruzalem, waar de dageraad van de eeuwigheid hen bestraalt. Zeker, onze lieve kleinen staan ook onder hen, waar de dichter van gewaagt Ps. 87: 5

Dan wordt mijn naam met lofgejuich geprezen,
Dan zullen daar de blijde zangers staan,
De speelliên op de harp en cymbel slaan,
En binnen u al mijn fonteinen wezen.

O, toeh., wat een zalige troost, een innige blijdschap, bewust te mogen zijn, de zaligheid van uw weggenomen zaad.
b. Anderen wordt hier op aarde leven medegedeeld uit eeuwige liefde te hunwaarts; sommigen worden oud, breken niet door, en komen niet tot de personele kennis of gemeenschap met onze dierbare en gezegende Heere, aan deze zijde der eeuwigheid. Leven deze in Gods gunst op hun plaats, dan openbaart het zich. In gevoel van gemis, begeerte en uitgangen, honger en dorst, naar het zalige wezen Gods. Een verborgen trek naar heiligmaking.
c. Sommigen worden beweldadigd, met de kennis van Hem Die een vriend is van tollenaren en zondaren, die reikhalzend uitzien, om door Hem verlost, door Hem tot God gebracht, door Hem geheiligd, om met Hem verenigd te worden, Spr. 8: 21 "Opdat ik mijn liefhebbers doe beërven dat bestendig is." En toch, gel., hoeveel zijn er dewelken toch hun begeerten aan deze zijde van de eeuwigheid niet verkrijgen. Doch niettegenstaande dit, het zal eenmaal waar worden. "O, Christus zal uw Borg worden door onweder voortgedreven ongetrooste, en Hij zal uw stenen gans sierlijk leggen." Ook zult u zingen: "Dit is, dit is de poort des Heeren."
O, gelukkig is hij, die zichzelf niet kan redden, o, veel beter zijn ganse leven doodbrakend te zijn, dan een valse rust te zoeken. Immers laat de Heere Zich niet onbetuigd. Hij is en blijft toch uw grootste Schat. "Zo Hij mij doodde nochthans zal ik op Hem hopen." En ik doe u de vraag: is het niet veel veiliger uw ganse leven onvoldaan, uw ganse leven bevreesd, Davids bede de uwe, naar Ps. 139, dan duizenden bij duizenden welke zichzelf op 't register zetten, hen zelf verzekeren. Die, die spotten met uw klachten, lachen om uw behoefte. Het hunkeren van uw ziel, naar ontdekking Gods en openbaring van Jezus Christus, naar zalige en vriendelijke toelaching van de hemel, voor geestdrijverij uitkrijten. Die zichzelf helpen door het Woord, omdat zij menen het eeuwige leven in hetzelve te hebben. Die, die hun mond vol hebben "het moet naar Gods Woord zijn." En, gel., dezulken hebben de minste behoefte niet naar de gezegende Auteur van de Schrift, noch naar de tedere ontdekking van Zijn eeuwige liefde of een lijdende Immanuel. Die, die roepen: van de kerk, van orde, enz. Geloof mij, toeh., dezulken zijn vreemdelingen van God, de kerk kennen zij niet, en op hen past Jes. 29: 13. En zij willen Gods orde onder hun orde brengen. O, rampzalige! Maar, liefhebbers des Heeren, haat altijd dat kwaad. En de Heere houde u bij Zijn weg en bij Zijn orde! Hij Zelf zal u leiden naar Zijn raad en u brengen op de weg waar de dwazen niet dwalen.
Maar laat ons voortgaan. Weinigen gebeurt het hier op aarde in het bewuste leven, dewelke een bewuste overgang kennen uit Adam in Christus, waar onze dierbare Heere de Borgtocht aanvaardt, en zij in Hem mogen schuilen voor de wraak van de Bloedwreker.
Enkelen zijn er, waar de grote Borg Zijn gewichtvol werk voltooit en hen brengt in de gemeenschap van de Vader, en zij hun kinderdeel en kinderrecht ontvangen, erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus te zijn. En, gel., wij zouden er nog meer aan kunnen toevoegen, doch genoeg. Alleen nog dezulken, die uit het huisgezin gebracht zijn tot Hem, om met Hem één plant te worden in de gelijkmaking van de dood. Hun onderscheiden gestalten u voor te stellen, zou te ver afleiden. Ziet dan, gel., het onderscheid door Gods soevereine bedeling tussen de een en de ander. En zeker, naar de verscheidenheid van de trappen in de kennis van God hier op aarde zal gewis de trap van de kennis zijn in de gelukzalige eeuwigheid, naar Dan. 12: 3.
Niet zó, hoorders, dat de rijkste in gaven de meeste kennis zou bezitten, nee; gaven zijn altijd voor een ander, en het is zeker onze dwaasheid om met gaven te pronken. Gaven zijn voor de kerk, en blijven aan deze zijde van de eeuwigheid. Maar dezulken met welke Jehova de diepste wegen houdt, het zuiverst loutert, het meest komt te doden. Die, welke hier het meest van God en Christus leerden kennen.
Gij begrijpt dus: geen professorale geleerdheid; maar die wijsheid, die de bezitters het eeuwige leven geeft, naar Pred. 7: 12.
Maar, gel., ik bemerk uw onvoldaanheid, en u vraagt mij, wat is of waarin bestaat de heiligmaking?
Vooraf zeggen we, dat wij niet bedoelen de heiligheid van ons Hoofd, welke de ganse kerk gemeen is, zoals wij u straks opnoemden. En, geloof mij, elk mens verklaart zijn legerplaats en kennis van God en gel., tot uw onderwijs. Het gebeurt soms als u levende mensen ontmoet, dewelke bedeeld zijn met gaven. Dat zij met hun gaven hun persoon verbergen; nooit zult u hen persoonlijk er uit horen spreken, uit hun dagelijkse ervaringen, ontmoetingen met God. Deze staan gewoonlijk boven alles verheven.
Heiligmaking van de ziel zal bestaan in een gelijkvormigmaking aan ons Hoofd. Dit is het gewichtvolle werk van de Heilige Geest ons zowel in de stand als staat met Christus te verenigen; en dit is wat de apostel Paulus schrijft, Gal. 2: 20, "Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft." Het doden van eigen zin, wil en lust, en een najagen van alles wat God welbehagelijk is.
Dit is het grote oogmerk van God, en van Christus Jezus' lijden, smart en dood, om ons weder te brengen tot onze oorsprong.
Het grote werk van Jezus' verworven Geest. Daartoe leed Hij om der zonde wil, om ons een eeuwige verlossing te schenken, en ons bekwaam te maken, dat Gods heiligheid ons niet verteert, Zijn gerechtigheid ons niet veroordeelt.
O, gezegende en dierbare Immanuel. Smartvol en toch zo dierbaar lijden, hetwelk ons van het eeuwige lijden verlost.

Tussenzang: Ps. 22: 12

TOEPASSING

Gel., u is wederom het grote werk van God verkondigd. Hebt u opgemerkt toeh., het vreselijke van de zonde, de geduchtheid van de Goddelijke gerechtigheid, het vreselijke van God te ontmoeten? Wij hebben het u verkondigd in 't smartvolle lijden van Gods gezegende Zoon. En ik doe u de vraag: hebt u er ooit kennis mee gemaakt? O, ik bedoel niet of u al eens benauwd geweest zijt. Ik zou haast zeggen, dan waart gij hier niet. Nee, vrienden, het is is geen wonder als de mens benauwd wordt. En, geloof mij, als God Zijn algemene goedheid opschortte van ons geslacht, wanhoop en angst greep haar aan. O, u zou de dood zoeken, maar hem niet vinden.
Ik vrees, dat bij velen benauwdheid de grond van hun hoop is; een arglistig hart, dat u terzijde afleidt. U bent in uw mening een kleintje. Maar arm mens! Als u oprecht handelt met u zelf, zult u wel eens ontdekken, dat zij uw vrienden niet zijn.
Kan het zijn, God opene uw ogen, en Hij schenke u een ander levensbeginsel! Anders zal het vreselijk zijn, te vallen in de handen van de levende God. En uw hoop zal blijken te zijn een huis van de spinnekoppen. Alzo zijn de paden van allen, die God vergeten; en de verwachting van de huichelaars zal vergaan, naar Job 8: 13.
Gunstgenoten van de Heere, die u uitstrekt naar een zalige eeuwigheid, Hij Zelf bereide plaats in uw ziel, opdat u het dierbaar Lam van God voor uw schuldige ziel leert kennen. En wij hebben het u verkondigd. Het ontdekt en openbaart Zich aan schuldigen en ontreinen.
Gods lieve Geest, overtuige u van zonde, gerechtigheid en oordeel, en plaatse u voor de heilige spiegel, die u al uw onreinheden toont, Hij binde u, opdat u niet weg kunt lopen. O, vrienden, de arme mens doet alles, opdat hij zichzelf niet zien zal, spant al zijn vermogen om dit te ontgaan. Wij bidden u van Christus wege, alsof God door ons bade, laat u met God verzoenen. De Heere geve u licht, opdat u uw vijandschap tegen God moogt zien, en u onder Hem moogt buigen en Hem recht en gerechtigheid moogt toekennen. O, als u dan verwaardigd wordt om te zien, dat bij Hem alle dingen mogelijk zijn, en Zijn eeuwige deugden voor u ontdekt, en dat gezegend Lam aan u ongelukkige zal openbaren. En toch, het zal waar worden, uw ogen zullen de Koning aanschouwen. O, verrassend ogenblik! Gezegende openbaring! Zijn dierbare dood zal het eeuwig rantsoen voor uw ziel zijn, en een eeuwig leven de vrucht van Zijn arbeid.
Bekommerden in ons midden! Die vrezen, nog één der dagen door de hand van de helse Saul om te komen, hebt u het voorrecht gehad Hem te zien, Die alleen uw hemelhoge schuld voldoen, uw onreine ziel kan reinigen en u met Hem verzoenen, Die alleen uw ziel verzadigen kan. Bent u waarlijk bekommerd, is of wordt het achterste bij u weggenomen, bent u doodbrakende? Ziet u de oneindige afstand tussen u en het vlekloos reine Wezen, een gesloten toegang tot Hem met Wie u gemeenschap oefende in 't paradijs? Houdt de cherub met uitgetrokken zwaard u op plechtige afstand? Houdt Jezus Zich ver van uw ziel; betwijfelt u vaak Zijn liefde, alles wat u van Hem gezien, gevoeld en genoten hebt? Waar dan wel bijkomt de kennis en plechtige indruk van Gods soevereiniteit, dat een mens veel kan zien en ervaren en toch verloren gaan. O, waar dit waarachtige is, is bekommerd zijn geen beuzeling om mee te spelen, gelijk helaas bij zo velen het geval is, wiens bekommering hun rijkdom, en wiens twijfel kenmerk is van genade. Dit is in de grond niets minder dan spotten met ellende. Vrienden of vriendinnen, bent u waarachtig bekommerd? O, wat is dan Christus waardig, dierbaar, gepast en noodzakelijk! Niet achterwaarts ziende; dezulken zijn nog onbekwaam voor het koninkrijk Gods. Strekt u uit naar gemeenschap met Hem, o, dan zal het nog erger met u worden. O, als u nagaat het subtiele van uw hart, om toch niet uw leven te verliezen, om uit het leven in het leven te gaan, zonder de vreselijke dood te passeren. Het ga zoals 't wil, u moet voor Hem verschijnen, tegen Wie u overtreden hebt, de plaats betreden, waar u uw adelbrief zo schandelijk verscheurd hebt. Hem erkennen, die u recht gemaakt heeft; erkennen, dat de straf de misdaad niet te boven gaat. O, voor Hem buigen en plechtig Hem hulde doen. En, geloof mij als Jehova de hoogste waarde krijgt in uw ziel dan is verdoemenis niet hard, ofschoon het vreselijk is. Want, ach vrienden, die achter de dood leven zien kan, is nog nooit voor God geweest. Nee, toeh., dat is zulk een eeuwige verrassing, als leven en onderverderfelijkheid geopenbaard wordt, daar waar de dood verdiend is; geopenbaard wordt dáár waar Gods gezegende Zoon de borgtocht aanvaardt, waar de ziel afgesneden is uit het land van de levenden. God schenke u, dat u al het uwe verliest. En zeker, gel., u bezit veel meer wat gij niet ziet als wel ziet.
Gods recht worde geopenbaard in uw ziel! Hij passe de bedreigde dood toe op uw ziel, opdat er werk kome voor Hem, Die u liefhebt, en alzo de schellen van Zijn rok gehoord mogen worden. O, hoe zalig is het volk dat dat geklank kent! Opdat Hij u vrij make van uw Rechter, en uw bekommeringen verwisseld worden in zalige zekerheden. O, het zal zekerlijk waar worden, Ik zal ze verlossen van de dood. Dan zult u zingen van de wegen van de Heere.
Volk des Heeren in ons midden. Staat u niet verbaasd over Gods liefde en wijsheid? Liefde, dat Hij u vrijelijk beminde; duizend maal duizenden gaan eeuwig verloren, en toch u waart niets waardiger, niets heerlijker. O, welk een grote liefde heeft de Vader u bewezen, dat u Zijn kind mag zijn. Wat een onnaspeurlijke liefde tot ons, Hij schonk Zijn eigen Kind, Hij heeft Hem niet gespaard. Wij hebben het u verkondigd, wat smarten, wat pijnen, wat angst heeft Hij geleden. O, Hij werd geslagen in het huis van Zijn liefhebber.
En de wijsheid van God in het bereiden van zulk een dierbaar Lam.
Nu, reisgenoten naar de eeuwige zaligheid, de weg naar het Sion Gods ligt door de diepte, onnagaanbare, peilloze diepten, pijnen en folteringen, in en uitwendig. Maar, gezegende veiligheid, Hij is Borg, ook voor de reis, zowel als voor het einde; en hier met Hem lijden, om straks met Hem verheerlijkt te worden. Wat vertroostende weldaad, dat hier alles vergankelijk is, en de vergankelijkheid ons oplossen zal in het onvergankelijke. Nog een weinig tijds, en Christus Jezus, onze dierbare en zoete Zaligmaker, zal ons opnemen in eeuwige heerlijkheid. O, dan zullen wij Hem zien gelijk Hij is. En het Lam zal de Kaars zijn, waardoor de eeuwige Godheid de zalige hemel zal verlichten. O, onze Leidsman zal ons leiden tot de Fontein der wellusten, en ons zaliglijk drenken uit Dezelve. Alle geheimen ontsloten, de begeerten van onze ziel verkregen, zullen we huppelen van zielevreugd. En we eindigen met de lofzang van de ouderlingen en de ganse kerk: het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging. Amen!

Slotzang: Ps. 69: 13