2. De wedergeboorte

Vraag: Waarin bestaat de wedergeboorte?

Antwoord: In een gehele staatverandering uit de natuurstaat in de genadestaat. Het is een radicale vernieuwing van de mens.

"Zo iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden". Gods belofte luidt: "En Ik zal u een nieuw hart geven en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u".

Vraag: Wat ondervindt een mens als God hem wederbaart?

Antwoord: De Heere verlicht en vernieuwt het verstand. "Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in de Heere".

De wedergeborenen zien zichzelf in hun verloren staat. Zij zien de genade als kostbaar en noodzakelijk, zij zien het geluk van de vromen. Zij zien hun eigen onmacht, dat de Heere alles in hen moet werken en dat zij het niet hebben.

Daarna zien zij hoe noodzakelijk het is om de Heere Jezus als Middelaar voor zich te hebben, de noodzakelijkheid van de heiligmaking, van Gods nabijheid, van troost en verzekering. Door een bovennatuurlijke verlichting van de Heilige Geest, in de wedergeboorte ontvangen, zien zij de lelijkheid van de zonde en de nietigheid van de wereldse ijdelheid. Zelfs mensen die niet wedergeboren zijn kunnen door hun inzicht in de Schrift al deze dingen soms zeer helder zien en uiteen zetten, maar toch zijn zij geestelijk blind: ze weten het niet en geloven het niet. Het verschil tussen hun inzicht en het bovennatuurlijke licht van de wedergeborene is zó groot als dat tussen kaarslicht en zonlicht. "De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn, want zij zijn hem dwaasheid en hij kan ze niet verstaan". Zo komt het dat geleerde mensen zonder genade zo moeilijk te overtuigen zijn. Als een kind van God hen aanspreekt, zeggen zij: "Zijn wij dan ook blind? Wij bezitten meer geleerdheid dan tien vromen te zamen." Dit is, naar de letter genomen, wel waar, maar helaas, zij hebben het nooit bij ondervinding, door het licht van de Heilige Geest gezien.

Dat de Heere die blinde ogen eens moge openen! Het zou tot Gods heerlijkheid en tot hun eigen zaligheid zijn.

De Heere verlicht en vernieuwt verder het oordeel. Zij, die wedergeboren zijn oordelen anders over zichzelf, over de genade, over de zonde, de wereldse vermaken, de waarheden in de Bijbel, de vromen en honderden andere dingen meer, dan niet-wedergeborenen. Hun oordeel komt meteen overeen met het oordeel van al Gods kinderen. Het verschil tussen hun oordeel en dat van de natuurlijke mensen is zo groot als het verschil tussen licht en duisternis. Het oordeel van Gods kinderen is evenmin te verenigen met het oordeel van de natuurlijke mens als water met vuur.

Moge de Heere de natuurlijke mensen een vernieuwd oordeel schenken, naar Zijn belofte: "En Ik zal hun enerlei hart geven om Mij te vrezen."

Voorts maakt de Heere het dode en slapende geweten levend en wakker. "U heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart in de zonde". De wedergeborenen gaan de zonde in hen gevoelen en vervolgens veroordelen. Zij zeggen: "Ik kan zo goddeloos, zo trots, zo ongodsdienstig en zo werelds niet meer leven. Ik kan Gods dag niet meer ontheiligen en met de goddelozen de zonde dienen".

De arme blinde onherborene zegt daarentegen: "Ik zie er geen zonde in, in hoogmoed, ongodsdienstigheid, gierigheid en nog veel meer". Hij ziet de zonde niet omdat hij blind is. O, erbarmelijke dwaasheid! De een zegt: De vromen zullen nog krankzinnig worden; de ander: ik zie daar en daar geen kwaad in; de derde: ik kan met die man of vrouw niet meer opschieten, ik weet niet wat hem of haar mankeert.

O, ellendige dwaas, die dit leest, God beware u voor een slapend geweten tot het eind van uw leven. Anders zult u het eeuwig beklagen. Ik roep u toe, tot behoud van uw ziel: "Ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de doden."

Verder werkt Gods Geest op het geheugen van de mens. Al de zonden, zelfs uit zijn jeugd, die men vroeger niet als zonden zag, worden nu voor ogen gesteld. "Dan zult gij gedenken aan uwe boze wegen en uw handelingen die niet goed waren, en gij zult een walging van uzelf hebben over uw ongerechtigheden en over uw gruwelen."

Dit doet de Heere elke wedergeborene ondervinden in de mate die Hij in Zijn vrijmacht bepaald heeft. God doet dit op het juiste moment en in die mate die iemand tot zijn vernedering nodig heeft en die hij kan verdragen. Elke wedergeborene zal het Paulus nazeggen: "Ik ben de voornaamste van de zondaren". Ieder ziet dan duidelijk hoe slecht hij in de natuurstaat geleefd heeft. De onwedergeborenen verbeelden zich heel wat en zeggen: "Ik ben rijk en verrijkt en heb geens dings gebrek." Dit komt omdat de Geest Gods het hem niet voor ogen stelt. Het geweten is ongevoelig en het geheugen is gesloten. Ik wens hen toe dat de Heere het slot van hun geheugen zal verbreken en de grendel van hun hart zal verscheuren, eer zij het zullen inzien als er geen hoop meer zal zijn.

Ook buigt de Heere de ongebogen verkeerde wil, zodat Zijn volk zeer gewillig wordt. Dan wordt de meest boze, goddeloze en onwillige mens, die als een wolf leefde, veranderd in een lam. Hij buigt dan in het verborgene zijn knieën voor de Heere en biedt zich aan God aan. Hij rekent het tot zijn geluk om de Heere te mogen dienen. Dan komen zij, die eerst als wolven waren, tot de lammeren van Jezus kudde om samen God te dienen.

O,welk een wonder werkt de wedergeboorte in de mens! O, ongelukkige mens, die sterft zonder deze wedergeboorte! De Heere Jezus zegt er van: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk van God niet zien". U, die dit leest en hoort, bent u ook zo gewillig om de Heere te dienen? Zijn de verborgen plaatsen in uw huis de getuigen van uw gebeden waarin u zich aanbood en opdroeg aan de Heere? Of mist u dat nog? Dan wens ik u toe, dat de Heere Zich over u ontferme, want u mist dan nog Gods ontferming tot uw zaligheid.

Tenslotte stort de Heere Zijn liefde uit in de harten door de Heilige Geest. Daardoor gevoelt een wedergeborene liefde tot God en tot de vromen. Wat ze eerst haatten hebben ze dan lief. Wat ze vroeger beminden haten ze voor zover het hen hindert in de liefde tot God en Zijn volk. Hun oprechte liefde blijkt daaruit, dat zij vaak bedroefd zijn over het feit dat ze de Heere en Zijn kinderen soms zo moeilijk lief kunnen hebben. Zij zijn bedroefd omdat de liefde tot de zonde en de wereld, hun inwonende oude mens, zo dikwijls de kop opsteekt. Dan moeten zij met Paulus klagen: "Zo vind ik dan deze wet in mij, als ik het goede wil doen, dat het kwade mij bijligt."

Al deze dingen ondervinden de wedergeborenen. Dit alles ligt opgesloten in de belofte: "En Ik zal u een nieuw hart en een nieuwe geest geven in het binnenste van u".

Alle ware pas-overtuigden zijn wedergeboren. Een verstandig geoefend kind van God, zou aan een ware overtuigde de volgende vragen kunnen stellen: Is uw verstand door Gods Geest verlicht? Stemt uw oordeel niet overeen met dat van al Gods kinderen? Is uw geweten wakker en levend gemaakt? Is uw geheugen geopend? Is uw verkeerde wil gebogen? Zijn uw genegenheden niet veranderd?

Een ware overtuigde zal, na ernstig onderzoek, ja moeten zeggen. Al kan of durft hij dit soms door donkerheid, ongeloof en bestrijding niet toestemmen, dan zullen zijn tranen wel getuigen van de waarheid in zijn binnenste.

Gave de Heere dat een aangevochten mens, die dit leest of hoort, nu zou zeggen: Is dat de wedergeboorte? Dat alles heb ik door Gods genade al lang geleden zo ondervonden. Dan zal zo iemand de Heere de eer geven van Zijn werk dat Hij in hem deed. Dan wordt vervuld wat staat in Psalm 112: "De oprechten gaat het licht op in de duisternis."

Geve de Heere dit licht aan alle oprechten die in duisternis leven, die dit zullen lezen of horen, tot hun troost en blijdschap.

Vraag: Kan en moet ieder de juiste tijd van zijn verandering en wedergeboorte weten? Is dat volstrekt noodzakelijk voor allen?

Antwoord: Neen. Dit kwelt nu juist het hart van vele ware wedergeborenen die van jongsaf door de Heere getrokken zijn. De Heere wil hen niet bedroeven. Zij kunnen en zullen het ogenblik van hun bekering nooit weten. Als zij de wedergeboorte in hun vroege jeugd hebben ontvangen, weten zij het tijdstip niet. Anderen zijn van hun jeugd af heel langzaam getrokken, zonder opmerkelijke veranderingen. Zij zijn als Lydia, wier hart in stilte door Gods Geest werd geopend, zodat zij het niet eens opmerkte.

Op deze wijze kunnen we de genade vergelijken met een zaadje dat tegelijk met de verdorvenheden opgroeit, zoals bijv. staat in Psalm 97: "Het licht is voor de rechtvaardigen gezaaid". Ik heb waargenomen dat allerlei stellingen die niet op Gods Woord gegrond zijn, mensen die van jongsaf wedergeboren waren zó in de put gedrukt hebben, dat zij nooit tot licht konden komen. Zij geraakten in een benauwde vertwijfeling, zelfs tot op hun sterfbed toe.

Het komt op het moment niet aan, maar wel op de zaak zelf. De wedergeboorte is voor ons allen noodzakelijk.

Wanneer de van jongsaf wedergeborenen de dingen overdenken, die hierboven zijn genoemd, dan zullen ze tot de overtuiging komen dat ze dit ondervonden hebben. Zij zijn als de blindgeborene, die wel wist dat hij blind was geweest en dat hij nu zag, maar hoe het was gebeurd wist hij niet. Zij weten wel dat men van nature niet wedergeboren is, maar nochtans worden zij de kenmerken van de wedergeboorte in hun hart gewaar. Alleen de tijd waarop en hoe het is geschied weten zij niet. Maar zij, die in hun leven krachtig zijn veranderd, weten het ogenblik te noemen en kunnen ook zeggen hoe het gebeurde. Paulus kon vertellen wat er gebeurde op de weg naar Damascus.

In alle wedergeborenen is de verandering niet even duidelijk. Daarom hebben ze dikwijls veel zielestrijd. Bovendien is er genade, licht en kracht nodig om het werk van Gods Geest te zien en te geloven voor zichzelf.

Vraag: Wanneer een van jongsaf wedergeborene in duisternis is geraakt, wat zijn dan de bewijzen van zijn wedergeboorte?

Antwoord: Zo iemand zal er altijd van overtuigd zijn geweest dat hij veranderd moest worden. In het verborgene zal hij er dikwijls om hebben gebeden. Van zijn jeugd aan zal hij steeds de noodzaak gezien hebben van het dienen en vrezen van God. Wanneer hij met wereldse mensen mee zondigde, zal zijn geweten hem aangeklaagd hebben. Zijn vroegere begane zonden zullen hem steeds in herinnering komen. Hij zal God vaak gebeden hebben Hem te mogen dienen, ofschoon hij door de kracht van de zonde daarin steeds wordt verhinderd. Hij zal daarover zuchten tot God, omdat hij ondanks alles de begeerte gevoelt om de Heere te dienen. Er zal bij zo iemand altijd liefde en hoogachting voor de vromen zijn. Hij voelt zich tot hen aangetrokken en hij begeert een geestelijke bediening.

God geve dat zij, die in het duister leven, zich mogen onderzoeken tot hun troost.

Vraag: Wat verstaan wij onder de angst der wedergeboorte?

Antwoord: Dat zijn al die angstige vragen die in het hart van een ware overtuigde opkomen, zoals: is het allemaal wel waar; is het niet de algemene werking van Gods Geest; zal het niet overgaan; kom ik toch op 't laatst niet bedrogen uit; is mijn overtuiging wel zwaar genoeg, enz. Daarbij komen zondige gedachten, die beroering in het hart brengen; benauwdheid van binnen vanwege al de zondige daden. Het is zoals wij in Hosea lezen: "Smarten van een barende vrouw zullen hem aankomen; hij is een onwijs kind, want anders zou hij geen tijd (of zo lange tijd) in de kindergeboorte blijven staan." Dat is de angst over de wedergeboorte. Velen worden jaren lang geslingerd tussen hoop en vrees en zij weten niet, dat deze angst door vele wedergeborenen wordt beleefd. Dit duurt zolang, totdat men tot licht, troost en verzekering van zijn genadestaat komt. Dan breekt men door en komt tot geloof, de één in korte tijd zoals de kamerling, de ander na langere tijd.

Vraag: Gaan deze ware overtuigden, die zoals Heman doodbrakende zijn en niet tot licht komen, niet verloren als zij sterven?

Antwoord: Neen, want dan zouden de meeste ware begenadigden verloren gaan.

Er zijn altijd meer bekommerde, duistere en benauwde mensen dan getrooste kinderen van Sion. De belofte uit Hosea "Doch Ik zal ze van het geweld der hel verlossen, Ik zal ze vrij maken van de dood", is in het bijzonder gegeven aan hen, die in de angst der wedergeboorte zitten. De meeste beloften van God worden aan de verdrukten en door onweder voortgedrevenen gegeven.

Deze mensen zijn al veranderd en wedergeboren, maar zij hebben geen licht om het te zien.

Wanneer de Heere deze troost en blijdschap geeft is dit niet de eerste genadegift van God, maar men ontvangt dan licht over wat reeds gebeurd is. Zulke mensen zijn al meermalen door de Heere getroost. Hij heeft reeds vaak naar hun hart gesproken, maar zij durfden dit niet op zichzelf toepassen.

De duisternis en het ongeloof houden de hemel uit hun ziel, maar de ziel niet uit de hemel.

Vraag: Heeft een overtuigde wedergeboren ziel het zaligmakend geloof, de heiligmaking en al wat tot de genade behoort al in zich ontvangen?

Antwoord: Ja, want er wordt in de Bijbel wel over zeer kleine genade gesproken, maar niet over halve genade. Wie het eerste heeft, bezit alles, maar die dat mist, mist ook alles. Het is als met een pas geboren kind: al is het erg klein, het bezit toch alle ledematen. Zo is het ook in de genade. Daarom spreekt Petrus van: "nieuwgeboren kinderkens".