8. Over de werking van de Heilige Geest door middel van bijzondere teksten uit Gods Woord

Vraag: Hoe moeten wij denken over de teksten uit Gods Woord die de Heere in de gedachten van Zijn volk brengt om hen te troosten?

Antwoord: Het zijn blijken en bewijzen van genade die geschonken worden aan de wedergeborenen door de werking van de Heilige Geest.

Deze openbaring van God aan hun ziel die zij zo ondervinden vloeit voort uit de liefde van de Vader, uit de verdiensten van Christus en wordt bewerkt door de Geest van Christus. "Want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenoten van vrede spreken". "De verborgenheid des Heeren is voor degenen die Hem vrezen en Zijn verbond om hun die bekend te maken". "Ik zal u raad geven". "Ik ben uw heil".

Vraag: Waaraan zien wij dat dit echt het werk van de Heilige Geest is?

Antwoord: Het moeten gedeelten uit Gods Woord zijn. Dit is het grote verschil met allerlei geestdrijverij. Gods Geest legt deze tekstwoorden uit de Bijbel in hun hart en zij komen overeen met hun zieletoestand en omstandigheden. De discipelen bijvoorbeeld, waren verwonderd over de reiniging van de tempel door de Heere Jezus. Maar daarna werden zij indachtig wat er geschreven staat: "De ijver van uw huis heeft mij verteerd". Dat gebeurde door de indachtmakende Geest. De onbedreven discipelen hebben waarschijnlijk niet geweten waar dit stond en wat er mee bedoeld werd. Maar de Heilige Geest ontdekte het op die tijd aan hun verstand. Zo werd het Woord toegepast aan vromen, die niet eens lezen en schrijven konden en die dikwijls niet wisten of het wel in de Bijbel stond. De dagelijkse ondervinding leert dat zulke mensen met plaatsen uit Gods Woord meermalen worden vertroost.

Deze teksten geven, de ene tijd meer en de andere tijd minder, verbrokenheid, blijdschap, ondersteuning en troost. Zij dienen tot raad of moedgeving, tot verzegeling en verzekering van de genadestaat, zoals Paulus schrijft: "In welke gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met de Heilige Geest der belofte." Een Schriftplaats, die de Geest krachtig in het hart brengt en waardoor God van vrede tot de ziel spreekt, kan meer kracht geven dan duizend teksten, die ons door anderen worden aangewezen, of die wij lezen of ons trachten te herinneren. Zelfs jaren daarna zijn de beloften, die iemand van de Heere heeft ontvangen, tot troost, ondersteuning en moedgeving: "Gedenk het woord tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen". Toen Ezau Jacob tegemoet kwam, sprak Jacob: "O Heere, Gij hebt tot mij gezegd: keer weder tot uw land. Gij hebt gezegd: "Ik zal weldadigheid bij u doen."

Bij alle gelegenheden, in lichamelijke en geestelijke omstandigheden brengt de Geest juist die woorden uit de Bijbel in het hart van Zijn kinderen die als het ware voor hen zijn uitgezocht. Vaak weet men niet waar men die teksten moet zoeken, maar de Geest geeft licht en raad. Dan wordt werkelijkheid: "In Uw licht zien wij het licht". "Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn".

Dit alles schenkt troost en ondersteuning, raad en moed, uitnodiging, verzekering, verzegeling en bestraffing. Men is verwondert over de wijsheid en goedheid van God over Zijn kinderen. Op deze wijze sprak God tot Samuël toen Saul voor Samuël stond: "Ziet, dit is de man." Paulus verstond heel goed in zijn omstandigheid de woorden van de Heere: "Mijn genade is u genoeg."

Zo gebeurt het dat wanneer iemand zijn zonde en strafwaardigheid ziet en hij bidt om genade, dat het Schriftgedeelte wordt toegepast: "Zoon, wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven." In moeilijke omstandigheden, uit- of inwendig, geeft God het woord: "Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten." In vrees en bekommering of het genadewerk in de ziel wel wáár is, luidt Gods Woord: "Ik zal geven dat hun werk in waarheid zal zijn." In angst voor afval, komen de woorden: "Zie, Ik heb u in beide handpalmen gegraveerd en uw muren zijn steeds voor Mij." In benauwenis over de last der zonden: "Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt." In geestelijke dorheid en verlating: "Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen." Onder zware beproevingen: "Ziet, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver." In zware kastijdingen: "Zo wie Ik liefheb, die kastijd Ik." Bij afzwerving van de Heere: "Kom bij Mij, van de Libanon af, o zuster, o bruid." Bij afwijking van de Heere: "Keert weder, gij afkerige kinderen." Tot hen die in hun radeloosheid zoeken naar genade: "O alle gij dorstigen, komt tot de wateren." "Wendt u naar Mij toe en wordt behouden." Om hen te waarschuwen: "Waakt en bidt." Om hen te verzegelen: "Zie, Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten; en uw glasvensters zal Ik kristallijnen maken en uw poorten van robijnstenen." Als een belofte van dat men veel genade zal krijgen: "Ik zal de ziel van de priesters met vettigheid dronken maken en mijn volk zal met mijn goed verzadigd worden." "En hun ziel zal zijn als een gewaterde hof."

Tot waarschuwing tegen ongeloof: "Houd dat gij hebt opdat niemand uw kroon neme." "Wat zijt gij vreesachtig, gij kleingelovigen." Belofte voor de toekomst: "Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen."

Tot bevestiging van de genadestaat: "Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne."

In zware verdrukking: "Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen."

In aanvechting van de duivel: "Wederstaat de duivel en hij zal van u vlieden." "De Heere schelde u, gij satan! Is deze niet als een brandhout uit het vuur gerukt?"

Op zulke en duizend andere manieren bewerkt de Heere Zijn volk. Die bearbeiding past precies bij de situatie en de omstandigheden waarin zij zich bevinden. Dit is ook een zeker bewijs van de bearbeiding en leiding van de Heilige Geest. De dagelijkse ervaring onder hen, die God vrezen leert dat overvloedig.

Vraag: Bewijs nu eens aan de hand van Gods onfeilbaar Woord, dat deze werking van de Geest alleen plaats vindt bij de wedergeborenen.

Antwoord: Zij worden door de God der waarheid alleen aan Zijn volk en gunstgenoten toegezegd. Alle mensen die zonder genade leven worden uitgesloten: "Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenoten van vrede spreken. Troost, troost mijn volk, zal ulieder God zeggen. Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn."

Een goddelijk gebod luidt: "Geef het heilige de honden niet." Daarmee verbiedt de Heere de onbegenadigden de belofte te nemen die Hij alleen aan Zijn volk geschonken heeft. De Heere Jezus zegt, dat de wereld, dat zijn de onbekeerden, de Geest als Trooster niet kennen en ontvangen. De ondervinding leert dat de natuurlijke mens niet begrijpt de dingen van de Geest van God.

Vraag: Hoe moeten wij dan verstaan dat God ook door zijn Geest tot Bileam heeft gesproken, tot Laban en zelfs tot Abimelech, die een heidens koning was. En zo zijn er nog meer voorbeelden.

Antwoord: Het is waar dat God door Zijn Geest tot goddelozen heeft gesproken, maar dat was voor die mensen geen bewijs van genade. Het waren voor hen geen beloften als aan Abraham: "Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot", en aan Jacob: "Ik ben met u." Dat heeft de Heere nooit tot Bileam of een andere goddeloze gezegd. Alles wat God door Zijn Geest tot hen sprak kwam slechts ten goede aan Zijn volk. Bileam moest tegen zijn zin en wil Gods volk zegenen. Tot Laban sprak God: "Doe Jacob geen kwaad." Zo sprak Hij ook tot Abimelech om Sara's en Abrahams wil. God spreekt wel tot de goddelozen, maar Hij spreekt nooit tot hen van vrede en tot hun troost of zaligheid. Dat doet Hij alleen tot begenadigden.

Vraag: Welk nut hebben Gods kinderen hiervan in de praktijk?

Antwoord: Sommigen zijn als de jonge Samuël, die de stem van de Heere nog niet kende. Zij horen Gods stem wel, maar zij herkennen Zijn stem nog niet zo, dat ze zeker weten dat Hij van God is.

Anderen worden door de duivel bestreden. Deze maakt hen wijs, dat zij het maar van een ander gehoord of gelezen hebben en dat zij zich bedriegen wanneer zij geloven dat het een teken van Gods gunst is. De vervloekte duivel en boze geest handelt met hen zoals hij deed met Eva: "Heeft God dat wel gezegd?" Zo doet de duivel nog dagelijks met het volk des Heeren. Als deze door ongeloof luisteren, raken zij al de troost kwijt.

Weer anderen zien meer op de gift dan op de Gever. Zij steunen meer op de ontvangen Schriftplaatsen dan op de verdiensten en gerechtigheid van de Heere Jezus, de Fontein waar alles uit voortvloeit. Hij, namelijk de Geest, zal het uit het Mijne nemen, dat is uit Mijn verdiensten nemen, en zal het u verkondigen. Later zullen deze mensen leren, dat de Gever hun meer waard is dan de gift.

Er zijn kinderen Gods die zeer ver meegevoerd worden door de duivel die hen bedriegt. Hij geeft hun in dat het werk van de Geest bedrog van satan is. De vorst der duisternis misbruikt wat Paulus heeft geschreven aan de Corinthiërs. Daar wordt gesproken over valse apostelen, die zich voor ware apostelen uitgeven en daardoor doen als satan: zich veranderen in een engel des lichts. Paulus ziet op de daad van de duivel om Eva te verleiden. Als ze zo door de duivel beïnvloed worden dat het werk van de Geest in hen verdacht satanswerk is, dan begaan zij een grote zonde. Want het is onmogelijk dat het werk van de Geest, van de Trooster, vergeleken kan worden met het werk van de duivel, die een lasteraar en mensenmoorder is. De vromen, die in deze strik van satan vallen, zijn te beklagen. Ik heb zulke mensen ontmoet, die in deze strik waren geraakt. Zij hielden al hun vorige ondervindingen voor verdacht. De gevolgen van dit bedroeven van de Geest zijn ernstig geweest.

Jaren hebben zij in de grootste ellende en vertwijfeling moeten leven, eer zij tot enig licht en troost kwamen. Gelukkig zijn er ook, die Gods stem leren herkennen. Zij leven in de vertroostingen van de Heilige Geest en hebben vrede en blijdschap in hun ziel. Zij danken God de Vader, als de oorsprong van die zalige ervaringen. Zij erkennen en danken de Heere Jezus als de fontein, die geopend is voor het huis van David en de inwoners van het geestelijk Jeruzalem. Zij danken de Heilige Geest, die alles in hen heeft gewerkt. Zij letten nauwkeurig op Zijn invloed, terwijl zij luisteren naar wat de Heere tot hen en in hen spreekt.

Vraag: Zijn deze werkingen van de Heilige Geest in allen volstrekt noodzakelijk?

Antwoord: De wedergeboorte, het geloof en de heiligmaking moeten in beginsel aanwezig zijn. Wanneer deze zaken aanwezig zijn is dit een bewijs van genade. Nu komt dat bewijs bij Gods kinderen lang niet altijd even duidelijk uit. Velen hebben deze beginselen wel in zich, maar zij herkennen ze niet als zodanig en durven het dikwijls door geestelijke duisternis niet te geloven.

Vraag: Wat is er de oorzaak van dat het werk van Gods Geest meestal in meerdere mate wordt gevonden bij eenvoudige vromen, dan bij geleerde mensen, al zijn die ook kinderen van God?

Antwoord: Het komt door Gods vrijmacht, volgens het Woord van Christus: "Vader, Ik dank U, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt en hebt dat de kinderen geopenbaard."

Meestal leven eenvoudige vromen dichter bij de Heere dan bestudeerde godvrezenden. Het is mijn bedoeling niet om tegen geleerdheid te zijn, maar ik wil Gods vrijmacht, wijsheid, goedheid en macht in het bearbeiden van Zijn volk aantonen. Die bediening van Gods Geest past bij de situatie en omstandigheden van Gods volk, tot troost, raad en moedgeving, tot blijdschap en verwondering.

Vraag: Kan een natuurlijk mens, die met Gods volk omgaat en veel van hen hoort, ook wel zeggen, dat hij een Schriftplaats van de Heere heeft ontvangen, om iemand te bedriegen?

Antwoord: Ja, dat heb ik persoonlijk ondervonden. Iemand, waarin ik geen teken van genade kon bespeuren, vertelde dat de Heere haar met een schone Schriftplaats was voorgekomen. Toen ik haar vroeg, in welke omstandigheden zij deze Schriftplaats kreeg, antwoordde zij: "Ik wil zo nauwkeurig niet onderzocht worden." Toen vroeg ik: "Welke uitwerking had die tekst in u, nadat u die had ontvangen?" Zij werd rood en kwaad en dat was voor mij en de anderen, die het hoorden, een teken, dat zij ons had willen bedriegen. Het was sibboleth en niet de tale Kanaäns, die de Geest Zijn volk leert.

Vraag: Wat doet een twijfelmoedige allemaal om tot geloof, troost en verzekering van zijn staat te komen?

Antwoord: Zo iemand zoekt het in zijn bidden, tranen, plichten, levenverbetering, kortom in alles waar hij maar denkt vrede voor zijn hart te vinden. Hij zou de Heere wel willen bewegen met zijn tranen. Die arme mens ziet niet dat het zijn eigen bewerkte tranen zijn. Hij leeft tussen hoop en vrees. Zijn hoop is dan weer sterk en dan weer zwak en die toestand kan jaren duren. Zo liggen er vele begenadigde mensen jaren ziek in het gasthuis van eigengerechtigheid. Zo diep liggen wij allen in Adam gevallen, dat ieder na ontvangen genade nog steunt op eigen verdiensten. Zo iemand is als een schipbreukeling; ontvalt hem de ene plank, dan grijpt hij naar de andere, totdat hem alles ontvalt. Dan ziet hij om naar een ander middel tot zijn behoud.

Vraag: Als zo iemand sterft eer hij gelovig de Heere Jezus heeft aangenomen, gaat zo iemand dan verloren?

Antwoord: Neen, want hij is al een wedergeborene, zoekende en begenadigde. Als hij sterft, dan gaat het als met een schipbreukeling: eer hij zinkt, ziet hij om zich heen naar iemand die gereed staat te helpen. Hij steekt zijn armen uit en wordt behouden door het toevluchtnemend geloof: "Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, alle gij einden der aarde."

De gebetenen van de slang werden genezen als zij met gebroken ogen opzagen naar de koperen slang. Onze zaligheid wordt in Gods Woord niet alleen verbonden aan de sterkte, de grootheid en het vertrouwen van het geloof, maar ook aan de waarheid van het geloof, al is dat klein en zwak. Dat zien wij bij de Kananese vrouw en de tollenaar. Als iemand tot licht komt en door het geloof mag steunen op de Heere Jezus en van Hem gebruik maakt, ziet hij dat hij al lang genade heeft gehad. Hij heeft verkeerd gewerkt, soms al jaren lang, eer hij tot licht kwam. Dat is een uitnemende troost voor alle ware, maar bekommerde zwakgelovigen.

Vraag: Hoe komt zo'n twijfelend mens werkelijk tot vrede, licht en troost in zijn genadestaat en hoe breekt hij door in de genade?

Antwoord: Als iemand door Gods genade en het licht van de Heilige Geest ziet, dat er nergens ware rust en troost is te vinden, dan alleen wanneer hij van alles afziet en zich wendt tot de Heere Jezus. Dan ziet hij dat hij de persoon is, waaraan de nodiging en de belofte wordt gedaan. Door het licht van Gods Geest neemt hij Gods getuigenis voor zichzelf aan. Dat is geloven. Dan waagt hij het zich geheel en al over te geven aan de Heere Jezus, tot zijn heil en zaligheid, om door Hem behouden te worden. Dan komt zo iemand tot vrede: "Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede."

Vraag: Kan dan zo iemand, die zich bewust is dat hij gelooft, al vertrouwen en steunen op Christus? Is hij dan al ten volle verzekerd van zijn genadestaat?

Antwoord: Zo iemand heeft, naar Gods Woord en beloften het recht om te steunen op de Heere. Maar hij kan nog wel lang leven in de worsteling van het geloof. Hij heeft wel een geoefende ziel maar nog geen verzegelde ziel. De verzegeling volgt meestal lang nadat men reeds geloofd heeft: "In dewelke gij, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld met de Geest der belofte". Zo iemand is wel een ondertrouwde, maar nog geen bevestigde Christen. Deze mensen zien gelovig op de Heere Jezus, maar de Allerhoogste zelf zal ze bevestigen. Sommigen worden niet lang nadat zij geloof hebben geoefend, bevestigd en komen tot een volkomen steunen en vertrouwen op de Heere, zodat zij zeggen: "Ik weet in Wie ik geloofd heb." Anderen van Gods kinderen leven vaak nog lang, naar Gods vrijmacht, zonder de volle verzekering en verzegeling te genieten. Toch gaan zij zeker, omdat Christus hen gekocht heeft met Zijn bloed, naar de hemel. Dit leert de dagelijkse ondervinding onder hen die God vrezen.

Vraag: Hoe oefent iemand geloof? En wat zijn dan de daden van het geloof?

Antwoord: Een mens, die door het licht van de Heilige Geest ziet dat hij de Heere Jezus als Middelaar in zijn gehele leven nodig heeft, richt zijn ogen omhoog om door Hem behouden te worden. Dat is de zichzelf kennende en opziende daad van het geloof, die ook in de tollenaar werd gevonden. Deze mens is door Gods Geest overtuigd van Zijn ledigheid. Hij heeft de volheid van de Heere Jezus nodig. Dit erkent hij dagelijks in het verborgen op zijn knieën voor de troon der genade en belijdt, dat hij een onwaardige is. Dat is de aanklevende daad van het geloof, die ook de Kananese vrouw bezat.

Zulk een geheel uitgeschudde en ontblote ziel vlucht naar de Heere Jezus, om door Hem behouden te worden. Dat is de toevluchtnemende daad van het geloof. Zo iemand neemt de Heere Jezus voor zich in alles aan en geeft zich aan Hem over. Dat is de aannemende, overgevende daad van het geloof. Men neemt Hem geheel aan en Hem alleen.

De ziel gelooft en neemt het getuigenis van God aan, dat allen die op de Heere Jezus zien, Hem aankleven, tot Hem vluchten, Hem aannemen en zich aan Hem overgeven, zeker behouden zullen worden. Dat is de vertrouwende daad van het geloof en dit is tevens de hoogste trap van het geloof.

Vraag: Is er een bepaalde tijdsduur tussen en orde in de werkingen van Gods genade in de ziel?

Antwoord: Er is geen bepaalde afstand in tijd tussen de verschillende werkingen van Gods genade. Want allen die wedergeboren worden, ontvangen ook het geloof, de heiligmaking en álles wat tot het wezen van de bekering hoort. En dit alles ontvangen zij op dezelfde tijd van hun verandering. Maar in de orde mag en moet men de volgende bepaling maken:

1. De overtuiging, roeping en voorkomende genade.

2. De wedergeboorte.

3. Het zaligmakend geloof.

4. De rechtvaardigmaking.

5. De heiligmaking.

6. De verbondsgestalte om te aanvaarden, zoals u dit kunt lezen in Rom. 1 : 30.

Vraag: Geeft de Heere in de tijd aan hen, die het wezen der genade ontvangen hebben, vermeerdering van genade?

Antwoord: Degenen die in de bekering alles ontvangen hebben wat tot het wezen daarvan behoort, ontvangen meer genade die de groei van de wezenskenmerken bevordert. De één wordt daarin meer begenadigd dan de ander, maar er is zeker groei in de genade. Deze wasdom bestaat in de vermeerdering van kennis, geloof, liefde, heiligmaking, troost, blijdschap, verbondsonderhandeling, verzekering, bevestiging, en een nabij leven met de Heere.

Tenslotte volgt de volkomen zaligheid. Als Gods kinderen deze zaken niet goed begrijpen, komen zij dikwijls in de duisternis. Maar een goed begrip van deze zaken geeft veel licht in het leven op de weg naar de hemel.