14. Hoe het komt dat zo weinig vromen verzekering bezitten en behouden

Vraag: Wat is toch de oorzaak, dat in het algemeen vele van Gods kinderen niet tot verzekering komen?

Antwoord: Er geschiedt niets buiten Gods vrijmacht, die het behaagt Gods kinderen al of niet te verzekeren. Toch zijn er nog meer oorzaken. Er zijn vromen die de gehoorzaamheid van de Heere Jezus in het volmaakt volbrengen van de wet, niet zó voor zichzelf aannemen om daarmee ook de smet der zonde weg te nemen en te bedekken. Dit moesten ze doen, omdat zij immers dagelijks tekort schieten in heiligmaking. De witte klederen, de volmaakte heiligheid van de Heere Jezus om de smet van de zonde in hun dagelijkse leven weg te nemen, moeten evengoed aangenomen worden als het goud van Zijn lijdelijke gehoorzaamheid voor de schuld en de straf van de zonden.

Onze geliefde dominee Bernardus Smytegelt zei van zichzelf in een preek over de rechtvaardigmaking: "Indien ik de volmaakte dadelijke gehoorzaamheid en heiligheid van Christus, om mijn smet der zonde weg te nemen en te bedekken, niet evenzeer kon aannemen als Zijn lijden voor mijn schuld, ik kon geen half uur gerust zijn noch verzekerd leven." Dit is wel de grootste oorzaak dat de vromen niet meer verzekerd leven.

Sommigen van Gods kinderen ontvangen in hun jeugd het beginsel van genade op een liefelijke wijze als Lydia. Hun hart wordt geopend en overgehaald om God te vrezen, maar zij herkennen dat niet als het beginsel van genade. Dat nieuwe leven groeit met het verdorven deel op en dan gaan velen door de verleiding en voorspoed de wereld in. Als Heman worden ze vaak doodbrakende en komen moeilijk tot licht en terugkeer tot de Heere. Deze mensen hebben veel tegen het licht van genade gezondigd en daarom komen zij moeilijk tot zekerheid.

Anderen hebben een stug karakter. Zij spreken niet tegen Gods volk en blijven verborgen. De duivel maakt daar gebruik van om hen te bestrijden en zegt dat zij maar zwijgen moeten. Hij zegt: "Gij hebt toch geen genade, wat zoudt gij spreken?" Zij ontvangen geen geestelijke leiding en blijven in zichzelf en in het duister ronddwalen, verborgen voor de wereld en voor Gods volk. Zij blijven stil zelfs onder de meest uitnodigende prediking. Het is de plicht van andere vromen om deze mensen op te zoeken en met hen te spreken.

Weer anderen trouwen met natuurlijke, onbekeerde mensen. Dit gebeurt heel dikwijls met vrouwen. Het is eigenaardig dat er bijna overal meer begenadigden onder de vrouwen dan onder de mannen worden gevonden. O, wonder van Gods vrije genade, die dikwijls het zwakste aanneemt. Ik heb vrome leraars ontmoet, die ontdekt hebben, dat het in hun gemeente een groot verschil in aantal uitmaakte. Door het trouwen met natuurlijke mensen, raken vele christenen in een verschrikkelijk geestelijk verval. Man en vrouw geven toe aan wereldse gebruiken, zondige vermaken en komen op zondige gezelschappen. Zij wekken daardoor Gods ongenoegen op en ergeren andere vromen door hun wereldgelijkvormigheid. De Heere verbergt voor deze mensen rechtvaardig Zijn aangezicht. Zij wijken van God af en geraken in een dorre toestand en in een verschrikkelijke duisternis. Bijna nooit komen zij weer tot licht en zijn van God en de vromen verlaten. De Heere beware Zijn kinderen daarvoor.

Vraag: Het is geoorloofd en het gebeurt vaak, dat vrome mensen, man of vrouw, met onbekeerde mensen trouwen. Hoe moet een christen zich in die omstandigheden gedragen?

Antwoord: Het beste is dat christenen met christenen trouwen, maar als het niet zo is, dan moet de bekeerde zich veel bekommeren om de onbekeerde. Deze moet door liefde worden ingewonnen, om hem, als het mogelijk was, in te winnen voor Gods Koninkrijk. Als dat niet zo is, moet de vrome toezien dat hij niet van de Heere wordt afgetrokken. Men moet liever in allerlei andere zaken een toegevende houding aannemen, maar niet in die dingen die Gods ongenoegen opwekken. Men moet dan liever God gehoorzamen dan man of vrouw een plezier te doen. Alles moet gebeuren met de uiterste zachtmoedigheid en liefde.

Sommigen worden als het ware gedwongen tegen het licht van genade en geweten te zondigen. Dit komt veel voor bij vrouwen, zoals de droevige ervaring ons toont. Deze mensen zijn zeer te beklagen en zijn als een lelie onder de doornen. Zij moeten veel verdriet dragen in hun leven. Naar de mens gesproken brengen zij zichzelf onder een zwaar kruis. God geve hun veel genade om zich goed te gedragen, want zij hebben het bijzonder nodig.

Weer anderen worstelen met zware zonden, zoals hoogmoed, ijdelheid, een driftig karakter of ontevredenheid. Deze zonden zijn als onkruid in een tuin, die het goede zaad overwoekeren. Zij gaan gebogen onder de kracht van de verdorvenheid, waardoor zij zeer moeilijk tot licht of verzekering komen.

Verder zijn er die door tegenspoed in de familie en door zware arbeid in de beslommering van het aardse leven gewikkeld raken. Hun leven op aarde lijkt wel op een tredmolen. In het bijzonder vrouwen met veel kinderen hebben weinig rust, zelfs s'nachts niet. In hun hart is het vaak donker door de aanvechting van satan en in het dagelijks bestaan leven ze ook dikwijls onder moeilijke omstandigheden, zoals armoede. Deze mensen zijn te beklagen. Zij komen moeilijk tot licht. Andere vromen moeten zich over hen ontfermen en trachten hen tot een hand en tot een voet te zijn.

Weer anderen zetten hun hart te veel op aardse dingen en daardoor blijft er duisternis in hun hart.

Die langdurige donkerheid komt ook wel bij vrouwen voor, als zij al te veel bezig zijn met het huishouden en het dienen van anderen, terwijl zij zichzelf vergeten. Daarop past: "Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen". Maar een vroom man, die zulk een Martha heeft, is gelukkig. Het is een schone deugd in een vrouw om op alles goed acht te geven. Voor haar zelf is het wel nadelig om zo te dienen, maar zij oefenen zich in het betonen van veel liefde aan anderen. De Maria's blijven meestal zitten. Het is tot troost voor zulke vrome Martha's, dat de Heere Jezus Martha evengoed beminde als Maria. Om haar liefdebetoon wordt Martha vóór Maria genoemd en beiden zijn in de hemel. Er komen ook mensen van aanzien en grote rijkdom tot Gods gemeenschap, maar deze mensen hebben dubbele genade nodig om te blijven wandelen in de wegen des Heeren. Door alle mogelijke afleidingen en verleidingen van de wereld moeten zij ambtshalve aanzienlijke vrienden allerlei genoegens doen en wekken daardoor Gods ongenoegen op. Door al het af- en omzwerven van de Heere zullen zij niet snel tot verzekering komen. Ja, het gebeurt wel dat zulke mensen zich zo van de Heere verwijderen, ofschoon zij de genade in hun ziel bezitten, dat vromen wel eens denken: waar is nu de genade in die man te zien? In het verborgen brengen zij hun twijfel over hun staat voor de Heere. Ook zij komen moeilijk tot verzekering. Het is de plicht van andere vromen, die niet in zulke verleidingen leven, veel voor hen te bidden en te bedenken: wanneer ik in die omstandigheden leefde, hoe zou het met mij dan gaan?

Vraag: Hoe komt het dat zo weinig verzegelde vromen in de verzegeling blijven tot het einde toe?

Antwoord: Omdat velen na de verzegeling de Geest zo bedroeven en als het ware uitblussen. Velen verslappen in de liefde en de plichten, zoals wij lezen: "Maar ik heb tegen u, dat gij de eerste liefde hebt verlaten". Door eigenliefde ijveren zij om verlichting door de Heilige Geest te ontvangen, maar niet om dan met dat verkregen licht te werken en zo de Heere er voor te danken. Anderen vallen in zware zonden zoals David en Petrus. Ik wens dat de Heere daar ieder voor zal behoeden. Er zijn ook kinderen van God die voor hun gevoel niet zoveel blijdschap en troost ondervinden als vroeger. Dit komt omdat zij nu meer door geloof dan door hun gevoelens van vorige ondervindingen moeten leven. Zij moeten leren: "De rechtvaardige zal door het geloof leven". Zij luisteren als Eva naar de slang en trekken hun vorige ondervinding in twijfel. Daardoor geraken zij weer in het donker.

Anderen geven daarna meer toe aan hun zonden. Zij hebben licht van God ontvangen en verlaten nu hun vroegere tederheid. Zij worden op die manier verstrikt en komen in de duisternis. Op hen is van toepassing: "Zult gij dit de Heere vergelden, gij dwaas en onwijs volk?" De Heere roept tot hen: "Keert weder, gij afkerige kinderen en Ik zal uw afkeringen genezen. Zal men vallen en niet weder opstaan? Zal men afkeren en niet wederkeren?

Vraag: Wanneer vromen, die tot licht zijn gekomen van de Heere afwijken en in zonden vallen, vallen zij dan uit de genadestaat?

Antwoord: Neen, want zij worden in de kracht Gods bewaard door het geloof tot de zaligheid. Het is onmogelijk dat een wedergeboren zondaar verloren gaat. Het is echter niet te beschrijven hoe ver iemand met genade kan afwijken van het pad des levens en in zware zonden vallen. Hij kan als Demas de wereld ingaan en voor een tijd zelfs dwalingen volgen. Daarvan zijn duidelijke voorbeelden van heiligen in Gods Woord en vele droevige gevallen tonen het ons in het dagelijks leven. Maar de Heere brengt Zijn afgedwaalde kinderen terecht, meestal door zware kastijdingen, soms zó hard, dat hun hart beeft van verschrikking. Dat leert ons Gods Woord in vele voorbeelden.