17. Het godzalig leven van de vromen met de Heere

Vraag: Wat doet een christen om in godzaligheid voor de Heere te leven?

Antwoord: Hij probeert alles weg te doen wat een godzalig leven zou hinderen, net als Jacob toen hij sprak: "Doet weg de vreemde goden die in uw midden zijn".

Zoveel mogelijk is ontwijkt hij de gezelschappen van natuurlijke mensen.

Alle gewoonten in of buiten het huisgezin, die de godzaligheid zouden hinderen, worden afgeschaft.

Te grote liefde voor de schepselen, hetzij levende of levenloze, wordt getemperd, als men gevoelt dat men er te veel aan vast zit en dit de godsvrucht schade berokkent.

Alle genoegens en uitwendige vermaken, voor zover die veel tijd vergen, worden vermeden. Zij zouden de ziel maar van de Heere verwijderen. Onmatig eten, drinken en slapen worden tegengegaan wanneer ze de godzaligheid in de weg zouden staan.

Men wil het wel dragen, dat zijn goede naam om haar godsvrucht door de boze, goddeloze, blinde wereld wordt gesmaad. Als de goddelozen, die dat doen, niet bekeerd worden, zullen zij dit in de verdoemenis bitter beklagen.

Vraag: Ik moet erkennen, dat elk die godzalig wil leven, de weg moet inslaan om de aardse dingen te verloochenen. Het zou goed zijn, dat ieder dit eens overdacht en onderzocht hoe het in de praktijk daarmee is gesteld. Maar wat doet een christen nog meer om teder en godzalig te leven?

Antwoord: Hij gaat zijn godsdienstplichten in het eenzame en in het openbaar zeer ernstig waarnemen. Hij zondert zich dagelijks af om te bidden of te danken, naar dat de omstandigheden zich voordoen.

Als de omstandigheden het toelaten, wordt er in het huisgezin, eens of twee of driemaal gebeden. Gods Woord wordt gelezen en als er gelegenheid voor is, wordt er ook gezongen.

De dag des Heeren wordt stipt waargenomen. Hoe dichter de godzaligen bij God leven, des te liever brengen zij de tijd door in de dienst des Heeren. Ook in de week worden de godsdienstoefeningen bezocht, als het beroep en de omstandigheden dat toelaten.

De gezelschappen van de godzaligen worden bijgewoond, om daar tot stichting te spreken, te bidden en te zingen. Zo wordt de gemeenschap der heiligen beoefend, de band der liefde versterkt en hartelijk met elkaar geleefd.

Wanneer de blinde goddelozen dit godzalige leven eens goed begrepen en konden geloven, dan zouden ze de godzaligen niet voor geveinsden uitmaken. Zij zouden dan erkennen: die mensen leven veel beter dan wij, die God niet dienen.

Vraag: Op welke wijze maakt een christen vorderingen in een godzalig leven door zijn geloof in een drieënig God?

Antwoord: Zij maken gelovig gebruik van de beloften. Zij pleiten bij God de Vader op Zijn beloften en zeggen: "Hebt Gij niet gezegd: Ik zal rein water op u sprengen?"

Zij maken gelovig gebruik van de Heere Jezus, voornamelijk van Zijn drie ambten. In het verborgen bidden zij Hem aan als Hogepriester, om verzoening voor hen te doen. Zij roepen Hem aan als Koning, om kracht bij Hem te zoeken om de zonden te verbreken en heilig te leven. Ook als Profeet om hen te onderwijzen. Op deze wijze leert de Heere hen de heilige kunst om gebruik van de Heere Jezus te maken. Zij maken gelovig gebruik van God de Heilige Geest om Hem aan te roepen in het bidden om troost, licht, liefde en versterking in het geloof. Zij smeken om een sterkere hoop, verbrokenheid des harten, oprechte tranen, heilige ijver om God te dienen. Zij leggen hun ziel voor de Geest open, om alles van Hem te ontvangen wat zij nodig hebben.

Vraag: Wat is er voor onderscheid in hen, die het meest werkzaam zijn met God de Vader of met de Heere Jezus of met de Heilige Geest?

Antwoord: Die werkzaam zijn met God de Vader verwonderen zich veel over de verkiezing, over de eeuwige onbegrijpelijke liefde van de Vader en over het verbond der genade, in de dierbaarheid en vastheid daarvan. Zij die hier het meest werkzaam mee zijn worden dikwijls sterke, verzekerde christenen. Die veel met de Heere Jezus werkzaam zijn, worden dikwijls ingeleid in de liefde van Christus. Zij ondervinden veel liefde en worden dikwijls bepaald hij het Hooglied van Salomo, waarover zij gaarne spreken. Onder de christenen dragen zij de meeste liefde uit. Die het meest met de Heilige Geest werkzaam zijn worden ook veel bewerkt door de Heilige Geest. Wanneer men ze ontmoet, hoort men ze ook altijd over hetgeen zij ondervonden. Welke vertroostende woorden zij van de Heere in hun hart kregen en hoe zij daardoor versterkt werden. Hun mond is er vol van, maar als zij de invloed van de Heilige Geest moeten missen, dan klagen zij en soms twijfelen ze. Al hebben deze christenen in het algemeen de meeste vertroosting, toch zijn het doorgaans de zwakste christenen.

Vraag: Welk oordeel hebt u over deze zielservaringen?

Antwoord: Dat de ene evengoed gelukkig is als de andere, omdat het de Heere belieft Zijn volk zo verschillend te leiden op de weg naar de hemel. Maar die met al de drie goddelijke Personen werkzaam kunnen zijn, zijn de allergelukkigste, allergeoefendste en beste christenen.

Vraag: Het is te begrijpen dat de naamchristenen het werkzaam zijn met een drieënig God niet kennen. Zij zijn immers van alle genade ontbloot en hebben deze heilige kunst nog nooit geleerd. Maar wat is nu de dagelijkse praktijk van hen, die nabij God wensen te leven?

Antwoord: Elke morgen bieden zij zich in hun gebed en beloften aan de Heere aan, om in Zijn kracht teder voor Hem te leven. Zij zeggen: "Heere, wees ons genadig, wij hebben op U gewacht". Zij proberen trouw in hun beroep te arbeiden, ze zijn vriendelijk, zachtmoedig in hun omgang onder de mensen. Ze zijn waakzaam tegen de zonde. Als zij struikelen, dan staan zij telkens weer op. Zij vervullen veel liefdeplichten aan de godzaligen, op lichamelijk en geestelijk gebied. Zij bidden veel voor onbekeerden en trachten die met woorden en daden te overtuigen, om hen voor Gods Kerk te winnen. Het zijn bidders voor land en kerk, mededeelzame mensen voor ellendigen en oprechte eenvoudige Nathanaëls. Dit alles vloeit voort uit de liefde tot God. Zij vrezen God en zijn Hem gehoorzaam. 's Avonds onderzoeken zij zich wel eens voor de Heere, belijden dan hun struikelingen en trachten zich te beteren. Met recht mag van zulke mensen gezegd worden: "Hoe schoon zijn uw gangen in de schoenen, gij prinsendochter!"

Vraag: Als Gods volk deze voorbeelden eens overdacht zou dat niet strekken tot zelfonderzoek? Zou dit zelfonderzoek ook nuttig zijn voor natuurlijke mensen?

Antwoord: Ja, want als vele godzaligen echt christelijk leefden, zouden zij hun verzekering niet zo gauw verliezen. Zij zouden niet zo in het donker behoeven te leven. Nu wordt het licht in de ziel zo dikwijls door onbedacht begane zonden verduisterd.

De natuurlijke mensen bespeuren dit ware christelijke leven niet in zichzelf. Dit is een bewijs van hun onherboren staat. Zij haten dat leven dicht bij God, en als zij niet veranderen zal hun einde rampzalig zijn.

Een vrome vrouw klaagde eens tegen mij over haar man, die het genadeleven niet kende. Deze man zei: "Jij bent een goede vrouw voor mij, mijn kinderen en het huishouden, maar ik kan het niet verdragen dat je zo godsdienstig bent."

Wat zijn het ongelukkige, rampzalige schepselen, als zij haters zijn van tere godsvrucht.

Vraag: Van tere vromen wordt gezegd dat zij met God wandelen, zoals Henoch. Waarin bestaat dat?

Antwoord: Zij hebben Gods alomtegenwoordigheid altijd voor ogen: "Ik stel de Heere gedurig voor mij". Zij doen geen zaken van enig belang, of zij vragen de Heere om raad: "Ken de Heere in al uw wegen en Hij zal uw paden recht maken".

Zij zoeken in verborgen plaatsen gemeenschap met God. Zo dichtte van Lodenstein:

O, zalig eenzaam!

Met God gemeenzaam!

Was ik maar met U gemeen!

Ze zien voortdurend op Gods raad en wil. Zij zeggen daarbij:

En prijzen, prijzen is mijn plicht,

Niet vragen wat er goed of kwaad is.

Wat kan het anders zijn als licht,

't geen d'uitvoer van de eeuw'ge raad is.

Zij zoeken de voetstappen van de Heere Jezus na te volgen en zeggen met van Lodenstein:

Heilge Jesu, hemels voorbeeld,

Heilig mij, heilig mij,

Ik moet heilig zijn als Gij.

Heilige, zachtmoedige, nederige, kuise, matige, hemelse, zelfverloochenende, bedachtzame, ijverige, goede Jezus, maak mij als Gij.

Met Paulus zeggen zij: "Weest mijn navolgers, gelijk als ik van Christus".

Op deze wijze wandelt een ziel met God en gewent zich aan de Heere.

Vraag: Als men het christendom beziet, moet ik bekennen, dat er maar weinig mensen met God wandelen. Wat is de hemelse beloning welke de Heere aan hen geeft die zich zo aan Hem gewennen?

Antwoord: Zij ontvangen de toepassing van de beloften die aan het wandelen met God zijn verbonden. Zij hebben vrede en daardoor ontvangen zij het goede: "Zegt de rechtvaardige, dat het hem wel gaan zal. In het houden van Gods geboden is grote loon". Het geluk van deze mensen is onwaardeerbaar en onbeschrijflijk. Zij genieten hier al een hemel op aarde, voor zover die genoten kan worden. Met Asaf zeggen zij: "Het is mij goed nabij God te wezen". En zij kunnen zingen:

Hoe veilig is dat rusten

in U, door zielswellusten.

Hoe smaak'lijk is Uw wijn.

Zij leven onder de voortdurende invloed van de Heilige Geest, zoals de profetie luidt: "Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie". Zo wandelen zij onder het vertroostend, verblijdend licht van 's Heeren Geest, volgens de psalmdichter: "Zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. Zij zullen zich de ganse dag verheugen in Uw naam, want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte". Zij ondervinden de waarheid van de belofte, dat God een Beloner is van hen, die Hem zoeken. De goddelozen vinden hen een verschrikking en zij bekijken hen met schuwheid. Zij haten het licht omdat zij zelf in de duisternis wandelen.

Deze ware christenen zijn een beschamend voorbeeld voor kinderen van God die in een groot verval geraakt zijn. Die vervallen christenen schuwen eveneens hun gezelschap, omdat hun geweten hun beschuldigt, dat zij niet goed leven.

Godzalige christenen zijn de Heere tot een naam en tot teken en wonderen van Zijn genade. Op hen is van toepassing: "Allen die hen zien, zullen hen kennen, dat zij een zaad zijn dat de Heere gezegend heeft". Vraag: Wat past het elke vrome in deze geesteloze en liefdeloze dagen om in ware godzaligheid voor de Heere te leven. Wat hebben zij dan veel vóór boven hun broeders en zusters in de genade, die in het donker leven! Maar worden die godzaligen, die veel genade bezitten, niet hoogmoedig? Antwoord: Neen, hoe meer genade iemand bezit, hoe nederiger het hem maakt. Hij ziet immers dat hij het alles uit genade ontvangt. In alles ziet hij zijn verplichting tegenover de Heere om een voorbeeld van godzaligheid te zijn. Hij ziet door de genade die hij ontvangen heeft zijn gebrek en zonde veel meer dan een ander van hem zou geloven en dat alles houdt hem nederig. Hij is als een opgaande zon: hoe hoger zij klimt, hoe meer schijnsel zij geeft. Zo ook: hoe meer genade, hoe nederiger en kleiner in zichzelf. Op zulke mensen past het woord van de psalmdichter: "Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen; zij prijzen U gestadig. Zij gaan van kracht tot kracht; een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion. Want God, de Heere, is een zon en schild; de Heere zal genade en eer geven; Hij zal het goede niet onthouden degenen, die in oprechtheid wandelen". Vraag: Waarom willen zulke godzaligen zo dicht bij God leven?

Antwoord: Het komt door de liefde van God, die hen van eeuwigheid heeft uitverkoren: "Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem vóór de grondlegging der wereld". Het komt door de liefde van de Heere Jezus, die hen door Zijn dierbaar bloed heeft gekocht: "Want gij zijt duur gekocht, zo verheerlijkt dan God met ziel en lichaam, welke beide Godes zijn". Het is door de liefde van de Heilige Geest, die alles wat de Vader heeft verordineerd en de Zoon heeft verdiend, aan hun zielen toepast, toeëigent en verzegelt. Verder zien zij het grote geluk dat in zo'n leven besloten ligt. Dat doet hen zingen:

Hoger heil ik hier niet kenne,

dan te dienen deze Heer.

Als ik mij aan Hem gewenne, dat's mijn schat, mijn lust, mijn eer.

Overweeg nu eens de verschrikkelijke bedreiging voor hen, die van de Heere afwijken, Hem niet kennen, dienen en vrezen. Bedenk eens ernstig hoe ongelukkig het leven is en hoe rampzalig het einde zal zijn van de goddeloze mensen: "Want ziet, die ver van U zijn, zullen vergaan. Gij roeit uit alle die van U afhoereren". Laat ons tenslotte letten op het ongelukkig lot van de vromen in dit leven, die niet nauwgezet voor de Heere leven. Deze worden aan deze kant van de eeuwigheid door God zwaar gekastijd. Zij leven soms in grote vertwijfeling. Om hun slordige levenswandel worden zij geslagen, zodat zij geen raad meer weten. Daar hebben vele heiligen ondervinding van. Zij staan erbij als een kind, dat beeft, als zijn broer of zuster door vader wordt gestraft.